Zij aan zij: Cindy en Maaike

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-2
Beeld: De Beeldredacteur

Precies op de dag dat Maaike Douven vorig jaar als verloskundige afstudeerde werkte haar moeder Cindy Stock vijfentwintig jaar in het vak. Hoewel Maaike absoluut niet hetzelfde wilde doen als haar moeder, kruipt het bloed waar het niet gaan kan. 

‘Wie weet gaan we ooit op een andere manier samenwerken’

Cindy over Maaike

‘Ik vond het heel spannend toen Maaike begon als verloskundige. Ik gunde haar een goede start. Dat ze op jonge leeftijd de opleiding heeft afgerond bewonder ik enorm. Ze heeft zich echt voor tweehonderd procent ingezet, de opleiding stond op de eerste plaats. Dat heeft heel positief uitgepakt. Nu is er wat meer balans. Ik zie dat ze zich snel ontwikkelt. Het is leuk om te horen waar ze mee bezig is. Ze rolt nu in CenteringZwangerschap, dat recent in onze regio is opgezet, en begeleidt een groep zwangere vrouwen. Ik vind het goed dat ze haar eigen pad bewandelt, los van mij. We delen wel veel. Als we elkaar spreken gaat het ook vaak over ons werk en wat we hebben meegemaakt. We weiden al snel uit over andere zaken, want er zijn genoeg alledaagse dingen om over te praten. In de praktijk kom ik haar af en toe tegen. Vanuit ons echocentrum maken we ook echo’s bij de praktijk waar Maaike werkt. Wie weet gaat we ooit op een andere manier samenwerken, maar nu is het leuk en goed zoals het is.’

‘Het is inspirerend hoe vooruitstrevend ze is’

Maaike over Cindy

‘Ik wilde altijd de zorg in, maar ik riep vooral: ‘Ik ga echt niet hetzelfde als mijn moeder doen!’ Ik overwoog de studie Geneeskunde, maar toen ik naar de open dag voor de opleiding Verloskunde ging, was ik toch om. Tijdens mijn studie en stages vroeg ik regelmatig hoe zij tegen bepaalde dingen aankeek. En nog steeds: ik hoef maar twee woorden te zeggen en ze weet gelijk waar het over gaat. Het is heel prettig om elkaar op die manier te begrijpen. Ze heeft enorm veel ervaring. Samen met haar collega’s heeft ze een praktijk met alle specialisaties onder één dak. Ze is gespecialiseerd in echo’s en zet zichzelf als verloskundige sterk neer. Ik vind het inspirerend hoe vooruitstrevend ze is. Ze is enorm ambitieus en maakt zich hard voor de verloskunde. Ik kan nog wat leren van haar standvastigheid. Waarom ik niet bij mijn moeder in de groepspraktijk ga werken? Ik zie het nu nog niet zitten. Om te ontdekken wie ik zelf ben als verloskundige, wil ik veel ervaring opdoen. En daarnaast heb ik het enorm naar mijn zin bij de praktijk waar ik waarneem. Wel zitten we in hetzelfde VSV. Zo werken we toch een beetje samen. Dat is helemaal niet gek, want op werk zijn we gewoon collega’s.’


Multidisciplinaire samenwerking voor herziene handreiking reanimatie

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-1

De wetenschap staat niet stil, daarom herziet de Nederlandse Reanimatie Raad (NRR) eens in de vijf jaar de richtlijnen voor reanimatie, waaronder reanimatie van pasgeborenen. Maar: deze richtlijnen zijn gebaseerd op een ziekenhuissituatie, niet op de omstandigheden van een ongecompliceerde eerstelijnsbevalling. Door de publicatie van een nieuwe richtlijn, moest de handreiking Reanimatie van de pasgeborene worden herzien. Vanuit de KNOV ging een werkgroep met experts uit diverse disciplines aan de slag om de nieuwe inzichten toepasbaar te maken voor eerstelijnsverloskundigen. 

Thuis versus ziekenhuis 

De Nederlandse Reanimatie Raad (NRR) vertaalde in 2021 de nieuwe Europese Reanimatie Richtlijnen door de European Resuscitation Council (ERC) naar de Nederlandse situatie. Binnen de ERC en NRR ontbreekt het specifieke perspectief van een reanimatie in de eerste lijn. De handreiking van de KNOV is een aanvulling op de NRR-richtlijn, voor eerstelijnsverloskundigen in de thuissituatie of vergelijkbare omstandigheden. Susan Beckers en Eveline Mestdagh zijn wetenschappelijk adviseur en richtlijnontwikkelaar bij de KNOV. Zij stelden een multidisciplinaire werkgroep samen voor het herzien van de handreiking Reanimatie voor de eerstelijnssetting. Susan legt uit: ‘Thuis heb je minder middelen en apparatuur dan in het ziekenhuis, dat levert soms uitdagingen op. Een uitdaging was het vertalen van de NRR-richtlijn over het bepalen van de hoeveelheid zuurstof die een verloskundige moet bijgeven. Volgens de NRR-richtlijn moet je met behulp van een saturatie-meter zorgen dat je niet te veel, maar ook niet te weinig zuurstof toedient. Iedere verloskundige heeft weliswaar een reanimatieset met een fles zuurstof bij zich, maar niet iedere verloskundige beschikt over een saturatiemeter. Daarom moest er worden  bedacht hoe je zonder die apparatuur kunt zorgen dat je de juiste hoeveelheid zuurstof toedient. Met de handreiking geven wij aan waar je op kunt letten om dit te bepalen. Ook warmtemanagement werkt thuis heel anders. In een ziekenhuis heb je een opvangtafel met een warmtebron, maar thuis moet je op een andere manier zorgen dat de baby niet afkoelt.’

Verschillende blikken 

Om tot goede oplossingen te komen voor dit soort uitdagingen betrokken Eveline en Susan experts uit diverse hoeken. Eveline: ‘Wij vonden het belangrijk om partijen te betrekken waarmee verloskundigen in hun werk te maken hebben. Door samen om de tafel te zitten konden we zowel de behandelingen als de bijbehorende terminologie zo goed en duidelijk mogelijk afstemmen. Aan de werkgroep namen daarom eerstelijns- en tweedelijnsverloskundigen deel, maar ook een vertegenwoordiger van de opleiding Verloskunde in Amsterdam, een verantwoordelijke voor de kraamzorg, een ambulanceverpleegkundige, een trainer in Newborn Life Support (NLS) en een cursusleider NLS en vertegenwoordiger van de NRR. De grote meerwaarde van het betrekken van personen uit andere disciplines die te maken hebben met een reanimatie is dat zij elk een eigen blik hebben op het proces. Dat levert soms inzichten op waar je zelf niet aan zou hebben gedacht. Ook de beleidsmedewerkers van de KNOV hebben input geleverd op de handreiking. Zij droegen een punt aan dat wij nog niet hadden besproken: wat moet je doen als de ouders van een pasgeborene een reanimatie weigeren? Met behulp van een jurist hebben wij uitgezocht wat de rol van de verloskundige in zo’n situatie is en dit verwerkt in de handreiking.’

Tips en tricks

Ook Karien de Munk kon als NLS-instructeur op verschillende manieren input geven voor de handreiking. ‘Vanuit mijn expertise in NLS kon ik verschillende tips en tricks voor de opvang van pasgeborenen aandragen die ik mijn cursisten ook leer. Dit waren vooral praktische handigheden, zoals het plaatsen van een voorwerp op het borstje van de baby om de borstkasbewegingen te kunnen monitoren. Verder heb ik meegeschreven aan de richtlijnen wat betreft human factors, oftewel aandacht voor de persoonlijke toestand van zorgverleners. In een acute situatie ontstaat er natuurlijk stress, dan is het van belang om daar aandacht voor te hebben. In de handreiking is daarom opgenomen wat je kunt doen om de rust te bewaren en hoe je kunt controleren hoe het gaat met de andere betrokken zorgverleners. Het was ook heel nuttig dat de kraamzorg vertegenwoordigd was in de werkgroep. De verantwoordelijke voor kraamzorg gaf aan hoe belangrijk het is dat de verloskundige benoemt wat er in een situatie aan de hand is en hoe de kraamzorg kan helpen. Door goede communicatie kunnen alle betrokkenen hun vaardigheden met zo veel mogelijk focus uitvoeren.’

