De verloskundige door de eeuwen heen: van niet gehoord, naar luide stem
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
‘Mogen wij ons verenigen?’ Als op dit nederige verzoek aan twee ‘hoge heren’ – een huisarts en een hoogleraar – instemmend wordt gereageerd, is de eerste vroedvrouwenvereniging in 1897 in Nederland een feit. De vraag komt van een verloskundige in het tijdschrift voor vroedvrouwen: in beheer van dezelfde heren. Het laat een tijdsbeeld zien van een hiërarchie die de moderne verloskundige allang van zich heeft afgeschud. Waar op de maatschappelijke ladder bevindt zij zich door de eeuwen heen? Hoe wordt haar kennis gewaardeerd? En wat voor lessen nemen we uit de verloskundige geschiedenis mee naar het heden? In gesprek met oud-verloskundigen Loes Schultz en Lidewijde Jongmans over de geschiedenis van onze verloskunde.
Als een reis door de tijd, zo voelt het. ‘Als ik de archieven in Urk binnenstap, heb ik altijd het gevoel dat ik de negentiende eeuw ben beland’, vertelt Lidewijde Jongmans, oud-verloskundige en lid van Commissie Catharina Schrader (CCS), een commissie binnen de KNOV (zie kader op pagina 18). Lidewijde neemt ons verhalend mee naar het Trefpunt Medische Geschiedenis Nederland in Urk waar de CCS het erfgoed van de Nederlandse verloskunde behoedt. Oude uniformen, toeters van Pinard en een baarkruk: welke verhalen schuilen achter deze en talloze andere voorwerpen in het archief? Het laat vaak tot de verbeelding over, maar hier en daar krijg je een glimp van vroeger mee. Oude leerboeken – beginnend bij Treub in de negentiende eeuw – delen de kennis die studenten anderhalve eeuw geleden hun hersenen in stampten. Ervaringen van verloskundigen, persoonlijke verhalen over doodgeboortes waarin we lezen over verdriet van vroeger. De tijdsgeest wordt tastbaar in bijvoorbeeld stellingnames in proefschriften die voornamelijk geschreven zijn door artsen (sinds 1990 ook door verloskundigen) of in de opmerking van een mannelijke arts om ‘die vrouw maar niet te vertellen dat ze een tweeling verwacht’, en het overheidspamflet uit 1804 waarin de overheid streng voorschrijft wat de vroedvrouw in haar verlostas stopt: onder andere ‘een grein opium’ (in gewicht niet meer dan een rijstkorrel en de enige pijnstilling destijds). Een overheid die sowieso eeuwenlang over de vroedvrouw ‘regeert’ door regels te dicteren rondom bevoegdheden, opleiding en vrije tijd – je moest het bij de burgermeester melden als je de stad verliet en waarborgen dat de vroedvrouw uit de naastgelegen wijk jouw werk kon overnemen.
‘De toekomst is hoopvol, mits de fragmentatie tussen de eerste en tweede lijn verdwijnt’
Ongehoord
En dan is daar in 1897 de vraag van een verloskundige in het toenmalige tijdschrift voor vroedvrouwen: ‘Mogen wij ons verenigen?’ Een nederig verzoek waarin de afhankelijkheidspositie van verloskundigen uit die tijd – en vrouwen in bredere zin – doorschemert. Loes Schultz (oud-verloskundige, historica, voormalig curator én erelid van de CCS): ‘Het tijdschrift voor vroedvrouwen werd geschreven door twee ‘hoge heren’, een huisarts en een hoogleraar, en die moesten toestemming geven voor het oprichten van een vereniging.’ Het verlangen te organiseren in een beroepsbond was een maatschappelijk streven (‘werkers, verenigt U’) in de periode rond 1875 en later. Vroedvrouwen hebben daarbij de behoefte aan een oudedagsvoorziening en ook een goede ongevallenverzekering ontbreekt. Dat bovenop het schamele salaris dat vroedvrouwen eind 1800 verdienen, maakt hun financiële positie zwak en kwetsbaar – velen waren tot halverwege de vorige eeuw nog grotendeels afhankelijk van hun echtgenoot (als zij die hadden). In 1898 wordt een Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid gehouden, waarbij in eerste instantie de vroedvrouwen nog worden vergeten. Loes vertelt over de snelheid waarmee de vroedvrouwen zich vervolgens ‘verenigden’, wat laat zien dat de onderlinge contacten al veelvuldig waren. ‘Binnen een aantal maanden had elke provincie in Nederland een district. Samen vormden ze de eerste vroedvrouwenvereniging.’ En over het belang van het tijdschrift als naslagwerk: ‘Dan hoor je voor het eerst ook de vragen en woorden van vroedvrouwen. Die zijn daarvoor ongehoord. Terwijl ze natuurlijk altijd meningen hebben gehad, want ze worden in geschiedenisdocumenten vaak als ‘erg lastig’ beschreven. Maar die meningen zijn nooit opgeschreven. Tot het moment dat het tijdschrift er is.’
