Hoe zorgen we dat verloskundigen in het vak blijven?
Tekst: Sara de Waal | VRHL Content en Creatie, 2025-1
Het aantal verloskundigen dat na hun veertigste verjaardag nog in het vak werkzaam is, loopt zorgwekkend terug. Hoe dat komt én hoe het tij gekeerd kan worden, onderzoekt de vakgroep Verloskundige Wetenschap van de afdeling Eerstelijns-geneeskunde en Langdurige Zorg van het UMCG en de Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen van Inholland. Dit gebeurt onder leiding van Liesbeth Kool en Esther Feijen-de Jong.
Hoe kunnen verloskundigen blijven werken in hun vakgebied, en wel mét behoud van betrokkenheid, gezondheid en welzijn? Dat is de hoofdvraag waarop de onderzoekers van de vakgroep Verloskundige Wetenschap een antwoord proberen te vinden. Onderzoekers Liesbeth Kool en Esther Feijen-de Jong startten in 2018 met dit onderzoeksthema. ‘Het is een lopend onderzoek van meerdere jaren, we analyseren stap voor stap wat er in het vakgebied speelt’, vertelt Esther.
‘We hebben veel vragen die we willen beantwoorden om een goed beeld te krijgen. Waar wij ons als onderzoeksgroep op dit moment over buigen, is de grote uitstroom onder de verloskundigen die al langer in het vak werken. We zijn met name ongerust over de veertigplussers, omdat uit het arbeidsmarktonderzoek van Nivel uit 20231 blijkt dat veel verloskundigen rond of na hun veertigste hun vakgebied geheel verlaten. We zeggen weleens tegen elkaar: het lijkt wel ‘survival of the fittest’, een afvalrace. Dit is een verontrustende ontwikkeling, niet alleen vanwege de afname van het aantal verloskundigen, maar vooral ook vanwege de expertise van ervaren professionals die je mist. Die opgebouwde expertise heb je nodig om klinisch te redeneren en om een goede kwaliteit te bieden.’
'Verloskundigen willen veel bieden, maar moeten zichzelf op de been houden'
De Nederlandse situatie
Opvallend is dat, hoewel er ook in andere landen sprake is van uitval onder verloskundigen, het probleem toch in elk land verschillend is. Liesbeth: ‘In het Verenigd Koninkrijk is de gemiddelde leeftijd van verloskundigen juist vrij hoog, daar hebben ze eerder een tekort aan nieuwe verloskundigen. We weten niet waarom dat verschil er is, dat is moeilijk te onderzoeken. Wel weten we dat het systeem daar anders is, en dat verschillende systemen tot verschillende uitkomsten leiden. In het Verenigd Koninkrijk werken de meeste verloskundigen bijvoorbeeld in loondienst, dat is al een andere situatie. Eén van onze hypotheses was daarom dat klinisch werkende verloskundigen minder burn-outsymptomen zouden hebben dan eerstelijnsverloskundigen, omdat zij in loondienst werken. Zowel in 2018 als in 2023 hebben we een grote groep verloskundigen een uitgebreide vragenlijst laten invullen, waarin we onder andere burn-outverschijnselen onder verloskundigen in kaart brachten én de intenties van verloskundigen om in het beroep te blijven of te stoppen onderzochten. Ook hebben we via een aantal kwalitatieve interviews aan gestopte verloskundigen gevraagd hoe dit proces om uit het vak te stappen verliep, wat er meespeelde. Uit onze onderzoeken bleek een aantal dingen. Het wel of niet in loondienst werken blijkt geen verklarende factor voor de uitval van verloskundigen in Nederland. Wat we wel duidelijk zien, is dat tussen 2018 en 2023 steeds meer verloskundigen de intentie hadden om te stoppen met hun werk. Dat percentage is van 33 naar maar liefst 52 procent gegaan. Dit heeft niet alleen tot gevolg dat daadwerkelijk meer verloskundigen uit het vak stappen, maar ook dat er een groeiende groep verloskundigen die nog wel werkt al de intentie heeft om te stoppen, en daardoor op een andere manier werkt en andere beslissingen neemt. Denk bijvoorbeeld aan de situatie ‘net even wat langer af te wachten’ voordat een verloskundige overgaat tot een huisbezoek.’
'Het tragische is dat verloskundigen juist heel bevlogen zijn'
Vreemde cijfers
‘Eigenlijk zitten we met rare cijfers’, merkt Liesbeth op. ‘Want hoewel de uitstroom dus groot is, geven veel verloskundigen tegelijkertijd aan heel enthousiast te zijn over hun vak. Esther beaamt: ‘Dat is eigenlijk het tragische van de verloskunde: aan de ene kant is er sprake van een zeer bevlogen beroepsgroep, maar ondanks die motivatie lukt het niet om die mensen vast te houden. Wat vooral een probleem lijkt te zijn, is de hoeveelheid aan taken die het werken als verloskundige met zich meebrengt. Naast de zorg die je moet verlenen, is er een toenemende hoeveelheid administratie. De grote werklast is moeilijk te combineren met bijvoorbeeld opgroeiende kinderen. En als de kinderen eenmaal uit huis zijn ben je zelf op hogere leeftijd, waardoor je belastbaarheid is afgenomen. Ook moet je voor het uitvoeren van steeds meer taken, zoals echoscopie en prenatale counseling, in het BIG-register staan, waarvoor veel uren scholing en werkervaring zijn vereist. Als je bovendien een paar jaar niet in de praktijk werkt, bijvoorbeeld als onderzoeker, raak je de BIG-registratie kwijt en moet je weer het hele traject in, inclusief assessment en stagelopen. Ook al heb je al jaren ervaring.’
Hier zet Liesbeth vraagtekens bij. ‘Je bent opgeleid als professional, maar je moet blijven aantonen dat je het kunt. Bovendien blijft de hoeveelheid zorgpaden en protocollen waarvan je niet mag afwijken toenemen. Ik vind dat niet getuigen van professionaliteit, een verloskundige moet zelfstandig beslissingen kunnen nemen. Als we niet oppassen neemt de autonome positie van verloskundigen af. Ik denk dat we juist toe moeten naar een herwaardering van persoonlijke expertise, en daarmee naar een herwaardering van de ervaren verloskundige1.’
Erkenning van waarde
Het is volgens de onderzoekers daarom belangrijk om ervaren verloskundigen zowel waardering als een passende plek binnen de verloskunde te bieden. Liesbeth zegt: ‘Om verloskundigen ook op latere leeftijd te behouden, moeten we misschien anders kijken naar hoe we het werk inrichten. Van oudsher draaien verloskundigen lange diensten, maar hierdoor is er ook een grote uitval. Misschien is iemand op een gegeven moment niet meer volledig inzetbaar, maar kan diegene nog wel veel waarde toevoegen. Het erkennen van die waarde kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door flexibelere werktijden of door financiële middelen. Het is eigenlijk vreemd dat een startende verloskundige net zoveel verdient als iemand met vijfentwintig jaar ervaring.’ Esther vult aan: ’Binnen de verloskunde is altijd een grote focus geweest op de cliënten. Daarbij is soms uit het oog verloren dat het werk uitvoerbaar moet blijven en dat eigen gezondheid en welzijn belangrijk zijn voor de beroepsgroep. Verloskundigen willen graag veel bieden, maar moeten zichzelf ook op de been houden. Dat is geen individueel probleem, maar een collectief probleem. En dan moet je anders gaan denken over oplossingen. Een oplossingsrichting kan ook zijn dat het werken in verschillende functies meer wordt gefaciliteerd. Dat hoeft niet als praktiserend verloskundige te zijn, maar dat kan ook als docent, mentor, onderzoeker, supervisor of beleidsmaker. In de praktijk gebeurt dat al wel enigszins, maar misschien kan dat professioneler en op grotere schaal.’
'Waarden vormen de kern van een beroepsgroep'
Blijffactoren
De komende jaren wil de onderzoeksgroep vooral onderzoeken welke concrete oplossingen voor duurzame inzetbaarheid aansluiten bij de praktijk. Hiervoor is een grote onderzoeksaanvraag ingediend, die ter beoordeling ligt bij de subsidieverstrekker, Regieorgaan SIA (RAAK-PRO). ‘Deze subsidie hebben we nodig om onze ideeën om te zetten naar de praktijk’, aldus Esther. ‘De benadering is positief, dus niet zozeer: wat kunnen we doen om uitstroom te voorkomen, maar meer: wat draagt eraan bij dat verloskundigen in het vak blijven? Hierbij nemen we mee wat er al bekend is op gebied van onderzoek naar duurzame inzetbaarheid onder zorgprofessionals en onderzoeken we hoe dit toepasbaar is in de verloskunde.’
'Er is een grote onderzoeksaanvraag ingediend'
‘Daarnaast is het belangrijk om goed in kaart te brengen wat de gemeenschappelijke waarden van verloskundigen zijn. Dat zijn dingen als persoonsgerichte zorg, keuzevrijheid van zwangeren en autonomie. Daar zijn we op dit moment al druk mee bezig. Als je oplossingen bedenkt en dus veranderingen aanbrengt, moet je de waarden van de beroepsgroep er namelijk altijd als meetlat naast leggen. Waarden vormen de kern van een beroepsgroep. Vervolgens kun je beleid ontwerpen op basis van ‘blijffactoren’: factoren die zorgen dat verloskundigen in het vak blijven. Binnen de onderzoeksgroep is Astrid Vereecken-Schoo bezig met een promotieonderzoek hiernaar. Zij doet zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek naar blijffactoren. Dit onderzoek duurt ongeveer vijf jaar en zij zit nu in het tweede jaar, dus helaas zijn er nog geen resultaten bekend. Uiteindelijk is het de bedoeling dat we als onderzoeksgroep een gedegen basis bieden voor beleid om verloskundigen in het vak te behouden’, schetst Esther. ‘Want zij zijn veel te waardevol om te verliezen.’
Bron:
1. Batenburg, R., Kenens, R. Cijfers uit de Nivel-registratie van verloskundigen: resultaten van de peiling 2023. Utrecht: Nivel, 2024, 16 p.
Veilige personeelsbezetting van verloskundigen in Nederlandse ziekenhuizen
Tekst: Doug Cronie, 2025-1
Veilige, effectieve zorg is de hoeksteen van de verloskunde. Het nauwkeurig inschatten van het juiste aantal benodigde personeelsleden om veilige zorg in de klinische setting te kunnen bieden, is een complex, multifactorieel en tijdrovend proces1. Strategische personeelsplanning (en de financiering daarvan) is essentieel voor een veilige verloskundige zorgverlening, terwijl evidence-based standaardisatie van personeelsplanning een kader kan bieden voor audit op doeltreffende zorg.
In de afgelopen tien jaar zijn in het Verenigd Koninkrijk grote, systemische tekortkomingen in het verlenen van veilige en effectieve geboortezorg aan het licht gekomen. Dit heeft geleid tot mortaliteit en morbiditeit van moeders en baby’s. De vijf overheidsrapporten die in kaart hebben gebracht welk falen in de zorg heeft geleid tot deze negatieve zorguitkomsten laten zien dat gebrek aan strategische personeelsplanning en robuuste zorgaudits ernstige gevolgen hebben2, 3. In alle vijf rapporten is ontoereikende personeelsbezetting een oorzakelijke of bijdragende factor2,4,5,6. De Care Quality Commission (CQC)7, de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg in Britse zorginstellingen, beoordeelde meer dan tweederde van de geboortezorginstellingen (67%) als onveilig in hun rapport over de veiligheid van geboortezorg in het Verenigd Koninkrijk.
'Zorgsystemen kunnen door personeelsplanning voldoen aan zorgvereisten van een populatie'
Personeelsplanning op basis van zorgbehoefte
In de afgelopen jaren is personeelsplanning in de gezondheidszorg verfijnd van vrij eenvoudige metingen van vraag en aanbod, naar complexere en uitgebreidere benaderingen die de zorgbehoeften van een populatie omvatten8. Personeelsplanning op basis van de zorgbehoefte versterkt de zorg, doordat dit kan voldoen aan de zorg die nodig is voor een bepaalde populatie. Daarnaast biedt personeelsplanning een basis voor het anticiperen op toekomstige zorgvragen en bijpassende personeelsbehoefte. Met een systeem dat dit beter kan inschatten, kunnen ziekenhuizen hier tijdig op inspelen.
Personeelsplanning op basis van de zorgbehoefte in de geboortezorg is niet nieuw. De onvoorspelbaarheid van de verloskundige zorgverlening, in combinatie met de noodzaak om een-op-eenzorg te bieden aan barende vrouwen, leidde in 1996 tot de ontwikkeling van een behoefte-gebaseerde tool, specifiek voor de personeelsplanning van de verloskundige zorg in de klinische setting in het Verenigd Koninkrijk: Birthrate Plus (BR+)9.
'Er zijn retrospectief meer dan 12.000 geanonimiseerde patiëntepisodes onderzocht'
Berekening om zorg te rangschikken
BR+ is een gevalideerde personeelsplanningstool die speciaal is ontwikkeld voor het gebruik in de geboortezorg10. BR+ maakt het mogelijk om lokale (per ziekenhuis) berekeningen te maken over hoeveel verloskundigen nodig zijn om veilige zorg te leveren, op basis van de zorgbehoeftes van vrouwen. BR+ gaat ervan uit dat alle vrouwen een-op-eenzorg zullen krijgen durante partu en dat er ook vrouwen zullen zijn die meer zorg nodig kunnen hebben. Daarnaast kan BR+ de tijd calculeren die nodig is voor antepartum consulten, (spoed)zorg voor vrouwen die niet in partu zijn en directe postnatale zorg. De tool houdt ook rekening met zaken als administratietijd, ziekteverzuim en verlof van personeel, en de tijd die nodig is voor het bij- en nascholen van verloskundigen.
BR+ gebruikt een Excel-gebaseerde berekening om verschillende aspecten van zorg numeriek te rangschikken. Het houdt rekening met de verblijfsduur in het ziekenhuis en voegt een vermenigvuldigingsfactor toe voor niet- geboortegerelateerde activiteiten. Dit helpt bij het berekenen van het realistische totale aantal uren dat nodig is voor zorg in een ziekenhuis. Deze wordt vervolgens vergeleken met de beschikbare personeelsuren (gebaseerd op fulltime-equivalenten of fte’s).
Met andere woorden, als een ziekenhuis, (op basis van zijn werklast) 1.000 uur per jaar nodig heeft om zorg te verlenen (op basis van de behoeften van zijn populatie), en dat ziekenhuis heeft dezelfde 1.000 uur aan fte’s beschikbaar, betekent dit in theorie dat een ziekenhuis in staat is om een-op-eenzorg te verlenen aan zijn patiëntenpopulatie. In 2009 werd de geschiktheid van BR+ voor personeelsplanning van verloskundigen getest in Australië. Dit leidde tot een aanbeveling van de BR+-personeelsplanningstool door het National Institute for Clinical Effectiveness (NICE) in het Verenigd Koninkrijk11, en door de overheden van Victoria12 en New South Wales in Australië13.
Personeelsplanning in de geboortezorg in Nederland is beperkt. Het capaciteitsorgaan voor ziekenhuizen bestaat onder andere om ‘de toekomstige benodigde capaciteit van professionals in de zorg te onderzoeken en hierover te rapporteren aan de zorgsector en overheid’14. Het aantal opleidingsplaatsen voor verloskundigen valt hier ook onder. Daarnaast publiceert het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL) een tweejaarlijks rapport met cijfers uit de registratie van verloskundigen15,16. Hierin worden de trends in het aantal
werkende verloskundigen in Nederland weergegeven. Er wordt op dit moment echter geen nationale behoeften-gebaseerde personeelsplanning voor verloskundigen uitgevoerd. Ook wordt er geen enkele vorm van personeelsplanning van verloskundigen toegepast in ziekenhuizen. Dit is opmerkelijk, gezien het toenemende aantal partussen in de klinische setting17. Sinds 2016 ziet de Zorgstandaard Integrale Geboortezorg (ZIG) een-op-eenzorg durante partu als standaard18. Er is tot op heden echter geen audit hierop en dus blijft het onduidelijk in hoeverre ziekenhuizen deze afspraak nakomen.
