Academies over diversiteit

Tekst: Manon Louwers, Winter 2020

Zwangere vrouwen moeten zich prettig en veilig voelen bij hun verloskundige, ongeacht hun achtergrond, cultuur of taal. Studenten leren dat al in een vroeg stadium. Hoe academies ‘diversiteit’ in hun curriculum hebben geïntegreerd, vertellen afgevaardigden van de academies.

ACADEMIE VERLOSKUNDE AMSTERDAM GRONINGEN

De Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG) merkt dat – zowel bij studenten als bij docenten – behoefte is aan meer diversiteit onder studenten en docenten. Daar kwam dit jaar ook de maatschappelijke aandacht voor discriminatie in de vorm van #BlackLivesMatter bij. Redenen voor de AVAG om in studiejaar 2020-2021 de werkgroep Diversiteit, Inclusiviteit en Anti-Discriminatie (DIAD) op te richten. DIAD is een initiatief van medewerkers en studenten en zet zich in voor een diverse, inclusieve en rechtvaardige opleiding waar iedereen zich thuis voelt.

Student Dido Reijntjes en docent Lianne Holten, namens DIAD: ‘Wij streven naar het opleiden van verloskundigen die állemaal rechtvaardige zorg en zorg op maat leveren aan álle zwangere vrouwen. Dit draagt bij aan betere zorg- uitkomsten voor moeders en kinderen.’

De werkgroep DIAD gaat onder andere aan de slag met de volgende zaken:

  • De samenstelling van studenten en docenten; die vormen een afspiegeling van de
  • Het klimaat binnen AVAG is inclusief en de kennis, vaardigheden en ervaringen van medewerkers en studenten worden gerespecteerd, benut en geïncludeerd.
  • Het curriculum is diversiteitresponsief en inclusief.

ACADEMIE VERLOSKUNDE MAASTRICHT

De Academie Verloskunde Maastricht (AVM) werkt met een Expertisegroep Inter-

nationalisering en Diversiteit, die erop toeziet dat studenten interculturele competenties ontwikkelen. De nadruk ligt op het openstaan voor en nieuwsgierig zijn naar verschillen in de pluriforme cliëntenpopulatie. Dat doet AVM onder meer door communicatietrainingen te geven waarin situaties uit de praktijk worden geoefend. Casuïstiek en simulaties leggen daarbij de nadruk op hoe de student om kan gaan met variatie.

Het curriculum zet in op ‘internationalisation at home’, waarmee alle studenten voldoen aan de norm van vijftien studiepunten die gericht zijn op de ontwikkeling van internationale en interculturele competenties.

Daarnaast kunnen elk jaar enkele derde- en vierdejaars studenten kiezen voor een stage of minor in het buitenland, bij universiteiten waar de AVM een partnership mee heeft.

Om opgedane kennis te delen, organiseert de AVM elk jaar een ‘international afternoon’, waarbij studenten en docenten ervaringen delen. Nieuwe samenwerkingen met inter- nationale partners worden aangegaan en uitgebreid. Alles met het doel om studenten te voorzien van competenties waarmee ze alle zwangere vrouwen en hun partners in Nederland van adequate en persoonlijke zorg kunnen voorzien.

VERLOSKUNDE ACADEMIE ROTTERDAM

In de eerste week van hun studie, worden studenten van de Verloskunde Academie Rotterdam (VAR) al bewust gemaakt van hun eigen diversiteit en die van zwangere vrouwen. Enja Romeijn, docent diversiteit bij de VAR: ‘We dagen studenten uit nieuwsgierig te zijn naar elkaar en de zwangere vrouw.’ Dat past binnen women-centred care, waar de gehele opleiding bij de VAR om draait.

Enja: ‘De vrouw centraal stellen, heeft al alles met diversiteit te maken. We leren studenten niet wat culturele verschillen kunnen zijn, want dan ben je eigenlijk ook al stereo- typerend bezig. Maar we leren hen oprecht nieuwsgierig te zijn en de juiste vragen aan de zwangere vrouw te stellen.’