‘Middeleeuwse verloskunde is puur een vrouwenaangelegenheid: vrouwen baren, vroedvrouwen staan hen bij’
The toys are for the boys
Door de eeuwen heen is er dus niet altijd een even duidelijk beeld van de vroedvrouw, of in elk geval van haar mening, omdat zij simpelweg zelf niet aan het woord komt. Loes: ‘Toch is wel duidelijk uit de overlevering dat de vroedvrouw een hele degelijke sleutelpositie had, gevoed door haar populariteit. Zo weten we van Londense vroedvrouwen dat die bloeiende praktijken hadden, waar vrouwen zwangerschap na zwangerschap weer terugkeerden.’ Lange tijd, en zeker in de middeleeuwen, is verloskunde puur een vrouwenaangelegenheid: vrouwen baren, vroedvrouwen staan hen bij. Tot de wetenschappelijke revolutie daar verandering in brengt. Loes: ‘Op het moment dat er wetenschap in de verloskunde wordt ingebracht, in de periode dat de eerste tangen worden gebruikt, was de stelling: ‘the toys are for the boys’. Met andere woorden: ze gaven die vroedvrouw echt die tang niet in handen.’ Er kwam een splitsing in bevoegdheden, waarbij het devies was: ‘u mag wel verloskunde doen, maar alleen met uw handen’. Loes: ‘Voor het beroep is dat een zware tol geweest.’ Toch zijn we in Nederland, ten opzichte van andere Europese landen, redelijk ‘getolereerd’ door artsen, wat terug te zien is in de prominente positie van de thuisbevalling in onze cultuur. Een essentiële uitbreiding van het beroep, dat tot dan toe alleen baringsbegeleiding is, volgt als in 1927 professor K. De Snoo (1877-1949) – gynaecoloog/obstetricus – stelt dat er diverse onderzoeken bij zwangere vrouwen moeten worden verricht, waarmee bloeddruk-, gewichtsmetingen en urinecontroles vanaf de zevende maand aan de verloskundige taken worden toegevoegd. ‘Het vroedvrouwenbestand was blij deze uitbreiding van de prenatale zorg te mogen doen. De testen gaven een onderbouwing van de gezondheid van de zwangere vrouw. Zij deden dit overigens sinds het begin van de eeuw, maar werden er niet voor gehonoreerd’, legt Loes uit. ‘Er volgt nóg een enorme boost van de verloskundige zorg als er in de wet geformaliseerd wordt dat een gezonde zwangere vrouw volledig onder de zorg van de vroedvrouw valt’, benoemt Lidewijde. Het gaat om een conceptwet uit de jaren 30 die in 1941 – door de Duitsers – wordt vastgelegd en tot de primaatstelling van de vroedvrouwen beschikt. ‘De huisarts krijgt niet meer voor een ziekenfondspatiënt betaald en hij verdwijnt, mede daardoor, langzaam uit de verloskunde.’