Zelfde taal

Een belangrijke bijdrage van de werkgroep was ook het op één lijn krijgen van de richtlijnen van de NRR en de opleidingen Verloskunde. Karien: ‘Als NLS-instructeur werk ik volgens de richtlijnen van de NRR, maar mijn cursisten hebben sommige dingen tijdens hun hbo-opleiding net een beetje anders geleerd. Dat kan voor verwarring zorgen.’ Nationaal cursusleider NLS en NRR-vertegenwoordiger Rob Moonen: ‘Het is van belang dat we deze handreiking samen hebben afgestemd. Bij reanimatie van pasgeborenen gaat de NLS bijvoorbeeld uit van het evalueren van de HAKT (hartfrequentie, ademhaling, kleur, tonus) terwijl de opleiding verloskunde voorschreef ABC te controleren: airway, breathing, circulation. Vanuit de NLS hebben we aangegeven dat dit in de praktijk te veel verwarring oplevert en te complex was. Een eenduidige methode is niet alleen belangrijk om snel en duidelijk te handelen, maar ook om te zorgen dat zorgverleners elkaar beter snappen. Een eerstelijnsverloskundige komt immers ook in het ziekenhuis, en ambulancepersoneel, dat de NLS volgt en dus HAKT gebruikt, komt in bij een reanimatie door de verloskundige in thuissituaties. Dan is het belangrijk dat verschillende zorgverleners dezelfde taal spreken.’  

Inhaalslag

Is er over vijf jaar weer een handreiking nodig? De werkgroep-leden hopen van niet. Susan: ‘Wij hebben met de NRR besproken dat we meteen betrokken willen worden als er een nieuwe versie van de richtlijn komt, om op die manier de thuissituatie erin te verwerken. Hopelijk is het maken van een addendum de volgende keer dus niet nodig en is er één handleiding voor alle partijen: de KNOV, de NLS, en de opleidingen. Voor nu is dit voor eerstelijnsverloskundigen hét document waar alles in staat en waarin de hele reanimatiebehandeling stap voor stap wordt uitgelegd.’ 

Eveline Mestdagh 

Eveline Mestdagh is wetenschappelijk adviseur en beleidsmedewerker bij de KNOV. Zij studeerde in 2002 af als verloskundige en behaalde vervolgens een master in medisch-sociale wetenschappen. In 2018 is Eveline gepromoveerd op proactief gedrag in de verloskunde. Naast haar advieswerk voor de KNOV is zij werkzaam als opleidingshoofd van de opleiding Verloskunde aan de AP Hogeschool Antwerpen. 

‘De grote meerwaarde van het betrekken van personen uit andere disciplines die te maken hebben met een reanimatie is dat zij elk een eigen blik hebben op het proces’

Susan Beckers

Susan Beckers is in 2015 afgestudeerd als verloskundige en volgde daarna de master Gezondheidswetenschappen met als specialisatie Midwifery Science. In 2021 is zij begonnen bij de KNOV als wetenschappelijk adviseur en richtlijnontwikkelaar. Naast haar advieswerk voor de KNOV is zij werkzaam in de eerste lijn in de regio Alkmaar en zit zij in het bestuur van de EVON, Eerstelijns Verloskundigen Organisatie Noordwest (EVON).  

Rob Moonen

Rob Moonen is na zijn opleidingen Kindergeneeskunde en Neonatologie sinds 2008 werkzaam bij Zuyderland Medisch Centrum als kinderarts-neonatoloog. Daarnaast is Rob nationaal cursusleider NLS (Newborn Life Support) namens de Nederlandse Reanimatie Raad (NRR) en medeschrijver van de NRR-richtlijn Reanimatie en ondersteuning van de transitie van het kind direct na de geboorte.

Karien de Munk 

Karien de Munk is NLS-instructeur. Zij traint eerstelijnsverloskundigen in acute vaardigheden en traint en coacht zorg-verleners op het gebied van bewustzijn en samenwerking, zowel fysiek als mentaal. Karien is zelf meer dan twintig jaar eerstelijnsverloskundige geweest en heeft ook meegeschreven aan de vorige handreiking Reanimatie van de pasgeborene.


Zij aan zij: Jolanda en Marjolein

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-1
Beeld: De Beeldredacteur

Jolanda van der Wilt en Marjolein van Dijk leerden elkaar ruim twintig jaar geleden op de opleiding tot verloskundige kennen. Ze werden elkaars beste vriendinnen en belangrijkste sparringpartners. Nu Marjolein in de eerste en Jolanda in de tweede lijn werkt, is die sparringfunctie misschien wel nóg belangrijker geworden.

‘Als ik iets heftigs heb meegemaakt, bel ik haar’

Jolanda over Marjolein

‘We waren bang dat we elkaar na het afstuderen uit het oog zouden verliezen, maar we werden elkaars belangrijkste vraagbaak. Als ik iets heftigs heb meegemaakt, bel ik Marjolein. Casussen lopen we stap voor stap door, we bieden elkaar een luisterend oor en denken vakinhoudelijk mee. Pas had ze een rotcasus, waarbij de ouders ondanks de slechte afloop vol lof over Marjolein waren geweest. Ik weet dat je dat in zo’n situatie niet altijd ziet, dus dat probeerde ik extra te benadrukken. Andersom bel ik Marjolein als ik haar eerstelijnservaring nodig heb, bijvoorbeeld toen ik een anticonceptiespreekuur oprichtte in het Langeland Ziekenhuis. Marjolein wist alles over de leveranciers van spiralen en vertelde me welke informatie zij met cliënten deelt. Toen we zelf zwanger waren, wilden we allebei dat de ander de bevalling zou begeleiden. Tegelijkertijd realiseerden we ons dat we geluk moesten hebben, want we wonen een half uur rijden bij elkaar vandaan. Maar het is zes keer gelukt; ik heb de drie bevallingen van Marjolein begeleid en zij mijn drie bevallingen. Heel bijzonder en ontzettend fijn dat mijn vriendin, die alles van mij weet en mijn wensen kent, die bijzondere momenten kon begeleiden.’

‘Ik hoef haar niet uit te leggen hoe eenzaam het op een zolderkamer kan voelen’

Marjolein over Jolanda

‘Het is fijn om een vriendin te hebben die ook je vakgenoot is. Zij begrijpt het als geen ander, als ik niet op de verjaardag van een van haar kinderen kom omdat ik dienst heb. Ze is dag en nacht bereikbaar en daar maak ik graag gebruik van; we spreken elkaar wekelijks. Je zou verwachten dat hoe langer je in het vak zit, hoe zekerder je je over het werk gaat voelen. Maar ik ken juist meer onzekere momenten en kan de visie van Jolanda dus extra goed gebruiken. Misschien komt het doordat ik de laatste tijd wat nare casussen heb gehad. Natuurlijk bespreek ik die met mijn collega’s van Uitgerekend Woerden, maar het is ook fijn om iemand uit de tweede lijn een pathologische situatie voor te leggen. Extra fijn is het dat ze weet hoe het er in de eerste lijn aan toe gaat, doordat ze zelf ook jarenlang als eerstelijnsverloskundige werkte. Ik hoef haar niet uit te leggen hoe eenzaam het kan voelen als je op een zolderkamertje een immatuur kind geboren ziet worden. Van de andere kant weet ze hoeveel passie ik voor mijn werk heb. Het is bijzonder, wat wij met elkaar delen.’


Capaciteitsproblematiek in de ziekenhuizen: waar liggen mogelijk oplossingen?

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-01

In steeds meer regio’s speelt capaciteitsproblematiek in ziekenhuizen. Dit heeft grote weerslag op het werk van verloskundigen – zowel in het ziekenhuis als in de wijk – de keuzevrijheid én ervaringen van cliënten en dus de kwaliteit van zorg in de regio. Maar het biedt ook kansen om tot gezamenlijke oplossingen te komen. Het verschuiven van zorg is hierbij één van de opties, naast bijvoorbeeld inzetten op preventie en behoud van personeel. Maar wat houdt dit in? En wat betekent dit voor eerste- en tweedelijnsverloskundigen? KNOV-projectleiders Amanda Christianen en Susanne van Doornik leggen het uit.

We merken dat de capaciteitsproblematiek in ziekenhuizen toeneemt. Verloskundigen ervaren dit in de praktijk met name doordat ziekenhuizen aangeven geen plek te hebben of roosters in ziekenhuizen niet meer rondkomen’, vertelt Amanda. ‘Dit geldt niet alleen voor poliklinische bevallingen, maar in regio’s waar de problematiek groot is, ook soms in acute situaties.’ De IGJ heeft eerder geconstateerd dat er sprake is van een wankel evenwicht. Tegelijkertijd voorspelt het CBS de komende jaren een forse toename van het aantal geboortes. Susanne: ‘Een oplossing zou kunnen liggen in het verplaatsen van zorg. Daarom vragen veel regio’s de KNOV om ondersteuning. Leden vragen zich af wat de opties zijn. Welke handelingen komen in aanmerking voor verschuiving van zorg? Zijn er al regio’s waar pilots lopen? En welke financiële mogelijkheden zijn er? Wij ondersteunen leden hierbij en faciliteren hen waar mogelijk en nodig.’