Inzicht in personeelsplanning
Om meer inzicht te krijgen in personeelsplanning hebben de onderzoekers een systematische review (SR) uitgevoerd van de beschikbare literatuur over (verloskundige) personeelsplanningstools19. Deze review liet zien dat BR+ de meest gebruikte personeelsplanningstool is in de geboortezorg20. Vervolgens hebben de onderzoekers met deze planningstool een pilottest gedaan op bruikbaarheid en geschiktheid in vijf Nederlandse ziekenhuizen21.
Deze pilotstudie was voornamelijk om de geschiktheid van de BR+-tool voor de Nederlandse klinische setting te testen met toekomstige audits als doel. In de pilotstudie zijn er, retrospectief meer dan 12.000 geanonimiseerde ‘patiëntepisodes’ (aaneengesloten periode van zorg) onderzocht, inclusief de kenmerken van meer dan 4.000 bevallingen van vrouwen die geboortezorg nodig hadden in de vijf ziekenhuizen die onderdeel waren van deze pilot.
Tekort geconstateerd
Hoewel de pilotstudie zich uitsluitend richtte op het testen van BR+ als geschikt voor gebruik in de Nederlandse (klinische verloskundige zorgverlening in de ziekenhuis setting ontdekten de onderzoekers echter ook het volgende; als de retrospectieve dataverzameling en analyse een voldoende weerspiegeling waren van bestaande praktijkomstandigheden, dan zou er (gedurende de periode van dataverzameling) een tekort zijn geweest aan verloskundigen die nodig zouden zijn voor het bieden van een-op-eenzorg durante partu, conform de ZIG. Dit tekort varieert van 47% (best scorende ziekenhuis) tot 64% (slechtst scorende ziekenhuis) van de tijd.
Na de pilotstudie concludeerden de onderzoekers dat BR+ geschikt is voor gebruik in Nederland. Voordat er gepleit wordt voor de uitrol van BR+ en de opname ervan in een auditcyclus, is echter aanvullend, realtime-onderzoek nodig om de betrouwbaarheid, validiteit en kostenimplicaties van de BR+-tool verder te testen.
Vervolgstappen
BR+ wordt onderzocht op de betrouwbaarheid van deze tool voor de geboortezorg in de Nederlandse klinische setting. Dit wordt gedaan door middel van realtime (en niet retrospectieve) dataverzameling. Met behulp van de meting van (geanonimiseerde) patiëntepisodes in een aantal ziekenhuizen in Nederland, zullen de onderzoekers zich richten op twee elementen van betrouwbaarheid, namelijk het test-hertestprincipe en de meting van de interbeoordelaarsvariabiliteit.
Test-hertestbetrouwbaarheid wordt gebruikt om de consistentie van een meetinstrument in de loop van de tijd te evalueren. Het zorgt ervoor dat een test stabiele en herhaalbare resultaten oplevert onder dezelfde omstandigheden22. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wordt vaak gebruikt in onderzoek naar gezondheidszorg en verwijst naar de mate van overeenstemming of consistentie tussen twee of meer beoordelaars die hetzelfde fenomeen beoordelen aan de hand van dezelfde criteria. Hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zorgt ervoor dat het meetproces objectief is en minimaliseert bias, waardoor de geloofwaardigheid van de onderzoeksresultaten worden versterkt.
Inhoudsvaliditeit en criteriumvaliditeit
Ook de validiteit van BR+ wordt onderzocht. Dit zou met name focussen op twee aspecten van validiteit, namelijk inhoudsvaliditeit en criteriumvaliditeit. Inhoudsvaliditeit houdt in of een test representatief is voor alle aspecten van het construct. ‘Om geldige resultaten te produceren, moet de inhoud van een test, enquête of meetmethode rekening houden met alle relevante onderdelen van het gemeten onderwerp. Als sommige aspecten ontbreken in de meting (of als irrelevante aspecten worden opgenomen), wordt de validiteit bedreigd’23.
Criteriumvaliditeit, soms ook wel ‘de gouden standaard van validiteit’ genoemd, evalueert hoe goed een test een concrete uitkomst kan voorspellen, of in hoeverre de resultaten van de test gelijk zijn aan de resultaten van een andere test24. Omdat BR+ al vele jaren bestaat en buiten Nederland wordt gebruikt, zal de data die is verzameld in Nederlandse ziekenhuizen worden vergeleken met (vergelijkbare) data die is verzameld in een andere setting.
De kostenimplicaties van BR+ worden overwogen om evaluatie van BR+ voor gebruik in Nederlandse ziekenhuizen te voltooien. De reikwijdte van dit onderdeel van het onderzoek hangt af van het soort en de hoeveelheid data die op dat moment beschikbaar is. Het is moeilijk om betrouwbare evidence over kostenaspecten te linken aan uitkomstmaten24 dus dit zal waarschijnlijk beperkt blijven tot een schatting van de kosten van het opschalen van de verloskundige zorgverlening, op basis van de voorspelling van de behoefte die volgt uit de BR+-analyse.
Deelnemers gezocht
Om dit te kunnen doen, zijn de onderzoekers op zoek naar deelnemende ziekenhuizen en verloskundigen die bereid zijn om BR+ te gebruiken en te testen voor real-time dataverzameling. Na ethische goedkeuring wordt een periode van drie tot zes maanden uitgetrokken voor dataverzameling van de (geanonimiseerde) patiëntepisodes (antenataal, intrapartum en postnataal) van vrouwen die gebruikmaken van de verloskundige zorgverlening in het ziekenhuis. Het is wenselijk dat er, per deelnemend ziekenhuis, een coördinerende verloskundige de dataverzameling lokaal beheert. Dit zou ongeveer twee tot vier uur per week kosten. Heb je belangstelling? Neem contact op met Dr. Doug Cronie (zie kader).
Samenvatting
Strategische personeelsplanning op basis van (populatie)behoeften is een essentieel onderdeel van veilige en effectieve zorg. Birthrate Plus (BR+), een gevalideerde tool die speciaal is ontwikkeld voor gebruik in de verloskundige zorg, is al meer dan twintig jaar in gebruik en kan inzicht geven in het aantal personeelsleden dat nodig is. BR+ wordt internationaal erkend als de aangewezen tool voor personeelsplanning, en is verplicht in het Verenigd Koninkrijk, door de Care Quality Commission en door de overheden van Victoria en New South Wales in Australië.
Zonder personeelsplanning beschikken ziekenhuizen niet over de juiste hulpmiddelen om te meten hoeveel personeel zij nodig hebben om te voldoen aan de vereiste standaard van een-op-eenzorg voor barende vrouwen. Zonder die informatie kunnen zij de verloskundige zorgverlening in Nederlandse ziekenhuizen niet effectief plannen, implementeren of evalueren. BR+ zal niet meer verloskundigen opleveren, maar zal wel inzicht geven in of er wordt voldaan aan de overeengekomen standaard (en zo niet, dan geeft het een indicatie van het aantal verloskundigen dat nodig is om daar wel aan te voldoen). Deze informatie is niet alleen noodzakelijk voor zorgverleners, managers en beleidsmakers - het is ook belangrijk voor zorggebruikers. Vrouwen en hun naasten moeten toegang hebben tot nauwkeurige, actuele informatie over het aantal personeelsleden, zodat zij weloverwogen keuzes kunnen maken met betrekking tot hun gekozen bevallingslocatie.
Bronnen:
1. Sandall J, Murrells T, Dodwell M, Gibson R, Bewley S, Coxon K, et al. The efficient use of the maternity workforce and the implications for safety and quality in maternity care: a population-based, cross-sectional study. Southampton (UK): NIHR Journals Library; 2014 Oct. PMID: 25642571.
2. Kirkup B. Reading the Signals [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications/maternity-and-neonatal-services-in-east-kent-reading-the-signals-report.
3. Ockenden D. Final report of the Ockenden Review [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications/final-report-of-the-ockenden-review.
4. Kirkup B. The Report of the Morecambe Bay Investigation [Internet]. 2015 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications.
5. Ockenden D. Emerging Findings and Recommendations from the Independent Review of Maternity Services at the Shrewsbury and Telford Hospital NHS Trust [Internet]. 2020 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications/ockenden-review-of-maternity-services-at-shrewsbury-and-telfordhospital-nhs-trust.
6. Ockenden D. Review of Maternity Services in Nottingham. BMJ. 2023;382:p1598.
7. Care Quality Commission. National review of maternity services in England 2022 to 2024 [Internet]. 2024 [cited 2025 Feb 21]. Available from: full_book_national-review-maternity-services-england-2022-2024-1738159155.pdf.
8. Creswell L, Lindow BJ, Lindow SW, MacIntyre A, O’Gorman N, Hehir M, et al. A retrospective observational study of labour ward work intensity: The challenge of maternity staffing. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2023;286:90-4. doi:10.1016/j.ejogrb.2023.05.021.
9. Ball JA, Washbrook M. Workforce planning in midwifery: an overview of 8 years. Br J Midwifery. 2010;18:527-32
10. Jean B, Marie W. Working with Birthrate Plus: How this Midwifery Workforce Planning Tool can Give you Assurance about Quality and Safety. London: The Royal College of Midwives; 2010.
11. National Institute for Clinical Effectiveness (NICE). Safe midwifery staffing for maternity settings. NICE guideline [NG4] [Internet]. 2015 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.nice.org.uk/guidance/ng4/chapter/recommendations.
12. Victoria Government. Safe Patient Care (Nurse to Patient and Midwife to Patient Ratios) Act 2015 (the Act) [Internet]. 2015 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.health.vic.gov.au/.
13. New South Wales Government. Health services amendment (nurse-to-patient and midwife-to-patient ratios) bill 2022 [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://tinyurl.com/2csxw88x.
14. Capaciteitsorgaan. Organisatie [Internet]. 2025 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://capaciteitsorgaan.nl/organisatie.
15. Kenens R, Batenburg R. Cijfers uit de Nivel-registratie van verloskundigen. Resultaten van de peiling 2021. ISBN 9789461227010 [Internet]. 2021 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://nivel.nl/nl/panels-en-registraties/beroepenregistraties.
16. Wiegers T, Janssen B. Monitor verloskundige zorgverlening eindrapport. ISBN 90-6905-775-1 [Internet]. 2006 [cited 2025 Feb 21]. Available from: http://www.nivel.nl.
17. Perined. Jaarboek zorg. Kerncijfers 2021 – Perined [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.perined.nl/onderwerpen/publicaties-perined.
18. College of Perinatal Care. Care standard integrated birthcare, version 1.1. Utrecht: College Perinatale Zorg; 2016.
19. Cronie DJ, Rosman A, Vries R. Measure to improve: is there a patient-acuity measurement tool suitable for use in maternity service provision in the Netherlands? A systematic review. Health Sci Rep. 2022;5(6). doi:10.1002/hsr2.756.
20. Royal College of Midwives. Working with Birthrate Plus: how this midwifery workforce planning tool can give you assurance about quality and safety. London: Royal College of Midwives; 2018.
21. Cronie DJ, Rosman A, Vries R. Measure to improve: a pilot study of Birthrate Plus in the Netherlands. Br J Midwifery. 2024;32(6).
22. Hassan M. Test-Retest Reliability – Methods, Formula and Examples [Internet]. 2024a [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://researchmethod.net/test-retest-reliability/#References.
23. Middleton F. Validity in research: Definitions, types & examples [Internet]. 2019 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.scribbr.com/methodology/validity-in-research/.
24. Griffiths P, Hayre S. Economic evaluations in maternity care: linking costs to outcomes. J Health Econ. 2023;58:124-9.
Validatiestudie van de Birth Beliefs Scale voor verloskundig zorgverleners
Tekst: Lianne Zondag-McDermott, Tamar van Haaren-ten Haken, Pien Offerhaus, Eveline Mestdagh, Liesbeth Scheepers, Marianne Nieuwenhuijze, 2025-1
Verloskundig zorgverleners variëren in hun overtuigingen waarin zij een bevalling als natuurlijk en veilig of als medisch en risicovol beschouwen. Deze overtuigingen zijn een belangrijke factor in de attitude van verloskundig zorgverleners richting het uitvoeren van verloskundige interventies. Validatie van de Birth Beliefs Scale voor zorgverleners kan helpen inzicht te geven in deze overtuigingen.
Achtergrond
In Nederland zijn grote, regionale verschillen in verloskundige interventies1,2. Recent onderzoek beschreef bijvoorbeeld een variatie van 14,3% tot 41,1% in inleiden van de bevalling tussen verschillende VSV’s3. Praktijkvariatie in verloskundige interventies kan essentieel zijn om zorg op maat te bieden die aansluit bij de medische conditie of de voorkeuren van de cliënt. Wanneer variatie niet kan worden verklaard door medische behoeften of cliëntvoorkeuren en bestaat ondanks sterke evidence based aanbevelingen, is praktijkvariatie gedefinieerd als ongewenste praktijkvariatie4,5.
'Besluitvorming wordt beïnvloed door de overtuigingen en attitude van de zorgverlener'
De cliënt en zorgverlener beslissen samen over de inhoud van zorg en maken hierbij gebruik van gezamenlijke besluitvorming. Tijdens gezamenlijke besluitvorming worden de waarden en voorkeuren van de cliënt onderzocht en past de verloskundig zorgverlener zijn/haar theoretische kennis en ervaring toe op de individuele situatie van de cliënt6. Eerder onderzoek heeft laten zien dat deze besluitvorming wordt beïnvloed door de overtuigingen en attitude van de zorgverlener7. De attitude en overtuigingen van verloskundig zorgverleners verschillen. Gynaecologen en verpleegkundigen neigen over het algemeen naar een meer medische benadering van de bevalling, terwijl verloskundigen de voorkeur geven aan een meer fysiologische benadering van de bevalling8,9.
De onderzoekers wilden onderzoeken of bevalovertuigingen een mogelijke verklarende factor is voor praktijkvariatie tussen de verschillende regio’s in Nederland. De Birth Beliefs Scale (BBS) blijkt een goed instrument om onderscheid te maken tussen bevallingsovertuigingen als een medisch proces (BBS-Med) en als een natuurlijk proces (BBS-Nat) bij zwangeren10. De BBS bestaat uit twee meetschalen: vijf stellingen over de bevalling als een natuurlijk proces en zes stellingen over de bevalling als een medisch proces. Elke stelling wordt beoordeeld op een 5-puntenschaal. Scores voor elke schaal zijn de gemiddelde scores van de antwoorden. Een hogere score duidt op sterkere overtuigingen over de bevalling als een natuurlijk of als een medisch proces. De stellingen van de BBS zijn eerder in het Nederlands vertaald door een tweetalig onderzoeker en gebruikt in verschillende studies onder zwangeren 11,12 (zie box 1). Met dit onderzoek wilde men de BBS valideren voor verloskundig zorgverleners, om te weten of de BBS voor zorgverleners ook onderscheid maakt tussen bevallingsovertuigingen.
'De BBS meet betrouwbaar een verschil in bevallingsovertuigingen'

Methode
Setting
Dit onderzoek was onderdeel van de grotere VALID-studie. De VALID-studie onderzocht praktijkvariatie in inleiding van de bevalling tussen VSV’s in Nederland. In de deelstudies werden verschillende factoren die de besluitvorming ten aanzien van inleiden beïnvloeden, onderzocht. Gebaseerd op Perined-data zijn er zes VSV’s voor de VALID-studie geselecteerd. De Medisch Ethische Toetsings Commissie heeft bevestigd dat ethische toestemming niet nodig was voor deze studie.
Datacollectie
Om de BBS te valideren voor verloskundig zorgverleners zijn de (1) inhoudsvaliditeit, (2) interne validiteit en (3) discriminant validiteit getest. Met het testen van de inhoudsvaliditeit wordt aangetoond of de BBS representatief is voor de onderwerpen die geprobeerd zijn te meten. Om dit te testen scoorden een panel van experts elk item van de BBS13. Het panel bestond uit twee onderzoekers, drie eerstelijnsverloskundigen, twee klinisch verloskundigen, een gynaecoloog, een verloskundig docent en een student verloskundige. Op basis van de scores zijn de inhoudsvaliditeit per item (I-CVI) en de schaalvaliditeit (S-CVI) berekend. De I-CVI score was 0,78 of hoger voor alle items behalve item zes (I-CVI = 0,30). De schaalvaliditeit (S-CVI) is berekend op twee verschillende manieren, met een score van 0,91 en een score van 0,86. Een goede score voor de S-CVI moet 0,90 of hoger zijn. Op basis van de S-CVI score van 0,86 en de lage I-CVI score werd item zes taalkundig aangepast, zodat het duidelijker werd wat de stelling was. Hierna werd de BBS verstuurd naar de verloskundig zorgverleners – eerstelijnsverloskundigen, klinisch verloskundigen en gynaecologen (i.o.) - van de zes VSV’s als onderdeel van een grotere vragenlijst over inleiden. De online vragenlijst was beschikbaar van november 2022 tot maart 2023.