‘In 1804 schrijft de overheid streng voor wat de vroedvrouw in haar verlostas stopt: ‘een grein opium’’
Vrije vroedvrouwen
Met meer bevoegdheden en een sterkere financiële positie vast op zak klinkt dan – gevoed door het feminisme – eind jaren 70 de stem van de verloskundigen luid en duidelijk. Niks geen strenge verloskundige met stijve knot: de moderne verloskundige schudt haar haren los. Ze wil zichzelf zijn en zich laten zien. Ze wil verticale baringen doen, de vrouw uit dat bed hebben. Ze heeft toch immers gestudeerd? Er mag op haar kennis vertrouwd en gebouwd worden. Deze ‘vrije vroedvrouwen’ worden aangevoerd door Werkgroep 78. Loes: ‘Ze kwamen uit het afstudeerjaar ’78 in Amsterdam. Ze hadden een soort revival gevoel en een sterke wil om een beter imago neer te zetten.’ Hun stem wordt omarmd door vrouwen die ‘baas in eigen buik’ willen zijn, die door de komst van anticonceptie seks en zwangerschap van elkaar kunnen loskoppelen en opstaan voor waar en hoe ze willen bevallen. Werkgroep 78 faciliteert mee aan de oprichting door de – toen nog – NOV van een kenniscentrum: de Catharina Schrader Stichting. Dit vanuit twee doelen: imagoverbetering en identiteitsversterking van de verloskundigen én een erfgoedarchief ter ondersteuning van de wetenschappelijke, verloskundige geschiedenis. Lidewijde: ‘Hier is de stem van professor Kloosterman (1915-2004) ook cruciaal. Het bewaken van de fysiologische bevalling, vanuit zijn overtuiging ‘het gaat vaak goed, ondanks ons ingrijpen’, en de daaropvolgende keuzes zijn van groot belang geweest voor de stabiele organisatie van de verloskunde.’
Het heft volledig in hand
Het is volgens Loes en Lidewijde een belangrijke les die de verloskundige geschiedenis ons leert: dat je aan een ongecompliceerde bevalling geen verbetering kunt brengen. Lidewijde: ‘We hebben ons wellicht te veel laten leiden door protocollen, richtlijnen en cijfers. Hoewel die belangrijk zijn en veel houvast en inzichten bieden, zijn we de vrouw een beetje vergeten.’ Je ziet het volgens haar terug in de opkomst van het geboorteplan en de zorgvraag buiten de richtlijnen. ‘Vrouwen willen en moeten veel meer gehoord worden.’ Goed informeren, uitleggen wat hun keuzes zijn, shared decision en continue begeleiding: het moet volgens Lidewijde de standaard zijn. Beide dames zien de toekomst hoopvol in – mits de fragmentatie tussen de eerste en tweede lijn en de vele overdrachten tijdens bevallingen verdwijnen en de positie van de klinisch verloskundige versterkt wordt. In 2065 is het werkelijkheid durft Loes te stellen: ‘Een universitair geschoolde verloskundige die volledig beheer over de verloskunde uitoefent, ofwel binnen een zelfstandig maatschap, ofwel in het ziekenhuis.’ Lidewijde vult aan: ‘Een naadloze aansluiting tussen medici en verloskundigen, die op bestuurlijk niveau gelijk zijn en op de werkvloer complementair. Mooier kan het niet.’ De tijd zal het leren.
Als je schoot niet mag baren*
Tekst: Marjolein Lansbergen, 2023-3
Als je schoot niet mag baren. En je buik niet mag dragen.
Als de maand het moeilijkst is. Op die enkele zwarte dagen.
11 november 1973 is het. Haar buik gegroeid en onmiskenbaar: haar eerste kind is op komst. Zo’n zesenhalve maand is ze, in het ziekenhuis opgenomen met bloedverlies. De dagen duren lang, maar het contact met de andere vrouwen op de zaal verzacht het wachten wat. Uit het niets komt een plons vocht. De verpleegkundige is stellig: ‘Dat zal wel zweet zijn’. Dan zakt ze bijna weg. Ze wordt naar de OK geracet en krijgt hierna niet veel meer mee. Als ze wakker wordt is haar buik leeg. Net als de wieg. Het kind? ‘Overleden’.
En verder? Niets. Hoe ziet het eruit, waar gaat het naartoe? Wat gebeurt er nu? Er wordt niets verteld. Haar man wordt pas uren later gebeld en mag niet komen: het is autoloze zondag. Verdwaasd en leeg gaan ze na een paar dagen naar huis. Geen afscheid, geen nagesprek, geen begeleiding… Niets. Niet van zorgverleners, niet van familie. Nog geen twee maanden later staat ze klaar als kraamhulp, bij een van haar schoonzussen.
Als je stem niet mag troosten. En je hand niet mag strelen.
Als er een moeder is geboren. Maar het leven zich niet laat delen.