Verschuiving van zorg

Om vanuit de verloskundigen een mogelijke bijdrage te kunnen leveren in het verminderen van de capaciteitsproblematiek wordt er binnen de KNOV een plan gemaakt voor het breder implementeren van verschuiving van zorg. Susanne: ‘Hierbij onderzoeken we wat er nodig is om verschuiving in de zorg landelijk en structureel mogelijk te maken. Zo gaan we na welke handelingen mogelijk in aanmerking komen die door eerstelijnsverloskundigen gedaan kunnen worden. Daarnaast kijken we hoe we dat kunnen realiseren, denk aan mogelijke juridische stappen, het opstellen van protocollen, wat zijn financiële mogelijkheden, welke (extra) opleiding is wellicht nodig, kwaliteitseisen en andere praktische zaken. Met de resultaten van pilots die al zijn uitgevoerd kunnen we andere regio’s en verloskundigen informeren, inspireren en op weg helpen.’

Tweede lijn ontlasten

Amanda: ‘De zorgvraag gaat de komende jaren nog meer toenemen. Om kwalitatief goede zorg te kunnen blijven ­leveren, moeten we de zorg echt anders gaan organiseren. Dichtbij waar het kan, ver weg als het moet. Met dit project willen we de tweede lijn waar mogelijk ontlasten, zodat hier de zorg kan blijven plaatsvinden die ook echt in de tweede lijn thuishoort. Er zijn mooie voorbeelden in regio’s waar ­verloskundigen, gynaecologen en het ziekenhuis hier ­gezamenlijk afspraken over maken of hebben gemaakt. Vaak is dan ook de zorgverzekeraar betrokken. Zo kunnen eerstelijnsverloskundigen een aantal werkzaamheden  overnemen van de tweede lijn, zoals het uitvoeren van het Antenatale CTG en het plaatsen van een foley katheter ten behoeve van het inleiden.’ Susanne: ‘Maar denk ook aan misoprostol bij miskraam, de transcutane bili meter en bili cocoon, de behandeling van diabetes en gravidarum, ­antibiotica profylaxe tijdens de baring, langdurig gebroken vliezen, tongriem klieven, meconiumhoudend vruchtwater en baring afmaken bij medische indicatie.’

Versterken samenwerking eerste lijn

Het is niet per definitie zo dat alle zorg zich leent om over te nemen. Het is belangrijk om hierover met de leden van gedachten te wisselen. Bovendien geldt dat niet alle ­eerstelijnsverloskundigen ook alle zorg moeten gaan leveren. Susanne: ‘Het is goed mogelijk dat een deel ervoor kiest om bepaalde vormen van zorg niet aan te bieden, maar daarvoor doorverwijst naar een andere collega in de eerste lijn in plaats van naar het ziekenhuis. Niet iedere verloskundige biedt namelijk echoscopie, CTG of uitwendige versie aan maar werkt samen met collega verloskundigen, zo heeft ieder haar eigen expertise. Verloskundigenpraktijken kunnen ook besluiten om te gaan samenwerken om zo bijvoorbeeld echo’s en het Antenatale CTG gezamenlijk aan te kunnen­ ­bieden, bijvoorbeeld vanuit een centrum.’

‘Verschuiving van de zorg is cruciaal om zwangere vrouwen zorg te kunnen blijven bieden’

Amanda Christianen, projectleider bij de KNOV. Is zwanger van haar tweede dochter, heeft een master in Health Economics, Policy and Law, is verloskundige in opleiding en houdt zich binnen de KNOV o.a. bezig met capaciteitsproblematiek.
Aandachtspunten

Zijn er aandachtspunten waar je aan moet denken bij het ­verschuiven van de zorg? ‘Niet meer dan bij andere veran­de­ringen’, vertelt Amanda. ‘Een aantal is eerder genoemd, zoals protocollen, goede samenwerking, maar ook een passende bekostiging. Als laatste is het belangrijk dat het voor de verloskundigen behapbaar blijft qua werk en verandering. Want anders breidt de capaciteitsproblematiek zich verder uit. Overigens brengt niets doen ook risico’s met zich mee. Het is vooral belangrijk dat in de regio goede afspraken worden gemaakt met ketenpartners. Zorg verschuiven naar de eerste lijn betekent niet dat de verloskundige er alleen voor staat, je doet het samen met zorgpartners in de regio.’ Susanne: ‘Wij faciliteren als KNOV alles wat nodig is voor verloskundigen om deze verschuiving met beide handen aan te kunnen ­pakken, maar de toepassing doen de regio’s uiteindelijk zelf.’

Waarom niet meer zorgpersoneel aannemen?

Amanda: ‘Dit is een veelgehoorde oplossing. Het is natuurlijk belangrijk om voldoende zorgpersoneel te hebben, dat er ­voldoende wordt opgeleid en dat we de zorg aantrekkelijk houden, zodat zorgverleners ook blijven. Tegelijkertijd klinkt het eenvoudig om het probleem in de ziekenhuizen (ook) op te lossen door meer personeel aan te nemen. Dit is in het verleden in regio’s ook geprobeerd, maar heeft de capaciteits­problematiek daar niet opgelost. Ook rapporten van onder andere de SER, RIVM, WRR, NZA en Zorginstituut wijzen op de krapte die ontstaat op de arbeidsmarkt. Toch eenzijdig inzetten op meer personeel, heeft als risico dat het capaciteits­probleem niet wordt opgelost. Daarom is het zo belangrijk dat we dingen anders organiseren om wel kwalitatief goede zorg te kunnen blijven bieden en het werkplezier van verloskundigen te behouden.’

Preventie en positieve gezondheid

Naast verschuiving van zorg dragen ook vermindering van administratieve lasten, voldoende opleiding en preventie bij aan het verminderen van capaciteitsproblematiek. Amanda: ‘Capaciteitsproblematiek is zo groot, daar is niet één oplossing voor. Preventie – niet alleen lichaamsbeweging en gezondheid, maar vooral ook het voorkomen van medische zorg – is een andere belangrijke pijler in het oplossen van capaciteitsproblematiek.’ Susanne: ‘Daarnaast werken een aantal verloskundigenpraktijken vanuit het gedachtengoed Positieve Gezondheid. Door met de cliënt breder te kijken naar gezondheid en te bespreken welke factoren hier positief op van invloed kunnen zijn, kan het zijn dat het doorverwijzen naar de tweede lijn voorkomen kan worden. Kleine initiatieven die bijdragen aan drukverlaging in de tweede lijn en, net zo belangrijk, tevredenheid van de cliënt.’

‘Het is belangrijk om in de regio goede afspraken te maken met ketenpartners’

Susanne van Doornik, projectleider bij de KNOV. Is moeder van drie kinderen, heeft een master Culture & Change specialisatie Organisatie Psychologie, is van oorsprong verpleegkundige en houdt zich voor de KNOV o.a. bezig met verschuiving van de zorg.
Wat doet de KNOV nog meer?

Amanda: ‘Verschuiving van zorg is niet het enige waar de KNOV zich op richt als het gaat om capaciteitsproblematiek. Voor het project Hand in eigen boezem gaat een aantal regio’s aan de slag met hun eigen verwijsgedrag (preventie) en is er een werkgroep bezig met de ontwikkeling van een toolkit voor verloskundigen om positieve aandacht te geven aan de thuisbevalling. Daarnaast biedt de KNOV een workshop aan over capaciteitsmanagement waarin deelnemers geïnspireerd worden om anders naar de problematiek te kijken aan de hand van voorbeelden uit andere sectoren. Ook willen we leden die deze problematiek ervaren met elkaar en met ons in verbinding brengen. Dit doen we door maandelijks ‘KNOV in gesprek’ op dinsdag van 16.00 tot 17.00 uur om te dopen tot een themagesprek ‘capaciteitsproblematiek’. Zo horen wij van verloskundigen wat er speelt op dit gebied en horen zij van ons wat er binnen de KNOV en de verschillende projecten gebeurt. Dit is ook een goede gelegenheid om succesverhalen, protocollen en tips met elkaar te delen en bespreken.’ 


