2025 - Nummer 3
17 september 2025Het belang van data
https://issuu.com/elmamultimedia/docs/knov_de_verloskundige_2025_3?fr=sMjIwNDg4MDM5NDI
Traditie versus praktijk: Onderzoek naar de hardnekkigheid van continue foetale bewaking
Tekst: Raymond de Vries, Lisa Kane Low, Meagan Chuey, Samia Abdelnabi, Maryn Lewallen, 2025-3
Ondanks overtuigend bewijs tegen de werkzaamheid bij laagrisicobevallingen wordt continue foetale bewaking door middel van CTG – in de Engelstalige literatuur veelal cEFM (continuous electronic fetal monitoring) genoemd – nog altijd breed toegepast in de Amerikaanse verloskundige zorg (dat wil zeggen: zorg van een obstetricus). Uit verschillende onderzoeken, waaronder Cochrane reviews en meta-analyses, blijkt dat CTG-bewaking geen voordeel biedt ten opzichte van intermitterende auscultatie (IA) bij het voorkomen van neonatale morbiditeit of mortaliteit, en dat het zelfs de kans op een sectio of instrumentele verlossing verhoogt. Desondanks wordt hier bij de meerderheid van de bevallingen in de Verenigde Staten (VS) gebruik van gemaakt. Om dit paradoxale verschijnsel te begrijpen, is een etnografisch onderzoek uitgevoerd naar de praktijk van foetale bewaking op een drukke verloskamer in een academisch ziekenhuis.

Ter voorbereiding van dit onderzoek zijn een grondige literatuurstudie en diverse voorbereidende studies gedaan. Hierbij kwamen drie thema’s naar voren:
1. Juridisch perspectief
In aansprakelijkheidszaken volgen rechtbanken doorgaans de lokale klinische praktijk in plaats van evidence-based richtlijnen, wat betekent dat artsen een groter risico lopen om aansprakelijk gesteld te worden als ze nationale aanbevelingen volgen dan wanneer ze doen wat collega’s in hun regio doen (Spector-Bagdady et al., 2017).
2. Perspectieven van aanstaande ouders
Cliënten hebben vaak geen toegang tot juiste informatie over de mogelijkheden van foetale bewaking. In de meeste voorlichtingsbronnen wordt IA niet genoemd en wordt CTG-bewaking gepresenteerd als de standaardmethode voor foetale bewaking. Uit de focusgroepen met jonge moeders bleek dat zij zich niet bewust waren van de risico’s van CTG-bewaking en zelden werden gevraagd om toestemming voor de bewaking. Uit de enquête bleek dat meer dan 80 procent van de vrouwen graag wil dat hun toestemming wordt gevraagd voor CTG-bewaking tijdens hun bevalling.
3. Perspectieven van zorgverleners
Zorgverleners erkenden het bewijs voor IA, maar noemden factoren zoals ziekenhuisbeleid, workflowvereisten, zorgen over aansprakelijkheid en het doorschuiven van verantwoordelijkheid als redenen voor de overmatige afhankelijkheid van CTG-bewaking. Verloskundigen beschreven dat CTG-bewaking ook een functie heeft buiten klinische noodzaak, zoals emotionele steun en juridische bescherming.
Deze bevindingen vormden de basis voor dit etnografische onderzoek.
Methodes
Omdat gedrag dat in focusgroepen of enquêtes wordt gerapporteerd mogelijk niet overeenkomt met de praktijk, zijn er interviews en observaties uitgevoerd op een verlosafdeling. Het doel was inzicht krijgen in realtime-besluitvorming, de invloed van workflows en welke invloed de afdelingscultuur heeft op de keuze voor bewaking. Onderzoekers hebben 121 uur geobserveerd op de verloskamers van een groot academisch ziekenhuis, aangevuld met interviews met zes sleutelinformanten, waaronder een gynaecoloog, verloskundige en verpleegkundige. Verder zijn er talloze informele gesprekken gevoerd.
Resultaten
Uit de bevindingen bleek dat de aanhoudende toepassing van CTG-bewaking in de klinische praktijk voortkomt uit zowel klinische als niet-klinische factoren:
I. Klinische overwegingen: de paradox van risico
Zorgverleners erkennen dat CTG-bewaking kan leiden tot onnodige sectio’s, maar geven er toch vaak de voorkeur aan uit angst een zeldzame maar ernstige uitkomst te missen, zoals foetale sterfte. De emotionele en psychologische impact op zowel gezinnen als zorgverleners speelt mee in deze voorkeur.
Bovendien hebben zorgverleners moeite met het definiëren van ‘laag risico’, omdat het onderscheid vervaagt door steeds bredere criteria voor ‘hoog risico’. Deze onduidelijkheid maakt het moeilijker om evidence-based richtlijnen toe te passen waarin IA wordt aanbevolen bij zogenoemde laagrisicobevallingen.
'Evidence-based zorg wordt ondermijnd door emotionele, institutionele en logistieke weerstand tegen verandering'
Ten slotte heeft de angst voor aansprakelijkheidsclaims een sterke invloed op de voorkeur voor CTG-bewaking. Het risico op juridische gevolgen als er iets misgaat bij IA, hoe onwaarschijnlijk ook, weegt vaak zwaarder dan bewijs waaruit blijkt dat CTG-bewaking weinig voordeel biedt in gevallen waarbij sprake is van een laag risico.
