Zij aan zij: Lucia en Bob delen leven en praktijk

Tekst: VRHL Content en creatie, 2022-1
Beeld: Michel Ter Wolbeek

Bob was een van de drie jongens bij wie Lucia in de klas zat. Ze volgden de vroedvrouwenopleiding in een internaat in Heerlen. ’s Nachts sloop hij over de gangen naar haar slaapkamer. Lucia slaagde een jaar eerder dan Bob. Zodra het kon en ze een geschikte plek hadden gevonden, richtten ze Verloskundigenpraktijk Simons op. Nu, 33 jaar later, runnen ze de praktijk nog altijd samen. Avondjes uit of vakanties komen weinig voor. ‘Maar dat vinden we meestal niet erg.’

‘Hij steunt me onvoorwaardelijk’

Lucia over Bob

‘We wilden allebei een eigen praktijk. Het was vanzelfsprekend dat we dat samen zouden doen. En het werkt, we vullen elkaar aan. Ik de coachende kant, zoals coachingsgesprekken en ook VSV-vergaderingen. Hij de meer technische kant, zoals echo’s en financiën. Als een cliënt geen klik met mij voelt, voelt ze die vaak wel met Bob en dat geldt ook andersom. Zo komt het voor dat als ik dienst heb en een cliënt belt met wie Bob wat beter klikt, Bob toch de bevalling begeleidt. Aan continuïteit is bij ons geen gebrek. De onvoorwaardelijke steun die ik van Bob krijg, zou ik niet kunnen missen. We werken prima samen tijdens spreekuren waarbij echo’s gemaakt moeten worden. Maar toen ik ziek werd pakte hij ook alles zelf op. We weten van elkaar dat het dan goed komt en respecteren elkaars grenzen.’

‘Dingen ontstaan vanzelf bij ons’

Bob over Lucia

‘Op een bepaald moment boden steeds meer praktijken om ons heen echo’s aan. Daar verloren wij cliënten aan, dus wilden wij die echo’s ook aanbieden. We bespraken het onder het koffiedrinken en binnen een mum van tijd hadden we besloten dat ik de opleiding zou volgen. Zulk soort dingen ontstaan vanzelf bij ons. We hebben allebei onze taken en daar voelen we ons goed bij. Toen we op ons piekmoment vierhonderd partussen per jaar hadden, overwogen we iemand aan te nemen. Algauw besloten we dat we beter een deel van ons gebied konden afstoten. Een nieuwe collega naast zo’n twee-eenheid is bijna onwerkbaar. Met z’n tweeën een praktijk runnen is ook een nadeel, want samen een avond uit komt bijna niet voor. Gelukkig delen we andere mooie momenten met elkaar.’


Meer continuïteit door eerdere betrokkenheid kraamverzorgende

Tekst: Annemieke Verbeek, 2022-01

Een kraamverzorgende al vanaf de start van de actieve fase invliegen en niet pas aan het einde; nieuw onderzoek laat zien dat dit een gunstig effect heeft op de uitkomsten. Barende vrouwen vragen onder andere minder om pijnbestrijding en kijken positiever terug als ze continue steun hebben ontvangen, óók na overdracht naar de tweede lijn. 

Ze vond het wel spannend, de eerste keer dat ze als kraamverzorgende ‘alleen’ naast een barende vrouw zat. Normaal is er ook altijd een verloskundige bij aanwezig, maar Mariëlle Costongs werd ingezet in een door ZonMw gefinancierd onderzoek naar het effect van continue begeleiding tijdens de bevalling door de kraamzorg.

Mariëlle is al 22 jaar kraamverzorgende en draait als vaste medewerker van de partuspool bij kraambureau Geboortezorg Limburg haar hand niet om voor het ondersteunen bij een bevalling meer of minder. Maar solo de aanstaande ouders ondersteunen vanaf het begin van de actieve fase van de bevalling, dát was een nieuwe ervaring. Mariëlle: ‘Meestal komen we bij een partus als de ontsluiting al verder gevorderd is en de verloskundige er de hele tijd bij is. Nu kwamen we een stuk eerder, ging de verloskundige weer weg en boden wij de continue begeleiding. Hiervoor hebben ik en bijna zeventig van mijn collega’s in Limburg een korte bijscholing van een dagdeel gevolgd. Daarin leerden we over coachen en begeleiden bij de ademhaling. Daarna konden we aan de slag. Je komt als vreemde binnen, maar doordat je heel vroeg komt in het baringsproces, bouw je toch een band op met mensen. Waar de ene vrouw het prettig vindt dat je de hele tijd naast haar zit, vindt een ander het juist een prettig idee als er wel iemand in de buurt is maar zij toch alleen met haar partner in de kamer is.’

Kosteneffectieve steun

Dat de continue aanwezigheid van iemand anders dan een verloskundige of gynaecoloog de kans op medisch ingrijpen kleiner maakt, is al langer bekend als het zogeheten ‘doula-effect’; met een vertrouwd iemand naast zich, die er vooral is om gerust te stellen, te coachen en niet-medische handelingen als massage en tegendruk te geven, vragen vrouwen minder vaak om medicinale pijnbestrijding, zijn er minder complicaties en een lager percentage keizersneden. ‘Dit klinisch vergelijkende onderzoek moest inzichtelijk maken of het in de Nederlandse setting kosteneffectief is om hiervoor een kraamverzorgende in te zetten’, vertelt Marianne Nieuwenhuijze, als hoogleraar Verloskunde aan de Academie Verloskunde Maastricht/Universiteit Maastricht betrokken bij het onderzoek. Het onderzoek naar de effectiviteit van continue begeleiding door een kraamverzorgende was het derde en afsluitende onderdeel van de Continuous Care study, of CC trial. In de eerste fase werden mogelijke hinderende factoren in de zorg geïnventariseerd, het tweede deel bestond uit het ontwikkelen van de training voor kraamverzorgenden. In het onderzoek werd primair gekeken naar het effect op de vraag naar epidurale pijnstilling, daarnaast werden ook manier van bevallen, tevredenheid en effectiviteit als secundaire uitkomsten meegenomen.  

Marianne: ‘Bijna duizend zwangeren uit een gemêleerde populatie deden mee met het onderzoek. Zij werden door de deelnemende kraamcentra benaderd tijdens het huisbezoek in de zwangerschap. Op basis van loting kreeg de helft van hen continue begeleiding van een getrainde kraamverzorgende aangeboden, een aanbod waar zo’n zestig procent van de zwangere vrouwen gebruik van maakte. Bij de andere helft van de zwangere vrouwen veranderde er niks aan de geboden verloskundige zorg. In deze regio is continue begeleiding door de verloskundige trouwens wel het streven, maar in de praktijk niet overal haalbaar. Zwangere vrouwen wisten vooraf niet welke kraamverzorgende bij hun bevalling aanwezig zou zijn en konden zich tot het laatste moment bedenken als ze toch liever hun bevalling zonder extra persoon erbij wilden. De plaats van bevalling maakte niets uit; drie ziekenhuizen in de regio zeiden hun medewerking toe aan het onderzoek, waardoor de kraamverzorgenden ook welkom waren na een overdracht van de eerste naar tweede lijn. Door corona liep het onderzoek wat vertraging op, omdat ziekenhuizen tijdelijk geen derde persoon bij baringen toelieten.’

In de groep met continue begeleiding was er minder vraag naar pijnbestrijding, halveerde het aantal keizersneden en keken vrouwen positiever terug op hun bevalling

Positievere bevalervaring

De resultaten uit het onderzoek overtroffen zelfs de positieve verwachtingen van de onderzoeksgroep: bij de vrouwen die tijdens hun bevalling continue zorg van een kraamverzorgende kregen, werden aanzienlijk minder keizersneden uitgevoerd en werd minder pijnstilling gebruikt. Marianne: ‘Het aantal keizersneden halveerde bijna, van 12 naar 6,3 procent. Het aantal ruggenprikken nam af van 37 naar 24 procent, een daling van bijna 40 procent. De vraag naar andere medicinale pijnbestrijding nam af van 16 naar 10 procent. Het aantal gewone spontane bevallingen nam toe van 78 naar 86 procent. En, ook enorm belangrijk: de vrouwen waardeerden de steun van de kraamverzorgende en keken meer tevreden op hun bevalling terug.’ De gemiddelde extra uren kraamzorg bedragen 4 uur en 17 minuten. Verzekeraars VGZ en CZ vergoedden gedurende de loop van het onderzoek de extra inzet van kraamzorg, die gemiddeld 225 euro per bevalling kost. Uit de kostenvergelijking tussen de twee groepen blijkt echter dat onder aan de streep continue zorg kostenbesparend is en het een besparing van bijna 250 euro oplevert. Dit is voornamelijk te verklaren doordat vrouwen in de continue groep minder lang in het ziekenhuis hoefden te worden opgenomen na de bevalling.