Zij aan zij: Lente en Regine

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2022-4
Beeld: De Beeldredacteur

Als klein meisje keek Lente vol bewondering naar haar moeder Regine die als verloskundige veel betekende voor hun dorp. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, want inmiddels werkt Lente ook in de geboortezorg. Niet als verloskundige, maar als verpleegkundige!

‘Zij is mijn grote voorbeeld’

Lente over Regine

‘Als mijn moeder vroeger vertelde over de bevallingen die ze deed, hing ik al aan haar lippen. Dat zij elke werkdag weer een nieuw leven op de wereld zette, vond ik zo bijzonder. In het dorp waar we woonden, konden we ook niet meer ongezien over straat. De één na de ander sprak ons aan, om nog maar eens duidelijk te maken hoe prettig ze de bevalling met mijn moeder als verloskundige vonden. ‘En jij bent zeker de dochter van?’ vroegen ze dan. Daar was ik maar wat trots op. Mijn moeder was en is mijn grote voorbeeld. Ik ben weleens mee geweest naar haar spreekuur in de eerstelijnspraktijk in Duiven waar ze werkt. Het viel me op hoe goed mijn moeder naar patiënten luistert, doorvraagt en communiceert. En ook nog grapjes maakt. Ze creëert zo’n veilige en warme sfeer waardoor patiënten open en eerlijk durven te zijn. Zeker bij zwangere vrouwen in een kwetsbare situatie is dat super-belangrijk. Ze kijkt ook altijd of er aanvullende ondersteuning nodig is, bijvoorbeeld van Stevig Ouderschap, de huisarts of Jeugdgezondheidszorg. Ze wil echt het beste voor de baby en de ouders.’

‘Hoe zij mensen verzorgt is bewonderenswaardig’

Regine over Lente

‘Als klein meisje zei Lente al dat ze verpleegkundige wilde worden. Niet verloskundige, dat vond ze te theoretisch. Laat haar maar lekker doen. Iets in de zorg in combinatie met kinderen leek haar geweldig. En dat is gelukt; ze werkt nu als verpleegkundige op de afdeling Geboortezorg van het Radboudumc. Dit vak is haar op het lijf geschreven. Lente heeft namelijk de bijzondere gave om haarfijn aan te voelen hoe anderen zich voelen. Ze is een echt mensenmens, zoekt overal contact met mensen en staat altijd klaar voor dierbaren om haar heen, maar ook voor patiënten in het ziekenhuis. Ze kan goed luisteren én goed praten. Dat is een gouden combi in de zorg. Binnenkort maakt ze de overstap naar de Jeugdgezondheidszorg waarbij ze op middelbare scholen met jongeren van 12 jaar en ouder gaat werken. Meer in het sociale domein waarbij ze ook met andere zorginstellingen zal moeten schakelen. Als ik zie op welke manier Lente op haar 22e al mensen naar zich toetrekt en verzorgt, denk ik dat zij veel voor deze jongeren én hun ouders gaat betekenen.’


‘Een sterke eerste lijn begint bij jezelf’

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2022-03

Ontwikkelingen in de geboortezorg vragen om goede samenwerkingen. Samenwerkingen tussen de lijnen, maar om die te laten slagen zijn samenwerkingen tussen de eerstelijnspraktijken nodig. Zodat een sterke eerste lijn ontstaat, die het perspectief van de fysiologie van de geboortezorg krachtig kan vertegenwoordigen. ‘Die sterke eerste lijn begint bij jezelf’ is de stelling van dit artikel. Linda Kamphorst (eerstelijnsverloskundige), Jolanda Liebregts (eerstelijnsverloskundige n.p. en onderzoeker) en Annelies de Vries (senior adviseur bij een ROS) wisselen erover van gedachten.

Zowel Linda als Jolanda waren kartrekker bij het verenigen van de eerste lijn binnen hun regio. Linda had hiervoor hulp van externe adviseurs; bij Jolanda was dit niet het geval. Annelies is ook bij dergelijke processen in de regio betrokken, maar dan in de rol van adviseur en kwartiermaker. 

Reflecteren

Annelies: ‘In ‘de eerste lijn versterken’ zit al iets van kritisch durven zijn naar jezelf. Je besluit namelijk dat er werk te -verzetten is tussen de eerstelijnspraktijken. Als je er op die manier naar kijkt, is de eerste lijn versterken geen doel op zich, maar een middel om volgende stappen te zetten. Goed georganiseerd en aanspreekbaar zijn als verloskundigenpraktijken is belangrijk, gezien alle ontwikkelingen in de geboortezorg. Er is geen standaard formule voor de vormgeving van zo’n samenwerking; dat hangt af van het doel, de gezamenlijke belangen en de verdere dynamiek binnen een regio. Praktijken vragen ons weleens te helpen bij het oprichten van een coöperatie of het vormen van een juridische entiteit, zonder dat ze precies weten waarom. Beter is het om eerst stil te staan bij de stand van zaken. Zijn er bijvoorbeeld verschillen in opvattingen, binnen de eerste lijn? Dan kun je beginnen bij het voeren van gesprekken om te proberen die verschillen te overbruggen. Om dan vervolgens te kijken wat je met elkaar voor ogen hebt. Wat mij betreft kan je dan beginnen met een A4 met heldere afspraken die binnen de regio gelden. Soms lukt het niet om als verloskundigen onderling afspraken te maken, terwijl er wel grootse ambities voor samenwerkingen zijn. Regionale ontwikkelingen zoals capaciteitstekort zijn dan soms het vliegwiel voor het versterken van de eerstelijns-samenwerking en een daarbij passende organisatievorm. Zoals bij jullie in Harderwijk het geval was, toch Linda?’

Linda: ‘Dat klopt. In 2015 startten wij in onze regio een geboortecentrum. We hebben ons toen eerst afgevraagd wat geschikte gesprekspartners waren namens de eerste en de tweede lijn. Verloskundigen binnen de regio konden stemmen en de vertegenwoordigers die daaruit kwamen – twee eerstelijnsverloskundigen en twee gynaecologen – gingen met elkaar om tafel en hebben allerlei samenwerkings-afspraken gemaakt. In dat proces ontstond ook de behoefte om ons als eerstelijnsverloskundigen te verenigingen. Want écht goed samenwerken deden wij nog niet, terwijl dat bij de totstandkoming van het geboortecentrum heel hard nodig was om een krachtige gesprekspartner van de ziekenhuizen te zijn. In de noodzaak die daar ontstond, zag je ineens mooie verbindingen ontstaan. Het heeft geleid tot een coöperatie waarbinnen de eerste lijn nu heel goed samenwerkt.’

‘Het resultaat is een coöperatie waarbinnen de eerste lijn nu heel goed samenwerkt’

Linda Kamphorst is eerstelijnsverloskundige en was een van de oprichters van Vrouwencentrum Harderwijk. Ook is ze lid van het bestuur en de ledenraad van het VSV in haar regio.
Mandaat

Jolanda: ‘Bij jullie was de urgentie binnen de regio concreet. Als ik naar het grotere plaatje van de zorg kijk, dan zien we dat de urgentie voor een sterke eerste lijn overal in Nederland aanwezig is. Er is een te grote vraag naar en een te groot aanbod van zorg. We móéten samenwerken om daar oplossingen voor te vinden. En ja, dan moet het interne gesprek binnen de eerste lijn ook gevoerd worden. Zodat je met elkaar helder hebt waar je voor staat en wat je kan bieden, wie daar over gaat en hoe je dat met elkaar organiseert. Je ziet nu soms eerstelijnsverloskundigen wat beslissen, waar andere praktijken het niet mee eens zijn. Daar wordt dan over geappt, maar het wordt nooit naar een bestuur of iets dergelijks teruggebracht. Dan ontstaat er onduidelijkheid en ruis. Eigenlijk heb je personen binnen de organisatie nodig die het mandaat van de hele eerste lijn krijgen om knopen door te hakken. Hoe is dat nu bij jullie geregeld?’

Linda: ‘De door de praktijken gekozen vertegenwoordigers hebben bij ons dat mandaat gekregen. Bij lastige keuzes maken zij de eindbeslissing, zij komen met oplossingen als er een volmelding is of als commotie ontstaat en zij zijn het aanspreekpunt voor de tweede lijn. Verder werken we met stemrecht, waarbij de grotere praktijken een grotere stem hebben dan de kleine praktijken. Maar zij brengen ook meer financiële middelen mee en worden geacht meer uren te investeren in werkgroepen.’