Data-analyse
Met statistische analyses is onderzocht of de BBS onderscheid maakt tussen eerstelijnsverloskundigen, klinisch verloskundigen en gynaecologen op beide meetschalen14. Er is gekeken naar potentiële relaties tussen type VSV (hoog versus laag percentage inleidingen), jaren werkervaring, opleidingsplaats en bevallingsovertuigingen. De zes VSV’s werden verdeeld in twee groepen: drie VSV’s met een hoog percentage inleidingen en drie VSV’s met een laag percentage inleidingen. Opleidingsplaats werd verdeeld tussen opleiding in binnen- en buitenland. Er zijn analyses gedaan met SPSS Statistics© versie 29.0 en p-waardes van p<0.05 aangehouden als statistisch significant.


Resultaten
Participanten
De respons van de verschillende VSV’s varieerde van 45 tot 75%. In totaal vulden 199 verloskundig zorgverleners de vragenlijst in (zie tabel 1). Dit waren 97 eerstelijnsverloskundigen, 48 klinisch verloskundigen en 54 gynaecologen. De meerderheid van de verloskundig zorgverleners was vrouw (n=187, 94,0%), met een hoger percentage mannen in de groep gynaecologen (16,7%). Het gemiddelde aantal jaren werkervaring was vergelijkbaar in de groepen (14,5 jaar, SD 9,1). Van de zorgverleners was 15,6% in het buitenland opgeleid. Een hoger percentage klinisch verloskundigen was in het buitenland opgeleid, voornamelijk in België (37,5%).
Evaluatie van de interne en discriminante validiteit
De Cronbach’s analyse liet een goede interne betrouwbaarheid voor beide meetschalen zien. Dit betekent dat de BBS betrouwbaar een verschil in bevallingsovertuigingen tussen verloskundig zorgverleners meet. Tabel 2 toont de BBS-scores voor de totale groep en per discipline. In ons onderzoek was de gemiddelde score met betrekking tot de overtuiging dat bevallen een medisch proces is 2,72 punten (op een 5-puntenschaal). Gynaecologen scoorden hoger (3,22) op de opvatting dat bevallen een medisch proces is dan klinisch verloskundigen (2,92) en eerstelijnsverloskundigen (2,72). De gemiddelde score op de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is, was 3,89, met een
omgekeerd scoringspatroon. Eerstelijnsverloskundigen hadden de hoogste scores (4,24), gevolgd door klinisch verloskundigen (3,94) en gynaecologen (3,21). Variatie in scores op beide schalen was voor alle disciplines vergelijkbaar. De scores verschilden significant tussen alle disciplines op beiden meetschalen.
Er werd een effect waargenomen van het type VSV en de werkervaring op de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is. De grootste verschillen kwamen naar voren in VSV’s met een hoog percentage inleidingen: eerstelijnsverloskundigen scoorden het hoogst, terwijl gynaecologen in deze VSV’s de laagste scores behaalden.Voor het aantal jaren werkervaring werd een klein afnemend effect voor eerstelijnsverloskundigen gezien en juist een klein toenemend effect voor klinisch verloskundigen en gynaecologen. Voor de overtuiging dat bevallen een medisch proces is werd geen effect gevonden van het type VSV, werkervaring of opleidingsplaats.
'Attitude wordt door meer factoren bepaald'
Discussie
Deze studie geeft inzicht in de variatie in bevalovertuigingen tussen verloskundig zorgverleners. De BBS is een valide instrument om bevalovertuigingen van verloskundig zorgverleners te meten en kan ze bewust maken van hun eigen overtuigingen. Dit inzicht kan helpen om een goede balans te bereiken tussen professionele overtuigingen en de voorkeuren van de cliënt tijdens
gezamenlijke besluitvorming.
Vergelijking tussen verschillende disciplines
Dit onderzoek laat zien dat bevalovertuigingen verschillen tussen verloskundig zorgverleners en komt overeen met de bevindingen uit eerdere studies8,9. Het verschil in bevalovertuigingen van verloskundig zorgverleners kan het gevolg zijn van verschil in paradigma’s. Een hogere score op de BBS-Med schaal voor gynaecologen past bij een meer medische benadering, waarbij de bevalling wordt gezien als een risicovolle gebeurtenis. De hogere score op de BBS-Nat schaal voor eerstelijnsverloskundigen past bij de visie dat bevallen een natuurlijk proces is15. Interessant zijn de gevonden scores voor de groep klinisch verloskundigen. Deze scores lagen op beide schalen tussen de scores van eerstelijnsverloskundigen en gynaecologen, en vormden daarmee een aparte groep. In Nederland volgen alle verloskundigen dezelfde bacheloropleiding, ongeacht hun latere keuze voor een werkplek16. Als verloskundigen de keuze maken om klinisch te werken, worden hun overtuigingen mogelijk beïnvloed door de ziekenhuiscultuur en hogere incidentie van pathologie17. Hierdoor ontstaat er een aparte groep met bijbehorende scores op de BBS. Echter, niet alle student verloskundigen hebben dezelfde overtuigingen aan het einde van hun opleiding, wat ook een verklaring kan zijn voor het verschil in scores16. Studenten met meer medische overtuigingen kiezen er misschien eerder voor om te gaan werken in een klinische setting.
Associatie van overtuigingen met type VSV en werkervaring
In de studie werden geen concrete aanwijzingen gevonden voor een relatie tussen de bevallingsopvattingen en het feit of een VSV een hoog of een laag percentage inleidingen heeft. De bevallingsopvattingen dragen bij aan de attitude van zorgverleners, maar attitude wordt door meer factoren bepaald. Meer onderzoek naar attitudes van zorgverleners is daarom nodig om te kijken in welke mate dit bijdraagt aan regionale praktijkvariatie.
Er werd een kleine afname gezien in de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is bij meer jaren werkervaring bij eerstelijnsverloskundigen. Bij klinisch verloskundigen en gynaecologen werd gezien dat meer werkervaring voor een kleine toename zorgde ten aanzien van de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is. Het lijkt erop dat met meer jaren werkervaring, de overtuigingen van verloskundigen en gynaecologen iets dichter bij elkaar liggen. Ander internationaal onderzoek gaf geen duidelijkheid over de invloed van werkervaring op bevalovertuigingen9, waardoor er meer onderzoek nodig is.
Sterke punten en beperkingen
Een sterk punt van deze validiteitsstudie is dat eerst de inhoudsvaliditeit van de BBS is getest, voordat de vragenlijst werd verspreid. Door deze studie in het Nederlands verloskundig systeem uit te voeren, met een duidelijk onderscheid tussen verloskundige zorg voor laagrisicozwangerschappen en obstetrische zorg voor hoogrisicozwangerschappen, ontstond de mogelijkheid om discriminerende validiteit te testen. Daarnaast is de BBS makkelijk in gebruik, omdat het uit 11 items bestaat. Het onderzoeksteam bestaat uit verschillende disciplines, waardoor er verschillende perspectieven worden geboden.
Conclusie
Deze studie laat zien dat de bevallingsovertuigingen van verloskundig zorgverleners verschillen en kunnen worden onderzocht met behulp van de BBS. Het gebruik van de BBS kan verloskundig zorgverleners inzicht geven in hun bevalovertuigingen. Dit inzicht kan helpen tijdens gezamenlijke besluitvorming, waarbij een balans tussen professionele overtuigingen en cliëntvoorkeuren belangrijk is, en het risico op onterechte praktijkvariatie kan verminderen.
Bronnen:
1. Seijmonsbergen-Schermers AE, Zondag DC, Nieuwenhuijze M, Van den Akker T, Verhoeven CJ, Geerts C, et al. Regional variations in childbirth interventions in the Netherlands: a nationwide explorative study. BMC Pregnancy Childbirth. 2018 Jun 1;18(1):192.
2. Seijmonsbergen-Schermers AE, Zondag DC, Nieuwenhuijze M, van den Akker T, Verhoeven CJ, Geerts CC, et al. Regional variations in childbirth interventions and their correlations with adverse outcomes, birthplace and care provider: A nationwide explorative study. PLoS One. 2020;15(3):e0229488.
3. Offerhaus P, van Haaren-Ten Haken TM, Keulen JKJ, de Jong JD, Brabers AEM, Verhoeven CJM, et al. Regional practice variation in induction of labor in the Netherlands: Does it matter? A multilevel analysis of the association between induction rates and perinatal and maternal outcomes. PLoS One. 2023 Jun 1;18(6 JUNE).
4. Mercuri M, Gafni A. Medical practice variations: What the literature tells us (or does not) about what are warranted and unwarranted variations. J Eval Clin Pract. 2011 Aug;17(4):671–7.
5. Wennberg JE. Time to tackle unwarranted variations in practice. BMJ. 2011 Mar 17;342:d1513.
6. de Jong JD, Groenewegen PP, Westert GP. Sociological Model for Understanding Medical Practice Variations. In: Medical Practice Variations. Springer US; 2015. p. 1–15.
7. Zondag LDC, Maas VYF, Beuckens A, Nieuwenhuijze MJ. Experiences, Beliefs, and Values Influencing Midwives’ Attitudes Toward the Use of Childbirth Interventions. J Midwifery Womens Health. 2022 Sep 1;67(5):618–25.
8. Klein MC, Kaczorowski J, Hall WA, Fraser W, Liston RM, Eftekhary S, et al. The Attitudes of Canadian Maternity Care Practitioners Towards Labour and Birth: Many Differences but Important Similarities. Journal of Obstetrics and Gynaecology Canada. 2009;31(9):827–40.
9. Coates D, Donnolley N, Henry A. The Attitudes and Beliefs of Australian Midwives and Obstetricians About Birth Options and Labor Interventions. J Midwifery Womens Health. 2021 Mar 1;66(2):161–73.
10. Preis H, Benyamini Y. The birth beliefs scale - a new measure to assess basic beliefs about birth. J Psychosom Obstet Gynaecol. 2017 Mar;38(1):73–80.
11. Thompson SM, Low LK, Budé L, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Evaluating the effect of an educational intervention on student midwife self-efficacy for their role as physiological childbirth advocates. Nurse Educ Today. 2021 Jan;96:104628.
12. Vogels-Broeke M, Daemers D, Budé L, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Women’s Birth Beliefs During Pregnancy and Postpartum in the Netherlands: A Quantitative Cross-Sectional Study. J Midwifery Womens Health. 2023 Mar 1;68(2):210–20.
13. Polit DF, Beck CT. The content validity index: Are you sure you know what’s being reported? Critique and recommendations. Res Nurs Health. 2006 Oct;29(5):489–97.
14. Streiner D, Norman G, Cairney J. Health measurement scales: a practical guide to their development and use. Oxford University Press; 2015.
15. MacKenzie Bryers H, van Teijlingen E. Risk, theory, social and medical models: A critical analysis of the concept of risk in maternity care. Midwifery. 2010 Oct;26(5):488–96.
16. Feijen-de Jong EI, Kool L, Peters LL, Jansen DEMC. Perceptions of nearly graduated fourth year midwifery students regarding a ‘good midwife’ in the Netherlands. Midwifery. 2017 Jul 1;50:157–62.
17. Thompson SM, Nieuwenhuijze MJ, Low LK, de Vries R. Exploring Dutch midwives’ attitudes to promoting physiological childbirth: A qualitative study. Midwifery. 2016 Nov 1;42:67–73.
Lang en gelukkig: Duurzame innovaties in de geboortezorg
Tekst: Ank de Jonge, Renate Simmelink, Jolanda Liebregts, Arie Franx, 2025-1
Veelbelovende innovaties in de organisatie van integrale geboortezorg houden na verloop van tijd op te bestaan. Preventieve en ondersteunende zorg verdwijnt ten koste van uitdijende acute zorg. Dat moet anders.
De meeste aandacht in de geboortezorg gaat uit naar zwangeren en pasgeborenen met (een risico op) complicaties. Tegelijkertijd is het steeds belangrijker om de focus te verleggen naar waardegedreven zorg, gericht op de waarden en behoeften van cliënten/patiënten, met een efficiënt gebruik van mensen en middelen1. In het Nederlandse Integraal Zorgakkoord staat dat meer ingezet moet worden op preventie en ondersteuning2. De verschuiving in focus van de acute naar preventieve zorg knelt echter binnen het huidige zorgsysteem. Tijdens een invitational conference stond de vraag centraal wat duurzame implementatie van innovaties ondersteunt of juist tegenwerkt.
Innoveren voor nu én voor later
In binnen- en buitenland zijn er veel voorbeelden van innovaties op het gebied van preventie en ondersteuning die, ondanks goede uitkomsten, niet blijven bestaan. Zo is sinds 1993 in Engeland het advies vanuit beleidsmakers om zwangeren meer continuïteit van zorgverlener te bieden. Op basis hiervan zijn veel projecten gestart en ook weer gestopt. De meest bekende is de Albany Practice, een caseload verloskundigenpraktijk in een achterstandswijk in Londen, waar vrouwen zoveel mogelijk door dezelfde verloskundige werden gezien gedurende hun hele zorgtraject. Deze praktijk realiseerde uitstekende uitkomsten en een hoge tevredenheid van zowel cliënten als zorgverleners. Na twaalf jaar veranderde de visie in het ziekenhuis, waarna deze praktijk plotseling ophield te bestaan, ondanks protesten van vrouwen uit de regio3.
In het Ockenden Report uit 2022 wordt geadviseerd om het implementeren van continuïteit van zorg uit te stellen tot er voldoende personeel is4. Tegelijkertijd luidt het advies om te stoppen met het benchmarken van keizersneden. Het percentage keizersnedes in Engeland is in de afgelopen jaren enorm gestegen tot 44 procent5. Veel van het schaarse personeel is nodig in de zorg voor vrouwen die een keizersnede ondergaan, waardoor er geen uitzicht is op verbetering van personele problemen.
Verloskundige Mia Ahlberg en gynaecoloog Karin Petterson vertelden tijdens de invitational conference over een caseload project in het Zweedse Stockholm. Vrouwen hebben minder vroeggeboorten, keizersneden en bijstimulatie dan in standaard zorg. Ook zijn er minder verloskundigen nodig, omdat ze beschikbaarheidsdiensten draaien en alleen werken indien nodig, zoals eerstelijnsverloskundigen in Nederland. Toch is het voortbestaan van deze zorg voortdurend onzeker. Hoewel er minder zorgkosten zijn op regioniveau, leidt deze vorm van zorg namelijk tot minder inkomsten voor het ziekenhuis.
Financiering van de zorg verhindert persoonsgerichte zorg
Een belangrijke oorzaak voor de focus op interventies is de wijze waarop de financiering van de gezondheidszorg is georganiseerd. Ongecompliceerde en preventieve zorg levert zorgorganisaties te weinig inkomsten op, maar kost wel inzet van middelen (personeel, gebruik van vierkante meters, investeringen). In de eerste lijn worden verloskundigen betaald per zorgepisode, ongeacht hoeveel tijd ze daaraan besteden. Medische interventies en hoogcomplexezorg worden per zorgepisode, interventie of behandeling gedeclareerd. De financiële prikkels dwingen ziekenhuizen om hun vierkante meters zo efficiënt mogelijk in te zetten.
'Er zijn veranderingen nodig in organisatie, financiering en cultuur'
Dit is één van de redenen waarom geboortecentra en eerstelijnsafdelingen in ziekenhuizen sluiten in Nederland. Voorbeelden van gesloten afdelingen en geboortecentra zijn het Universitair Verloskundig Centrum in Utrecht en de gehele geboortezorg in Zutphen, inclusief IZZI geboortecentrum. De verloskundige zorg in OLVG-West in Amsterdam is verhuisd naar OLVG-Oost, waarbij het bevalcentrum in eerste instantie nog maar twee in plaats van vier kamers heeft en lachgas niet meer beschikbaar is. De opbrengsten per vierkante meter zijn voor een ziekenhuis lager bij een geboortecentrum dan bij medisch specialistische zorg.