Het geringe aantal uren extra ondersteuning bij elke bevalling, is volgens Marianne te verklaren door het feit dat het om een gemiddelde gaat. ‘De hele snelle bevallingen halen het cijfer al snel naar beneden. En we hebben de uren geteld tót het moment dat een kraamverzorgende normaliter ook zou komen, in de laatste fase van de actieve fase en overgang naar de transitiefase.’ Deze extra uren waren trouwens vooraf wel een punt van discussie met de betrokken kraamzorgorganisaties, want de Arbowetgeving schrijft een maximaal aantal uren op een werkdag voor. ‘We moeten daar nog nauwkeuriger naar kijken, hoe die ureninzet uiteindelijk gegaan is. Juist die vroege ondersteuning blijkt vruchten af te werpen, maar je wilt ook niet dat iemand aan het einde van de bevalling afgewisseld moet worden door een collega omdat ze al meer dan 8 uur naast een vrouw zit.’

Doordat je heel vroeg komt in het baringsproces, bouw je een band op met mensen’

Ontlast verloskundige

Er gingen meer gesprekken aan het onderzoek vooraf, bijvoorbeeld met verpleegkundigen over de taakverdeling op de verloskamer. ‘Wie vervult welke rol in het ziekenhuis? Die vraag was relevant om vooraf met elkaar te bespreken’, zegt Marianne. ‘De kraamverzorgende was er puur voor de mentale ondersteuning, het was niet de bedoeling dat ze meer praktische zaken zou overnemen van een verpleegkundige. Dat was verleidelijk met alle werkdruk in de ziekenhuizen, een paar extra handen aan het bed, dus daar hebben we hele heldere afspraken over gemaakt. Toch betekent het wel degelijk een ontlasting voor zowel eerstelijns- als tweedelijnsverloskundigen; je weet dat er iemand is die, ook als je er even niet bent, goed voor de barende vrouw zorgt. De wetenschap dat zij aan de bel trekt als er iets is, geeft ook rust. Van verloskundigen hoor ik ook wel dat ze juist die emotionele steun liever zelf geven, in de praktijk zal dit vanwege de werkdruk voorlopig een spanningsveld blijven. Een aantal verloskundigen blijft zelf continue begeleiding bieden, ook na overdracht. Meestal is dit liefdewerk oud papier, sommigen vragen een extra eigen bijdrage. Zwangeren die het willen en kunnen betalen, kunnen het zelf regelen door een doula in te huren. Willen we continue steun toegankelijk maken voor álle barenden, dan kan je met de resultaten uit dit onderzoek een warm pleidooi houden om dit door kraamverzorgenden te laten uitvoeren.’ Nog een punt voor de evaluatie: de extra inzet van de kraamzorg tijdens de bevalling betekende een evenredige vermindering van de beschikbare uren in de kraamweek. Marianne: ‘Hierover werden zwangere vrouwen vooraf geïnformeerd, maar zeker bij een eerste kind is het lastig inschatten voor vrouwen waar ze meer behoefte aan hebben; extra steun bij de bevalling of juist daarna. De verloskundige kan indien nodig wel extra uren kraamzorg indiceren, zo zou je dat kunnen opvangen. Helemaal ideaal zou het zijn als het niet of-of, maar en-en is.’

Pilletje

Zelfs met deze positieve resultaten, is het niet vanzelfsprekend dat er meteen iets gaat veranderen in de praktijk. Hoe nu verder? Marianne: ‘De kraamzorgorganisaties zijn nu aan zet om het gesprek met verzekeraars aan te gaan. Het bespaart geld en levert tevreden, gezondere cliënten op. Dat lijkt me een stevige basis voor onderhandelingen. Implementatie in de eerste lijn kan relatief eenvoudig zijn, al heeft de kraamzorg ook te maken met serieuze capaciteitsproblemen. Maar wie weet, maakt dit het vak van kraamverzorgende ook weer interessanter voor mensen die juist de begeleiding tijdens een bevalling boeiend vinden. De kraamverzorgenden die deelnamen aan het onderzoek, vonden het een verrijking van hun werkzaamheden. Hun ervaringen worden later nog uitgebreider geëvalueerd. In ziekenhuizen heb je te maken met meer ingewikkelde organisatorische, juridische en financiële structuren. Veel mooie innovaties lopen daar op stuk, hartstikke zonde. Als continue ondersteuning een pilletje zou zijn, dan hadden we dit allang ingevoerd.’

Vertrouwen

Kraamverzorgende Mariëlle is na de tientallen bevallingen tijdens het onderzoek vertrouwd met het geven van continue begeleiding. Zij zou graag zien dat dit een standaard zorgaanbod wordt. Ze herinnert zich een gezin dat tijdelijk op een vakantiepark verbleef omdat ze net terug waren na een verblijf in het buitenland. ‘Bij aankomst was de verloskundige nog aanwezig en hebben we samen met het gezin afspraken gemaakt over wanneer te bellen en een tijdstip waarop de verloskundige nog een keertje zou komen kijken. De verloskundige ging weg en we bleven met z’n drieën achter. We hadden besproken dat ik in de woonkamer zou blijven zitten en als er iets was dan zouden ze me roepen. De weeën werden heftiger en ze wilde naar het ziekenhuis voor een ruggenprik. Van de verloskundige had ik begrepen dat alles goed vorderde dus ik dacht bij mezelf: pijnstilling zou toch zonde zijn. Ik besprak rustig de voor- en nadelen, heb haar gerustgesteld en voorgesteld om dit met de verloskundige te bespreken zodra zij er weer was. Na komst van de verloskundige gingen we alsnog richting ziekenhuis. Daar is mevrouw niet veel later zonder pijnstilling bevallen. Ze was supertrots. Een ruggenprik kan een uitkomst zijn, maar het is mooi als vrouwen het vertrouwen krijgen dat ze op eigen kracht kunnen baren.

Voor vragen of meer informatie kan je contact opnemen met Marianne via m.nieuwenhuijze@av-m.nl.


Zij aan zij: Esther en Manon kozen hun eigen weg

Tekst: VRHL Content en creatie, 2021-4
Beeld: Michel Ter Wolbeek

Esther en Manon Wesselink zijn een eeneiige tweeling en allebei verloskundige. Ze maken elkaars zinnen af en voelen elkaar aan, maar gingen in hun beroep ieder hun eigen weg. Dat houdt Esthers fysiologische blik scherp en laat Manon de tweede lijn beter begrijpen.

‘Ze trekt me terug naar de fysiologie’

Esther over Manon

‘Ik geloof dat ik met een artikel uit de Libelle kwam aanzetten, waarin een verloskundige geportretteerd werd. ‘Dát ga ik doen’, zei ik tegen Manon en dat plantte ook een zaadje bij haar. Ik werd meteen ingeloot en Manon niet, maar dat is goed voor ons geweest. We hebben daardoor ieder ons eigen pad gekozen, met eigen studiegenoten, later eigen collega’s en nu zelfs een eigen lijn. Door persoonlijke gebeurtenissen koos ik ervoor om de overstap naar het ziekenhuis te maken. Daardoor kijk ik nu ook met een klinische blik naar de geboortezorg. Manon – die nog steeds in een eerstelijnspraktijk werkt – trekt me nog weleens terug naar de fysiologie. Ik waardeer Manon om haar geduld, kunde en voelsprieten. In een vroeg stadium voelt zij al aan welke kant het opgaat en ze weet de vraag achter de vraag te ontdekken. Ik ben blij met haar als collega in de eerste lijn. Een verloskundige als Manon gun ik iedereen.’