Ook de jaren die volgen, blijft diversiteit een belangrijk thema binnen de opleiding. Het Iseeyou-project bijvoorbeeld, legt de focus op de wensen van de individuele, zwangere vrouw in plaats van op de zorgprofessional (lees hierover meer op pagina 44). En de ‘Urban Health Week’, die de VAR organiseert, had de laatste keer nog het thema ‘diversiteit en inclusie’. Enja: ‘Dit hangt ook weer samen met preventie in de zorg, een belangrijk thema binnen onze opleiding. Tijdens de Urban Health Week kregen studenten de opdracht een persoonlijk verhaal te maken over een kwetsbaar persoon en welke betekenis ver- slaving, depressie, autisme, zwangerschap, enzovoorts heeft voor deze persoon.

Aan de hand van gesprekken met deze mensen of instanties kwamen zij tot dit verhaal. Zo worden studenten aangemoedigd verder te kijken dan hun eigen referentiekaders.’

 


Door de ogen van een zwangere vrouw meekijken naar de verloskundige

Verloskundigen die een goede relatie opbouwen met hun cliënt maken hét verschil tijdens de zwangerschap en bevalling, vindt prof. dr. Yvonne Kuipers. Zij is hoofddocent Verloskunde aan de Hogeschool Rotterdam. Woman-centred care is daarom een speerpunt binnen de opleiding Verloskunde. Al vanaf het eerste jaar leren studenten hoe vrouwen een zwangerschap beleven en hoe bepalend de rol van verloskundigen hierin kan zijn. ‘Probeer te begrijpen hoe een vrouw in het leven staat.’

Voor veertig procent van de vrouwen is de bevalling een negatieve of zelfs traumatische ervaring, zegt Yvonne Kuipers, hoofddocent Verloskunde. Het is een percentage waarmee ze haar studenten van de Verloskunde Academie graag confronteert. De vraag die zij daarop stelt, is: ‘Wat gaan jullie doen om dat te veranderen? Dat een bevalling moeizaam verloopt, daar hebben verloskundigen vaak geen invloed op. Vrouwen hebben echter grote behoefte aan een vertrouwd gezicht tijdens de bevalling. Het geeft hen meer vertrouwen, ze zijn minder gespannen.’

Yvonne is al jaren pleitbezorger van woman-centred care, ofwel verloskundige zorg waarbij de relatie tussen de vrouw en de verlos- kundige centraal staat. Ze deed daar ook onderzoek naar. ‘Vrouwgerichte zorg kan alleen als je investeert in een goede relatie met de zwangere vrouw. De verloskundige is weliswaar expert op het gebied van zwangerschap en geboorte. Maar de vrouw is expert van haar eigen leven en haar lichaam. Samen kunnen zij de zwangerschap en de bevalling tot een positieve beleving maken. Je hoeft niet elkaars beste vriendinnen te worden, maar het is essentieel dat je als verloskundigeeen vertrouwensband opbouwt en openstaat voor informatie die de zwangere vrouw je aanreikt en en dat je het belang hiervan erkent. Probeer te begrijpen hoe een vrouw in het leven staat.’

Yvonne: ‘Uit onderzoek weten we dat vrouwen die begeleid worden door een klein team verloskundigen dat als prettig ervaren. Er vinden minder interventies plaats, vrouwen kunnen meebeslissen en erva- ren meer controle. Het is geen hogere wiskunde om te concluderen, dat praktijken met twee of drie verloskundigen een betere relatie op- bouwen met de zwangere vrouw. Kleinere, hechte teams bieden con- tinuïteit van zorgverlener, hetgeen resulteert in betere uitkomsten. Zo- als minder verwijzingen, minder keizersnedes, minder pijnbestrijding.’

Sterke attitude

Sinds 2015 vormt het woman-centred care denken een speerpunt van de Verloskunde Academie Rotterdam. Sinds vier jaar gebeurt dat ook in de vorm van het Iseeyou-project. Daarbij volgen eerstejaars studenten een vrouw gedurende haar zwangerschap tot en met zes weken na de bevalling. ‘Ze vergezellen de vrouw naar controles. Vanuit haar perspectief kijken en luisteren ze mee naar de verloskundige,de gynaecoloog of echoscopiste. De studenten observeren wat er gebeurt en bespreken dat na met de vrouw en volgen hierbij een vragenlijst. Wat vond de cliënt van de controle? In hoeverre mocht ze meedenken of meebeslissen? Werd er goed naar haar geluisterd? De vrouwen beoordelen het consult op vijftien aspecten.’