‘Ach, je bent nog jong’, maar een nieuwe zwangerschap blijft uit. Wel wordt ze minstens dertig keer tante. Waaronder van mij. En nooit vraagt iemand hoe dit voor haar is.
Als de maanden jaren worden. En je hoop zachtjes verdwijnt.
Als het leven niet maakbaar is. Of zo simpel als het schijnt.
Als ik ervaringen vanuit het werk met haar deel, vertelt mijn tante me, in stapjes, haar verhaal. Ze hoort hoe anders nu wordt omgegaan met sterfte en verlies. Dat had ik haar ook zo -gegund. En ik verwonder me, hoe was het voor onze voorgangers om zo te werken? Was dit toen normaal? En wat vinden we over vijftig jaar verwonderlijk als we terugblikken op nu?
Als je rug toch zo sterk blijkt. Je schouders breder dan verwacht.
Wens ik dat in dit stómme leven. De zon voor eeuwig naar je lacht.
De wens om ouders te zijn kwam voor mijn tante en oom nooit uit. Ondanks dit pijnlijke besef en de tweede verdrietige ronde toen zussen en broers grootouders werden hebben ze er samen iets van gemaakt. Tachtigers zijn ze nu en als we bellen hoor ik steevast: ‘We hebben het zo goed samen, we zijn zó gelukkig.’ Ze zijn open over wat ze hebben -meegemaakt en dat heeft mij veel geleerd. Ook het besef hoe enorm de maatschappij, nog steeds, is ingericht op het krijgen van (klein)kinderen. Toen in 2022 de Basisregistratie Personen van vroeger overleden kinderen mogelijk werd, besloten mijn tante en oom dit niet te doen. Voor hen voegde het niets toe. ‘Maar de herinnering is er altijd. In ons hoofd en in ons hart.’ Toen, nu en in de toekomst.
*De schuingedrukte tekst is een gedicht van Lentezoet
Tijdlijn 125 jaar vereniging
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
Vroedvrouwenorganisaties maken zich al 125 jaar hard voor de positie van verloskundigen in Nederland. Blader met de tijd mee door onze geschiedenis. We pretenderen niet dat deze tijdlijn volledig is, maar hij geeft een mooie weergave van belangrijke acties door de jaren heen. Heb je aanvullingen of opmerkingen? Mail dan naar redactie@knov.nl.
1898
Provinciale vroedvrouwenverenigingen hebben zich de afgelopen tijd in hoog tempo gevormd. In 1898 bundelen de 11 regionale vroedvrouwenverenigingen zich en gaan samen in de Bond van Vrouwelijke Verloskundigen met als doel onder meer imagoverbetering, bevoegdheidsuitbreidingen en verbetering honorering
1921
De katholieke vroedvrouwen splitsen zich af in de Nederlandse R.K. Vereniging van Vroedvrouwen.
1926
In 1926 ontstaat de Bond van Nederlandse Vroedvrouwen. Er zijn nu twee verloskundige organisaties.
1928
Het Dr. Terburgfonds wordt opgericht; een ondersteuningsfonds voor oudere en behoeftige vroedvrouwen. De bondsbestuurder werkt hiervoor intensief samen met de secretaris-penningmeester en de hoofdinspecteur van Volksgezondheid.
1930
De twee bonden vragen aan de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid om vroedvrouwen bevoegd te verklaren tot ‘(…) het controleren van de zwangerschap’. Het takenpakket van vroedvrouwen breidt uit met prenatale zorg.
1932
In aanvulling op het besluit uit 1930 werd door invloed van de bonden de wet verder gewijzigd: vroedvrouwen worden officieel bevoegd tot het geven van raad en bijstand in de tweede helft van de zwangerschap.
1940 - 1941
Ziekenfondsbesluit tijdens de bezetting: bij alle ‘normale’ bevallingen is de vroedvrouw de aangewezen hulp. Het bevestigt het primaat van de vroedvrouw. De bonden eisen twintig gulden per verlossing om op een jaarinkomen van tweeduizend gulden uit te komen.
1948
In 1938 hadden de vroedvrouwenbonden de laatste (toen mislukte) poging ondernomen om uitbreiding van hun bevoegdheid te krijgen. De hoofdbesturen vragen in 1948 de Geneeskundig Hoofdinspecteur het verzoek opnieuw in overweging te nemen.