‘Ik zou niet kunnen wat Esther kan’

Manon over Esther

‘We zijn hetzelfde, Esther en ik. We denken hetzelfde en voelden het zelfs toen de ander ging bevallen. Zo verrassend was het dus niet dat ook ik besloot verloskundige te worden. De omstandigheden hebben voor het verschil in loopbaan gezorgd. Ik werk nog altijd in de eerste lijn, Es in de tweede lijn. Daar hebben we het vaak over. Er is verschil tussen eerste- en tweedelijnsverloskundigen. Die omvat niet alleen de plek, maar gaat ook over meer of minder solistisch werken en het wel of niet kunnen opbouwen van een band met je cliënt. Ik heb bewondering voor hoe Esther ook het tweedelijns werken eigen heeft gemaakt. En zelfs de masteropleiding Physician Assistant heeft afgerond. Ze doet dat maar mooi als alleenstaande ouder met drie pubers. Ik zou dat nooit gekund hebben!


Twinning Buiten de Lijnen, niets is wat het lijkt…

Tekst: Tamara Warlich, 2021-04

Vol enthousiasme zijn de 22 Twins begonnen met Twinning Buiten de Lijnen. Een dynamisch proces met als doel: het versterken van de continuïteit van zorg voor zwangere vrouwen, door een verloskundige over de lijnen heen. Op een creatieve manier ontwikkelen de Twins deelprojecten. 

Het is verleidelijk om te denken dat deze deelprojecten de uitkomst van Twinning zijn. Zeker, ze zijn een mooi resultaat, maar niet de belangrijkste uitkomst. Om continuïteit van zorg door de verloskundige te bewerkstelligen, is sterk leiderschap door diezelfde verloskundige nodig en dát is het belangrijkste effect van Twinning. We vroegen twee Twins (geen Twinpaar met elkaar) naar hun kijk op het project en hun ervaringen met continuïteit van zorg. 

Maaike van der Woude
Wil je jezelf voorstellen?

Marloes: ‘Ik ben Marloes Horstink-van der Heiden, getrouwd, drie geweldige kinderen en in 1995 cum laude afgestudeerd in Antwerpen. Ik heb in het buitenland gewerkt in de eerste, tweede en derde lijn. Sinds 2015 ben ik tweedelijnsverloskundige bij OLVG West. Sinds 2019
werk ik ook als Physician Assistant klinisch verloskundige en ben ik CRM-, BLS- en NLS-trainer en kwaliteitsmedewerker binnen de unit.’ 

Maaike: ‘En ik ben Maaike van der Woude, in 2019 afgestudeerd als verloskundige bij de Verloskunde Academie in Groningen. Daarna direct gestart als eerstelijnsverloskundige en nu werkzaam bij it Bertehûs in Akkrum. Sinds een half jaar werk ik daar ook als basisechoscopist.’ 

Marloes Horstink
Waarom doe je mee met Twinning?

Marloes: ‘Als kwaliteitsmedewerker merk ik dat er nog veel meer van elkaar te leren valt en dat we samen voor de zwangere vrouwen moeten zorgen. Dus ik dacht gelijk: dit is super! Vanuit ons VSV verzorgen wij al veel projecten, dus het Twinning-project kunnen we direct goed integreren binnen ons VSV en het OLVG.’

Maaike: ‘Een oud-studiegenoot kende het Twinning-project en tipte mij. Al vanaf mijn studententijd ben ik geïnteresseerd in de samenwerking tussen eerste-, tweede- en derdelijnsverloskundigen. Dit is precies waar het Twinning-project over gaat. Ik hoop door het project meer inzicht te krijgen in hoe het komt dat verloskundigen uit de verschillende lijnen met hun expertise anders tegen onderwerpen van continuïteit van zorg aankijken. Daarnaast ben ik ook benieuwd naar de overeenkomsten die we hebben.’

Wat verwacht je ervan?

Marloes: ‘Continuïteit voor de zwangere vrouw door in elkaars keuken te kijken. Door te leren van elkaars expertise en door elkaar te inspireren en te ondersteunen.’

Maaike: ‘Ik verwacht een deelonderwerp uit te werken met mijn Twin en zo bij te dragen aan de verbetering van de continuïteit van zorg in de geboortezorg. Persoonlijk verwacht ik meer inzicht te krijgen in de mening die andere verloskundigen uit de verschillende lijnen hebben over het onderwerp ‘continuïteit van de zorg’.’

Welke ervaring heb je als het gaat om continuïteit?

Marloes: ‘Bij ons VSV draaien we veel pilots, waarbij de eerste lijn -balloninleidingen en CTG’s bij minder leven uitvoert. En we draaien een pilot met meconiumhoudend vruchtwater in de eerste lijn. We geven multidisciplinaire trainingen, samen met eerstelijnsverloskundigen en kraamverzorgsters en op de poli hebben we gedeelde zorg door de eerste en tweede lijn.’ 

Maaike: ‘Ik werk in een dorpspraktijk met een klein team van verloskundigen. Cliënten zien daardoor vaak een vast gezicht gedurende de zwangerschap, bevalling en kraamtijd. Hierdoor ben ik deelgenoot van het gehele proces en ik denk dat dit bijdraagt aan de continuïteit van de zorg. Ook binnen het VSV merk ik dat we stappen zetten door het aanpassen van zorgpaden.’

Hoe ben je al bezig met continuïteit van zorg?

Marloes: ‘Al sinds ik in het OLVG werkzaam ben, zijn we met projecten bezig.’ 

Maaike: ‘Ik denk dat we in de zorg dagelijks bezig zijn met continuïteit. Voorbeelden hiervan zijn persoonlijke zorgpaden, het meewerken aan protocollen en richtlijnen en vergaderingen met collega-praktijken en het ziekenhuis.’ 

Wat neem je mee uit de eerste twee workshops?

Marloes: ’Wat mij vooral opviel was dat ik niet de enige ben die multitasker is. Geweldig om te zien dat er meerdere verloskundigen zijn die positieve energie en zin hebben om naast hun werk extra zaken op te pakken. Iedereen verklaart me voor gek met wat ik allemaal doe, maar nu we elkaar beter leren kennen, merk ik dat ik nog meer van deze inspirerende mensen kan leren.’

Maaike: ‘De brainstormsessie is bij mij het meest blijven hangen. Die ging over onze wens voor de toekomst als het gaat om continuïteit van zorg, waarbij we uitgingen van een situatie waarin geld geen rol speelt. Door de brainstorm realiseerde ik dat we uiteindelijk allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben, alleen verschillen we van opvatting over de weg daarnaartoe. Zolang we vanuit dat gemeenschappelijke doel verder gaan, kunnen we kijken wat we van elkaar nodig hebben om te komen tot (meer) continuïteit van zorg.’

Kun je iets vertellen over het deelproject van jou en je Twin?

Marloes: ’Ik licht een tipje van de sluier op: we gaan een escape delivery room bouwen die gericht is op teambuilding en samenwerking, en waarin de zwangere centraal staat.’ 

Maaike: ‘Mijn Twin en ik onderzoeken hoe we de continuïteit van zorg kunnen optimaliseren bij vrouwen met een sectio in de anamneses. Hoe en wat precies volgt later, maar onze wens en hoop is dat de zwangere vrouwen een vast gezicht zien en met vertrouwen hun zwangerschap, bevalling en kraambed in gaan.’

Marloes: ’Het is bijzonder om te mogen deelnemen. Ik ben trots om bij dit team te horen!’ 

De Twins nemen deel aan workshops, studiereizen, debatten en werkbezoeken en zetten kleinschalige projecten op. Hiermee ontwikkelen ze hun leiderschaps-kwaliteiten. Met twee gevalideerde methodes ‘General Self-Efficacy Scale’ 1 en ‘Most Significant Change benadering’ 2, meten we hun persoonlijke ontwikkeling.
Bronnen:
1. Schwarzer, R; Jerusalem, M. 1995 Generalized self-­efficacy Scale. In J. Weinman, S. Wright, & M. Johnston, Measures in Health Pyschology:A user’s portfolio. Causal and control beliefs (pp. 35-37). Windsor, UK.
2. Mariël Kanne, Sabrina Keinemans & Ed de Jonge. 2020. Terugblik en reflectie op de ethische dimensie van een praktijkgericht onderzoek met gebruik van de Most Significant Change-benadering. KWALON 2020 (25) 2.