Tijd en geld

Annelies: ‘Mandaat is een belangrijk punt. En ook op andere facetten moeten de verloskundigen die naar voren geschoven worden, gefaciliteerd worden. Het is niet erg dat niet iedereen zich geroepen voelt om een bestuursfunctie te bekleden, maar zorg dan dat degenen die dat wél leuk vinden ook de mogelijkheid krijgen om zich op dat vlak te ontwikkelen. En zorg dat er tijd en geld wordt vrijgemaakt. En dat ze het niet naast hun praktijkwerkzaamheden hoeven te doen.’

Linda: ‘Daar sla je de spijker op z’n kop. Als medeoprichter ben ik in de opstartfase zo erg uit de uren gelopen, dat onze praktijk nu – zeven jaar later – pas weer uren hoeft te leveren. Maar ja, de nieuwe samenwerking leverde zoveel op dat ik het gevoel had: nu moeten we door! Ik vond het leuk om te doen, maar houdbaar was het natuurlijk niet. Qua tijd niet, maar ook niet met belangen die in ons geval verstrengeld raakten. Uiteindelijk heb ik geopperd om een externe coöperatie-voorzitter aan te stellen. Iemand met bestuurlijke capaciteiten die helemaal vrijgemaakt kon worden voor de functie.’

Jolanda: ‘In Den Bosch hebben we onze coöperatie in 2011 opgericht. Je gaat er vol enthousiasme in, maar ik had niet voorzien hoeveel tijd besturen kost. Je vervult een functie die bijna een dagtaak is naast je gewone werkzaamheden en dan ook nog eens één waarvoor je niet bent opgeleid. Kennis over organisatievormen of een juridische achtergrond hebben wij doorgaans niet, terwijl je die wel nodig hebt bij het oprichten van een coöperatie. En je wilt ook dat het inhoudelijke gesprek dat je voert gebaseerd is op wetenschap, terwijl we ook niet allemaal zijn opgeleid om wetenschappelijke artikelen te duiden. Ik ben het met jou eens Annelies: we kunnen niet alles zelf, dus laten we mensen faciliteren om hun talenten in te zetten en verder te ontwikkelen. En laten we de bestuurswerkzaamheden betalen. Linda, ik sta wel een beetje te kijken van wat jullie in Harderwijk hebben opgericht. Jullie zijn een inspiratiebron voor het land.’

Externe ondersteuning

Linda: ‘Dit hadden wij ook niet alleen gekund. Nyenrode ondersteunde ons omtrent bestuurszaken. Raedelijn – onderdeel van het ROS-netwerk – ondersteunde bij het samenstellen van de statuten, waardoor dat o zo belangrijke mandaat tot stand kwam, maar ook werd vastgelegd hoe dat mandaat teruggekoppeld werd aan de achterban. Beide organisaties hebben ons geholpen om de communicatielijnen helder te krijgen op een manier waar alle negen eerstelijnspraktijken achter staan.’

Jolanda: ‘Achteraf vind ik het best jammer dat wij het allemaal op ons eigen eilandje hebben gedaan. We hebben wel een ROS benaderd, maar de gesprekken verliepen moeizaam en leidden niet tot een bij ons passend aanbod. Achteraf gezien was de afstand tussen de ROS en onze regio te groot, we spraken een andere taal en begrepen elkaar niet. Ik weet nu dat ook de ROS-organisaties van elkaar verschillen. Bovendien moet je precies weten waar je moet zijn en je concrete behoefte kunnen vertalen naar beleidstaal. Wat meer verbinding tussen de regio’s zou mooi zijn. Zodat we van elkaar kunnen leren.’

Annelies: ‘Elke verloskundige kan in principe contact opnemen met de ROS uit haar regio. Maar elke ROS heeft eigen speerpunten, afhankelijk van de populatie in de regio. Zo richt de ene zich meer op ouderenzorg en de ander op geboortezorg. Dat vind ik ook wel zo gepast, want de kracht ligt in de regio. Wel zou het mooi zijn als die verschillen wat meer in kaart zouden zijn gebracht. Daar ligt een mooie rol voor de KNOV.’

Linda: ‘Ik ben het met je eens. Ik ben best vaak gebeld door regio’s die mij via via wisten te vinden. Het zou mooi zijn als er een overzicht was van best practices uit heel het land, met contactgegevens van degenen die erbij betrokken zijn of waren.’ 

‘Je gunt alle partijen zo’n goed georganiseerde plek aan tafel’

Jolanda Liebregts had een verloskundigenpraktijk, is voorzitter VSV@verlosdenbosch en doet nu promotie­onderzoek naar integrale zorg. Samenwerking tussen zorgverleners interesseert haar, mede dankzij haar achtergrond in de psychologie.
Tientallen definities

Linda: ‘Jolanda, jij bent van huis uit ook psycholoog. Wat is – als je vanuit dat perspectief kijkt – nodig van verloskundigen om onderlinge samenwerkingen te laten slagen?’

Jolanda: ‘Dat een sterke eerste lijn start bij jezelf, kan ik vanuit psychologisch oogpunt alleen maar beamen. Elke dag zijn we bezig met onze eigen praktijk, terwijl het heel leerzaam kan zijn om even afstand te nemen. En nieuwsgierig te zijn naar het perspectief van de ander. We zijn net begonnen met de VOICE-studie, naar de variatie in organisatie van integrale zorg. Wat nu al opvalt, is dat iedereen integrale zorg als iets anders ziet; zoveel perspectieven als er zijn, zoveel definities zijn er ook van bijvoorbeeld het begrip ‘integrale geboortezorg’. Zolang we ons eigen perspectief de waarheid vinden, zoeken we waar de ander het bij het verkeerde eind heeft en verzanden we in discussies die nergens toe leiden.’

Linda: ‘We weten niet altijd van elkaar hoe de ander bevraagd wordt. Gynaecologen hebben bijvoorbeeld geen idee dat wij soms baringen doen met een matras op de grond en zonder de juiste voorzieningen. Wij zijn ons er op onze beurt niet altijd bewust van dat gynaecologen niet alleen met verloskundigen te maken hebben, maar dat zij de zorg van heel de regio over zich heen krijgen, ook van huisartsen. Om elkaar wat beter te begrijpen, hebben we in onze regio een dagje met elkaar meegelopen. Dat zorgde voor eyeopeners. ‘Waarom doe je dat allemaal?’, vroegen de gynaecologen ons toen ze ontdekten hoeveel avond- en weekendspreekuren we hebben. Tja, omdat we ook met concurrentie te maken hebben. En zorg dus niet altijd alleen bieden vanuit kwaliteitsoverwegingen, maar ook weleens omdat een cliënt dreigt anders naar de concurrent te gaan. Door een dag mee te lopen en gesprekken te voeren, hebben we meer begrip voor elkaar gekregen.’

Jolanda: ‘Om de ander te kunnen begrijpen hebben we ook wat zelfonderzoek nodig: waar ligt mijn expertise? Wat vinden wij belangrijk? Waar komen mijn overtuigingen en gedrag vandaan? En vervolgens echt willen begrijpen hoe dat bij de ander zit. En ook begrijpen dat de waarheid niet bestaat. Zo’n houding kan leiden tot een open gesprek, waarbij iedereen zichzelf kan zijn. Waarbij alles gezegd kan worden, angsten op tafel komen en men ook naar elkaar luistert. Als die ruimte er is kan een constructief conflict gevoerd worden. Dat hoort erbij. Dan kun je met elkaar een wijs besluit nemen. Dit geldt voor de eigen praktijk, voor de coöperatie en voor het VSV. Precies in die volgorde; het begint bij jezelf. Maar ik merk dat we dat gesprek met de eigen collega’s al te weinig voeren. We nemen te weinig tijd om het te hebben over wat wel en niet goed gaat in de praktijk, terwijl daar veel winst te behalen is. Misschien is daar begeleiding voor nodig, zoals een praktijkcoach.’ 

Het ingewikkelde gesprek

Jolanda: ‘Als dat gesprek gevoerd wordt en je weet ‘waar je van bent’, als verloskundige en als praktijk, is de volgende stap de coöperatie. Het gesprek dat daar gevoerd wordt, kan ingewikkeld zijn. Bijvoorbeeld over verschillen tussen verwijscijfers van de afzonderlijke praktijken. Zijn die hoog of laag? Meten we de patiëntervaringen? Wat doen we daarmee? 

Zijn die cijfers beschikbaar in het VSV?’