Jaren 50
Steeds meer verloskundigen gebruiken een kleine auto om hun werk te kunnen doen. De bond zet zich in voor een vergoeding van de auto in het verloskundig tarief.
1951
Het verzoek uit 1948 wordt gehonoreerd: de geneeskundige wet uit 1865 wordt aangepast. De vroedvrouw is nu bevoegd om de hele zwangerschap prenatale zorg te verlenen en een venapunctie te verrichten.
1953
In verband met de watersnoodramp wordt de actie ‘Beurzen open, dijken dicht’ georganiseerd. Via de bonden doneren verloskundigen gul en ondersteunen hun getroffen collega's.
Jaren 50
De eerste vroedvrouwen doen hun intrede in het ziekenhuis. Professor Kloosterman was directeur van de vroedvrouwenschool en werd hoogleraar aan de UvA. Hij introduceerde vroedvrouwen bij het universiteitsziekenhuis.
Jaren 60
De overheid wil overstappen van het beroep 'verloskundige' naar 'verpleegster-vroedvrouw'. Beide bonden zetten zich maximaal in om dit tegen te gaan.
Jaren 60
Het aandeel van de vroedvrouw in de verloskundige zorg zakt, ondanks de bevestiging van het primaat van de vroedvrouw in het Ziekenfondsbesluit. Dit gaat ten koste van de relatie met de (huis)arts. De vroedvrouwen tonen nieuwe strijdbaarheid. De bonden durven voor het eerst voor gelijke prestatie een gelijke beloning te vragen.
1968
De vroedvrouwenorganisaties vinden dat het imago van de vroedvrouw bij het algemene publiek beter kan. De Bond van Nederlandsche Vroedvrouwen roept een commissie voor ‘public relations’ in het leven. Deze commissie richt zich vooral op de jeugd die voor beroepskeuze staat.
Jaren 70
In de jaren 60 en 70 neemt het aantal klinisch verloskundigen snel toe. De NOV is destijds nog geen voorstander van deze ontwikkeling. Dit verandert in de jaren 90 onder voorzitter Marian van Huis, zelf klinisch verloskundige.
1973
Op initiatief van onder andere de huisartsen, fysiotherapeuten en verloskundigen richten de ziektekostenverzekeringen in 1973 diverse pensioenfondsen op. De NOV geeft opdracht tot oprichting van Stichting Pensioenfonds Verloskundigen (SPV).
1975
De Nederlandse R.K. Vereniging van de Vroedvrouwen en de Bond van Nederlandse Vroedvrouwen fuseren tot de Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (NOV).
1975
Op aandringen van de NOV en de Geneeskundige Hoofdinspectie wordt een wetsontwerp ingediend voor een nieuwe uitbreiding van de bevoegdheid dat in 1978 tot wet wordt verheven.
1975
Het Tijdschrift voor Praktische verloskunde (1897) en De Katholieke Vroedvrouw (1935) worden samengevoegd tot het Tijdschrift voor Verloskundigen.
1978
Verloskundigen zijn nu officieel bevoegd tot het maken van een uitstrijkje en het inknippen en hechten met plaatselijke verdoving. Behalve de kraamvrouw valt nu ook het kind onder toezicht van de verloskundige. Daarnaast wordt de verloskundige bevoegd tot het toedienen van een aantal geneesmiddelen.
1980
De regering spreekt zich uit ten gunste van versterking van de eerstelijnsgezondheidszorg. Op aansporing van de NOV komt binnen het overheidsbeleid meer nadruk te liggen op de verloskundige en de thuisbevalling.
1981
De NOV richt de Catharina Schrader Stichting op. Doelen zijn imagoverbetering en identiteitsversterking van de verloskundigen én een erfgoedarchief ter ondersteuning van de wetenschappelijke, verloskundige geschiedenis.
1985
De NOV wordt lid van de Federatie van Verenigingen van Hogere Functionarissen in de gezondheids- en bejaardenzorg om zo over een beter salaris voor verloskundigen in het ziekenhuis te kunnen onderhandelen.
1987
Oplevering van de Verloskundige Indicatielijst (VIL), een leidraad in de verloskundige keten om de selectie, de verwijzing en de samenwerking daaromheen optimaal te laten verlopen, door het ondersteunen van het (verwijs)beleid. De NOV zat in de werkgroep voor de totstandkoming van de VIL.