Sociale verloskunde: Kansrijke Start in Delft ‘niet belerend, maar behulpzaam’

Tekst: VRHL content en creatie, 2021-03

Delft is een van de zo’n zestig gemeenten die een lokale coalitie hebben gevormd in het kader van Kansrijke Start. Arjenne Hoeksema is de voorzitter van VSV Reinier en was nauw betrokken bij de opzet van het Delftse ‘Kasto’.

De geboortezorgorganisaties in Delft hadden geluk; de gemeente nam zelf het initiatief om met Kansrijke Start aan de slag te gaan. Een externe adviseur werd aangetrokken om alle partijen in de geboortezorg in kaart te brengen. Hij nam ook contact op met het VSV en kwam zo bij Arjenne terecht. ‘Wat ik interessant vind aan het project, is dat het medische domein en het sociaal domein aan elkaar gekoppeld worden. Om zo bemoeizorg te voorkomen en laagdrempelige hulp te bieden aan gezinnen die dat kunnen gebruiken.’

Tussen wal en schip

‘In Delft hebben we veel gezinnen die wel de potentie hebben, maar het door omstandigheden lastig vinden om hun kind een goede start te geven’, vertelt Arjenne. Deze gezinnen vallen volgens haar tussen wal en schip. Van een noodzaak voor een melding bij Veilig Thuis is geen sprake, maar zonder hulp en steun kan er op den duur wel zware problematiek ontstaan. De essentie van Kansrijke Start is dat er een hulpstructuur wordt -opgezet voor ouders die zich in dit grijze midden bevinden. ‘Met onze coalitie beslisten we dat die hulpstructuur een coachend team zou moeten zijn, waarnaar alle geboortezorgverleners kunnen verwijzen op het moment dat zij een kwetsbaar gezin signaleren. Een moeder die eenzaam is, een gezin dat niet met internet overweg kan en daardoor ouderavonden mist; het zijn voorbeelden die vaak voorkomen. In de basis is de ernst van het probleem niet zo groot. Door hen te ondersteunen door een speciaal daarvoor opgezet team, kun je grotere problemen en bemoeienis van Jeugdzorg voorkomen. Want als een gezin dat stempel eenmaal heeft, is het erg moeilijk om dat weer kwijt te raken.’

Kasto

Het team dat in Delft werd opgezet heet ‘Kasto’: Kansrijke Start voor Ouders. Zorgverleners kunnen ernaar verwijzen als zij denken dat een gezin daar baat bij heeft. Deelname is vrijwillig en (aanstaande) ouders melden zichzelf aan, of de zorgverlener doet dat voor hen. ‘Het is een spil die wij nog misten. Het medische en sociale domein wisten elkaar vaak niet te vinden. Nu hebben we een team wat ouders ondersteunt die vanuit beide domeinen gesignaleerd worden. De terugkoppeling naar ons gaat via zorgmail of een warme overdracht.’ Kasto biedt gezinnen een vaste begeleider tot het kind twee jaar wordt. De begeleider komt thuis, kijkt naar de leefsituatie en naar wat ouder(s) en kind nodig hebben. Hij of zij is een jeugdverpleegkundige bij JGZ of cliëntondersteuner bij Delft voor Elkaar. Veel laagdrempeliger dan iemand van Jeugdzorg, geeft Arjenne aan. ‘Diegene vertelt niet hoe de ouder het moet doen, maar vraagt hoe het gaat, of er problemen zijn en of de ouder ergens hulp bij nodig heeft. Niet belerend, maar behulpzaam. Fijn voor de jonge ouders en tegelijkertijd goed dat zij niet uit het zicht raken en het dus gesignaleerd wordt als het onverhoopt de verkeerde kant op gaat.’

Budget                                                                   

‘In Kansrijke Start zijn we budgettair gezien flexibeler dan wanneer je middelen uit de Jeugdwet zou inzetten; de begeleider kan langere tijd meelopen en hoeft niet na een x aantal weken te stoppen omdat het geld op is. Het nadeel is dat we een risico lopen dat – bij een andere samenstelling van bijvoorbeeld de gemeenteraad – ervoor gekozen wordt om te stoppen met Kansrijke Start. Hoewel ik niet verwacht dat ze Kasto zomaar in de prullenbak zullen gooien – we hebben er veel tijd in geïnvesteerd – is het niet gezegd dat Kasto over een paar jaar nog steeds bestaat.’

Aandachtspunten

De opzet van Kasto verliep soepel. ‘Het scheelde dat onze gemeente dit zélf wilde; we hoefden niemand te overtuigen. Maar ik kan me voorstellen dat als de gemeenteraad van politieke kleur verandert en je als geboortezorgverlener met Kansrijke Start aan de slag wil, je in sommige gevallen behoorlijk moet lobbyen. Een goed argument kan dan zijn dat je met Kansrijke Start bespaart op Jeugdzorg. Maar ook dat is lastig, want resultaten zijn moeilijk aan te tonen. Je kunt meten hoeveel kinderen in de sociale hulpverlening terechtkomen, maar daar hebben natuurlijk meerdere factoren invloed op; een exacte rekensom is moeilijk te maken.’ De gemeentelijke insteek van Kansrijke Start ziet Arjenne als een nadeel in de uitvoering. Arjenne: ‘Als verloskundigenpraktijk werken wij gemeente-overstijgend. Dat betekent dat de ene cliënt wel en de andere niet in aanmerking komt voor hulp vanuit Kansrijke Start. Dus komt het voor dat ik een kwetsbare zwangere signaleer die niet uit de gemeente Delft komt, dan bel ik met het consultatiebureau in de gemeente waar de cliënt woont en zorg ik voor een warme overdracht. Maar de kans bestaat dat die gemeente niet met Kansrijke Start werkt. Hoe meer gemeenten eraan meedoen, hoe beter. En dan zou een nauwe samenwerking tussen gemeenten het succes vergroten.’

Aanvullende mogelijkheid                                                                   

Vanaf 1 januari volgend jaar zijn gemeenten verplicht om een prenataal huisbezoek in te kopen bij hun JGZ-organisaties. Zou ook dat onderdeel van Kasto kunnen zijn? ‘Ik denk van wel’, zegt Arjenne. ‘In de vorm zoals kraamorganisaties dat nu al doen tijdens intakegesprekken. Dus geen bemoeizorg, maar een helpende hand en alleen als het echt nodig is een signalerende rol. Misschien kunnen de JGZ-organisaties hier wel kraamorganisaties bij betrekken. Een mooie rol voor kraamverzorgenden en een oplossing voor de capaciteitsuitdaging bij JGZ.’


Continuïteit van verloskundigenzorg bevorderen

Tekst: Tamara Warlich, 2021-03

Weet je het nog? Twinning is een crosscultureel, wederkerig proces waarbij twee groepen mensen samenwerken aan het bereiken van een gemeenschappelijk doel. In dit geval het verbeteren van de continuïteit van zorg aan zwangere vrouwen. De achtergrond van de vrouw (sociaal, cultureel en met of zonder medische indicatie) en de context van de verloskundigen neemt het Twinning-team hierin mee. Net als een optimalisatie van de samenwerking tussen verschillende groepen verloskundigen. 

Met Twinning een laag dieper

Vanuit de verschillende verloskundige lijnen (eerste, tweede en derde) praten we al wel met elkaar en werken we ook al samen. Met Twinning willen we daar verder in gaan, een laag dieper. Dus niet enkel zakelijk contact, maar juist ook een verdieping in de ander om zo een stevige basis te leggen die ook voor de toekomst functioneel is. Dus waar lopen we nu tegenaan in onze eigen lijn waarin we werkzaam zijn? En hoe is dat van invloed op de samenwerking met collega’s uit de andere lijnen? En welke inzichten hebben we vanuit die lijnen als het gaat om het verloskundige systeem, maar ook als het gaat om onze cliënten en om onszelf als zorgprofessional. Dat is de laag waar we met Twinning naartoe willen. 