Daarnaast beschrijven de studenten hun ervaringen. Wat vonden zij goed, wat minder? ‘Hun bevindingen kunnen verschillen met die van de vrouw’, weet Yvonne. ‘Veel vrouwen zijn loyaal naar hun zorgverlener, ze zullen niet snel negatief zijn. Studenten zien soms wel dingen die beter kunnen; hierdoor bouwen ze in het eerste jaar van hun opleiding al kennis op, over communicatie bijvoorbeeld. Daarnaast krijgen zij onderwijs over woman-centred care ter ondersteuning van het project. Ook merken studenten situaties op die ze heel goed vinden.’

Het meebeleven van zwangerschapcontroles en de bevalling vanuit het perspectief van de vrouw is volgens Yvonne een belangrijk funda- ment voor de professionele ontwikkeling. ‘Het helpt studenten bij de vraag hoe zij zichzelf als toekomstige verloskundige zien. Dat gebeurt bewust in het eerste jaar. Ze moeten zich dan nog grotendeels vormen.’ Bovendien is er volgens Yvonne tijd nodig om tot een sterke beroeps- overtuiging te komen. ‘Daar kun je maar beter vroeg mee beginnen door jezelf belangrijke vragen te stellen. Wat is je drijfveer? Wie ben je als mens? Hoe kun je met jouw persoonlijkheid naast de zwangere vrouw komen te staan? Moet je bepaalde eigenschappen bijschaven of juist behouden? Met een stevige attitude, ben je in staat om een goede samenwerking met de vrouw aan te gaan en weet je goed welke rol je als verloskundige wil spelen.’

Doordat studenten het continuüm van zwangerschap en geboorte meemaken, zien zij met welke zorgprofessionals een vrouw te maken krijgt. ‘Wat het met haar doet als de ene zorgverlener ‘geel’ zegt en de andere ‘blauw’. Het Iseeyou-project is een aanvulling op de stages die vooral gericht zijn op het leren van vaardigheden en het opdoen van ervaring. ‘Tijdens de stages lukt het niet om vanuit het perspectief van de vrouw te leren denken’, aldus Yvonne.

Voor het Iseeyou-project moeten studenten bij voorkeur zelf een zwangere vrouw vinden. Floor benaderde een verloskundigenpraktijk. Jamie vond een zwangere vrouw via haar kennissenkring.

Jamie: ’We kenden elkaar wel, maar niet heel goed. Voor het project wordt afgeraden een familielid of vriendin te volgen; dat zou tot gekleurde uitkomsten kunnen leiden.’ Terwijl Floor vooral rondom de controles contact had met haar zwangere vrouw, appte Jamie ook tussentijds met haar zwangere vrouw ‘We hadden wel een klik met elkaar.’

Student Verloskunde Floor Verheijen:

‘DE EERSTELIJNS- EN TWEEDELIJNSZORG ZIJN NOG TWEE APARTE WERELDEN’

Verbaasd

Naast bewondering voor de verloskundige waren de studenten soms verrast door het optreden van de verloskundige. Bij een van de studenten had de zwangere vrouw vanaf het begin veel vragen over de bevalling. ‘Ze had het er met mij vaak over en zag er tegenop. Ik opperde dat ze dat met de verloskundige kon bespreken. Dat deed ze ook, alleen beloofde de verloskundige er de volgende keer op terug te komen.

Ik was verbaasd over dit antwoord, maar opmerkelijk genoeg zat de vrouw er niet mee, ze nam genoegen met de belofte van de verlos- kundige.’ Uiteindelijk is er geen volgend consult gekomen omdat de vrouw vanwege een complicatie naar de tweedelijnszorg werd doorverwezen.’ De bevalling van een van de vrouwen vond plaats in het ziekenhuis en verliep niet zoals gehoopt. ‘Het was erg druk. Terwijl de vrouw al volledige ontsluiting had, mocht ze niet gaan persen omdat er geen zorgverlener beschikbaar was. Het duurde echt lang. Voor de barende vrouw was het geen prettige ervaring.’*