1987
Onder leiding van bestuursleden mevrouw Lugtenburg en mevrouw Lems organiseert de NOV het ICM-congres dat plaatsvindt in
Den Haag.
1993
De wet BIG wordt ingevoerd. De NOV zet zich in voor een sterke positie van de verloskundige. Verloskundigen krijgen met de wet BIG een autonome wettelijk erkende positie met eigen voorbehouden handelingen en registers.
1998
Het honorarium is in 1998 eindelijk op een niveau dat als aanvaardbaar wordt beschouwd. De NOV heeft de laatste tien jaar een verdubbeling van het tarief voor de zelfstandige verloskundige bewerkstelligd.
1998
Het aantal bevallingen dat door de huisartsen begeleid wordt, daalt door de jaren heen, het aantal ziekenhuisbevallingen stijgt. Dankzij voorlichting van de overheid en NOV zijn vrouwen zich vanaf 1998 beter bewust van hun keuzes. Meer zwangere vrouwen kiezen weer voor zorg door een verloskundige, omdat ze de zwangerschap en bevalling niet als ziekte of aandoening ervaren.
1998
De Nederlandse Organisatie van Verloskundigen wordt koninklijk onderscheiden bij het 100-jarig bestaan en wordt hiermee de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen.
2000
De werkdruk is hoog en er is een groot tekort aan verloskundigen. De verloskundigen komen in samenwerking met de KNOV in actie en gaan staken.
2000
De eerste KNOV-standaard verschijnt: Anemie in de eerstelijns verloskundigenpraktijk.
2001
In 1971 werd met de Gemeenschappelijke Verloskunde Registratie de fundamenten gelegd voor Perinatale Registratie Nederland. De KNOV slaagt er in 2001 samen met de NVK en de NVOG erin een subsidie van het Ministerie van VWS te krijgen voor verbetering van het gebruik en het opzetten van één landelijke databank.
2001 tot 2004
De KNOV ondersteunt verloskundigen vanuit regiokantoren. In 2004 sluiten de regiokantoren, omdat de VWS-subsidie voor monodisciplinaire belangenbehartiging in de regio stopt.
2003
Opkomst van het real-time echoapparaat. De KNOV maakt zich hard voor een tarifering voor het verrichten van een echo door de verloskundige. Een cursus tot echografist en registratie wordt ingericht.
2006
In 2006 wordt het primaat counseling prenatale screening bewerkstelligd. Hier heeft de KNOV zich hard voor ingezet.
2006
De verloskundige wordt in de zorgverzekeringswet als verantwoordelijke aangewezen voor de integrale eerstelijnsgeboortezorg. In de
toelichting wordt expliciet verwezen naar de poortwachtersfunctie.
2006
Het Kwaliteitsregister Verloskundigen wordt opgericht door de KNOV.
2007
De KNOV verhuist naar de Domus Medica in Utrecht. De erfgoedcollectie van Catharina Schrader wordt opgeslagen. De collectie verhuist in 2015 naar het Trefpunt Medische Geschiedenis in Urk.
2007
Demonstratie bij de Nederlandse Zorgautoriteit, de KNOV roept verloskundigen op tot demonstratie. Verloskundigen eisen meer tijd voor zwangere vrouwen.
2007
Oprichting KNOV-wetenschapscommissie. De commissie krijgt de opdracht een infrastructuur te realiseren voor wetenschappelijk onderzoek ter onderbouwing van fysiologische verloskunde. Onder andere Neeltje Crombag, Janneke Gitsels, Pien Offerhaus, Marianne Nieuwenhuijze en Corine Verhoeven ontvangen subsidies voor fellowships en PhD trajecten.
2015
De KNOV laat het basistakenpakket van verloskundigen herijken. Voor eerstelijnsverloskundigen vormt het nieuwe basistakenpakket het startpunt voor gesprekken over de normpraktijk en de daarmee samenhangende tarieven. Voor klinisch verloskundigen vormt het een aanvulling op de argumenten voor formalisering van de functie, normstelling en kwaliteitsborging.
2015
In overleg met de KNOV vindt er een uitbreiding plaats in de AMvB. Per 1 oktober behoort het voorschrijven van alle (hormonale) anticonceptie-middelen tot de bevoegdheden van de verloskundige.