En het begin is er

Want op 18 juni was de aftrap! Deze eerste (online) bijeenkomst stond in het teken van kennismaking met elkaar en met Twinning. Ook de introductie over Midwife Led Continuity of Care door professor Ank de Jonge was een belangrijk onderdeel. En natuurlijk de bekendmaking van de Twins! Allemaal unieke persoonlijkheden uit de eerste, tweede en derde lijn van de verloskundige zorg die gekoppeld zijn aan elkaar. Daarvoor hebben we vooral gelet op de lijn waarin ze werkzaam zijn. Daardoor bestaat bijna iedere Twin uit twee personen van twee verschillende lijnen. Juist om al direct een brug te slaan naar het optimaliseren van de samenwerking en die diepere laag op te zoeken. 

Zo staat het er nu voor

De afgelopen periode hebben de Twins vooral ingezet om elkaar beter te leren kennen. Eind september staat de tweede bijeenkomst gepland en ontmoeten we elkaar voor het eerst live. Dan maken we een start met de deelprojecten waar de Twins mee aan de slag gaan. De inhoud van deze projecten is dus gericht op die diepere laag van onze samenwerking. De tussentijdse en eindresultaten dragen zo bij aan de verbetering van de continuïteit van zorg aan vrouwen. 


Zij aan zij: Bea en Charlotte vonden elkaar in cliëntgerichte visie

Tekst: VRHL Content en creatie, 2021-3
Beeld: Michel Ter Wolbeek

Bea van der Put (caseloadverloskundige, versiekundige en coach in Amsterdam) en Charlotte van den Burg (physician assistant klinisch verloskundige bij het OLVG) richtten in opdracht van hun VSV ‘Stuit in West’ op. Het project omvat een cliëntenwebsite (stuitinwest.nl), een gemeenschappelijk protocol en afspraken over de samenwerking bij de zorg rondom een stuitligging. Waar Bea en Charlotte elkaar eerst zagen als ‘die van de andere lijn’, zijn zij nu bondgenoten in hun strijd voor waardegedreven zorg bij stuitliggingen.

‘CHARLOTTE ZAG IS ALS IEMAND VAN HET TWEEDELIJNSKAMP’

Bea over Charlotte

‘Een jaar of tien geleden was onze caseloadpraktijk Vroedvrouwen in Verbinding (VIVE) de nachtmerrie van het OVLG-locatie West. Wij kwamen binnen met cliënten met buitenprotocollaire zorgvragen, zoals in bad bevallen na een sectio caesarea zonder CTG. De cliënt centraal stellen was ons uitgangspunt; het ziekenhuis vond dat nog spannend. Charlotte zag ik als iemand die tot het tweedelijnskamp behoorde en het liefst volgens een vast protocol werkte. Maar toen we elkaar in het kader van Stuit in West beter leerden kennen, veranderde mijn beeld van haar. Ze is recht door zee en staat voor haar visie. Maar ze bezit ook de flexibiliteit om haar eigen belang en angst te ontstijgen als dat beter is voor de cliënt. Onze standpunten over bijvoorbeeld het gebruik van Ritodrine als medicatie bij een versie verschilden. Charlotte ziet het als een middel om de slagingskans van versies te vergroten. Dat vindt ze nog steeds, maar ze ziet ook dat er andere, eerstelijns methoden zijn om de baarmoeder te ontspannen. Die visie neemt ze mee naar het ziekenhuis.’

‘DANKZIJ BEA ZIJN WE GEGROEID IN ONZE CLIËNTGERICHTE ZORG’

Charlotte over Bea

‘Als het uitgangspunt is dat de cliënt op nummer één staat, word je het makkelijker eens. Voor stuitinwest.nl bijvoorbeeld, de website waarmee we zwangere vrouwen informeren over de mogelijkheden bij een stuitligging, wilde ik de tekst anders insteken dan Bea. Uiteindelijk gaat het erom hoe de informatie overkomt op de cliënt en of zij op basis daarvan goed geïnformeerd een keuze kan maken. Mooi juist, dat we onze eerste- en tweedelijnsvisie daar allebei in mee kunnen nemen. VIVE een nachtmerrie van OLVG-locatie West? Haha! Ik snap wel wat ze bedoelt. Zonder medisch protocol kun je geen veilige zorg geven. Als je afwijkt van de afspraken die je binnen je team maakt, dan moet dit wel in goed overleg en dat kost tijd. Ook is het moeilijk om mee te gaan met de wens van de cliënt, als jij als zorgverlener niet achter die wens staat. Door de samenwerking met Bea, hebben wij geleerd om verder te kijken dan het medisch protocol. Dat het belangrijk is dat iemand zich gehoord voelt en dat beleid maken samen met de cliënt leidt tot meer tevredenheid en betere uitkomsten. Dat geldt natuurlijk ook voor vrouwen zonder buitenprotocollaire zorgvraag.’


‘Veteranen’ Paul De Reu en Beatrijs Smulders: Over waardegedreven zorg

Tekst: VRHL content en creatie, 2021-03
Beeld: Ilja Keizer en Tycho Müller

‘Ik denk dat we aardig aan het stimuleren geweest zijn.’ Een understatement van Paul De Reu over de carrières van hemzelf en die van zijn collega Beatrijs Smulders. Twee veteranen met een grote nalatenschap in de Nederlandse verloskunde. Hij met zijn strijd voor de echoscopie in de eerste lijn. Zij met haar strijd voor de verbetering van de positie van verloskundigen en de versterking van de eerste lijn.

Elke ochtend begint Beatrijs om zes (soms vijf) uur. Dan schrijft ze vier uur, om vervolgens voldaan aan de rest van haar dag te beginnen. Momenteel werkt ze aan het tweede deel van BLOED, een autobiografie, gebaseerd op aantekeningen die ze gedurende haar carrière maakte. 

‘Ik wilde met pensioen gaan op een moment dat iedereen het jammer zou vinden dat ik zou stoppen’, zegt Paul De Reu tegen de vrouw die hij nog kent van zijn tijd bij de KNOV. ‘65 was ik, toen ik zei dat ik was gestopt. Daarna heeft het me nog een jaar of drie gekost om écht afscheid te nemen. Maar nu is het klaar hoor, schilder ik liever. Of help ik mijn jongste dochter met de administratie van haar echoscopiepraktijk. Jij bent, 69 zeg je? Wanneer komt voor jou dat moment?’ 

‘WE GRIJPEN DE LAATSTE TIJD WEL ERG SNEL NAAR APPARATEN’

Beatrijs: ‘Nooit. De speech die professor Kloosterman gaf in mijn afstudeerjaar, raakte me recht in het hart. Ik wist dat hij gelijk had. De rest van mijn leven zal ik strijden voor wat hij toen zei. Dat was in de periode dat zijn artikel ‘De Nederlandse verloskunde op een tweesprong’ verscheen. Of, zei hij, we gaan nu de internationale community achterna, de vroedvrouw wordt de assistent van de gynaecoloog en we gaan flink medicaliseren. Óf we gaan de demedicaliserende, unieke verloskunde versterken. Daarop hebben we Werkgroep 78 opgericht, die zich richtte op de emancipatie en professionalisering van vroedvrouwen en het behoud van de thuisverloskunde. Mijn taak werd om de Nederlandse consument te informeren en bewust te maken van de keuzemogelijkheden die ze in Nederland heeft: thuis of in het ziekenhuis bevallen. Anno 2021 is de strijd voor emancipatie nog steeds – of eigenlijk weer – heel hard nodig. Jij Paul, hebt op jouw beurt gestreden om de echoscopie naar de eerste lijn te halen.’

‘HET NEMEN VAN TIJD EN FOCUS OP AANDACHT DREIGT TE VERWATEREN’

Paul De Reu RM PhD runde tot 2012 samen met zijn vrouw VCMB (Verloskundig Centrum Midden Brabant) in Boxtel. In 2010 promoveerde hij. Momenteel is Paul adviseur bij Prenataal Screeningscentrum de Meierij.