Oplossingsrichtingen
Om de geboortezorg meer waardegedreven te maken en ervoor te zorgen dat succesvolle innovaties blijven bestaan, zijn veranderingen nodig in organisatie, financiering en cultuur. Daartoe zijn systeemveranderingen nodig, zoals ook geconcludeerd is in een Whitepaper van het Linnean Initiatief6. De focus ligt nu te veel op productie in plaats van waardegedreven zorg. Bij de start van een innovatie zou overeenstemming moeten worden bereikt met alle stakeholders over de uitkomsten die het succes bepalen.
Daarbij moeten korte- en langetermijnuitkomsten worden meegewogen, ervaringen van vrouwen, maatschappelijke kosten en effecten op de zorg voor andere cliënten. Een balans tussen nadruk op ondersteuning en preventie enerzijds en het verkleinen van risico’s anderzijds moet daarbij expliciet besproken worden. Zichtbaar moet worden dat de revenuen en besparingen van preventie en ondersteunende zorg, die kosten met zich meebrengen in de eerste lijn en het sociaal domein, vallen in een ander zorgdomein. Zoals de tweede en derde lijn, en soms ook aanzienlijk later in het leven. Discussies over het duurzaam implementeren van innovaties gericht op preventie en ondersteuning moeten gevoerd worden op alle terreinen waar gewerkt wordt aan het verbeteren van de geboortezorg.
Bronnen:
1. Gray M, Jani A. Promoting Triple Value Healthcare in Countries with Universal Healthcare. Healthc Pap. 2016;15(3):42-8.
2.Integraal Zorgakkoord. Samen werken aan gezonde zorg; 2022.
3. Homer CS, Leap N, Edwards N, Sandall J. Midwifery continuity of carer in an area of high socio-economic disadvantage in London: A retrospective analysis of Albany Midwifery Practice outcomes using routine data (1997-2009). Midwifery. 2017;48:1-10.
4. Ockenden Report. Findings, conclusions and essential actions from the independent review of maternity services.; 2022.
5. NHS. Maternity Services Monthly Statistics, Final December 2023, Provisional January 2024, experimental statistics England2024 [Available from: https://digital.nhs.uk/data -and-information/publications/statistical/maternity-services-monthly-statistics/final-september-2024-provisional-october- 2024-official-statistics]
6. Middelveldt I, Tielen N, Van Hoof G, Naber P, Van der Linde M. Waarom zit het systeem vast? Belemmeringen die Waardegedreven Zorg in de weg staan: een diagnose. Whitepaper namens Linnean werkgroep Waardegedreven Bekostiging. Versie 1.0.
Wat komt er uit de PAN? Thema Ouderinbreng
Tekst: Jeroen van Dillen1, Anne Roos van den Bongaardt – van Eck2, Barbara Godschalx3, Ageeth Rosman4, 2024-4
De Perinatale Audit Nederland (PAN) bestaat in Nederland sinds 2010. Vanuit Perined worden elke drie jaar nieuwe auditthema’s vastgesteld en de regionale auditteams gefaciliteerd en geïnspireerd. In de vierdelige serie ‘Wat komt er uit de PAN?’ geven we in de vorm van een dubbelpublicatie in NTOG en De Verloskundige terugkoppeling van de thema’s in de periode 2017-2023. Als laatste deel in deze serie bespreken we Ouderinbreng in de Audit.
Casus (fictief)
Drie maanden na de gecompliceerde bevalling waarbij hun dochter was overleden, werden de ouders telefonisch benaderd voor een mogelijke bijdrage tijdens een audit-bespreking. Alle nacontrolegesprekken waren reeds afgesloten en over een audit was niet eerder gesproken. De ouders wilden graag meewerken aan kwaliteitsverbetering en kregen het verzoek om hun ervaringen rondom de bevalling op één A4-tje op te schrijven en op korte termijn naar het ziekenhuis te sturen. Het schrijven bleek niet gemakkelijk en emoties werden opnieuw opgerakeld. Achteraf vond een extra telefonisch gesprek plaats waarbij de audit kort werd terug-gekoppeld. De bijdrage werd als verhelderend ervaren maar had geen nieuwe inzichten voor de zorgverleners gebracht.
'Er werden verbeterpunten in de documentatie geïdentificeerd'
Bespreking
Na een opdracht van het ministerie van VWS om ouders meer te betrekken bij de perinatale audit ging in januari 2019 de pilot ouderinbreng van start1,2. De aankondiging van de pilot zorgde aanvankelijk voor veel onrust onder zorgverleners: hoe en wanneer moesten de ouders worden benaderd, wat betekende dat voor de veiligheid van een perinatale audit en wie verzorgde op welke manier een eventuele terugkoppeling naar de ouders?
Ondertussen zijn we enkele jaren verder, en heeft in 29% van de audits een vorm van ouderinbreng plaatsgevonden, waarbij er gedurende de COVID-epidemie een relatief ‘audit-stille’ periode was. Daarnaast is er tijdens regionale auditsymposia en de landelijke Perined-inspiratiedagen regelmatig aandacht geweest voor implementatie van verschillende vormen van ouderinbreng, zoals een voorbeeldbrief (Model Nijmegen) en het interview bij de ouders thuis (Model Noord-Nederland/Assen). Waar het Nijmeegse model efficiënter lijkt en meer frequent wordt gebruikt, is een valkuil dat ouders te weinig worden begeleid in het (emotionele) proces van schrijven en dient voldoende aandacht te worden besteed aan verwachtingsmanagement en terugkoppeling. Het interviewmodel Noord-Nederland/Assen werd als enorm waardevol gezien: de opbrengst van de ouderinbreng door deze vorm sloot beter aan bij de audit, was bondiger en toegespitst op de relevante thema’s. Tevens kon hevige/niet-bijdragende emotie door de interviewer opgevangen worden en uit de audit gehouden worden. Als mogelijke valkuil werd benoemd dat niet elke zorgverlener zich bekwaam voelt bij het afnemen van deze gesprekken in de thuissituatie van de ouders. Bovendien werd de investering van personeel en tijd als uitdagend benoemd.
Uit evaluaties onder zorgverleners (n=6800), afgenomen na afloop van de audit, bleek dat het bespreken van de ouderinbreng tijdens de audit door 79% als positief werd ervaren. In de open antwoorden werd onder andere benoemd dat ouderinbreng inzicht gaf in ontbrekende informatie, bewustwording dat ouders een ander beeld kunnen hebben en dat ouderinbreng de urgentie tot veranderen versterkt. Diegenen die ouderinbreng neutraal (20%) of negatief (1%) ervaarden, benoemden onder andere dat het proces van inbreng tijdens de audit en terugkoppeling eerst beter geregeld moet zijn, dat de toonzetting niet altijd correct was en dat het als te emotioneel werd ervaren. Tevens vond 83% van de respondenten ouderinbreng bijdragend aan de kwaliteit van de audit, vond 85% niet dat het de veiligheid van de audit in gevaar bracht en vond 90% dat anonimiteit voldoende geborgd bleef. Tenslotte vond 86% dat er toekomst is voor ouderinbreng, waarbij wel werd benoemd dat ouders goed geïnformeerd moeten worden over het doel van de inbreng en dat er aandacht moet zijn voor verwachtingsmanagement met betrekking tot de uitkomsten. Verder werd opgemerkt dat er tijdens de audit voldoende tijd ingeruimd moet worden voor de ouderinbreng.
Ervaringen in het Verenigd Koninkrijk laten zien dat participatie van ouders bij audit-besprekingen helpt bij het verwerken, dat zorgverleners meer inzicht krijgen in de beleving van ouders en dat het vertrouwen tussen ouders en zorgverlening toeneemt, wat de samenwerking ten goede komt3. Tijdens de inspiratiedag werd bediscussieerd dat ‘bijdragen aan de verwerking van ouders’ geen doel is van de audit. Anderszins, kan door het kiezen van een goede vorm van ouderinbreng zowel de opbrengst van ouderinbreng tijdens de audit vergroot worden, als wel dat het voor ouders een meer gesteunde ‘helpende’ ervaring kan zijn. In de toekomst streven we ernaar om, net als in het Verenigd Koninkrijk, verder onderzoek te doen naar de ervaringen met ouderinbreng in de audit, zowel vanuit perspectief van de zorgverlener als vanuit de ouders. Kortom, ouderinbreng in de perinatale audit is de pilotfase voorbij en verdient een serieuze plaats in de audit. Voor implementatie en keuze van methode is een handleiding vanuit Perined beschikbaar voor lokale auditteams.
Auteurs:
1. Gynaecoloog & UHD Onderwijs, Radboudumc Nijmegen, voorzitter perinatale audit regio Nijmegen
2. Ervaringsdeskundige ouderinbreng en huisarts
3. Klinisch verloskundige en lid lokaal audit team Wilhelmina Ziekenhuis Assen (interviewer ouderinbreng)
4. Lector Audit en Registratie, Perined Utrecht
Correspondentie: jeroen.vandillen1@radboudumc.nl
Bronnen:
1. Perined | Ouderinbreng (https://www.Perined.nl/onderwerpen/audit/ouderinbreng#)
2. Ageeth Rosman, Wineke Bremmer-Bolhuis, Jeroen van Dillen. Input van ouders komt perinatale audit ten goede. Eerste ervaringen met ouderinbreng nemen koudwatervrees weg en tonen voordelen. Medisch Contact mei 2021
3. Burden C, Bakhbakhi D, Heazell AE, Lynch M, Timlin L, Bevan C, Storey C, Kurinczuk JJ, Siassakos D. Parents’ Active Role and -Engagement in The review of their Stillbirth/perinatal death 2 (PARENTS 2) study: a mixed-methods study of implementation. BMJ Open. 2021 Mar 16;11(3):e044563.
CenteringZwangerschap: in de praktijk: positieve effecten voor moeders en verloskundigen
Tekst: Myra Langenberg | VRHL Content en Creatie, 2024-4
Beeld: LEVL fotografie, Majanka Boddé @CenteringZorg 2024
Om de kwaliteit van zwangerschaps- en ouderschapszorg en de zorguitkomsten te verbeteren, is in 2012 het groepszorgmodel Centering geïntroduceerd. Dit combineert medische controles met groepsbijeenkomsten waarin (aanstaande) ouders samen leren over zwangerschap, de bevalling en de eerste tijd met hun kind. Daarnaast helpt het hen bij het opbouwen van een sociaal netwerk. Dit zorgmodel is bewezen effectief, maar de implementatie ervan kan beter. Daarom startte in 2020 het door de EU gefinancierde GC_1000 project: GroupCare tijdens de eerste 1.000 dagen.
Doel van het GC_1000 project: de kloof overbruggen tussen de kennis over de Centeringmethodiek en de daadwerkelijke uitrol van het model. In zeven landen werd het model geïmplementeerd of verder opgeschaald. Op basis van de ervaringen in de deelnemende landen (het Verenigd Koninkrijk, België, Kosovo, Ghana, Suriname, Zuid-Afrika en Nederland) zijn implementatie-strategieën en een toolkit ontwikkeld. Eind juni 2024 werd GC_1000 succesvol afgerond en door de EU bestempeld als een voorbeeldproject. Marlies Rijnders en Suze Jans – beiden verloskundige en onderzoeker bij TNO en projectleiders van GC_1000 – vertellen enthousiast over de insteek en de resultaten.
'Deze werkwijze is zorgkostenbesparend op de lange termijn'

Bewezen effectief
‘We hebben tijdens het project bekeken wat nodig is om groepszorg volgens de Centeringmethodiek bij verschillende populaties van de grond te krijgen, te laten floreren en verder uit te bouwen’, geeft Suze aan. ‘Vooral voor zwangeren en ouders in kwetsbare omstandigheden. Uit eerder onderzoek is gebleken dat groepszorg effectief is. Zo zijn deelnemers meer tevreden over de zorg, studies laten zien dat er minder vroeggeboorten voorkomen, dat er meer borstvoeding wordt gegeven en dat de bloeddruk van de vrouwen lager is wanneer zij deelnemen aan CenteringZwangerschap. Bovendien is deze werkwijze in Nederland zorgkostenbesparend op de lange termijn. Met andere woorden: CenteringZwangerschap wérkt. Zowel cliënten als zorgverleners hebben er profijt van.’
'Bewezen effectief, maar de implementatie kan beter'

Bevlogen organisatie
In alle zeven landen is CenteringZwangerschap inmiddels met succes geïmplementeerd en soms zelfs al flink opgeschaald. In vijf landen is ook CenteringOuderschap succesvol gestart. Marlies is trots op dit resultaat: ‘Alle deelnemende landen beschikken nu zelf over trainers om professionals op te leiden voor deze vorm van zorg. Dit laat zien dat Centering in elke setting is op te starten. De internationale Community of Practice die we hebben opgezet wordt steeds groter en de leden helpen elkaar met starten en doorgroeien; ze delen ervaringen en tips. Iedereen die wil, kan zich hierbij aansluiten. Het GC_1000 project laat zien dat – als je een bevlogen organisatie hebt die tijd en energie wil investeren en zorgt voor een goede training – de implementatie van CenteringZwangerschap goed verloopt. Ons uiteindelijke doel is dat CenteringZwangerschap of -Ouderschap beschikbaar is voor iedereen die wil meedoen. Een belangrijke stap daartoe is dat alle pas afgestudeerde verloskundigen en jeugdverpleegkundigen weten hoe ze een dergelijke groep moeten begeleiden. Samen met de opleidingen bekijken we hoe we studenten verloskunde kunnen betrekken bij het geven van zorg volgens het Centeringmodel.’
Levenslange vriendschappen
Suze hoopt dat het aanbieden van deze vorm van geboortezorg de gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt van Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). ‘Geef zwangeren in ieder geval de keuze om hieraan mee te doen en bied deze zorg aan. Als we als verloskundigen tijdens de eerste 1.000 dagen samenwerken met de tweede lijn en bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, kunnen we zorgen voor een warme overdracht en de groepen samen goed begeleiden. We hebben met eigen ogen gezien hoe waardevol deze zorg is. In asielzoekerscentra bijvoorbeeld, waar zwangeren zich voor het eerst echt gehoord voelden.’ Marlies vult aan: ‘Waarom doen we dit niet standaard? Zo moeilijk is het niet. Ik vind dat iedereen moet kunnen meedoen, mits het goed wordt uitgevoerd. Het is leuk en levert levenslange vriendschappen op. We zijn als zorgverleners gewend om mensen informatie te geven en ze dingen te leren: top down. Maar in deze groepen doe je juist het tegenovergestelde: je gebruikt de kennis uit de groep en stelt vragen in plaats van alleen met informatie te strooien. Dit is veel inspirerender!’
'Mensen vonden het in het begin een beetje gek, truttig zelfs'

Toegevoegde waarde
Verloskundig Centrum PUUR Vroedvrouwen in Arnhem was een van de eerste Nederlandse verloskundigenpraktijken die zo’n acht jaar geleden met CenteringZwangerschap begonnen. Verloskundige Ellen Plaschek van PUUR Vroedvrouwen herinnert zich dat ze het in het begin een beetje gek vond. ‘Truttig zelfs. Maar sinds ik het zelf ben gaan doen, ben ik helemaal om. Het is ontzettend mooi om te zien hoe een groep ‘gelijkgestemden’ de hele zwangerschap samen beleeft en ervaringen en tips met elkaar deelt. Ze hoeven het niet alleen te doen en kunnen altijd bij iemand terecht met hun vragen. Deelnemers voelen zich minder alleen in hun onzekerheid. De toegevoegde waarde hiervan is ontzettend groot.’
Band opbouwen
Voordat Ellen begon met het begeleiden van een CenteringZwangerschap-groep, volgde ze de training. ‘Hier leer je op een andere manier naar groepsgesprekken kijken, heel leerzaam. Natuurlijk is het wennen, en soms voelde ik me ongemakkelijk bij bepaalde thema’s, maar op een gegeven moment leerde ik er een eigen draai aan te geven. Ik leer ook van de intervisie met andere praktijken, waarmee we ervaringen uitwisselen.’