2016 – 2019
De KNOV ondersteunt de inrichting van zorggroepen. Steeds meer kringen verdwijnen en maken plaats voor meer formele organisatiestructuren.
2018
De eerste multidisciplinaire richtlijn wordt ontwikkeld door de KNOV, in samenwerking met KCKZ, NBVK, NHG en PFN (postnatale basiszorg).
2018
In mei 2018 wordt de accreditatie voor de master Klinisch Verloskundige officieel toegekend. Met deze accreditatie kan bij het Ministerie van VWS erkenning worden aangevraagd van de specialistentitel Klinisch Verloskundige. De KNOV heeft actief meegedacht over de inhoud en vormgeving van deze opleiding, zowel op inhoud als te volgen strategie.
2020
De Catharina Schrader Stichting wordt onderdeel van de KNOV. Het werk van de stichting wordt voortgezet in de Commissie Catharina Schrader.
2020
Na 87 jaar wordt de Stichting Dr. Terburghfonds opgeheven. Het fonds is overbodig geworden na de komst van het SPV. De KNOV neemt de zorg voor de enige deelnemer op zich.
2021
Het ministerie van VWS besluit dat klinisch verloskundigen wettelijk bevoegd zijn om verloskundige handelingen zelfstandig in het ziekenhuis uit te voeren. Iets waar de KNOV zich al sinds 2009 hard voor maakt.
2022
De eerste deelregisters – Uitwendige versie en Anticonceptie – worden onderdeel van het Kwaliteitsregister Verloskundigen van de KNOV.
2023
Start Master of Science Verloskunde, ontwkkeld door de drie verloskunde academies en de KNOV. Een aanvulling op de bachelor voor verloskundigen die een brug willen slaan tussen tussen de dagelijkse praktijk, onderzoek en beleid.
2023
Begin 2023 wordt ook het deelregister Klinisch verloskundigen onderdeel van het Kwaliteitsregister.
2023
Dit jaar vieren we 125 jaar organisatie van verloskundigen in Nederland. We verwachten het predicaat Koninklijk ook de komende vijfentwintig jaar te mogen voeren.
De verloskunde van het verleden
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
Hoe is verloskunde eigenlijk begonnen? Hoe keken we 125 jaar geleden naar verloskundigen? Verschilt dat van andere landen? Op 13 september 2023 viert de KNOV 125 jaar vereniging van verloskundigen met een jubileum in Museumpark Archeon. Prof. dr. Marianne Nieuwenhuijze vertelt deze dag over de geschiedenis van de verloskunde en de verloskundige. Ook voor De Verloskundige blikt zij terug op het verloskundig verleden.
Vrouwen die vrouwen bijstaan
Verloskundigen zijn er altijd geweest, in diverse vormen. Marianne vertelt: ‘In het begin vooral in de vorm van vrouwen die andere vrouwen bijstaan, bijvoorbeeld als familielid of onderdeel van het huishouden. Maar in de klassieke oudheid en zelfs in het oude Egypte werd er daarnaast al geschreven over verloskunde. Je zou dus kunnen zeggen dat het delen van vastgelegde kennis toen al is begonnen, al was de kennis alleen toegankelijk voor de beperkte groep vrouwen die kon lezen. Specifieke scholing is pas langzaamaan ontstaan na de middeleeuwen. In de zeventiende eeuw startte de allereerste gemeentelijke vroedvrouwenscholen, onder andere in Groningen. Ook op andere plekken gaven artsen les in verloskunde. Voor deze scholing was het een vereiste dat je kon lezen en schrijven, dus lange tijd was deze kennis nog steeds niet voor iedereen toegankelijk. Hierdoor bleef er nog lang een grote groep vroedvrouwen bestaan die het vak leerde van een andere vroedvrouw, bijvoorbeeld van een moeder of een tante.’