Linda: ‘Op dat onderwerp ontstond bij ons ook wat discussie, want onze praktijk deed het hele jaar door enquêtes, terwijl er ook praktijken waren die dat maar twee keer per jaar deden. Wij zijn met elkaar het gesprek aangegaan, waarbij we onszelf eerst afvroegen: wat is het belang? Als dat gezamenlijke belang het uitgangspunt is, als het gesprek positief gevoerd wordt en als dat gesprek goed voorgezeten wordt, werkt zo’n discussie juist verbindend. Een voorwaarde is wel dat alle partijen openstaan voor verandering. Want als je kwaliteit van zorg vooropstelt, moet je als zorgverlener soms mee laveren met nieuwe situaties. Daar moeten alle partijen zich van bewust zijn en aan mee willen werken.’

Annelies: ‘Ook hier geldt: dat gesprek kan pas gevoerd worden als goed is gereflecteerd op wat er al speelt. Vaak is er oud zeer tussen praktijken. Een praktijk die extra echo’s ging aanbieden en daardoor meer cliënten naar zich toetrekt. Of een maat die drie deuren verderop een eigen praktijk begon. Zoiets kan twintig jaar geleden zijn gebeurd, maar als dergelijke gebeurtenissen nooit uitgesproken zijn, wordt het complex om écht samen voor dat gezamenlijke belang te gaan en soms water bij de wijn te doen. Dan kunnen we prachtige samenwerkingsovereenkomsten maken, maar als ‘onderliggend lijden’ niet aan de orde is gekomen kunnen we dat papiertje na een jaar weer doorscheuren.’

‘De samenwerkingsvorm hangt af van de dynamiek binnen de regio’

Annelies de Vries is senior adviseur bij ROSSamergo in regio Rotter­dam, Drechtsteden en Gorinchem. Zij richt zich met name op de beroepsgroep verloskundigen.
Professionaliseren

Annelies: ‘Linda, hoe hebben jullie gesprekken formeel georganiseerd?’

Linda: ‘Elk jaar hebben we een ledenvergadering waarbij iedereen aanwezig is. Dat is een informeel, gezellig samenzijn. Los daarvan voeren de negen praktijkvertegenwoordigers maandelijks gesprekken met elkaar. Daar hebben we van het begin af aan behoorlijk strenge regels aan verbonden. De gespreksdeelnemers moeten op tijd zijn, mogen geen dienst hebben en moeten zich goed ingelezen hebben. Bij belangrijke beslissingen mag er niet neutraal gestemd worden, dus vertegenwoordigers zorgen dat ze goed voorbereid zijn en met hun achterban gesproken hebben over het te nemen besluit. In principe wordt dit gesprek altijd door dezelfde vertegenwoordigers gevoerd. Alleen bij hele hoge uitzondering mag een vervanger geregeld worden. Het klinkt misschien rigide, maar deze professionaliseringsslag heeft ons een stuk krachtiger en slagvaardiger gemaakt. Ik merk dat nu we belangrijke issues echt goed doorspreken, er maar weinig punten zijn waar we niet op één lijn zitten.’

Jolanda: ‘Heel mooi hoe jullie de eerste lijn versterkt hebben. Eigenlijk gun je alle partijen in de geboortezorg een goed georganiseerde samenwerking, zodat ieder perspectief een plek aan tafel heeft. Dat leidt tot constructieve gesprekken waarmee je verder komt.’ 


Geslaagd

Tekst: Academies, 2022-03

De KNOV feliciteert alle nieuwe verloskundigen en heet hen van harte welkom in onze beroepsgroep!

Academie Verloskunde Maastrict (AV-M)

Yosra Allaoui

Anouk Asten

Daphne Bolder

Julia van den Brand

Liselotte Claassen

Karlijn Cox

Eva Craft

Roxy Dael

Lieke ten Dam

Meike den Dekker

Renske Denissen

Maaike Douven

Julia van Duijnhoven

Demi Hanegraaf

Dide Heesen

Marinda Hendriks

Annick Hoeben

Shannon Hogenberk

Sien Hurkens

Britt Jansen

Lynn Janssen

Regien Karssen

Iris Kelegom

Kiki Kerckhoffs

Inge Kerkvliet

Manon Klerkx

Marijke Kollen

Puck Koutrik

Romy Lastdrager

Esméralda Lith

Lisa Marquez Kroeze

Lisa Meel

Anne van Mourik

Floor Opdam

Hilde Pittens

Clara Reis

Joya Reul

Britt Reuleaux

Eline van Rossum

Lonneke van Santvoort

Inge Sauren

Romy Schepers

Maaike Schlingmann

Brenda Schmitz

Fleur Schouten

Nathalie Segers

Joyce van Seters

Nadine Somers

Sophie Soons

Madelon Spekreijse

Romy Spekreijse

Esther Udo

Lisa Veldscholten

Eva Vermeeren

Nina Vizzarri

Evi Vorstermans

Nadine Vos

Alicia Warbroek

Jacqueline Westenberg

Kyara Wetering

Tessa Witteveen

Juliëtte Wolters

Imre Zaaijer

Tessel Zweerink

Verloskundige Academie Rotterdam (VAR)

Merel Sara Bas

Christianne den Boon

Liset Brautigam

Irene Hölscher

Esmee Jansen

Carolien Verburgh

Bo van Waalwijk van Doorn

Senna Worlanyoh

Marjolein van Wuijckhuijse

Britney Hoogstad 

Sophie de Kok 

Danique van Lobenstein

Eshwa Popal   

Fleur van Reeuwijk 

Ellemarie Stolte

Jennifer Vink

Emma de Waal

Lisa Graafland

Romy Horsten

Sofia Verdoold

Elena van der Vlugt

Marit Volkers

Ouafila Zammou

Monique Admiraal

Lotte Becker

Janniek Burger

Zainab Ajouaoui

Iris van Arendonk

Sterre Baan

Jarina Blok

Shalini Boedjarath

Layla Boich

Hannah Burggraaf

Lotte van Dijk

Aisha Duijvesteijn

Feline van Herk

Lena Hoogeveen

Petra Kooman

Dieuwertje Koster

Cibelle Medina Ramos Monteiro

Jetske van Oostrum

Marrit Rietkerk

Jamie Rijk

Sanne Rotgers

Robin Schuur

Alien Sloof

Lori van Velzen

Quinty Verbaan

Floor Verheijen

Wilmie Versluis

Lotte van Wasbeek

Lynn Willekens

Gwendolyn Zeeman

Academie Verloskunde – Amsterdam en Groningen (AVAG)

Anne Duismann

Lisanne van Kesteren

Yelda Erdogan

Danique Brandsma

Eline Geluk

Fabiënne Kling

Aimée Grote Beverborg

Sophie Raven

Maartje Brinkman

Marieke Kanen

Froukje van der Sar

Josefine Damen

Lisanne van de Beek

Jasinka Rosenmöller

Eva Dessing

Roos Higler

Madeleine Graaman

Lotte Visser

Naomi Dettmer

Emily Gohres

Marjoleine Baaij

Renate Zwier

Bouchra Skakni

Nadia Levy

Barbara Witsiers

Korian Renirie

Rikkie Gemmeke

Roos Kossen

Sarah Hoffman

Jikke Postma

Pippa Burrell

Anneke Zuijderduijn

Donja van der Eng

Dieuwertje Luppers

Elaine de Wit

Femke Kluwer

Fien Mulder

Henritha Muijs

Jasmijn de Vos

Eline Stuut

Emma Wassenaar

Zoë Kassenaar

Kayleigh Schuttenhelm

Tessel Gervais

Arieke de Greeuw

Emma Hanekamp

Stephanie de Souza Nascimento

Laura Meiresonne

Laura Bier

Joosje Swellengrebel

Lia Groenhart

Welmoed Offinga

Anja Bareveld

Carolien Vis

Linda Kroes

Laetitia Moes

Jet Baalhuis

Hermien Jorna

Eveline Biesemaat

Sophie Dekker

Anita Faber

Alyssa van der Zon

Geary Dantuma

Lisanne Munk

Esther Oosterik

Mirjam Hilboezen

Melissa Krakers

Yanaika Kootstra

Renske Dasselaar

Emma Ronde

Anne Wassenaar

Mirte Broersma

Christina Halma

Leonie Woltmeijer

Nadine de Weerd

Danique Adolfs

Elles Kruiter

Moniek van den Berg

Lotte Jeuring

Manon Dasselaar

Dian Haak

Masteropleiding Physician Assistant – klinisch verloskundige (MPA-KV)

Suzanne Koster

Kiki van Broeckhuijsen

Jolein Vernooij

Rebecca Vellekoop-van Ravenswaaij

Jolien Verploegen

Esther Prinsen-Kaljouw

Charlotte Williams-van der Weijden

Anne Blaauwgeers

Demi van Beusichem

Astrid van Wijk

Marion de Ridder

Jolanda van der Wilt-Schouten

Wendy Kaptein-van Doeselaar

Annemiek Janssen

Sandra Smeets


Zij aan zij: Nathanja en Saritha

Tekst: VRHL Content en creatie, 2022-3
Beeld: De Beeldredacteur

Nathanja en Saritha begonnen beiden op AP Hogeschool Antwerpen en deden tijdens hun opleiding ervaring op als partusassistent in Nederland. Saritha is inmiddels een jaar aan het werk, Nathanja zit in haar laatste studiejaar. Tijdens een bevalling leerden ze elkaar kennen. Nathanja was nieuwsgierig: hoe is het om te werken in Nederland terwijl je in België bent opgeleid? 