Centering is volgens Ellen erg leuk, maar ook pittig en intensief. ‘Als je al een 24-uursbedrijf hebt, is het een logistieke uitdaging: de meeste vrouwen willen graag ’s avonds bij elkaar komen. Dat is soms lastig te plannen. Maar als je ziet hoe de deelnemers een band met elkaar opbouwen en hoe betrokken ze zijn, ben je dat meteen vergeten. Ook als verloskundige bouw je een band met ze op, anders dan bij een individueel traject: het vraagt wat meer van je. Zo zit ik ook in de groepsapp, die we meteen na de eerste sessie aanmaken. Ik geef aan dat de deelnemers medische spoedvragen niet in de app moeten stellen, maar je leest toch mee met de berichten die over en weer gestuurd worden. Doordat je in een groepsapp zit, krijg je ook meer privéberichten. Je staat wat meer ‘aan’ bij zo’n groep. Maar dat is mijn eigen keuze en ik vind het vooral heel erg leuk om te doen. Je maakt meer dingen mee en dat kost nou eenmaal wat meer tijd en inspanning.’
'Het is uitdagend en tijdrovend, maar de extra tijd zeker waard'
Gemêleerde groepen
Wil iedere zwangere meedoen met een CenteringZwangerschap-groep? Ellen: ‘In het begin dachten veel vrouwen: ‘Dat is niks voor mij’, vooral omdat ze er geen goed beeld van hadden. Maar ik merk de laatste twee jaar dat steeds meer vrouwen zich hier bewust voor aanmelden omdat ze positieve verhalen hebben gehoord. Ik denk dat iets minder dan de helft van de zwangeren meedoet. We willen graag gemêleerde groepen samenstellen, van artsen tot schoonmaaksters. En we werken heel basic, zodat het voor iedereen begrijpelijk is. Onze enige eis is dat de deelnemers de Nederlandse taal spreken.’
Steun aan elkaar
Wat heeft Ellen Plaschek zelf geleerd van deze manier van zorg verlenen? ‘Ik zie dat de deelnemende vrouwen heel veel steun van elkaar krijgen, steun die ik niet kan geven. Zo had ik een keer een hoogopgeleide vrouw in de groep die stress had van haar werk. Een andere deelnemer relativeerde de werkproblemen op niet mis te verstane wijze: ‘Hou eens op, je bent een kind aan het maken!’ Hoe verschillend de deelnemers ook zijn, ze zijn tegelijkertijd zwanger en dat schept een band. Mensen die elkaar normaal gesproken niet zouden opzoeken, halen hier veel samen uit. Ze zijn samen kwetsbaar en hebben steun aan elkaar. Zo was er een alleenstaande vrouw in de groep, die ging verhuizen. De mannen van de andere deelnemers kwamen helpen met sjouwen. En een vrouw die een nare bevalling achter de rug had, kreeg pannen eten afgeleverd door de andere deelnemers. Op alle mogelijke manieren staan ze elkaar bij. Dit gebeurt niet in elke groep, maar de meesten trekken echt met elkaar op, ook na de bevalling. Dan wisselen de deelnemers bijvoorbeeld babykleertjes uit. De kinderen van een van de eerste groepen die ik begeleidde, worden dit jaar zeven. Die verjaardagen worden elk jaar samen gevierd en ieder jaar krijg ik daar een foto van. Dat is toch fantastisch?’
Onbetaalbaar
‘Het maakt onze eigen werkwijze rijker. Zo verzorgen de praktijkassistentes de co-begeleiding, wat de samenwerking leuk, waardevol en gelijkwaardig maakt: we hebben onze eigen inbreng en kwaliteiten. We zijn er allemaal super-enthousiast over. Het is een mooie vorm van zorg. Uitdagend en tijdrovend, maar de extra tijd is het zeker waard. De toegevoegde waarde is onbetaalbaar en ik zou het absoluut aanraden. Zeker in deze individualistische maatschappij, waarin vrouwen best eenzaam kunnen zijn.’
Meer informatie:
- Details over het TNO-project vind je op groupcare1000.com.
- Op centeringzorg.nl lees je meer over CenteringZwangerschap in Nederland.
- Iedereen die geïnteresseerd is in de implementatie van CenteringZwangerschap en CenteringOuderschap kan kosteloos deelnemen aan de Community of Practice. Stuur een mailtje in het Engels naar: groupcare+subscribe@groups.ibpnetwork.org.
De ervaringskennis van vrouwen en moeders met een migratieachtergrond over kwetsbaarheid tijdens de zwangerschap
Tekst: Yvonne Kuipers, Eveline Mestdagh, 2024-4
Introductie
Binnen het beleid en de praktijkvoering van de Nederlandse geboortezorg worden vrouwen met een migratieachtergrond beschouwd als een kwetsbare groep. Maar hoe zien ze dit zelf? We weten niet of zwangeren met een migratieachtergrond hun situatie ook als kwetsbaar zien, en zo ja, of hun perceptie over hun vermeende kwetsbaarheid verschilt van - of overeenkomt met - de perceptie van hun zorgverleners. Noch weten we hoe vrouwen met een migratieachtergrond kwetsbaarheid ervaren tijdens de zwangerschap, hoe ze het ervaren om als kwetsbaar te worden geclassificeerd, wat dit voor mogelijke impact heeft op het ervaren van de zwangerschap en de verloskundige zorg en hoe ze betekenis geven aan het fenomeen kwetsbaarheid tijdens hun zwangerschap1,2. Ervaringskennis van vrouwen een belangrijk element van vrouwgerichte zorg komt onvoldoende aan bod in onderzoek over deze doelgroep. Onder ervaringskennis in deze studie verstaan we de eigen (leer)ervaringen en inzichten van de vrouw over haar leven, lichaam, zwangerschap, bevalling en zorg3.
'Zodra er een relatie is opgebouwd, kan over kwetsbaarheid worden gesproken'
Doel onderzoek
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in vrouwgerichte zorg door middel van observaties, ervaringen en inzichten van vrouwen. Om dit te bereiken, hebben wij, verloskundig onderzoekers Yvonne Kuipers en Eveline Mestdagh, ons specifiek gericht op de ervaringskennis van zwangere vrouwen en moeders met een migratieachtergrond. We verrichtten een mixed-methods-onderzoek bestaande uit (1) gestructureerde interviews met zwangeren aan de hand van een vragenlijst, gevolgd door (2) focusgroepgesprekken met moeders. Eerst onderzochten we of de ervaringskennis van deze zwangeren en moeders met een migratieachtergrond -overeenstemt met het empirisch perspectief van kwetsbaarheid, om een onderscheid te maken tussen theoretisch waargenomen of veronderstelde kwetsbaarheid en zelf geïdentificeerde kwetsbaarheid. Vervolgens onderzochten we hoe deelnemers met een migratieachtergrond kwetsbaarheid ervaren tijdens de zwangerschap. Door ervarings-kennis te erkennen, veronderstellen we dat zwangeren met een migratieachtergrond in staat zijn om hun individuele kwetsbaarheidsstatus effectief zelf te identificeren en te beoordelen.
Procedure onderzoek
De onderzoekers benaderden eerstelijns verloskundigenpraktijken in Nederlandse achterstandswijken en maatschappelijk werkers van een buurthuis in een van de meest achtergestelde wijken van een Nederlandse gemeente. Al deze wijken hebben een grote populatie met migratieachtergrond4. Er werd ethische toestemming verkregen voor de studie. De studie werd verricht in 2019.
Voor het gestructureerde interview includeerden we zwangeren van 16 jaar of ouder, met een westerse en niet-westerse migratieachtergrond, in elk trimester van de zwangerschap. Omdat de vragenlijst alleen in het Nederlands beschikbaar was, zijn zwangeren die de Nederlandse taal niet voldoende beheersten uitgesloten van deelname. Een onderzoeksassistent, getraind in het afnemen van de gestructureerde interviews, interviewde vijf eerstelijns verloskundigenpraktijken en een onderzoeker interviewde zwangeren met een migratieachtergrond in het buurthuis. Met het oog op mogelijke communicatiebarrières (taal, leesvaardigheden zoals begrip en woordenschat en om de heterogeniteit van het interview te verminderen, kreeg de deelnemer een papieren versie van de vragenlijst en las de onderzoeker deze ook hardop voor. De deelnemers konden de enquête op papier invullen of op een laptop of tablet die in de ruimte beschikbaar was. Er waren Berbers, Arabische en Turkse vertalers aanwezig in het buurthuis, mocht dit toch nodig zijn. De vertalers waren niet aanwezig in de verloskundigenpraktijken. Geen van de deelnemers had vertaling nodig.
Participanten
We integreerden vragenlijstgegevens van 89 deelnemers en de data uit de focusgroepgesprekken waar 25 mensen aan deelnamen.
Participanten gestructureerd interview/-vragenlijst
Alle deelnemers aan het gestructureerde interview hadden een niet-westerse achtergrond. De gemiddelde leeftijd was 25,9 (7,6; range 16-48) jaar en de gemiddelde zwangerschapsduur was 23,2 (9,03; bereik 8-37) weken. De meeste zwangeren waren onder zorg bij een eerstelijnsverloskundige. De meerderheid van de zwangeren had een laag tot gemiddeld opleidingsniveau en de meesten waren zwanger van hun eerste kind.
Focusgroepen
De deelnemers aan de focusgroepen hadden één tot zeven kinderen. Het merendeel van de deelnemers (18/72%) was korter dan drie jaar geleden bevallen. Geen van de deelnemers was zwanger ten tijde van de focusgroepen. Vier (16%) deelnemers waren tweede generatie migranten, 21 (84%) waren eerste generatie migranten, allemaal met een niet-westerse achtergrond (bijvoorbeeld afkomstig uit Marokko, Suriname, Ethiopië, Somalië, Turkije, Syrië, Eritrea, Kaapverdië of Myanmar). Naast de beschikking over ervaringskennis, functioneerden de participanten als ervaringsdeskundigen in de wijk.
Gestructureerd interview/vragenlijst
Datacollectie
De vragenlijst bestond uit:
(1) 19 complexe levensfactoren en vroegere en/of huidige geestelijke gezondheid – deze items werden geëxtraheerd uit de literatuur. De items werden geïntroduceerd met de vraag: ‘Herkent u een van de volgende aspecten in uw huidige leven?’ De deelnemer kon een of meer items kiezen. We verifieerden de items met de zes risicodomeinen van de R4U (sociale status, etniciteit, zorg, levensstijl, medische geschiedenis en verloskundige geschiedenis), waaruit congruentie bleek5. In tegenstelling tot de R4U, namen we Body Mass Index, dieet, medicatie, seksueel overdraagbare aandoeningen en middelengebruik niet op, omdat deze aspecten niet in de literatuur voorkwamen6-12.
(2) Adverse Childhood Experiences (ACE) schaal. De 11 items van de ACE-schaal zijn gecategoriseerd als misbruik, verwaarlozing of disfunctioneren van het huishouden13,14. Deelnemers werd gevraagd of ze tijdens hun kindertijd (voor hun 18e) een of meer gebeurtenissen hadden meegemaakt, bijvoorbeeld: ‘Heeft een ouder of volwassene bij u thuis u voor uw 18e jaar ooit geslagen, geschopt of fysiek pijn gedaan op welke manier dan ook?’
(3) Deelnemers gaven vervolgens hun -persoonlijke gevoel van kwetsbaarheid aan met behulp van een Visuele Analoge Schaal (VAS), variërend van 0 (zich niet kwetsbaar voelen) tot 10 (zich zeer kwetsbaar voelen). We omschreven kwetsbaarheid als: ‘moeilijkheden of moeilijke situaties ervaren of verwachten en hier niet goed mee om kunnen gaan’9.
Resultaten
We somden de positief gescoorde kwetsbaarheid-items en de ACE-items. We correleerden de items met de VAS-score ‘persoonlijk gevoel van kwetsbaarheid’. Tweederde van de steekproef rapporteerde één of meer kwetsbaarheid-items of negatieve jeugdervaringen. De deelnemers scoorden het vaakst op de kwetsbaarheid-items: huidige stressvolle situatie (of dingen) in het leven, geen/beperkte financiële middelen, sterke gevoelens van onzekerheid, problemen met geestelijke gezondheid in het verleden, overmatig -piekeren en ongeplande zwangerschap. Daarnaast scoorden de deelnemers het vaakst op de ACE-items: gescheiden ouders, fysieke verwaarlozing, zich onveilig/bedreigd voelen door moeder, emotioneel verwaarloosd (beperkte familieliefde, steun, verbondenheid en/of nabijheid), een depressieve of geesteszieke persoon in het huishouden (inclusief zelfmoord), disfunctioneel gedrag van de ouders (gebrek aan grenzen/normen/waarden, conflicten, onvoorspelbaar gedrag, emotionele mishandeling/geweld). De kwetsbaarheid-items hadden een gemiddelde score van 3,7 (SD 2,7, min. 1 - max. 12) en de ACE-items hadden een gemiddelde score van 2,1 (SD 2,1; min. 0 - max. 8). Persoonlijk gevoel van kwetsbaarheid had een gemiddelde VAS-score van 4,2 (SD 2,56, min. 0 - max. 9). De kwetsbaarheid-items en VAS-scores vertoonden een positieve matige significante correlatie (r 0,46, p 0,002). De ACE-items en de VAS-score vertoonden eveneens een positieve matige significante correlatie (r 0,48, p <0,001). De kwetsbaarheid- en ACE-items vertoonden ook een matige statistisch significante correlatie (r 0,42, p 0,002).
'Als reactie hierop stelden vrouwen zorg uit'
Focusgroep gesprekken
Voor de focusgroepen includeerden we vrouwen van 16 jaar of ouder, met een westerse en niet-westerse migrantenachtergrond, met ervaring met de Nederlandse geboortezorg en beheersing van de Nederlandse taal. Er werden twee focusgroepgesprekken gevoerd aan de hand van een topic list. De gesprekken verliepen in de Nederlandse taal en aan de deelnemers werd gevraagd om voor elkaar te vertalen indien nodig. In overleg met de vrouwen waren er twee maatschappelijk werkers die de vrouwen goed kenden, om een veilige omgeving te waarborgen. Voorafgaand aan de focusgroep-gesprekken, werd de deelnemers gevraagd om zichzelf te scoren met de R4U, terug-denkend aan hun laatste zwangerschap. Ze lieten de ingevulde R4U-scorekaart (anoniem) achter in de kamer na het gesprek. Alle scorekaarten van de vrouwen bevatten drie of meer positieve antwoorden op de R4U- categorieën5,11. Dit betekende dat alle vrouwen in de steekproef het R4U risicoscreeningbeleid en de specifieke zorgpaden hadden doorlopen toen ze zwanger waren, waardoor ze ervaring hadden met de klinische beslissingen die voortvloeiden uit de R4U- risicoscore11,15.
'Ze willen behandeld worden als iedere andere zwangere'
De focusgroepgesprekken werden opgenomen en getranscribeerd. De data werden geanalyseerd met behulp van inductieve thematische analyse. De transcripten werden ook gelezen door een van de maatschappelijk werkers en een deelnemer, die het idioom van de deelnemers bespraken met de onderzoekers, wat de analyse bevorderde16. Uit de focusgroepgesprekken kwamen vijf thema’s naar voren:
1. Kijk verder dan wie je denkt dat ik ben en zie en behandel me voor wie ik werkelijk ben
De deelnemers gaven aan het recht te willen hebben om mens te zijn en niet te worden beschouwd en behandeld als een gemarginaliseerde groep of individu in de samenleving. De deelnemers gaven aan dat zolang ze beschouwd worden als een categorie die meer risico loopt op bepaalde uitkomsten, ze het gevoel hebben een individu te zijn in een aparte categorie in de geboortezorg. Kwetsbaarheid zou niet moeten worden gedefinieerd aan de hand van etniciteit en/of postcode, dat wil zeggen demografische kenmerken. Dit mist individualisering en leidt tot gevoelens van devaluatie als persoon, vrouw en/of moeder. De deelnemers gaven aan op een gelijkwaardige manier benaderd te willen worden als niet-migranten, zonder vooraf een label te krijgen. Ze willen behandeld worden als elke andere zwangere vrouw of moeder, ongeacht achtergrond, postcode of omstandigheden. Zij gaven aan dat zolang klinische gezondheidsresultaten domineren, dit hun menselijkheid ondermijnt en dat ze daarom soms prenatale zorg vermijden.
2. Eigendom van waarheid en kennis
De deelnemers vertelden dat zij hadden ervaren dat verloskundigen en artsen de behoefte hebben om de controle over hun gezondheid en bevallingsresultaten te willen overnemen. Zij ervaren dat er een beeld bestaat dat niet overeenkomt met wie zij zijn als mens en vrouw en dat hun eigen waarheid, kennis en ervaringen niet erkend worden. De deelnemers vertelden dat zij sociale controle en macht van gezondheids- en sociale professionals hadden ervaren, alsof hun ‘anders zijn’ gecontroleerd moest worden.