Twee werelden

Beide studenten vinden het goed dat er binnen de beroepsgroep aandacht is voor continuiteit van de zorg. Jamie: ’In Nederland is de zorg zo geregeld dat de vrouw bij complicaties wordt doorverwezen naar de tweedelijnszorg. Dat is logisch: als verloskundige kun je bij- voorbeeld geen sectio doen. Maar de eerste- en tweedelijnszorg zijn nu nog te vaak twee aparte werelden, terwijl alle zorgprofessionals om de vrouw heen zouden moeten staan. Het zou een verbetering zijn als de eerste- en tweedelijnszorg een gezamenlijk dossier hebben. Dat is niet overal het geval.’ Floor spreekt het idee van een casemanager aan: ‘In dit geval is er één zorgprofessional verantwoordelijk voor het hele zorgproces. Dit zou de continuïteit van zorg beter kunnen waarborgen.’

Dat continuïteit van de zorg nu enorm in de belangstelling staat, is een goede ontwikkeling, meent ook Yvonne Kuipers, hoofddocent Verloskunde. Maar het begint bij de intrinsieke motivatie van de verloskundige om te denken vanuit de vrouw. ‘Als je een vrouw goed kent, weet je wat ze belangrijk vindt en kun je makkelijker haar zaken behartigen. Als een vrouw pijnbestrijding wenst, ga dan oprecht het gesprek aan. Zet je eigen mening opzij, sta open voor haar wensen, wees betrokken en eerlijk over wat je wel en niet kunt.

Hoofddocent Verloskunde - Yvonne Kuipers:

‘CONTINUÏTEIT VAN DE ZORGVERLENER BEGINT BIJ DE VERLOSKUNDIGE; ZIJ MOET DE BELANGEN VAN DE ZWANGERE VROUW BEHARTIGEN’

Wetenschappelijk onderzoek

Het Iseeyou-project leverde de afgelopen vier jaar een grote hoeveelheid data op. Jaarlijks volgen zo’n zestig studenten een zwangere vrouw. Elke student observeert zo’n zeven controles en laat vrouwen beoordelen in welke mate zij het woman-centred care concept hebben ervaren. Al eerder deden studenten van de Academie Verloskunde Rotterdam met deze gegevens onderzoek voor hun afstudeerproject. Floor en Jamie kiezen er ook voor af te studeren op het Iseeyou-project.

Beide studenten onderzoeken hoe vrouwen tijdens hun zwangerschap woman-centred care beoordelen in de eerstelijnszorg. Floor analyseert daarbij of er verschillen bestaan tussen vrouwen met een andere opleidingsachtergrond. Jamie onderzoekt of er verschillen zijn tussen vrouwen die verschillen in pariteit. In december hopen Floor en Jamie hun conclusies te kunnen presenteren.

Yvonne Kuipers:

‘ALLEEN SAMEN KUNNEN VERLOSKUNDIGE EN ZWANGERE DE BEVALLING TOT EEN POSITIEVE BELEVING MAKEN’

Collega’s aanspreken

Het woman-centred denken lijkt te worden omarmd door studenten verloskunde. Yvonne ziet dat veel net afgestudeerden besluiten een eigen praktijk te starten of gaan werken bij een kleinere praktijk.

‘Ze zoeken heel bewust naar een plek die aansluit bij de filosofie van de persoonlijke aandacht. Dat vind ik mooi. Daarnaast hoop ik dat onze toekomstige verloskundigen collega’s durven aan te spreken die minder oog hebben voor de relatie met de zwangere vrouw. Dat is lastig, maar alleen als we bereid zijn de vrouw te leren kennen, als we haar eigen expertise en persoonlijke waarden erkennen en de relatie met de vrouw als waardevol zien, kunnen we de zorg tijdens de zwangerschap en bevalling tot een positieve beleving maken.’

 

 


Druk op de stagemarkt: we moeten elk jaar flink werven

Tekst: Joost Heeroma, Zomer 2020

Verloskundige word je niet zomaar. Een beperkt aantal opleidingsplekken (numerus fixus), aanvullende selectiecriteria en een tekort aan stageplekken maken het toekomstig verloskundigen soms knap lastig. Enja Romeijn en Willemijn Eekhof, beiden werkzaam aan Hogeschool Rotterdam, vertellen waar studenten tegenaan lopen.