Verplichte scholing
Het officiële onderwijs ontstond pas eind negentiende eeuw. ‘Na de Napoleontische tijd in Nederland werd zowel scholing als gezondheidszorg steeds meer vanuit de nationale overheid geregeld’, vertelt Marianne. ‘In 1861 startte de eerste door de overheid bekostigde verloskundige opleiding: de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen in Amsterdam. In 1865 werd de Wet op de Uitoefening der Geneeskunst vastgesteld, waarin werd bepaald welke medische handelingen tot het domein van de vroedvrouw behoorden. Officieel werden er vanaf dit moment eisen gesteld aan de beroepsuitoefening door vroedvrouwen. Maar, het duurde nog een tijd eer deze wet werd gekoppeld aan landelijke opleidingen, omdat er simpelweg nog niet voldoende opleidingsplaatsen beschikbaar waren voor alle vroedvrouwen. Tot die tijd werd de kwaliteit gewaarborgd door het afnemen van gemeentelijke examens onder toezicht van artsen. In 1882 opende er ook een opleiding in Rotterdam, en in 1912 in Heerlen. Tegelijk met de landelijke wetgeving en de opkomst van de scholing verenigden vroedvrouwen zich. In 1898 werd in Nederland de eerste regionale vroedvrouwenvereniging opgericht: de Bond van Vrouwelijke Verloskundigen, die later de KNOV zou worden.’
Zelfstandige vrouwen
Volgens Marianne hebben vroedvrouwen altijd aanzien gehad binnen de maatschappij. ‘Zeker toen ze eenmaal geschoold waren, maar ook daarvoor al. Maar het feit dat ze met ongedoopt leven in aanraking kwamen, gaf vroedvrouwen daarnaast een zekere kwetsbaarheid. Zeker in de middeleeuwen, toen de kerk een sterke greep op de samenleving had. Onder de vrouwen die zijn veroordeeld als heks, was een groot percentage vroedvrouw. Zij waren verdacht doordat zij zelfstandige vrouwen waren die hun eigen inkomen verdienden, in een maatschappij waarin de vrouw verder slechts een zeer beperkte rol speelde in het openbare leven. Daarnaast gaf het soms spanning dat vroedvrouwen bij iedereen over de vloer kwamen en alles zagen. Zij werden ook weleens onder druk gezet, bijvoorbeeld om te verklaren wie de vader van een kind was. In vergelijking met andere landen heeft de vroedvrouw in Nederland wel altijd een vrij stevige positie gehad, omdat het gezin hier zo’n belangrijke rol speelde. Waar in andere Europese landen in de achttiende en negentiende eeuw de macht van de artsen steeds groter werd en vroedvrouwen werden gemarginaliseerd, gebeurde dat bij ons niet. Dat is waarschijnlijk mede omdat de overheid hier al vroeg heeft ingezet op de scholing en professionalisering van vroedvrouwen, en waarom thuisbevallingen in Nederland zo lang de norm zijn gebleven en nog steeds diep verankerd zijn in onze samenleving.’
‘Tot 125 jaar geleden leerden de meeste vroedvrouwen het vak van een andere vroedvrouw’
Afname thuisbevallingen
‘Pas eind twintigste eeuw nam het aantal thuisbevallingen bij ons flink af. Onder andere door een toenemende vraag naar pijnstilling en de angst die werd gecreëerd: dat het sterftecijfer rond geboorte in Nederland hoger zou liggen door de thuisbevallingen. Maar voor een hoger risico op sterfte bij thuis bevallen van gezonde vrouwen met een ongecompliceerde zwangerschap is nooit wetenschappelijk bewijs gevonden. Uit onderzoek blijkt dat de geboortesterftecijfers van landen slecht met elkaar te vergelijken zijn, omdat ieder land prenatale sterfte anders registreert. Toch heeft dit veel teweeggebracht en een teneur gezet voor meer screenen en interveniëren. In de jaren zeventig vond in Nederland nog zo’n vijftig tot zestig procent van de bevallingen onder begeleiding van een eerstelijnsverloskundige plaats, inmiddels is dat ongeveer de helft. Natuurlijk hebben we in de loop van tijd belangrijke technieken verworven die heel belangrijk zijn: keizersneden redden vrouwenlevens. Maar als je het ook gaat doen als er geen medische noodzaak is, kunnen de nadelen de overhand krijgen. Daarom is het zo belangrijk dat ook verloskundigen zelf sinds de jaren tachtig in Nederland onderzoek naar zwangerschap en geboorte zijn gaan ontwikkelen. Zo kunnen we een antwoord formuleren op de dominantie van de medische, gynaecologische zorg, en door middel van wetenschappelijke bevindingen onze eigen accenten ontwikkelen: fysiologische zorg, persoonlijke zorg, continue zorg.’