3. Straf me niet omdat ik eerlijk ben
Het delen van persoonlijke informatie met de verloskundige had voor de deelnemers soms geleid tot inmenging van professionele organisaties zoals de kinderbescherming, wat ongerustheid veroorzaakte. Vrouwen hadden meegemaakt of gezien dat de kinderbescherming tussenbeide kwam nadat ze persoonlijke gegevens en informatie met de verloskundige hadden gedeeld, waardoor het soms nog moeilijker werd om thuis te wonen. Ze voelden zich gestraft omdat ze eerlijk waren, terwijl eerlijkheid een boemerangeffect had op de zorg en/of het zoeken naar hulp. Volgens de deelnemers leidt dit tot wantrouwen ten opzichte van de verloskundige en/of andere sociale of gezondheidsinstanties en het gevoel de controle te verliezen en professionals te vermijden. Het leidt tot bezorgdheid dat prenatale zorg en hulp zoeken kunnen leiden tot autoritaire maatregelen. Dit werkt het mijden van zorg in de hand.
4. Projectie van angst
De deelnemers gaven aan dat de gedachten van professionals over (het risico op) morbiditeit en mortaliteit regeerden. Dat wil zeggen: de focus van zorgverleners in de behandeling lag op een groter risico voor hen op ‘slechtere’ uitkomsten. De deelnemers merkten dat zorgverleners hun angst voor het risico op mortaliteit en morbiditeit op hen projecteerden, waardoor zij het gevoel kregen dat zij als ‘categorie’ ergens verantwoordelijk voor werden gesteld.
5. Omgaan met etikettering
Door het gebruik van checklists om risicofactoren te identificeren die mensen categoriseren als kwetsbaar, voelden de deelnemers zich minder menselijk en hadden ze het gevoel beschouwd te worden als slechts iemand met een baarmoeder, zonder betekenis of menselijkheid. Als reactie hierop stelden deelnemers zorg uit als een mechanisme om hun menselijkheid terug te winnen en om te voorkomen dat ze een etiket opgeplakt kregen of in een hokje werden gestopt. De deelnemers gaven aan onrechtvaardige sociale orde te ervaren, belichaamd door zorgverleners als controleurs van protocollen, interventies, risico’s, dood en ziekte. Deelnemers waren zich ervan bewust dat gedrag zoals het te laat aanmelden of missen van afspraken de uitkomst negatief zou kunnen beïnvloeden. De deelnemers gaven aan betrokken te willen zijn bij het zorgproces door middel van een menselijke relatie met hun zorgverlener. Als er eenmaal een relatie is opgebouwd, kan er wel over kwetsbaarheid worden gesproken.
'Vrouwen mijden geen zorg door onbekendheid met het gezondheids- en sociaal zorgsysteem, maar juist door bekendheid en ervaringen'
Conclusie
De gegevens uit beide onderzoeksfasen dragen bij aan de dialoog over de ervaringskennis van vrouwen met een migratieachtergrond over kwetsbaarheid tijdens de zwangerschap, of ze zichzelf als kwetsbaar ervaren in de context van complexe levensfactoren en eerdere en/of huidige geestelijke gezondheid en wat dit voor hen betekent. Hoewel routinescreening op kwetsbaarheid wordt aanbevolen5,11,12, suggereren onze bevindingen dat klinische screening wellicht geen exclusieve oplossing is. Wij denken dat het erkennen van ervaringskennis gunstig is voor vrouwen, omdat het de betrokkenheid, het eigenaarschap en de empowerment
van vrouwen als belangrijke spelers in het prenatale zorgproces lijkt te waarborgen en te versterken17. Onze kwantitatieve studie-resultaten suggereren dat de ervaringskennis van zwangeren met een migratieachtergrond met betrekking tot persoonlijke kwetsbaarheid overeenkomt met de percepties van onderzoekers, beleidsmakers en verloskundigen. De zelfidentificatie van vrouwen over de omvang van hun kwetsbaarheid komt overeen met de som van factoren die bijdragen tot kwetsbaarheid op basis van criteria. Omdat de ervaringskennis van vrouwen met een migratieachtergrond over kwetsbaarheid tijdens de zwangerschap overeenkomt met de criteria van de screeningsystemen die door verloskundigen worden gebruikt en met de literatuur, kunnen verloskundigen vertrouwen op de zelfperceptie en zelfkennis van vrouwen met een migratieachtergrond. Dit kan echter alleen worden bereikt door een humane relatie tussen vrouw en zorgverlener en de vrouw met een migratieachtergrond te zien als een individu en niet als een categorie. Met respect voor de waarheid, kennis en ervaringen van de vrouw over wie zij is en hoe zij leeft, en waakzaam te zijn voor het effect van inzetten van interventies en dit te bespreken. Zorgverleners moeten zich niet laten leiden door angst voor dood en ziekte, risico’s en protocollen. Vrouwen mijden geen zorg door onbekendheid met het gezondheids- en sociaal zorgsysteem, maar juist door bekendheid en ervaringen.
Bronnen:
1. M. Barnes, Care in Everyday Life; An Ethic of Care in Practice, The Policy Press, Bristol, UK, 2012.
2. J. Tronto, Caring Democracy; Markets, Equality, and Justice, New York University Press, New York, USA, 2013.
3. NJI. Wat is ervaringskennis? Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut. 2024. https://www.nji.nl/ervaringskennis/wat-is-het
4. B. van Hulst, S. Hoff. Waar wonen de armen in Nederland? Armoede in kaart, Sociaal en Cultureel Planbureau, 2019. https://digitaal.scp.nl/armoedeinkaart2019/waar-wonen-de-armen-in-nederland/
5. S. Denktas, J. Poeran, S. van Voorst, A. Vos, L. de Jong-Potjer, A. Waelput, E. Birnie, G. Bonsel, E. Steegers, Design and outline of the healthy pregnancy 4 all study, BMC Pregnancy Childbirth 253 (2014), doi:http://dx.doi.org/10.1186/ 1471-2393-14-253.
6. M.C. Balaam, K. Akkerjordet, A. Lyberg, B. Kaiser, E. Schoening, A.M. Frederiksen, A. Ensel, O. Gouni, E. Severinsson, A qualitative review of migrant women’s perceptions of their needs and experiences related to pregnancy and childbirth, J. Adv. Nurs. 69 (9) (2013) 1919–1930.
7. M. Knight, D. Tuffnell, S. Kenyon, J. Shakespeare, R. Gray, J.J. Kurinczuk (Eds.), Saving Lives, Improving Mothers’ Care – Surveillance of Maternal Deaths in the UK 2012-2014 and Lessons Learned to Inform Maternity Care from the UK and Ireland Confidential Enquiries into Maternal Deaths and Morbidity 2009-2014, National Perinatal Epidemiology Unit, University of Oxford, Oxford, 2016.
8. A. Choté, G. Koopmans, W. Redekop, C. de Groot, R. Hoefman, V. Jaddoe, A. Hofman, E. Steegers, J. Mackenbach, M. Trappenberg, M. Foets, Explaining ethnic differences in late antenatal care entry by predisposing, enabling and need factors in the Netherlands. The Generation R Study, Matern. Child Health J. 15 (6) (2011) 689–699.
9. L. Briscoe, T. Lavender, L. McGowan, A concept analysis of women’s vulnerability during pregnancy, birth and the postnatal period, J. Adv. Nurs. 72 (10) (2016) 2330–2345, http://dx.doi.org/10.1111/jan.13017 Epub 12016 Jun 13013.
10. Y. Fontein-Kuipers, E. van Limbeek, M. Ausems, R. de Vries, M. Nieuwenhuijze, Responding to maternal distress: from needs assessment to effective intervention, Int. J. Public Health 62.
11. A. Posthumus, E. Birnie, M. van Veen, E. Steegers, G. Bonsel, An antenatal prediction model for adverse birth outcomes in an urban population: the contribution of medical and non-medical risks, Midwifery 38 (2016) 78–86.
12. J. Lagendijk, E. Steyerberg, L. Daalderop, J. Been, E. Steegers, A. Posthumus, Validation of a prognostic model for adverse perinatal health outcomes, Sci. Rep. 10 (2020) 11243.
13. V. Felitti, R. Anda, D. Nordenberg, V. Edwards, M. Koss, J. Marks, Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of deaths in adults. The Adverse Childhood Experiences (ACE) Study, Am. J. Prev. Med. 14 (1998) 245–258.
14. D. Ford, M. Merrick, S. Parks, M. Breiding, L. Gilbert, V. Edwards, S. Dhingra, J. Barile, W. Thompson, Examination of the factorial structure of Adverse Childhood Experiences and recommendations for three subscale scores, Psychol. Violence 4 (4) (2014) 432–444.
15. Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, Een goed begin. Adviesrapport Stuurgroep zwangerschap en geboorte, Den Haag, 2009.
16. J. Smith, P. Flowers, M. Larkin, Interpretative Phenomenological Analysis, Sage Publications, London, 2009.
17. J. Gifford, What Makes Change Successful in the NHS? A Review of Change Programmes in NHS South of England, NHS South of England, Newbury, 2012.
Vaderbetrokkenheid in de verloskundige zorg
Tekst: Anna E Seijmonsbergen-Schermers1,2,3,4*, David Borman5, Ank de Jonge1,2,4,6, Jens Henrichs1,2,3,4, 2024-4
Verloskundige zorg richt zich primair op de zwangere en het kind. Toch hebben partners behoefte om betrokken te zijn en blijkt uit onderzoek dat ze zich vaak buitenstaander en toeschouwer voelen. Als beide ouders betrokken zijn bij de zorg voor hun kind, levert dat veel op voor beide ouders en de gezondheid en ontwikkeling van het kind. In dit artikel laten we zien wat het belang is van partnerbetrokkenheid, en specifiek vaderbetrokkenheid, in de zorg voor het kind en wat de verloskundige rol hierin kan zijn.
Wanneer ouders een kind verwachten, richt de zorg zich tijdens de zwangerschap, bevalling en postnataal traditioneel op de vrouw en het kind1,2. De term ‘midwifery’ benadrukt de relatie van de verloskundig zorgverlener met de vrouw en de conventionele definitie van verloskunde richt zich op de zorg voor vrouwen en hun kinderen3. Toch blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat partners graag betrokken willen zijn bij de verloskundige zorg4-6. Ook schriftelijke informatie wordt vaak niet specifiek op de vader gericht, om ook rekening te houden met alleenstaande moeders en niet-heteroseksuele relaties. Dit artikel richt zich specifiek op de betrokkenheid van vaders en niet op andere partners, omdat verschillen tussen mannen en vrouwen ertoe leiden dat mannelijke partners minder vaak betrokken zijn. Wel zullen veel van de inzichten ook van belang zijn voor partners die zich niet als man identificeren. Uit de literatuur wordt duidelijk dat veel vaders moeite hebben met de aanpassing aan hun nieuwe rol als vader. Hierbij ervaren ze veel onzekerheden4-7. Ze hechten waarde aan ondersteuning tijdens deze transitie naar vaderschap en willen betrokken zijn bij de zorg7. Vaak voelen ze zich echter zowel ‘geen cliënt’ als ‘geen bezoeker’ in de verloskundige zorg4-7, wat vaak leidt tot gevoelens van onzekerheid, uitsluiting en angst4.
Voordelen van betrokken vaders
Vaderbetrokkenheid brengt talloze voordelen met zich mee voor het kind, de moeder en de vader zelf. Het versterkt de ouder-kindrelatie en bevordert de emotionele en cognitieve ontwikkeling van het kind8-11. Dit is dus zowel voor het kind van belang, maar ook voor de vader die voldoening kan halen uit de goede relatie met zijn kind. Daarnaast leidt meer betrokkenheid bij vaders tot meer vertrouwen in hun opvoedingsvaardigheden en gelukkigere familie- en partnerrelaties2,9,12-14.
Dit laatste is in deze tijd met een hoog percentage echtscheidingen belangrijk. In Nederland bereikt 66% van de vrouwen economische onafhankelijkheid15. Zeker na een scheiding vervallen vrouwen sneller in armoede door de afstand die ze hebben gekregen tot de arbeidsmarkt. Meer vaderbetrokkenheid bij de zorg voor hun kind, biedt moeders een betere balans tussen werk en privé16. Bovendien geeft meer dan de helft van de ouders in Nederland aan de zorgtaken gelijk te willen verdelen, maar in de praktijk wordt dit vaak niet gerealiseerd15,17,18. Vaders zijn over het algemeen minder betrokken bij de zorg voor het kind dan moeders. Om gelijkere deelname aan de zorg vanaf het begin te stimuleren, is het cruciaal om de gevoelens van ‘geen cliënt’ en ‘geen bezoeker’ die vaders vaak ervaren tijdens de verloskundige zorg, aan te pakken en te verminderen. Door dit te doen, kan een inclusievere omgeving gecreëerd worden die een gelijke rol voor vaders bevordert, zelfs voordat het kind geboren is.
Rol van de verloskundige
De betrokkenheid van aanstaande vaders kan beginnen tijdens de zwangerschap en doorgaan tot na de geboorte van het kind en verder. Verloskundigen kunnen een essentiële rol spelen in de vroege betrokkenheid van vaders bij het ouderschap, door aanstaande ouders te laten inzien dat beide ouders belangrijk zijn bij de opvoeding van hun kind19. Dit kan op twee manieren worden bereikt. Ten eerste door vaders actief te betrekken en ten tweede door ouders te stimuleren om te praten over de verdeling van werk-/zorgtaken en verantwoordelijkheden. Zorgverleners die vaders actief betrekken bij de prenatale zorg hebben de potentie om angst te verminderen, veerkracht te vergroten en vaders te stimuleren zichzelf te zien als waardevolle ouders in plaats van toeschouwers4. Bovendien, doordat verloskundigen tijdens de prenatale zorg een vertrouwensrelatie met de ouders opbouwen, hebben zij ook de mogelijkheid om ouders te helpen keuzes te maken die helpen om hun gewenste werk-/zorgverdeling te bereiken. Een obstakel voor het realiseren van de gewenste verdeling van werk en zorg is dat beslissingen hierover vaak impliciet en automatisch worden genomen, waardoor traditionele normen over wat taken van vaders en taken van moeders zijn een grote rol kunnen spelen20. Expliciete en wederzijds gereflecteerde besluitvorming door beide partners kan daarom een meer bewuste en gewenste werk-/zorgverdeling bevorderen21, wat kan leiden tot meer vaderbetrokkenheid in veel gezinnen22. Verloskundigen kunnen een belangrijke rol spelen in het stimuleren van een dergelijk gesprek.
'Positieve impact op het welzijn van moeder en kind'
Bewustwording
In de afgelopen twee jaar hebben twaalf verloskundigen in Nederland deelgenomen aan twee leernetwerken over het onderwerp vaderbetrokkenheid. Zij dachten na over veranderingen die zij zouden kunnen aanbrengen in hun verloskundige zorg om vaders meer te betrekken en de werk-/zorgverdeling ter sprake te brengen. Deze veranderingen varieerden van kleine aanpassingen, zoals beide ouders aanspreken, tot grotere organisatorische veranderingen, zoals het opnemen van een gesprek over de werk-/zorgverdeling als vast onderdeel in de prenatale zorg. Een belangrijk thema wat naar voren kwam, was ‘bewustwording’. De deelnemende verloskundigen merkten dat ze door bewustwording over dit onderwerp dingen in de praktijk gingen veranderen. Ze gaven aan dat ze door dit onderwerp bewust werden van de belangrijke rol van vaders. De rol die zij kunnen innemen in de prenatale periode en in de zorg voor het kind, heeft positieve gevolgen voor het welzijn van moeder, kind en vader zelf. Dat verloskundigen aanstaande ouders hiervan bewust kunnen maken en de betrokkenheid van vaders kunnen stimuleren, maakte dat zij ook daadwerkelijk veranderingen in de praktijk bewerkstelligden. Hoe Leahy-Warren et al. (2023) het eerder hebben beschreven, is een mooie beschrijving van een perceptie van de rol van vaderbetrokkenheid binnen de verloskundige zorg: omdat het positieve impact heeft op het welzijn van zowel moeder als kind, zou vaderbetrokkenheid ook binnen de centrale rol van verloskundige zorg moeten vallen23.