‘Dit moet geen artikel worden om verloskundigen te overtuigen van het belang van een stagiair, dat is bekend. Wij willen verloskundigen vooral laten zien hoe complex het kan zijn om een stageplek te krijgen.’ Aan het woord is Enja Romeijn, coördinator Stages en internationalisering, verbonden aan de bachelor Verloskunde van Hogeschool Rotterdam. Dat is duidelijk. Geen charme- offensief voor de stagiair. Wel klare taal en aanmoedigingen: ‘Stel vragen en wees nieuwsgierig naar een student.’

Doortastende studenten

Enja: ‘Ik ben inmiddels zo’n twintig jaar verbonden aan de bachelor Verloskunde. Tot tien jaar geleden was ik waarnemend verloskundige in Rotterdam en omgeving. Het onderwijs heeft me altijd gelegen. Het mooie daarvan is dat je anderen het vak kunt laten ontdekken door vragen te stellen. Zo leer je het beste.’

We komen te spreken over wat voor type jongeren Verloskunde studeren. ‘Ze kunnen bijna allemaal goed zelfstandig werken. Ze zijn grondig in hun aanpak en nemen graag en vaak initiatief. Daarbij vind ik ze doortastend. In de zin dat ze snel dingen doorzien.’ Willemijn Eekhof, aangesloten bij dezelfde opleiding als onderwijsmanager, mengt zich – vanwege de coronaperikelen – in het digitale interview: ‘Ambitieus, vind ik de studenten ook. En ze zijn allemaal serieus en flink kritisch. Zo meldden zich onlangs studenten bij me die onzeker waren of ze wel het juiste eindniveau zouden halen, omdat er in de coronaperiode stageperiodes wegvielen. Heb jij dat een student ooit horen zeggen? – vanwege de coronaperikelen – in het digitale interview: ‘Ambitieus, vind ik de studenten ook. En ze zijn allemaal serieus en flink kritisch. Zo meldden zich onlangs studenten bij me die onzeker waren of ze wel het juiste eindniveau zouden halen, omdat er in de coronaperiode stageperiodes wegvielen.

Aan de andere kant begrijp ik het wel. Verloskunde is immers geen rechtenstudie. Als je eenmaal bent afgestudeerd, sta je ook meteen aan een bed. Dan kun je niet zeggen: “Wacht, ik zoek het nog even op.” Een verloskundige moet meteen het juiste niveau hebben, want ze krijgt direct een immense verantwoordelijkheid.’

Flink werven

Enja Romeijn: ‘Eens. En juist dáárom is een stage zo belangrijk. Dat is waar we de term ‘praktijkgestuurd onderwijs’ echt waarmaken. Die continue uitwisseling tussen praktijk en theorie, die verbinding is essentieel. Daarom gaan onze studenten al vanaf het eerste studiejaar op stage. Meteen ervaren hoe de praktijk is. Daarin zijn we uniek. Ik bedoel: veel opleidingen starten pas in een later leerjaar met een praktijkstage. Om na te gaan of er voldoende stages zijn voor onze studenten, hebben we een team met stageplanners. Die inventarisatie is in de regel snel gemaakt. De uitkomst is dat we altijd flink moeten werven.’ Willemijn: ‘Ja, en dat begrijpen we. Wij weten wat er speelt bij verloskundigen. Er ligt door extra taken veel werk bij maatschappen. Er is weinig tijd voor begeleiding. En je wilt als verloskundige tijd hebben om goede begeleiding te bieden. Zo blijft er vrij weinig tijd over

Win-win

Ze vervolgt: ‘Wat we nog weleens horen van verloskundigen is dat hun populatie niet geschikt is voor een stagiair. “Mijn cliënten waarderen het niet als er een extra paar ogen meekijkt”, horen we dan. Wij begrijpen dat er redenen zijn dat een stagiair even niet uitkomt, maar je kunt je niet verschuilen achter je cliënten. Want ik kan evengoed zeggen dat het voor een cliënt juist prettig is wanneer er een stagiair bij de bevalling is. Want dat betekent extra handen aan het bed en tijd voor meer begeleiding.’