Paul: ‘Ik werd zowat gelyncht toen ik dat idee opperde, tijdens een voordracht op de ALV van de KNOV. Dat was in 1986; intussen is de echo volledig geïntegreerd in de dagelijkse praktijk. Of het slecht is weet ik niet, maar ik vind dat we de laatste jaren wel erg snel naar apparaten grijpen; niet alleen als het om echoscopie gaat. Terwijl een praatje met je cliënt soms het enige is wat ze nodig heeft. Een zwangerschap is geen darminfectie of andere medische aandoening; er komt ook emotie bij kijken. Vroeger was vaker sprake van een een-op-een-relatie tussen de verloskundige en de cliënt, om de eenvoudige reden dat meer dan negentig procent van de praktijken eenmanspraktijken waren. Ikzelf had vaak de gewoonte om tijdens een baring in huis te blijven en desnoods op de bank te blijven slapen, terwijl de aanstaande ouders boven waren. De wetenschap dat ik er was, was genoeg voor hen. Totdat het spannender werd, dan stond ik hen bij waar dat nodig was. Met de komst van nieuwe technieken, waarmee je heel gericht op zoek gaat naar de -diagnose, dreigt het nemen van tijd en de focus op aandacht te verwateren.’

Beatrijs: ‘Ons vak is in de basis luisteren, risicoselectie, vertrouwen geven en er vaak gewoon zijn en blijven. Maar dat moet wel betaald worden, zowel in de prenatale als in de natale fase. Echo’s kosten ook geld, maar als je die kunt voorkomen door op een goede manier aandacht te hebben, zet je verloskundigen pas echt als poortwachter in. Had je andere keuzes gemaakt, als je wist wat echoscopie in de eerste lijn teweeg zou brengen?’

‘WE STAAN WEDEROM OP EEN TWEESPRONG’

Paul: ‘Het is veel genuanceerder dan roepen dat vroeger alles beter was. Echoscopie is een ontzettend mooi en belangrijk hulpmiddel in de prenatale fase. Daardoor weten we nu meer. Ik heb een van mijn oude apparaten na mijn pensioen mee naar Gambia genomen en daar verloskundigen geleerd hoe ze het bedienen. Daar zorgde echoscopie ervoor dat vrouwen eerder in beeld kwamen en niet pas als de vliezen gebroken waren, wat voorheen wel het geval was. Zo kwam de vroedvrouw in de gelegenheid om een prenataal dossier aan te maken. Terug naar Nederland, is de vraag vooral wat je met de informatie doet en in hoeverre je je erdoor laat leiden. Ook vanuit cliëntperspectief. Want wat doe je als je al vroeg weet dat je een kind met een beperking verwacht? Overigens is niet alleen de techniek veranderd, maar is ook het takenpakket van verloskundigen uitgebreid en zijn de behoeften van cliënten veranderd. Primi’s zijn gemiddeld tien jaar ouder en daarmee is de mentaliteit van de vrouwen die bij een verloskundige komen anders.’ 

Beatrijs: ‘We moeten terug naar meer continuïteit. Het hoeven echt niet allemaal eenmanspraktijken te worden, maar we moeten wél voorkomen dat we de Engelse vroedvrouwen achternagaan en dat straks alles in het ziekenhuis gebeurt. Die Engelse verloskundigen kunnen geen band meer met vrouwen opbouwen, terwijl we allemaal weten hoe waardevol die is. Net als ruim veertig jaar geleden, staan we wederom op die tweesprong. Of we gaan de Engelsen achterna. Of we behouden het Nederlandse systeem met de eerste en tweede lijn, maar dan is er wel een belangrijke transitie nodig met substitutie van zorg: eerstelijns verloskundigen die medium-risk bevallingen betaald afmaken.’ 

Paul: ‘Ik zou willen pleiten voor het laatste. Want hoewel ik mijn Vlaamse moeder vertelde dat ik in de middeleeuwen was beland, toen ik tijdens mijn opleiding voor het eerst kennismaakte met de thuisbevallingen in Nederland, ben ik de Nederlandse thuisbevaltraditie enorm gaan waarderen. In België is de locatie en entourage leidend bij een baring. In Nederland draait het om de vrouw. De verloskundige staat erbij en kijkt ernaar. Als het nodig is, grijpt ze in. Wat moeten we doen om de goede afslag te nemen, Beatrijs?’

‘LATEN WE OVER DE RAND VAN ONZE EIGEN PRAKTIJK KIJKEN’

Beatrijs Smulders is verloskundige en oprichter van Geboortecentrum Amsterdam. Ze houdt zich op dit moment, achter de schermen, nog steeds politiek bezig met het behoud van de Nederlandse eerstelijnsverloskunde. Haar vele optredens in het land, in de media en de bestseller-serie Veilig zwanger en Bevallen, die ze schreef voor aanstaande en jonge ouders zorgt ervoor dat ze bij een breed publiek nog steeds bekend is.

Beatrijs: ‘De fakkel hooghouden en strijden voor een sterke eerste lijn, zodat we de keuzevrijheid voor vrouwen behouden en onnodige medicalisering kunnen voorkomen. Een sterke eerste lijn kan verloskundigen in de tweede lijn ondersteunen in het versterken van hun positie in het ziekenhuis. Als onafhankelijke specialisten die een eigen financiering behouden. Want als ik weer onze collega’s in het Engelse ziekenhuis erbij haal: zij doen al het werk, hebben niets te vertellen en krijgen veel te weinig betaald. Verloskundigen in de eerste lijn doen er goed aan zich te organiseren in zorggroepen en gezamenlijk afspraken te maken met zorgverzekeraars; dan is je onderhandelingspositie sterk. Laten we over de rand van de eigen praktijk heen kijken en de verantwoordelijkheid voelen om pal voor de eerste lijn te gaan staan. Nú is het moment.’

Paul: ‘Goed je te horen strijden. Ik herinner me een vergadering van het dagelijks bestuur van de KNOV – jij was vice-voorzitter, ik was tweede secretaris – waarin ik vertelde voornemens te zijn om in mijn praktijk de vaginale transducer te introduceren. Jij vond dat het ergste wat je een vrouw kon aandoen. ‘Help de vaginale transducers de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’, riep je.’

Beatrijs: ‘Haha, is dat zo? Dat kan ik me niet eens herinneren en met mijn kennis van nu zou ik dat nu natuurlijk nooit meer zeggen. Ik kwam destijds denk ik op voor de ethiek binnen ons vak. Net als ik al mijn leven lang in binnen- en buitenland opkom voor de positie van de Nederlandse verloskundige. Zij vormt voor mij een onuitputtelijke bron van inspiratie. Wat in ons verloskundig systeem gebeurt, moet keihard gekoesterd worden. Juist door de verloskundigen zelf. Het werkt emanciperend voor vrouwen, mannen én kinderen en het is uniek in de Westerse wereld. Dat realiseren zich te weinig mensen.’ 


De meerwaarde van een Moederraad

Tekst: VRHL content en creatie, 2021-03

Hoe creëer je goede geboortezorg die van waarde is voor aanstaande ouders? De basis: een goede samenwerking tussen geboortezorgprofessionals, heldere communicatie en vooral samenwerken met de doelgroep. Een Moederraad kan hierin een belangrijke rol spelen. 

Het District Verloskundig Platform (DVP) Rijnmond – een samenwerkingsverband van professionals uit alle disciplines van de geboorte-zorg in de regio Rotterdam-
Rijnmond – heeft zo’n Moederraad. Daphne Metaal is hier de voorzitter van. Zij legt uit: ‘De Moederraad bekijkt de geboortezorg vanuit het perspectief van de cliënt en haar partner. We zorgen voor verbinding en delen advies, ervaringen en suggesties van (aanstaande) ouders met geboortezorg-professionals. Zo kunnen we samen de beleving van geboortezorg verbeteren. Ik wil trouwens wel graag benadrukken dat we er niet alleen voor moeders zijn, maar ook voor hun eventuele partners. Daarom zijn we bezig met een naamsverandering.’

‘WE RICHTEN ONS VOORAL OP DE BELEVING VAN DE GEBOORTEZORG’

Ervaringen delen

‘We vinden het vooral belangrijk dat (aanstaande) ouders zich gehoord en gesteund voelen’, gaat Daphne verder. ‘Als je gedurende de begeleiding van de zwangerschap, bevalling en het kraambed uitleg krijgt over waaróm iets wordt gedaan of nodig is, zorgt dit ervoor dat je je serieus genomen voelt en wellicht zorgt het ook voor begrip.. Voor professionals kunnen protocollen vanzelfsprekend zijn, voor ouders niet. Hier hebben wij aandacht voor. We vragen ouders in deze regio hoe zij de zorg ervaren en of ze tegen zaken aanlopen. Eventueel kunnen we dan een advies formuleren en voorleggen aan de zorgprofessionals.’ Andersom geldt dit ook, geeft Moederraad-lid Judith Bovy-van Vugt aan: ‘Willen zorgprofessionals weten hoe ouders ergens over denken? Dan vragen we ouders om ervaringen en meningen, waarop wij ons advies baseren. Al met al draait het dus om de vragen: wat vinden ouders belangrijk, hoe kijken zorgprofessionals hier tegenaan en wat kunnen we er samen van leren? Op deze manier vullen we elkaar vanuit verschillende perspectieven aan, kunnen we verwachtingen managen en kweken we over en weer begrip.’ 