De verloskundigen die deelnamen aan de leernetwerken gaven daarnaast aan dat zij het betrekken van vaders zelf ook als positief ervoeren en sommigen gaven aan dat het hun werkplezier vergrootte. Ook ervoeren ze verbeteringen in de relatie met beide ouders, wat de kwaliteit van zorg in hun optiek verbeterde. De verloskundigen merkten dat vaders de betrokkenheid waardeerden, beter voorbereid waren, meer deelnamen aan gesprekken, hun beter ondersteunden en hun gevoelens en ervaringen vaker deelden. Dit had ook positieve invloed op de betrokkenheid van vaders bij de zorg van het kind na de geboorte, zoals uit gesprekken van de deelnemende verloskundigen met vaders bleek. De verloskundigen stimuleerden aanstaande ouders om na te denken en te praten over de gewenste toekomstige werk-/zorgverdeling. Volgens de verloskundigen stimuleerde dit vaderbetrokkenheid bij de zorg voor het kind, wat vervolgens ook waardevol is voor de binding met het kind. Soms merkten verloskundigen weerstand bij vaders, wat ze als negatief ervoeren. Toch weerhield het hen er niet van om door te gaan met het betrekken van vaders, omdat het merendeel van de vaders er wel positief op reageerde. Ook realiseerden de verloskundigen zich dat de invloed die zij hebben mogelijk pas later tot uiting zou kunnen komen.
Inzichten uit deze leernetwerken zijn omgevormd tot concrete tips voor alle verloskundigen in Nederland om vaders meer te betrekken en de toekomstige werk-/zorgverdeling ter sprake te brengen.
Concrete tips voor het vergroten van vaderbetrokkenheid
De afgelopen twee jaar hebben we als onderzoekers bij de afdeling Verloskundige Wetenschap van Amsterdam UMC, het UMCG en AVAG, in samenwerking met de Universiteit Utrecht en Fontys Hogeschool, onderzoek gedaan naar manieren om vaderbetrokkenheid in de verloskundige zorg te vergroten. Dit heeft veel concrete tips opgeleverd die we hier willen delen. Vooral kleine veranderingen die gemakkelijk kunnen worden geïmplementeerd en geautomatiseerd, hebben een groot potentieel om vaderbetrokkenheid te verbeteren. Dat blijkt ook uit eerder onderzoek, waarin wordt beschreven dat kleine veranderingen in de communicatie grote veranderingen teweeg kunnen brengen19,23,24. Verloskundigen die meededen aan het onderzoek gaven aan dat het soms tijd kostte om kleine veranderingen te automatiseren maar dat, zodra dit was gebeurd, de veranderingen permanent werden.
Wat we willen meegeven is dat vaderbetrokkenheid gestimuleerd kan worden door verloskundigen. Kleine, haalbare veranderingen zijn een goed begin. Deze kunnen leiden tot grotere veranderingen, met als doel de betrokkenheid van de vader voor de zorg voor het kind te vergroten. In dit artikel bedoelen we met moeders, vaders en ouders vaak ook ‘toekomstige’ moeders, vaders en ouders. Uiteraard zijn deze tips ook van toepassing op partners die zich niet als man identificeren. Verbeteringen in vaderbetrokkenheid zullen ook de bewustwording voor het betrekken van partners in het algemeen bevorderen. Dit artikel richt zich specifiek op vaders, omdat uit onderzoek blijkt dat met name vaders een gebrek aan betrokkenheid ervaren en vaders vaker minder zorgtaken uitvoeren dan moeders.
Subtiele aanpassingen in taal
- Noem beide ouders bij naam bij het binnenroepen in de spreekkamer.
- Vraag aan beide ouders hoe het met hen gaat.
- Vraag bij de intake aan beide ouders naar hun werk.
- Vraag ouders die al een gezin hebben naar het welzijn van het gezin.
- Nodig beide ouders uit voor de prenatale controles.
- Moedig CenteringZwangerschap-groepen aan om partneraanwezigheid te stimuleren, tenminste tijdens enkele bijeenkomsten.
- Nodig vaders uit om vragen te stellen.
Actief betrekken van vaders
- Betrek vaders actief bij de gesprekken.
- Stimuleer vaders om contact te maken met hun ongeboren kind.
- Maak vaders bewust van de belangrijke rollen tijdens zwangerschap, bevalling en kraamperiode en moedig ze aan deze rollen te vervullen.
- Moedig vaders aan meteen na de moeder ook huid-op-huidcontact toe te passen.
- Nodig vaders uit aanwezig te zijn bij uitwendige en inwendige onderzoeken.
- Benadruk hoe belangrijk de rol van de vader is.
- Geef informatie over verlofregelingen voor vaders.
Aandacht voor de ervaringen van vaders
- Nodig vaders uit om hun ervaringen te delen met betrekking tot de zwangerschap, bevalling en kraamperiode.
- Nodig vaders uit om hun ervaringen met de zorg te delen, zowel prenataal, tijdens de bevalling als na de bevalling.
- Nodig vaders uit om te delen hoe zij hun rol ervaren.
- Help vaders omgaan met eventuele gevoelens van ongemak tijdens de bevalling.
- Wees alert op traumatische ervaringen bij de vader na een heftige bevalling.
- Bepreek ook met de vader wat zijn gevoelens zijn omtrent een miskraam of een onbedoelde zwangerschap.
- Neem in evaluatieformulieren vragen over de ervaring van vaders mee.
Informatie richten aan beide ouders
- Richt niet-privacygevoelige schriftelijke informatie aan beide ouders.
- Includeer beide ouders in informatievoorziening.
- Includeer in de aanhef beide ouders.
- Stuur informatie per e-mail (bijvoorbeeld voorlichting over prenatale screening) naar de e-mailadressen van beide ouders.
- Vermijd in communicatie het woord ‘ouders’ of ‘je partner’, gebruik hiervoor ‘moeders, vaders en andere partners’.
- Vermijd de aanspreekvorm ‘je’ als je je richt op beide ouders via een website of in andere uitingen.
- Bied vaders actief informatie aan gericht op hun rol.
- Richt een pagina op de website van de praktijk aan vaders.
- Vermijd stereotype beelden, aangezien niet alle moeders en vaders zich hiermee identificeren.
- Includeer in plaatjes over de verzorging van het kind zowel vrouwelijke als mannelijke opvoeders.
- Stimuleer ook vaders om een (deel van een) cursus te volgen.
- Geef aan dat informatie soms specifiek gericht is op de zwangere, maar ook relevant is voor de vader.
Veranderingen op praktijk- of regionaal niveau
- Richt de spreekkamer zodanig in dat de vader een gelijkwaardige plaats krijgt als de zwangere en plaats kan nemen bij de onderzoeksbank.
- Richt je in social media ook op vaders en nodig hen uit jullie praktijk te volgen op social media.
- Geef mogelijkheden voor vaders om naar het spreekuur te komen of online aanwezig te zijn als zij overdag werken. Maar geef daarbij ook ruimte aan vrouwen om alleen te komen, zodat er ruimte is om gevoelige onderwerpen te bespreken, zoals negatieve ervaringen met seks, geweld of een onveilige relatie.
- Bied in de wachtkamer niet alleen boeken of flyers voor moeders maar ook specifiek voor vaders aan.
- Besteed aandacht aan vaderdag.
- Bespreek vaderbetrokkenheid met andere collega’s in de praktijk en spreek onderling concrete acties af.
- Betrek vaders in een ouderraad of vaderraad, in plaats van uitsluitend een moederraad in te stellen.
Bespreken van de toekomstige werk/rolverdeling
- Maak bij heteroseksuele stellen ‘moederschap’ en ‘vaderschap’ een vast bespreekonderwerp in de prenatale controles (includeer het in consultschema’s/zorgpaden).
- Maak de toekomstige werk-/rolverdeling een vast bespreekonderwerp in de prenatale controles (includeer het in consultschema’s/zorgpaden).
- Benoem dat zowel vaders als moeders goed kunnen zorgen voor hun kind en dat betrokkenheid van beiden belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind.
- Bespreek deze onderwerpen niet te vroeg in de zwangerschap, aangezien vaders vaak pas in een later stadium (na 20 weken) in de zwangerschap bezig zijn met hun rol als vader.
'Vooral kleine veranderingen die gemakkelijk kunnen worden geïmplementeerd en geautomatiseerd, hebben een groot potentieel om vaderbetrokkenheid te verbeteren'
Bestaand materiaal om te gebruiken
Aanstaande ouders kunnen verwezen worden naar de website www.childbirthnetwork/ouderschap. Daar staat informatie die ouders kan helpen over dit onderwerp en over hun toekomstige rolverdeling na te denken en te praten. Voor vaders is er www.platformvaderschap.nl en voor vaders en zorgverleners de website www.vaders.nl (voorheen VDRS-Stichting Betrokken Vaderschap). De website www.pharos.nl/vaderschap biedt ook waardevolle informatie en video’s voor zorgverleners.
Daarnaast kunnen verloskundigen bijscholing volgen om meer over dit onderwerp te leren. Dit kan gevolgd worden met een training binnen het VSV, een Kansrijke Start Coalitie of als MIO. Hierbij worden verloskundigen niet alleen getraind op bewustwording, maar ook op onderbouwing van de toegevoegde waarde van betrokken vaderschap, zowel voor moeders, kinderen als voor vaders zelf. Tevens maken ze kennis met de drempels die vaders ervaren in de prenatale zorg. Ook leren ze de valkuilen bij het betrekken van vaders en krijgen ze tips ter verbetering.
Ook het Expertise Centrum Vaders (zie www.vaders.nl) kan nascholingen of spiegelbijeenkomsten met vaders bieden. Bij een spiegelbijeenkomst gaan zorgverleners
in gesprek met vaders over wat voor hen belangrijk is, onder leiding van een gespreksleider die inhoudsdeskundig is. Spiegelbijeenkomsten kunnen veel waardevolle informatie verschaffen over wat er in de eigen omgeving nodig is om vaders meer en beter te betrekken.
Affiliaties:
1. Amsterdam UMC location Vrije Universiteit. Amsterdam, Midwifery Science, De Boelelaan 1117, Amsterdam, the Netherlands.
2. Midwifery Academy Amsterdam Groningen, Inholland, Amsterdam, the Netherlands.
3. Amsterdam Public Health, Quality of Care, Amsterdam, the Netherlands.
4. University of Groningen, University Medical Center Groningen, Department of General Practice & Elderly Care Medicine, PO Box 196, 9700 AD Groningen, the Netherlands.
5. Wilhemina Children’s Hospital, Department of Obstetrics, University Medical Center Utrecht, Utrecht, Netherlands
6. Amsterdam Reproduction and Development, Amsterdam, the Netherlands.
Corresponderende auteur:
Anna Seijmonsbergen-Schermers
E-mail: a.seijmonsbergen@amsterdamumc.nl
Bronnen:
1. Nutbeam D. Health Promotion Glossary. Volume 13. Geneva: World Health Organisation Division of Health Promotion, Education and Communications; 1998.
2. Heijmans, M, Cariot, L, Brabers, A, Rademakers, J. Infographic. Eén op de drie Nederlanders heeft onvoldoende of beperkte gezondheidsvaardigheden - feiten en cijfers 2023. Utrecht: Nivel, 2024.
3. Endres LK, Sharp LK, Haney E, Dooley SL. Health literacy and pregnancy preparedness in pregestational diabetes. Diabetes Care. 2004;27(2):331–4.
4. Vila-Candel R, Navarro-Illana E, Mena-Tudela D, Pérez-Ros P, Castro-Sánchez E, Soriano-Vidal FJ, Quesada JA. Influence of Puerperal Health Literacy on Tobacco Use during pregnancy among Spanish women: a transversal study. Int J Environ Res Public Health 2020;17(8).
5. Kaufman H, Skipper B, Small L, Terry T, McGrew M. Effect of literacy on breast-feeding outcomes. South Med J. 2001;94(3):293–6.
6. Yin HS, Sanders LM, Rothman RL, Shustak R, Eden SK, Shintani A, Cerra ME, Cruzatte EF, Perrin EM. Parent health literacy and obesogenic feeding and physical activity-related infant care behaviors. J Pediatr. 2014;164(3):577–83.
7. Poorman E, Gazmararian J, Elon L, Parker R. Is health literacy related to health behaviors and cell phone usage patterns among the text4baby target population? Archives of Public Health. 2014;72(1):13.
8. Lupattelli A, Picinardi M, Einarson A, Nordeng H. Health literacy and its association with perception of teratogenic risks and health behavior during pregnancy. Patient Educ Couns. 2014;96(2):171–8.
9. Yee LM, Silver R, Haas DM, Parry S, Mercer BM, Wing DA, Reddy U, Saade GR, Simhan H, Grobman WA. Association of Health Literacy among Nulliparous Individuals and maternal and neonatal outcomes. JAMA Netw Open. 2021;4(9):e2122576.
10. Ohl M, Harris A, Nurudtinova D, Cai X, Drohobyczer D, Overton ET. Do brief screening questions or provider perception accurately identify persons with low health literacy in the HIV primary care setting? AIDS Patient Care STDs. 2010;24(10):623–9.
11. Dickens C, Lambert BL, Cromwell T, Piano MR. Nurse overestimation of patients’ health literacy. J Health Communication. 2013;18(1Suppl 1):62–9.
12. Storms H, Aertgeerts B, Vandenabeele F, Claes N. General practitioners’ predictions of their own patients’ health literacy: a cross-sectional study in Belgium. BMJ Open. 2019;9(9):e029357.
13. Creedy DK, Gamble J, Boorman R, Allen J. Midwives’ self-reported knowledge and skills to assess and promote maternal health literacy: a national cross-sectional survey. Women Birth. 2021;34(2):e188–95
14. Osborne RH, Batterham RW, Elsworth GR, Hawkins M, Buchbinder R. The grounded psychometric development and initial validation of the health literacy questionnaire (HLQ). BMC Public Health. 2013;13:658.
15. O’Hara J, Hawkins M, Batterham R, Dodson S, Osborne RH, Beauchamp A. Conceptualisation and development of the Conversational Health literacy Assessment Tool (CHAT). BMC Health Serv Res. 2018;18(1):199.
16. Klein KJ, Sorra JS. The challenge of innovation implementation. Acad Manage Rev. 1996;21(4):1055–80.
17. Fleiszer AR, Semenic SE, Ritchie JA, Richer MC, Denis JL. The sustainability of healthcare innovations: a concept analysis. J Adv Nurs. 2015;71(7):1484–98
18. Fleuren MA, Paulussen TG, Van Dommelen P, Van Buuren S. Towards a measurement instrument for determinants of innovations. Int J Qual Health Care. 2014;26(5):501–10.
19. Moores KL, Jones GL, Radley SC. Development of an instrument to measure face validity, feasibility and utility of patient questionnaire use during health care: the QQ-10. Int J Qual Health Care. 2012;24(5):517–24.
20. Davies R. The ‘Most Significant Change’ (MSC) Technique: A Guide to Its Use; 2005.
21. Moore V. Assessing health literacy. J Nurse Practitioners. 2012;8:243–4.
22. Güner MD, Ekmekci PE. A Survey Study evaluating and comparing the Health Literacy Knowledge and communication skills used by Nurses and Physicians. Inquiry. 2019;56:46958019865831.
23. Mårtensson L, Hensing G. Health literacy - a heterogeneous phenomenon: a literature review. Scand J Caring Sci. 2012;26(1):151–60.
Een kind ligt in stuit: wat is jouw rol?
Tekst: Manon Louwers | VRHL Content en Creatie, 2024-3
Een cliënt in jouw praktijk is 35 weken zwanger en het kind ligt in stuit. Je hebt er iets over geleerd in de opleiding, misschien ben je het tegengekomen tijdens een stage, maar nu gaat het om je eigen cliënt. Hoe kan je je cliënt het beste begeleiden?
Wanneer een kind aan het einde van de zwangerschap in stuit ligt, is het de rol van de verloskundige om de ouders te informeren over de mogelijkheden. Bea van der Put is versiekundige en één van de initiatiefnemers van de voorlichtingswebsite stuitinwest.nl (die binnenkort waarschijnlijk anders gaat heten, red.). Ze zegt: ‘Ligt een kind bij 34 weken in stuit? Dan is er in wezen nog niets aan de hand. Maar zodra week 35 is bereikt, ontstaat gevoelsmatig een soort issue. Plotseling moeten ouders nadenken of zij een uitwendige versie willen. En als ze dat niet willen of als het kind na de uitwendige versie in stuit blijft liggen: een stuitbevalling of een sectio.’