Enja: ‘Wij zeggen vaak tegen elkaar dat veel verloskundigen de win-win van een stagiair inzien. Stagiairs zijn vaak goed op de hoogte van protocollen en richtlijnen en kunnen onderwerpen en thema’s voor de praktijk uitzoeken. Ook kunnen ze de barende continu begeleiden. Waar het om gaat, is dat je goed met elkaar afspreekt wat je van elkaar verwacht. Verloskundigen hebben weleens  te hoge verwachtingen van stagiairs.

Willemijn: ‘Verwachtingen zijn lastig. Het gaat er uiteindelijk om dat je jezelf de vraag stelt: hoe kan ik een stagiair de werkomgeving bieden waarin zij mag leren? Alles valt of staat met goede feedback.’ Enja: ‘In de stagebegeleidingsmodule ligt daarop ook de focus. Het gaat om samenwerken en coachen. We zeggen vaak tegen verloskundigen: stel vragen en wees nieuwsgierig naar een student.’

Stevige selectie

Daar sta je dan als ambitieuze en initiatiefrijke middelbarescholier. Aan de poort van Hogeschool Rotterdam. Met maar één droom: verloskundige worden. ‘Ja, en dan loop je automatisch tegen de numerus fixus aan’, aldus Willemijn. ‘Jaarlijks zijn er zo’n zeshonderd aanmeldingen, zowel in Rotterdam als Amsterdam. En net als in Groningen melden zich zo’n tweehonderd studenten aan in Maastricht.’ Van die 1600 aanmeldingen starten er ‘slechts’ 220.

Een stevige selectie. En daarbij blijft het niet. Er zijn aanvullende eisen die maken dat dromen stranden nog voordat er een boek is ingekeken. ‘We testen studenten op denk- en analytisch vermogen, reflectieve en communicatieve vaardigheden, motivatie en beroepsbeeld’, aldus Willemijn. ‘Wij zeggen weleens gekscherend tegen elkaar: als je van baby’s houdt, moet je niet met deze opleiding starten. Vaak liggen het beeld van ons vak en de werkelijkheid ver uit elkaar.

NUMERUS FIXUS: HOE ZIT HET?
De numerus fixus wordt gebaseerd op een behoefteraming. Dat is een onderbouwde inschatting hoeveel verloskundigen de komende periode nodig zijn. Die raming wordt gedaan op basis van cijfers van Nivel. Daarvoor kijkt Nivel onder andere naar demografische data, de hoeveelheid verloskundigen die uitstroomt, instroomt etcetera. Maar die raming is al jaren niet meer gedaan. Ondertussen zien Willemijn en Enja op verschillende plekken een enorme behoefte aan vakgenoten. Willemijn: ‘Daarover zijn we dus met de KNOV in gesprek.’

‘CONCURRENTIE’ UIT BELGIË
Waar de numerus fixus en de strenge ingangseisen drempels opwerpen om überhaupt aan de opleiding te beginnen, maken studenten van de Belgische opleiding het de Nederlandse studenten knap lastig om – eenmaal aan de slag – een stageplek te vinden. Enja: ‘Als het in Nederland niet lukt om aan de opleiding verloskunde te beginnen, kun je het via België proberen. Dat is uiteraard ieders recht en het valt te begrijpen wanneer je heel graag verloskundige wilt worden, maar het legt helaas wel druk op het aantal beschikbare stageplekken.’ Dat zit zo: sommigen kiezen ervoor om de ‘Belgische route’ te nemen wanneer ze zijn uitgeloot. Kort samengevat duurt de Belgische opleiding minder lang (drie jaar in plaats van vier) en ligt de focus in Nederland op zelfstandig adequaat handelen, terwijl de risicoselectie in België meer de verantwoordelijkheid is van de gynaecoloog. Er zijn geen numerus fixus en decentrale eis in België en het aantal bevallingen waaraan je je bijdrage levert tijdens je studie en bij aanvang van je loopbaan ligt lager (veertig bevallingen in België, zestig in Nederland). Nederlandse studenten die in België Verloskunde studeren, kiezen er vaak voor om niet in België, maar in eigen land stage te lopen. ‘En dat zorgt voor stevige concurrentie voor ‘onze’ Nederlandse studenten.’ Dan rest de vraag of dit een appèl is aan verloskundigen om toch vooral studenten van de Nederlandse opleidingen te kiezen. Willemijn: ‘Zover wil ik niet gaan. Het staat verloskundigen vrij om zelf te kiezen welke stagiair ze begeleiden. Maar het is goed om hen bewust te maken waar je als aspirant-verloskundige tegen aanloopt.’