 ‘Ze is een voorbeeld’

Nathanja over Saritha

‘Als student in België maak ik me weleens zorgen of ik ooit kan tippen aan de verloskundigen die in Nederland worden opgeleid. Saritha liet me inzien dat ook ik als volwaardig verloskundige word opgeleid. We leerden elkaar kennen tijdens een bevalling. Er werd al hard gewerkt toen ik de kamer binnenstapte. Ik had meteen bewondering voor Saritha. Ze voerde haar werk netjes uit en had een leuke interactie met het hele gezin. Heel menselijk. Tijdens het persen kwamen we erachter dat de navelstreng om de nek van het kind gewikkeld zat. Saritha bleef rustig en loste het professioneel op zonder dat de ouders zich zorgen hoefden te maken. Ze had veel zelfvertrouwen en wist wat ze deed. Toen ik later hoorde dat zij ook aan AP had gestudeerd, voelde dat als een opluchting. Als je in België afstudeert, word je door Nederlandse geboortezorgverleners toch met wat meer scepsis behandeld. Saritha is het voorbeeld van een succesvolle, in België opgeleide verloskundige. Mijn ontmoeting met haar heeft mij geïnspireerd om extra hard te werken.’

‘Ik zag haar niet als student’

Saritha over Nathanja

‘Toen Nathanja als partusassistent binnenstapte merkte ik niet dat ze net was begonnen; ze pakte haar werkzaamheden meteen professioneel op. Ik zag haar niet als student, maar echt als partus-assistent. En ik herkende mezelf in haar, want ik had ook als partusassistent naast mijn opleiding gewerkt. Ik probeerde haar mee te nemen in het hele proces. Ik liet haar meekijken tijdens het hechten en legde zo goed mogelijk uit wat ik aan het doen was. In België is dat de taak van de gynaecoloog en ik wist uit ervaring dat je als student niet vaak de kans krijgt om mee te kijken. Toen we klaar waren, hebben we nog wat gekletst. Ik vertelde Nathanja dat ze niet moet schrikken als ze vaak ‘nee’ hoort wanneer ze gaat solliciteren. En dat ze desondanks moet doorzetten, een dikke huid moet hebben. Dan komt ze er wel! Achteraf hoorde ik dat Nathanja in eerste instantie was toegelaten in Nederland, maar bewust koos voor het traject in Antwerpen. Ik vind het superstoer dat ze hier zelf voor heeft gekozen en nu alvast aan de slag is als partusassistent. Dat zegt iets over haar, ze gaat geen uitdaging uit de weg. Tegen Nathanja zou ik willen zeggen: ‘Je mag altijd bellen als je vragen hebt of wilt sparren.’


(Hoe) kunnen we succesvol implementeren in de geboortezorg?

Tekst: Dr. Noortje T.L. van Duijnhoven, Ruth Evers, Marieke Smith, Dorine C. Veldhuyzen, MBA, 2022-02

VSV’s zijn goed in het bedenken van veelbelovende innovaties in de zorg. Structurele implementatie is echter lastig, waardoor elk VSV zelf het wiel opnieuw uitvindt. Bovendien is er geen goed systeem voor opschaling van succesvol gebleken innovaties. De Nederlandse geboortezorg doet zichzelf hiermee tekort. 

Ontwikkelingen in de geboortezorg zijn gericht op betere zorg voor moeder en kind. In de geboortezorg krijgen VSV’s, naast de door henzelf geïnitieerde projecten, talloze verzoeken en verplichtingen tot verandering van hogerhand1. De VSV’s worden verantwoordelijk gehouden voor het verbeteren van de geboorte­zorg in hun regio; een grote taak naast het dagelijkse takenpakket van de deelnemers in het VSV. De ambitie van VSV’s is groot, maar de kennis en methodiek om succesvol te implementeren blijken tekort te schieten. VSV’s ervaren een enorme prestatiedruk en voelen zich vaak onvoldoende toegerust en onvoldoende daadkrachtig om de gewenste en opgelegde acties door te voeren.

Tabel 1. Best practices
Opzet VSV Carrousel 

De wens tot verbetering van de slagkracht van VSV’s deed de coördinatoren van het regionaal consortium Geboortezorg Oost en de directie van Talmor besluiten om de ‘VSV Best Practice Carrousel’ te initiëren. Het doel was tweeledig: 1) VSV’s faciliteren een gewenste best practice uit een andere regio te implementeren, en 2) de succes – en faalfactoren bij implementatieprocessen in VSV’s definiëren, om handvatten te kunnen geven richting meer slagvaardige organisaties. Achterliggend idee was dat het bewust zelf doorlopen van een implementatieproces, met structurele aandacht voor reflectie en bijsturing gedurende de gehele looptijd, een toekomstige implementatie vergemakkelijkt.

Figuur 1. PAR-onderzoeksmethode
De Best Practices 

Een lijst van tien recente Best Practices uit de Nederlandse geboortezorg (tabel 1) en een team van acht ervaren facilitators/projectleiders om de regio’s te gaan begeleiden, waren het startpunt van het project en het onderzoek. Vanaf het voorjaar van 2019 mochten alle VSV’s en IGO’s kiezen voor een extern begeleid en betaald implementatie­traject van zes maanden. Elk VSV/elke IGO mocht twee keer meedoen aan de Best Practice Carrousel. In totaal draaiden in ruim twee jaar 29 projecten in 25 VSV’s/IGO’s. Zodra de keuze voor een Best Practice ­definitief was en een werkgroep geformeerd, kreeg het VSV/de IGO een projectleider ­aangeboden om het implementatieproces te faciliteren.

‘Ambities zijn groot, maar de kennis en methodiek om succesvol te implementeren schieten tekort’

Tabel 2. Vragenhiërarchie om het natuurlijk denkproces te volgen
De PAR-methode 

Parallel aan ieder implementatietraject werd aan de hand van de zogeheten PAR-methodiek data verzameld over de voortgang van het traject. PAR staat voor: Participatory Action Research en bij deze methode zijn alle ­deelnemers van de studie tevens actief onderzoeker2. De PAR-methode kenmerkt zich door de actieve en gestructureerde reflectie van de deelnemers, in dit geval de werkgroepleden, zowel individueel als in de groep. Het doel hiervan is om gedurende de onderzoeksperiode bewuste interventies te doen om de aanpak te verbeteren. Deze methode faciliteert de werkgroep om zelf­lerend te zijn en gaandeweg te verbeteren. De werkgroep had een start-, tussen- en eind­bijeenkomst. Deze bijeenkomsten kenden een heldere structuur in het gezamenlijke gesprek (tabel 2), om zaken bespreekbaar te maken en verbeteringen direct door te voeren. Als onderdeel van de PAR-methodiek werd de vragenhiërarchie vanuit de Technology of Participation3 gebruikt. In de tijd tussen de bijeenkomsten vulden de werkgroepleden wekelijks een korte vragenlijst in via een app, als reflectie op het persoonlijke proces als onderdeel van het geheel. Na afloop van de eindbijeenkomst gaven zowel de werk­groepleden als het VSV-/IGO-bestuur, de projectleiders en de contactpersoon van ons onderzoeksteam via een digitale vragenlijst input over de ervaren succes- en faalfactoren en het verwachte effect van het implementatie­proces op de slagvaardigheid van het VSV/de IGO.