Eerder counselen
Met de vraag die in week 35 ontstaat, moeten de ouders binnen korte tijd keuzes maken die ze als ingrijpend kunnen ervaren. Moeten we eerder beginnen met counselen? Bea: ‘Dat is een lastige, want in 96 procent van de gevallen waarbij een stuitligging eerder in de zwangerschap voorkomt, zal het kind voor de 35 weken een hoofdligging aannemen.’ Of het verstandig is om al deze mensen te informeren over de voor- en nadelen van een uitwendige versie, een stuitbevalling en een sectio, is de vraag. ‘Dat zou voor extra spanning kunnen zorgen, wat de kans op een hoofdligging alleen maar verkleint’, zegt Bea. Daar zou zijzelf dus niet voor pleiten. Dat betekent niet dat counseling in deze fase nog niet nodig is. ‘In tegendeel. Ik zou de zwangere informeren dat het heel normaal is als je kind bij 30 weken nog in stuit ligt. Dat er ook een kans bestaat dat het kind in stuit blijft liggen. En ik zou uitleggen wat de voordelen van een hoofdligging zijn, ten opzichte van een stuitligging, zonder te benadrukken dat het pathologie is.’
'Ouders kunnen door hun omgeving negatief beïnvloed worden'
Draairuimte creëren
Praten in risicotermen kan volgens Bea voor angst zorgen; precies wat we niet willen. Wel oppert ze om eerder de vraag te stellen: ‘Wat doe jij om met je kind te spelen?’ Bea: ‘Met die vraag bedoel ik eigenlijk: wat doe jij om je kind uit te nodigen om de draai te maken?’ Als antwoord geeft Bea wat suggesties, zich tegelijkertijd beseffend dat die niet altijd wetenschappelijk zijn bewezen. Maar zij is ervan overtuigd dat ze de bewegelijkheid van het kind bevorderen en dat het in ieder geval de moeite waard is om ermee te experimenteren volgens het principe ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. ‘Stimuleer je cliënt bijvoorbeeld om tegen het kind te praten, met de handen op de buik het kind te voelen en houdingen aan te nemen waarop de zwangere merkt dat het kind reageert. Maar bijvoorbeeld ook acupunctuur, Moxa-therapie of andere alternatieve methoden kunnen worden overwogen.’ Let wel: voor deze suggesties is dus geen evidence te vinden. Daarnaast is voldoende rust volgens Bea belangrijk. ‘Sporten is prima, maar wissel dat af met genoeg ontspanning. Het is opvallend hoe weinig stuitliggingen ik in de coronaperiode had. Ik vermoed dat het komt doordat vrouwen het minder druk hadden en vaker de tijd namen om bijvoorbeeld een wandeling te maken. Wie op kantoor zit met haar benen over elkaar, geeft de baby minder ruimte om een eigen positie te kiezen dan iemand die regelmatig wisselt van houding en geregeld rechtop staat. Ikzelf zou een zwangere met een baby in stuit altijd aanraden om op tijd met verlof te gaan.’
Uitwendige versie
Vanaf 35 weken kan een uitwendige versie worden gedaan. De cliënt kiest of dit in de eerste of tweede lijn gebeurt. In 50 procent van de gevallen lukt het hiermee om het kind te laten draaien. ‘Om ouders goed te informeren over de opties, is het heel belangrijk om zélf te weten wat die opties inhouden. Eigenlijk zou iedere verloskundige een keer een uitwendige versie van dichtbij moeten meemaken. Ik nodig dan ook iedereen uit om een keer mee te lopen met een versiekundige.’ Overigens werken in sommige regio’s geen versiekundigen in de eerste lijn. Dat betekent dat een cliënt naar het ziekenhuis moet om een versie te krijgen. De counseling over de versie is onafhankelijk van de plaats waar die plaatsvindt. Bea tipt: ‘Ga als het lukt met je cliënt mee als de uitwendige versie wordt gedaan.’
'Vanaf 35 weken kan een uitwendige versie worden gedaan. In 50 procent van de gevallen lukt dat'
Stuitbevalling of sectio
Soms zijn er meerdere pogingen nodig voor een uitwendige versie. Ligt het kind dan nog steeds in stuit? Dan is het tijd om na te denken over de bevalling. Bea vertelt: ‘Toen ik net begon als verloskundige, was het heel normaal dat zwangeren met een kind in stuitligging, vaginaal gingen bevallen. Met de publicatie van de Term Breech Trial (TBT) in 2000 werd dit anders. Het zorgde voor een forse stijging van het aantal geplande sectio’s bij een kind in stuitligging.’ Steven Giesbers werkt sinds 2021 als gynaecoloog. Hij kent het onderzoek en zegt: ‘Ondanks dat vervolgstudies de conclusies uit het TBT-onderzoek weerlegden, kiezen ouders met een kind in stuitligging nog altijd vaker voor een keizersnede dan voor een vaginale bevalling. Wat meespeelt in
die beslissing is dat ouders door hun omgeving negatief beïnvloed kunnen worden. Zowel door de directe omgeving als via social media. Ze horen bijvoorbeeld dat een stuitbevalling gevaarlijk is.’ Maar voordelen zijn er zeker. Steven: ‘De voornaamste reden voor ouders om te kiezen voor een vaginale stuitbevalling is het sneller kunnen herstellen na de bevalling. Bovendien is er niet automatisch een medische indicatie bij een volgende zwangerschap.’ Ook Bea ziet voordelen: ‘Het niet plannen, maar kunnen wachten totdat het kind zelf komt kan ook belangrijk zijn voor ouders. En hoe fijn is het wanneer je als zwangere erop kunt vertrouwen dat je zelf je kind in stuitligging kunt baren. Ik denk dat dit heel erg empowerend kan werken.’ Charlotte van den Burg begeleidt als klinisch verloskundige ouders met stuitbevallingen in de tweede lijn. Ze zegt: ‘De laatste jaren zie je dat er weer meer expertise komt en nieuwe onderzoeksresultaten. Ouders zoeken naar een plek voor support in de keuze voor een vaginale bevalling. En die inzichten helpen ook de aansluiting tussen de eerste en tweede lijn in de zorg rondom de stuitbevalling te optimaliseren.'
Samenwerking zorgverleners
De samenwerking tussen de eerste en tweede lijn is volgens Bea heel belangrijk. ‘Als de uitwendige versie in de eerste lijn niet lukt, vindt vaak een tweede poging plaats in de tweede lijn. Ik vind het belangrijk om dan mee te gaan. Want ook al zie ik als versiekundige de cliënt tijdens die eerste uitwendige versie voor het eerst; voor de ouders maakt die ingreep vaak veel indruk. Ik merk dat het gewaardeerd wordt als ik meega naar de tweede lijn.’ Ook Charlotte merkt dat continuïteit van zorgverlener voordelen biedt. ‘Het kunnen bieden van continuïteit van zorgverlener geeft vertrouwen tijdens de bevalling. Voor mij zijn de mooiste stuitbevallingen dan ook die waarbij ik de ouders al ken. Bijvoorbeeld van een uitwendige versie die ze bij mij hebben gedaan of van de counseling vooraf. Belangrijk is dat ouders goed terug kunnen kijken op de gemaakte keuzes, waarbij ik ze heb begeleid. Het maakt niet uit of ze uiteindelijk vaginaal hebben kunnen bevallen of dat er toch een sectio nodig was.’
'De voornaamste reden om te kiezen voor een vaginale stuitbevalling is sneller herstel'
Informatiebronnen
Die keuzes moeten dus wel op basis van goede informatie gemaakt worden en daarom is counseling zo belangrijk. Bea heeft een aantal handige tips om beter onderlegd te counselen: ‘Bekijk de video van de KNOV (zie kader op pagina 62, red.), bezoek voorlichtingswebsites en luister de podcastaflevering die ik samen met Floortje Vlemmix opnam voor Verloskundig Baken. En vergeet niet mee te lopen met een versiekundige. Dat kan echt heel leerzaam zijn.
Bekend maakt bemind
Tekst: Sara de Waal | VRHL Content en Creatie, 2024-3
Beeld: Gerhard Taatgen en Pjotr Wiese
Op 14 juni 2024 was de inauguratie van Ank de Jonge tot hoogleraar Verloskundige Wetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Zowel haar oratie als het daaraan voorafgaande symposium stonden in het teken van relaties in de geboortezorg. Wat is er nodig om goede relaties te bevorderen? Ank vertelt over het onderzoek hiernaar.
Het is fijn dat we als afdeling Verloskundige Wetenschap nu twee reguliere leerstoelen hebben’, vertelt Ank. Ze was al regulier hoogleraar aan de VU en het Amsterdam UMC, en werkte sinds 2021 daarnaast als honorair hoogleraar Verloskundige Wetenschap aan de RUG en het UMCG. Daarnaast is de afdeling Verloskundige Wetenschap ook verbonden met de AVAG. ‘Mijn werkzaamheden blijven grotendeels hetzelfde, maar mijn functie is nu echt ingebed in het hooglerarenplan van de RUG. Dus ik ga ervan uit dat als ik vertrek iemand anders mijn plaats inneemt. Die bestendiging is een stap in het versterken van Verloskundige Wetenschap. We vonden het als afdeling dan ook een mooie gelegenheid om er een symposium aan te koppelen over het thema van mijn oratie: relaties in de geboortezorg. Het was een geslaagde dag met veel bezoekers, zowel verloskundigen als wetenschappers en cliëntvertegenwoordigers. Er waren afwisselende lezingen, van onze eigen onderzoekers Lilian Peters en Esther Feijen-de Jong, maar ook van gynaecoloog Marco Versluis en van Beth Murray Davis, een verloskundig wetenschapper uit Canada. Beth doet onderzoek naar continuïteit van zorg door verloskundigen, daar hebben relaties veel mee te maken. We weten namelijk dat continuïteit veel positieve effecten heeft, en dat dat vooral het gevolg is van de relatie die verloskundigen met vrouwen opbouwen.’
'Relaties zijn nu eenmaal complex'
Goede relaties zijn van levensbelang
In haar oratie vertelt Ank over het concept ‘Ubuntu’, dat ervan uitgaat dat goede relaties met anderen en de wereld om ons heen de kern vormen van onze identiteit. Goede relaties zijn letterlijk van levensbelang. Zo is er observationeel onderzoek waaruit blijkt dat vrouwen in kwetsbare situaties, die continue zorg van verloskundigen ontvangen, minder vaak te vroeg bevallen of een te kleine baby krijgen. ‘Er moet nog meer onderzoek naar worden gedaan,’ zegt Ank, ‘maar er zijn allerlei aanwijzingen dat de relatie met de verloskundige een positief effect heeft. Als je meer tijd met iemand doorbrengt leer je iemand beter kennen, niet alleen qua medische aspecten maar ook de psychosociale kant. Hierdoor krijgen vrouwen het gevoel dat ze je kunnen vertrouwen en benaderen, waardoor hun stressniveau lager wordt. Ze zullen sneller contact opnemen met vragen of problemen en meer openstaan voor counseling over levensstijl.’

Het gesprek aangaan op een andere manier
Maar een goede relatie opbouwen is nog niet zo makkelijk. ‘Zelfs als je denkt dat je het goed doet, zit je er soms toch naast’, vertelt Ank. ‘Tijdens mijn oratie heb ik een film laten zien, waarin je een verloskundige ziet die heel erg haar best doet om een vrouw in een kwetsbare situatie te helpen bij haar problemen. Je ziet de vrouw knikken en zeggen dat ze het begrepen heeft. Maar als de verloskundige weg is, hoor je hoe de vrouw het echt ervaren heeft: ze voelt zich niet serieus genomen, want dit is de zoveelste zorgverlener die haar problemen denkt op te lossen. De les is dat alleen je best doen niet altijd genoeg is om je te verplaatsen in mensen die anders zijn dan jijzelf. De kunst is om niet te denken dat je problemen van anderen kunt oplossen, maar om naast vrouwen te gaan staan en ze te ondersteunen bij het inrichten van hun leven op de manier zoals zij dat willen. Dat klinkt misschien vanzelfsprekend, maar het is complex om te realiseren. Daarom doen wij veel onderzoek naar hoe je nou precies tot een goede relatie komt en proberen we nieuwe methoden te implementeren. Een voorbeeld van een nieuwe methode die is ontwikkeld en uitgetest, is ‘het verbindende gesprek’: een training die wordt aangeboden aan zorgverleners in de hele provincie Groningen. Zij leren met deze training op een andere manier het gesprek aan te gaan. Bijvoorbeeld door minder te oordelen en door begrip te hebben voor keuzes die mensen maken. Je kunt iemand wel uitleggen wat de risico’s van bijvoorbeeld roken zijn, maar dat heeft geen zin als je je niet verplaatst in iemands leven. Het begint met begrijpen waarom iemand iets doet.’
'De kunst is om naast vrouwen te gaan staan en ze te ondersteunen bij het inrichten van hun leven op de manier zoals zij dat willen'
Verbinding tussen geboortezorg en sociaal domein
Wat ook in Anks oratie aan bod komt is het belang van het versterken van de samenwerking tussen instanties om relaties te verbeteren. Er zijn verschillende projecten waarin verloskundige wetenschappers de samenwerking tussen de geboortezorg en andere organisaties onderzoeken. ‘Veel problemen die vrouwen in kwetsbare situaties hebben zijn niet op te lossen binnen de geboortezorg alleen’, legt Ank uit. ‘Daarom moet er samenwerking zijn tussen de zorg in de wijk en het ziekenhuis, tussen geboortezorg en het sociaal domein, en tussen de geboortezorg en het informele netwerk van vrouwen. In het project ‘Samen voor Gezondheid’, geleid door de Verloskunde Academie Maastricht, onderzoeken we bijvoorbeeld hoe we de samenwerking tussen de geboortezorg en het sociaal domein blijvend kunnen verbeteren. Dat is ook de insteek van ‘Kansrijke Start’, waarin we met een breed netwerk samenwerken om de omstandigheden van de eerste 1.000 dagen van een kind te verbeteren.’
Een waaier van onderzoeksmethoden
De afdeling Verloskundige Wetenschap werkt samen met cliënten, verloskundigenpraktijken en docenten van de AVAG in het Childbirth Network. Ook is er een samenwerking met andere verloskundige onderzoekers, bijvoorbeeld binnen het Midwifery Research Network Netherlands (MRNN) en met onderzoeksinstituten in binnen- en buitenland. ‘Het is van belang om verschillende onderzoeksmethoden te gebruiken’, vertelt Ank. ‘Steeds vaker voeren we participatieve actie-onderzoeken uit, waarbij het onderzoeken en invoeren van nieuwe zorg tegelijk gebeurt. Er is dan een cyclus waarbij we samen met zorgverleners en cliënten steeds evalueren of iets werkt. Al doende leren we dus. Op die manier kunnen we ook meer de diepte in en samen met het veld kijken: waarom werkt het in de ene regio wel en in de andere regio niet? Relaties zijn nu eenmaal complex. In de ene situatie kan iets beter werken dan in een andere situatie. In de wetenschap bestaat de overtuiging dat het gerandomiseerde onderzoek de belangrijkste onderzoeksmethode is. Wij voeren zelf ook gerandomiseerd onderzoek uit, maar veel van de dingen die we hebben besproken zijn zo complex dat je er niet komt met alleen deze vorm van onderzoek. Daarom wil ik meegeven: staar je er niet blind op, want zeker bij complexe vraagstukken loop je het risico ze te veel te versimpelen. Beter is het om gebruik te maken van een waaier van onderzoeksmethoden en per onderzoeksvraag te kijken welke methode het beste past.’
'We weten dat continuïteit veel positieve effecten heeft'
Wat zou jij onderzoeken?
Door het versterken van de relatie tussen wetenschap en praktijk wordt Verloskundige Wetenschap volgens Ank steeds doelgerichter. ‘We blijven dit soort relaties versterken, want we zien gewoon dat we zo het meeste bereiken. Ik wil dan ook graag eindigen met een oproep aan de verloskundigen die dit lezen: benader ons vooral als je iets wilt onderzoeken. Wij horen graag wat jullie belangrijk vinden, zodat ons onderzoek ertoe doet in de praktijk!’
Je kunt contact opnemen met Ank via ank.dejonge@amsterdamumc.nl.