Een nieuwe lichting verloskundigen, een nieuwe vorm van begeleiding

Tekst: Irma Bax en Liesbeth Kool, Zomer 2020

Net afgestudeerde verloskundigen vinden het weleens lastig hun plek te vinden in het werkveld. Het promotieteam van Liesbeth Kool en de KNOV starten daarom een project waarin wordt onderzocht hoe zij het beste kunnen worden ondersteund.

Je kunt je ongetwijfeld inleven in hun situatie. De overgang van student naar werkende is voor iedereen lastig en al hele- maal voor een verloskundige die vanaf dag één veel verantwoordelijkheden krijgt. Dat deze overgang moeilijk is, blijkt ook uit onze onderzoeken (Kool, Liesbeth, Feijen-de Jong, Schellevis, & Jaarsma, 2019; Kool, Liesbeth E., Schellevis, Jaarsma, & Feijen-De Jong, 2020). Hoewel de NAV zeker de mooie kanten van het zelfstandig werken ervaren, wordt het enthousiasme voor het vak in de eerste peri-et einde van het studiejaar kondigt een nieuwe lichting net afgestu- deerde verloskundigen (NAV) aan.

Vragen durven stellen

In onze eerdere studies hebben we een inventarisatie gedaan naar de werkeisen en werkhulpbronnen die NAV tegenkomen, vanuit het perspectief van de eerste lijn en vanuit de klinisch werkenden. Een overzicht staat in het figuur op de volgende pagina.

Wat opvalt bij werkeisen is dat de organisatorische condities, zoals het werken als waarnemer in verschillende praktijken in de eerste lijn of het managen van meerdere verloskamers en het werken in teamverband in het ziekenhuis, inspanning vergen. Opvallend is dat voor zowel net afgestudeerde eerstelijns- als klinisch verloskundigen, ondersteuning van collega’s en peers (collega-NAV) en het werken met cliënten/patiënten belangrijke hulpbronnen zijn. Je veilig voelen in de werksetting betekent ook dat je collega’s vragen durft te stellen. Dat laatste lijkt niet voor iedere NAV vanzelfsprekend of mogelijk. Sommige NAV zijn terughoudend bij het vragen van hulp of ondersteuning, omdat ze zich willen bewijzen. In de eerste lijn is een collega soms ook opdrachtgever (werkgever) voor een waarneemster. Hulp vragen wordt daarom moeilijk gevonden. Dat zou immers kunnen overkomen alsof ze (nog) niet geschikt zijn voor de praktijk.

Peers daarentegen, worden wel als veilige hulpbron ervaren, maar zijn qua ervaring op hetzelfde deskundigheidsniveau. Het nadeel hiervan kan zijn dat de expertise van ervaren collega’s wordt gemist.

Een soepelere overgang

Aangezien collega’s een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van NAV is in een samenwerking tussen het promotieteam van Liesbeth Kool en de KNOV een project gestart. Dit project richt zich op het betrek- ken van het werkveld bij de ondersteuning van NAV. In het najaar van 2019 zijn in het hele land focusgroepbijeenkomsten gehouden om na te gaan of het wenselijk en mogelijk is om de overgang van student naar NAV te ondersteunen en te versoepelen. Hierbij werden geïnteresseerde verloskundigen en de NAV zelf betrokken. In dit artikel geven we een eerste impressie van de inhoud van de groepsinterviews. Diepere analyse is nodig om de ondersteuning aan NAV verder uit te werken.