Figuur 2. Fasen voor het slagen van succesvolle veranderingen⁴.
Uitkomsten

In totaal zijn er 83 PAR-bijeenkomsten geweest en 179 vragenlijsten ingevuld. Samen heeft dit geleid tot de input van honderden ervaringen en observaties die verband hielden met het implementatietraject van de Best Practices in de deelnemende VSV’s/IGO’s. Codering en groepering van alle input vond plaats naar het model van Kotter4, met acht voorwaardelijke fasen voor succesvolle veranderingen in groepen (figuur 2). Het grootste deel van de input was onder te brengen in fasen 2 t/m 5 van Kotter, waarmee duidelijk de essentiële fasen bij implementatie in een VSV/IGO naar boven kwamen. Succesfactoren waren vaak de positief geformuleerde faalfactoren en vice versa. De belangrijkste factoren kennen samengevat de volgende thematiek: mandatering, extern voorzitterschap of ondersteuning, juiste mensen aan tafel, koersvastheid, de noodzaak van het aandacht geven aan de zachtere aspecten van de samenwerking, juridische en financiële kaders, communicatie en draagvlak. Om deze uitkomsten op breder regionaal en landelijk niveau in een systemisch kader te plaatsen, hebben we tien personen geïnterviewd die werkzaam zijn in overkoepelende geboortezorg organisaties. Uit deze interviews kwamen vergelijkbare thema’s naar voren: wederzijds begrip, vertrouwen en gelijkwaardigheid, aanwezigheid van een kartrekker en mandatering. Dit lijken misschien voor de hand liggende en op het eerste gezicht bekende uitkomsten, maar niet eerder zijn deze randvoorwaardelijke factoren onderzocht in data afkomstig van VSV’s en IGO’s. Biedt het doorlopen van zo’n extern gefinancierd en begeleid traject voor een werkgroep ook voordelen voor de toekomst en het hele VSV/de hele IGO? De werkgroepleden en projectleiders hadden hier meer vertrouwen in dan de VSV- en IGO-besturen. Tweederde van de participanten geloofde dat het door­lopen van het Best Practice-traject een ­positief effect heeft op de samenwerking én de slagvaardigheid om in de toekomst succesvoller te kunnen innoveren. De mensen die geen actief deel uitmaakten van de ­werkgroep – inclusief de individuele en groepsgewijze reflecties – waren minder van vertrouwen richting de toekomst. 

‘Tweederde van de participanten geloofde dat het doorlopen van het Best Practice-traject een positief effect heeft op de samenwerking en slagvaardigheid’

Praktische handvatten

Om de bevindingen beschikbaar te maken voor de dagelijkse praktijk, is een animatie gemaakt. Ook werd een toolbox ontwikkeld, met inspirerende en laagdrempelig te gebruiken onderdelen die de praktische implementatie in het eigen VSV/de eigen IGO faciliteren. Zie voor de animatie en toolbox bestpracticeproject.nl. Door de data schemerde nog iets anders heen; iets van systemische en organisatorische aard. De geïnterviewden identificeerden daarmee aspecten die voorwaardelijk zijn om VSV’s en IGO’s überhaupt in staat te stellen de gewenste professionaliseringsslag te maken. Zij herkennen en erkennen een overbelast veld en pleiten voor drastische veranderingen van het systeem. De onredelijke overvraging van het veld is confronterend en impliceert de urgentie voor een voorgestelde transitie. Nieuw gestelde kaders en randvoorwaarden zouden faciliterend moeten zijn voor de VSV’s/IGO’s op weg naar echte integrale en overstijgende zorg voor moeder en kind. Dit sluit naadloos aan op de recent, meermaals benoemde nadrukkelijke noodzaak tot structurele, inhoudelijke en bestuurlijke netwerksamenwerking in de geboortezorg, met name op lokaal en regionaal niveau5,6. 

De toekomst 

VSV’s en IGO’s kunnen de verantwoordelijkheid voor het realiseren van optimale zorg voor moeder en kind pas op zich nemen, als ze deze verantwoordelijkheid ook actief kunnen omarmen. Dat vergt een parallelle inspanning van de regionale VSV’s/IGO’s en een aanpassing van het gehele landelijke geboortezorgsysteem. Om deze transities succesvol te laten zijn, zijn de implementatielessen uit de Best Practice Carrousel van toepassing op alle lagen die het systeem kent. Alleen als ook het systeem bereid is tot verandering, kunnen VSV’s en IGO’s zich ontwikkelen tot meer slagvaardige organisaties. Bied hen betere en eerlijkere kaders en randvoorwaarden, en VSV’s/IGO’s zullen niet alleen bereid, maar ook bekwaam zijn tot succesvolle implementaties. 

Kernpunten
  1. Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s) en IGO’s zijn bezig met een professionaliseringsslag.
  2. Er heerst discrepantie bij VSV’s/IGO’s tussen verantwoordelijkheid krijgen en kunnen nemen.
  3. Structurele reflectie van zowel het individu als het team gedurende een implementatietraject is waardevol, zo niet voorwaardelijk voor succesvol kunnen veranderen.
  4. Voor succesvolle implementatie zijn wederzijds begrip, vertrouwen en gelijkwaardigheid, aanwezigheid van een kartrekker en mandatering vanuit de achterban nodig.
  5. Aanpassingen in kaders en randvoorwaarden vanuit het geboortezorgsysteem zullen de ontwikkeling van VSV’s/IGO’s tot slagvaardige en zelfregulerende organisaties faciliteren. 
Bronnen:
1. Zorgstandaard Integrale Geboortezorg (2016). Versie 1.1. Zorginstituut Nederland, Utrecht.
2. McIntyre A. Participatory Action Research. California: Sage Publications; 2008. doi: 10.4135/9781483385679.
3. Internationale organisatie voor facilitatie en participatie. www.ica-international.org/icas-technology-of-participation-top/
4. Kotter J, Rathgeber H. Onze ijsberg smelt! Succesvol veranderen in moeilijke omstandigheden. Amsterdam: Business Contact; 2020.
5. Achterberg P, Harbers M, Post N, Visscher K. Beter Weten: Een Beter Begin. Samen sneller naar een betere zorg rond de zwangerschap. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM; 2020. doi: 10.21945/RIVM-2020-0140.
6. Van Zijp C, Van Urk F, Dreef S, De Graaff A, Verheul M. Samen (net)werken in de zorg: doorbreken van patronen. Utrecht: Berenschot; 2021. 

Zij aan zij: Jessica en Loïs

Tekst: VRHL Content en creatie, 2022-2
Beeld: Jessica Innemee

De vonk sloeg over toen Jessica een bevalling vastlegde die Loïs begeleidde. Een jaar daarvoor hadden ze elkaar leren kennen, toen Jessica (VI-Photography) de foto’s voor de solopraktijk (Oerkracht) van Loïs maakte. Inmiddels kunnen ze niet alleen privé, maar ook zakelijk niet meer zonder elkaar. ‘Een baring samen is veel leuker.’

‘Zij straalt zoveel kracht uit’

Jessica over Loïs

‘Zij straalt zoveel kracht uit als ze een bevalling begeleidt. En ook daarna; Loïs is de baas in de kamer, de kraamhulp assisteert en de barende vrouw vertrouwt Loïs volledig. Prachtig om te zien; op dat beeld werd ik tijdens onze eerste bevalling samen al verliefd. Dat was een pittige thuisbevalling met een fluxus. Loïs handelde doortastend en toen ze de ambulance belde was er bij niemand twijfel. Je merkt dat Loïs haar cliënten door en door kent. Ook ik ken de cliënt en haar partner goed, want voor de bevalling heb ik uitgebreid contact. Als het zover is, zorgt dat voor verbinding en een sfeer in de kamer… Die kan ik bijna niet omschrijven. Dan zijn we een team. Loïs is er voor haar cliënt, ik leg op de achtergrond de gebeurtenissen vast en probeer tussentijds Loïs te assisteren. Tijdens iedere bevalling die we samen doen word ik nog gekker op haar. Dan wordt ze heel iemand anders, magisch vind ik dat.’

‘Ongelofelijk hoe zij naar gebeurtenissen kijkt’

Loïs over Jessica

‘Bij zo’n gecompliceerde baring gaat alles zo snel dat de vrouw amper de tijd heeft om de gebeurtenissen te verwerken. Dan is het extra waardevol om de bevalling een mooie manier vast te leggen. Ik ken niemand die dat op zo’n mooie manier kan als Jessica. Ongelofelijk hoe zij naar gebeurtenissen kijkt. Ze pikt de emotie eruit. Bij de vrouw en haar partner, maar ook bij de baby en zelfs bij mij. Als je naar de foto’s kijkt voel je de sfeer van de situatie. Dat vind ik heel bijzonder. En dat niet alleen, ook de manier waarop we ons werk met ons privé combineren. Solistisch werken is een lifestyle; je moet er veel voor opzij zetten om vijf atermen per maand te kunnen begeleiden. Dat hebben wij allebei. Juist daarom begrijpen we elkaar ook goed. Jessica stimuleert me en begrijpt het als ik ineens weg moet. En zo is het ook andersom. Alles klopt gewoon.’