Betere afstemming

‘Hoe meer ouders we bij de geboortezorg kunnen betrekken, hoe beter we alle inzichten op elkaar kunnen laten aansluiten’, vertelt Judith. ‘We zien graag een goede afspiegeling van de regio en willen daarom ouders uit andere culturen en met verschillende achtergronden intensief bij ons platform betrekken. Daarom werken we nu hard aan een groter bereik, zodat we de stem van iedere cliënt kunnen vertegenwoordigen. We acteren niet op individuele casuïstiek, maar trekken eventuele signalen vanuit casuïstiek breder, om bijvoorbeeld protocollen meer op één lijn te krijgen en zaken beter op elkaar af te stemmen. We helpen elkaar verder en werken samen aan toekomstbestendige geboortezorg.’

Snel schakelen

De Moederraad is een zeer waardevol klankbord, vindt verloskundige Mieke Oostveen. Zij is vanuit het DVP Rijnmond het eerste -aanspreekpunt voor de Moederraad. ‘Samen bespreken we onze visie op actuele onderwerpen, zoals de vitamine K-injectie en de meest logische plek voor aanstaande moeders om de maternale kinkhoest-vaccinatie te krijgen. Ook denkt de Moederraad mee over protocollen en zorgpaden. Dat cliënt-perspectief is heel belangrijk. We bepalen samen welke onderwerpen we aandacht willen geven en schakelen snel en makkelijk met elkaar. Het is plezierig dat je samen kunt sparren, ook zonder er meteen een officieel gespreksonderwerp van te maken: heel laagdrempelig. Zo vullen we elkaar goed aan.’

‘DE MOEDERRAAD IS EEN ZEER WAARDEVOL KLANKBORD’

Verhelderend webinar 

‘Het is fijn dat de Moederraad er is en zich op deze manier inzet’, vertelt Mieke. ‘Het is voor ons vooral prettig om te verifiëren of onze ideeën en plannen ook worden
gedragen door (aanstaande) ouders. Door met elkaar in gesprek te gaan en een grote achterban om hun mening te vragen, halen we veel waardevolle informatie naar boven. Wat zijn de echte ervaringen van mensen? Hoe kunnen we over en weer beter inspelen op een verwachtingspatroon? Op deze manier kunnen we beter gefundeerd evalueren. Een heel mooi voorbeeld is het webinar dat de Moederraad eind vorig jaar heeft georganiseerd over geboortezorg in coronatijd. Vanwege de lockdown mochten alleen de moeders naar de verloskundigenpraktijk. Tijdens het webinar vertelden moeders en een vader over hun ervaringen en de impact van de maatregelen. Veel partners voelden zich buitengesloten. Dit leverde voor verloskundigen, gynaecologen en kraamverzorgers waardevolle inzichten op, die we kunnen toepassen als zich weer een dergelijke situatie voordoet.’

Zinvolle samenwerking

Een ander voorbeeld van de samenwerking tussen DVP Rijnmond en de Moederraad is het ter sprake brengen van de capaciteitsproblemen in de regionale ziekenhuizen. Mieke: ‘Het komt vaak voor dat er, op het moment dat een baby zich aandient, geen plek is in het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Als je dit als hoogzwangere vrouw weet, levert dat zorgen en onzekerheid op. Samen met de Moederraad hebben we als zorgverleners helder gecommuniceerd dat er in geval van nood altijd een plek in het ziekenhuis vrijgemaakt kan worden. Dat geeft aanstaande ouders een gerust gevoel. Kortom, de Moederraad is zeer zinvol. We maken er dankbaar gebruik van!’

Meer informatie over de Moederraad van DVP Rijnmond vind je op www.dvprijnmond.nl/moederraad, Facebook (@moederraadrotterdamrijnmond) en Instagram (Moederraad Rijnmond).

Sociale verloskunde: instrumenten voor signaleren van kwetsbaarheid

Tekst: Annemiek Verbeek, 2021-02

Er zijn tal van hulpmiddelen waarmee je als verloskundige de kwetsbaarheid van een zwangere vrouw (eerder) kunt opsporen. En hoewel er niet één ‘superinstrument’ tussen zit, bieden ze alle wel een ingang om het gesprek aan te gaan. ‘Al pik je er alleen maar die éne kwetsbare vrouw uit die je anders gemist had, waardoor je haar beter kunt helpen.’

Er waren geen rode vlaggen geweest bij de intake. Ze had een stabiele relatie, was hoogopgeleid, had een goede baan en een prima sociaal netwerk. En toch, vertelt Daniëlle Bax, eerstelijns verloskundige in de regio Utrecht, borrelden er wat vraagtekens bij haar op. ‘Ze belde vaak, maakte zich snel zorgen. Bij een eerste zwangerschap zien we dat vaker, maar deze vrouw leek wel erg angstig. Dat bleek ook toen we haar met 16 weken de Mind2Care-vragenlijst lieten invullen. Dat was een mooi -aanknopingspunt om er bij de volgende afspraak met haar over in gesprek te gaan.’

De eerste 1000 dagen, van (pre)conceptie tot en met het eerste jaar, zijn cruciaal voor het welzijn van een kind – die boodschap zit wel tussen de oren door het actieprogramma Kansrijke Start van het ministerie van VWS. Verloskundigen kijken altijd al met een bredere blik dan alleen de medische. Maar nu krijgen ze meer mogelijkheden om niet alleen vroeger kwetsbaarheid te signaleren, maar ook om ze vervolgens te kunnen door-geleiden naar zorgverleners en instanties die de zwangere en haar eventuele partner verder kunnen helpen. Het gaat over een breed scala aan risicofactoren; drugs- en drankgebruik, leefstijl, maar ook mentale klachten, ingrijpende gebeurtenissen, problemen in de relatie, geldproblemen en het wel of niet bestaan van een sociaal vangnet. Uit het onderzoek Beter Signaleren, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS, blijkt dat een krappe 40 procent van de eerstelijns verloskundigen géén gebruikmaakt van een (gevalideerd) signaleringsinstrument om kwetsbaarheid te signaleren. Daniëlle: ‘Ik ben mede verloskundige geworden om kinderen de beste start te kunnen geven. Naast het medische stuk betekent dit sociaal gezien dat je wilt dat een kind terechtkomt op een veilige plek met de omstandigheden die nodig zijn om gezond en fijn op te groeien.’

'JE KUNT EEN KWETSBARE ZWANGERE WEL IN HET VIZIER HEBBEN, MAAR WAT DOE JE ER VERVOLGENS MEE?'

Verschil in focus

Het door Daniëlle en haar collega’s gebruikte Mind2Care is een veel gebruikt signaleringsinstrument: screenende vragenlijsten die in een vroeg stadium van de zwangerschap inzicht geven in risico’s die ongunstig kunnen uitpakken voor het (ongeboren) kind. Op het lijstje hulpmiddelen staan naast de Mind2Care ook ALPHA-NL en R4U bovenaan als meest gebruikt. De vragenlijsten worden bij de eerste twee instrumenten door zwangeren zelf ingevuld, bij R4U doet de verloskundige dat samen met de cliënt.

De ALPHA-NL is door TNO onderzocht1 en bleek een valide instrument en een door cliënten geaccepteerd hulpmiddel om te gebruiken in de verloskundige praktijk. ‘Het helpt om met cliënten te praten over hun psychosociale omstandigheden en om samen na te gaan of extra steun voor een goede start met de baby nodig is’, zegt onderzoeker Remy Vink. ‘Daarbij is het belangrijk om binnen de regio of in het VSV afspraken te maken over een vervolgaanbod en een snelle ‘warme’ verwijzing.’ ‘De inhoudelijke verschillen tussen de screeningsinstrumenten zitten vooral in de focus’, voegt verloskundig onderzoeker Darie Daemers toe. ‘Waar het ene signaleringsinstrument meer gericht is op psychische klachten en middelengebruik, vraagt het andere net wat meer door over onderwerpen als huiselijk geweld en seksueel misbruik.’