Voor dit artikel zijn drie zaken die in de focusgroepen zijn besproken het noemen waard:

  1. De ondersteuning van NAV op de werkplek
  2. Intervisie, coaching en monitoring
  3. De positie van NAV op de arbeidsmarkt

Ondersteuning op de werkplek 

Een NAV is weliswaar in staat om zelfstandig haar beroep uit te oefenen, maar dat is niet hetzelfde als ‘alles alleen verwerken’. Daar  lijkt niet elke ervaren collega zich van bewust. Dit lijkt te komen doordat ervaren collega’s de NAV vaak als waarnemer van de praktijk inzetten. Simpelweg omdat ze een volledig inzetbare verloskundige nodig hebben. De NAV is zeker inzetbaar, maar mist soms contact met collega’s (informeel) en formeel voor overleg en feedback. Als student hadden ze namelijk altijd een verloskundige in de buurt om mee te sparren.

Een NAV:

‘Vlak voordat ik na mijn afstuderen echt aan het werk ging, had ik het idee: nu moet ik het echt helemaal alleen doen. Toen ik eenmaal aan het werk was, werd tegen me gezegd: je hoeft het niet helemaal alleen te doen, wij zijn er ook nog. En we gooien je niet in het diepe. Je mag altijd alles vragen. Dan valt er zo’n last van je schouders.’

Een collega-verloskundige uit het ziekenhuis:

‘Je collega-verloskundige in de tweede lijn heeft het ook hartstikke druk. Dus die kun je niet voortdurend uit een andere verlos- kamer trekken. Eigenlijk is die niet beschikbaar. Wij hebben het opgelost door nieuwe collega’s een buddy toe te wijzen. Die neemt diegene dus aan de hand, ook na de inwerkperiode. Dertig dagen inwerkperiode hoorde ik je net zeggen, nou dat is bij ons dus echt niet zo. Dat wordt als groot gemis gezien. Het aantal dagen dat mensen worden ingewerkt is heel beperkt. Wat ik belangrijk vind, is om na die inwerkperiode in gesprek te blijven.

“Hoe vind je dat het gaat? Wat heb je nodig?”’

Een collega-verloskundige uit een eerstelijnspraktijk:

‘Ineens is er een acute uitval. Dan ben je op zoek naar een waarnemer en het duurt soms even voordat je iemand hebt gevonden. En met diegene moet je dan maar net een klik hebben. Je bent al blij dat die diensten zijn opgelost en daardoor vergeet je even dat iemand daar loopt te buffelen om die waarneming te doen. Zeker de zomerwaarnemers die worden ingezet in de vakantie: we gooien ze in het diepe.’

Intervisie, coaching en mentoring

Naast de directe ondersteuning op de werkplek is tijdens de focusgroepbijeenkomsten nagedacht over het bieden van ondersteuning buiten de werkplek. Denk aan het aansluiten bij een intervisiegroep of het vormen van intervisiegroepen met NAV. Of het toewijzen van een ervaren verloskundige als mentor tijdens het eerste jaar in de praktijk of coaching door een professioneel begeleider. Ook de wijze waarop dat georganiseerd zou moeten worden, is besproken. In de focusgroepen gaven ervaren verloskundigen vaak aan NAV te willen ondersteunen als mentor of coach.

Daar tegenover willen zij wel gefaciliteerd worden met punten voor het kwaliteits- register of op een andere manier.

De positie van NAV op de arbeidsmarkt

Aansluiting tussen opleiding en werkveld lijkt de afgelopen jaren wat meer uit elkaar te lopen, dat valt op te maken uit de groeps- interviews. NAV hebben bij afstuderen gemiddeld minder stage doorlopen dan in eerdere decennia gebruikelijk was. Daar- naast hebben veel NAV de afgelopen jaren meer tijdelijke contracten en/of losse waarnemingen. Dit maakt dat de verbinding tussen NAV en hun werkplek soms als ‘losser’ wordt ervaren dan eerder het geval was met vaste contracten of vaste waarnemingen.

Dit lijkt van beide ‘partijen’ een andere insteek te vragen. Op verschillende niveaus moet er verder worden nagedacht over de positie van NAV in het werkveld, onder meer over de moeite die het werkveld doet om voldoende waarneming en nieuwe krachten te werven. Ook moet er worden nagedacht over de start van NAV in de praktijk. Die start mag een stuk soepeler. En een wat meer algemene kwestie is het werken met waarnemerstarieven.

Is het bijvoorbeeld mogelijk een verdere differentiatie aan te brengen op basis van het aantal ervaringsjaren? En is dat geld bijvoorbeeld vrij te maken voor de ondersteuning van NAV?