Darie doet aan de Academie Verloskunde Maastricht, samen met de AVAG, onderzoek naar de werkwijze met screeningsinstrument ALPHA-NL tijdens het eerste consult in Groningen. Daarnaast kijken ze in Zuid-Limburg naar het effect van het toepassen van Positieve Gezondheid tijdens het spreekuur. Darie: ‘Van geen enkel signaleringsinstrument is de implementatie nog geëvalueerd en we weten dus niet of en hoe het ingezet wordt, welke hulp erop volgt en wat behaalde resultaten zijn.’

‘ZONDER HULPMIDDEL, KRIJG JE PROBLEMEN SOMS PAS VEEL LATER IN BEELD’

Leren van anderen:
  1. Leg cliënten uit waarom je vraagt naar onderwerpen zoals schulden, opleidingsniveau of etnische achtergrond. Als cliënten begrijpen waarom ernaar wordt gevraagd, vinden ze het minder vervelend dat ernaar wordt gevraagd. Ook willen cliënten graag weten wat er precies met hun antwoorden op zulke vragen wordt gedaan. 
  2. Je hoeft problemen van cliënten niet op te lossen, het gaat om signaleren en doorgeleiden naar de juiste instanties. Een goede sociale kaart is onmisbaar; weet naar wie je waarvoor kunt doorgeleiden.
  3. Om te voorkomen dat zwangeren sociaal wenselijke antwoorden geven op vragen over gevoelige onderwerpen, is het belangrijk om ze zelf een vragenlijst over niet-medische risicofactoren van kwetsbaarheid te laten invullen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mensen hun antwoorden meer oppoetsen als dergelijke vragen face-to-face worden gesteld.
  4. Bespreek het als iemand de lijst niet invult, zodat je zeker weet dat het geen (technische) fout is.
  5. Veel laaggeletterde cliënten binnen het VSV? Onderzoek of een gesproken versie of samen invullen een optie is.
  6. Investeer in bijscholing over het signaleren van niet-medische risicofactoren en specifieke gespreksvaardigheden.
Geen sinecure

Kortom: geen enkel hulpmiddel is het ei van Columbus waarmee feilloos alle kwetsbare vrouwen eruit vist. Darie. ‘Alles valt of staat met hoe en binnen welke context je het toepast. Want je kunt wel een kwetsbare zwangere in het vizier hebben, maar wat doe je er vervolgens mee? Hoe is de samenwerking met het sociale domein, kan je makkelijk doorgeleiden? Gemeenten zijn verantwoordelijk voor sociale zorg en bepalen daarin hun prioriteiten. Het werkgebied van de verloskundige praktijken in Zuid-Limburg strekt zich gemiddeld uit over 3 tot 5 verschillende gemeenten, die allemaal hun eigen visie en aanpak hebben. Om dan helder te krijgen wie je waarvoor moet hebben, is geen sinecure.’

Verloskundigen geven ook aan het lastig te vinden om al vroeg in de zwangerschap, wanneer de relatie nog opgebouwd moet worden, ingewikkelde onderwerpen als huiselijk geweld of negatieve seksuele ervaringen bij hun cliënten aan te kaarten. Darie: ‘Een voordeel van Positieve Gezondheid is dat het de vrouw zelfregie geeft en de zorgverlener niet alleen inzicht geeft in problemen maar ook in beschermende factoren. Een zwangere tiener die betrokken ouders heeft en opgroeit in een warm gezin, is iets heel anders dan een tiener die zwanger op straat leeft. In het eerste geval hoef je als verloskundige misschien wel helemaal niet zoveel.’ 

Sociaal netwerk                                                                    

Dat het ongemakkelijk kan zijn om zwangere vrouwen te vragen naar bijvoorbeeld huiselijk geweld, dat herkent Itske Huberts, verloskundige in Groningen stad, zeker. Itske werkt al 21 jaar als verloskundige in een middelgrote praktijk met een gemêleerde populatie. ‘Wij werken met ALPHA-NL en organiseren twee keer per jaar een training waarin we met een actrice onze gespreksvaardigheden kunnen trainen. Hiervoor ontvangen we financiering vanuit de gemeente. Als zwangeren de vragenlijst niet invullen, vragen we altijd waarom. Als er weerstand is, bespreken we die. Zit er al veel zorg op een gezin, en hebben ze geen zin in nog meer ‘bemoeienis’? Door het bespreekbaar te maken, nemen we vaak al veel ongerustheid weg.’

De praktijk van Itske neemt deel in het bovengenoemde onderzoek naar de evaluatie van dit screeningsinstrument. ‘We vragen ons wel eens af of we echt wat zouden missen als we die vragenlijst niet zouden gebruiken. Ik denk het eerlijk gezegd niet, in de gesprekken met de zwangere en haar partner is er vaak al voldoende aandacht voor de psychosociale aspecten. Bij een volgende zwangerschap is de lijst vaak
niet meer nodig. Als er een risicofactor is, bijvoorbeeld een probleem met de huisvesting of psychologische problemen, dan hebben we hier een centraal meldpunt bij de GGD. Als we een zwangere aanmelden, neemt de JGZ-verpleegkundige contact op om de hulpvraag in kaart te brengen en te kijken wie nodig is om het probleem op te lossen. Dat werkt goed, dat we kunnen doorgeleiden en er zo voor kunnen zorgen dat iemand op tijd de juiste zorg krijgt.’

Handreiking ‘Kwetsbare zwangeren’

Zwangeren in kwetsbare omstandigheden hebben te maken met moeilijke omstandigheden: onder andere weinig opleiding, gebrek aan voldoende en stabiel inkomen, verre van ideale woonomstandigheden, een meer geïsoleerd leven in een competitieve samenleving, met sterk wisselende kennis en/of vaardigheden rond hun eigen gezondheid en hoe te handelen als zorg nodig is. Deze vrouwen lopen derhalve het meest risico op problemen rond zwangerschap en geboorte. Alleen met een gecoördineerde, multidisciplinaire inzet van sociaal-maatschappelijke zorg en geboortezorg samen kunnen we deze risico‘s voor zijn of wegwerken. 

De KNOV ontwikkelde in samenwerking met de werkgroep Regionale aanpak kwetsbare zwangere vrouwen de Handreiking Kwetsbare Zwangeren. De handreiking biedt verloskundigen praktische handvatten om deze groep vrouwen beter te ondersteunen, zoals het in kaart brengen van het probleem aan de hand van de juiste gegevens en het betrekken van de zwangere zelf. 

Loslaten                                                                   

Daniëlle is het met Itske eens dat je ‘negen van de tien’ problemen ook zonder screeningsinstrument signaleert, maar vindt toch dat er een meerwaarde zit in het gebruik van de vragenlijsten: ‘De kans is vrij groot dat je er anders pas een stuk later achterkomt, misschien zelfs pas tijdens de bevalling of in het kraambed. Vaak bespreken we bij een van de controles na het invullen van de vragenlijst de uitslag. Als iemand de lijst niet heeft ingevuld is het ook goed om hier toch nog even op terug te komen. Zijn ze het vergeten, zijn ze het Nederlands niet machtig of zijn ze laaggeletterd? Ook dit soort aspecten kunnen belangrijk zijn om te weten.’

Krijg je problemen relatief vroeg in beeld, dan is er volgens Danielle nog alle tijd om een plan te maken en passende hulp te zoeken. ‘Dat kan een doorverwijzing naar de POP-poli zijn, maar ook ondersteuning bij financiële problemen. Door extra begeleiding al vroeg in te zetten, kan je de zorg na de bevalling met een goed gevoel afsluiten. Je weet: ze blijft de extra begeleiding krijgen die ze nodig heeft.’ 

Bronnen
Onderzoeksrapport Beter Signaleren
1. https://tijdschrift.knov.nl/de-alpha-nl-vragenlijst-voor-het-signaleren-van-behoefte-aan-steun-of-hulp-tijdens-de-zwangerschap/