II. Niet-klinische factoren
Er zijn ook verschillende niet-klinische overwegingen vastgesteld die bijdragen aan het gebruik van continue bewaking wanneer intermitterende bewaking aanbevolen wordt.
A. Angst voor tuchtzaken
Zoals hierboven vermeld, speelt de angst voor tuchtzaken een complexe rol bij het gebruik van CTG-bewaking. Zorgverleners begrijpen de juridische implicaties van uitkomsten en kiezen vaak voor CTG-bewaking om te vermijden dat ze aansprakelijk kunnen worden gesteld. Hoewel de angst voor een aansprakelijkheidsclaim vaak als verklaring wordt genoemd voor het overmatig gebruik van CTG-bewaking, hebben zorgverleners een genuanceerder beeld van de manier waarop juridische zorgen de keuze voor een methode voor foetale bewaking beïnvloeden. In de gesprekken op de afdeling en in interviews hoorden de onderzoekers vaak: ‘de olifant in de kamer waar we het niet vaak over hebben is … de angst voor tuchtzaken.’ Ze hoorden echter ook dat aansprakelijkheid niet de belangrijkste reden was voor het gebruik van continue bewaking. Zoals een gynaecoloog zei:
‘Soms worden gynaecologen in een kwaad daglicht gesteld, met opmerkingen als: ‘O, dit doet u alleen om uzelf in te dekken zodat u niet wordt aangeklaagd.’ Maar … ik vind dat een wat oneerlijke voorstelling van zaken, want ik denk dat mensen … dat hun voornaamste doel is dat de baby gezond en wel ter wereld komt, toch?’
Een andere gynaecoloog was het daarmee eens, maar merkte op dat een sectio juridisch inderdaad bescherming kan bieden:
‘We leveren liever geen zorg op basis van medisch juridische overwegingen of defensieve geneeskunde, maar de realiteit is dat ik niet weet of gynaecologen aangeklaagd worden voor ‘onnodige’ keizersneden. Hoe definiëren we dan wat een onnodige keizersnede is? En altijd als er iets mis is met de baby, volgt de vraag: ‘Dokter, wanneer had u een keizersnede kunnen doen?’
Op de vraag of een zorgverlener zich met een CTG-registratie kan beschermen tegen een tuchtzaak, antwoordde dezelfde gynaecoloog, verwijzend naar meerdere onderzoeken naar de intra- en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de interpretatie van CTG-registraties:
‘Dat is eigenlijk niet houdbaar … want een van de uitdagingen is dat observatoren hartslagregistraties vaak heel verschillend interpreteren … er is een uitstekend onderzoek … waarin ze een groep ‘experts’ een klinisch scenario en foetale hartslagregistraties lieten beoordelen. Zes maanden later kregen dezelfde experts exact dezelfde registratie, maar met een ander verloop. Als de uitkomst dan negatief was, zeiden dezelfde artsen die eerder
oordeelden: ‘O, dit was gepast handelen’ nu: ‘O nee, ze hadden [iets anders] moeten doen.’ Bij exact dezelfde registratie. [De]zelfde beoordelaar, maar met kennis van de afloop, beïnvloed door de ‘retrospectoscoop’.’
Het is moeilijk om angst voor schade aan je patiënten los te koppelen van de angst om aangeklaagd te worden voor die schade. Maar het is duidelijk dat CTG-bewaking de onrust in de verloskamer niet heeft weggenomen, en dat het gebruik van IA wordt beperkt door de angst voor tuchtzaken, zelfs wanneer dat als best practice wordt aanbevolen.
B. Verlies van vaardigheden en opleidingskloof
Het wijdverbreide gebruik van CTG-bewaking heeft geleid tot een afname van IA-vaardigheden onder nieuwe zorgverleners. In het geval van foetale bewaking heeft CTG-bewaking het onderwijs aan de volgende generatie zorgverleners veranderd, waardoor ze de voortgang van de bevalling en de toestand van de foetus niet meer zonder monitor kunnen beoordelen. Een verpleegkundige legde uit dat de afhankelijkheid van CTG-bewaking de vaardigheden heeft verminderd die nodig zijn om een vrouw durante partu te beoordelen:
‘De CTG is een stukje informatie, en de monitor is een technologisch hulpmiddel, niet anders dan je handen. Volgens mij zijn mensen in de loop van de tijd gaan geloven dat dat ding [CTG-bewaking] al hun problemen zal oplossen. Dat het alles zal vertellen wat ze moeten weten. En dus hoef ik niet meer te vertrouwen op mijn handen, en op wat ik weet dat juist is. En het is moeilijk om dat soort dingen tegenwoordig aan mensen te leren, omdat technologie overal aanwezig is.’
'Patiënten worden nauwelijks betrokken bij beslissingen over foetale bewaking'
C. Beleid en systeeminfrastructuur
Beleidskaders en ziekenhuisstructuren versterken indirect het gebruik van CTG-bewaking. CTG-bewaking heeft de voorkeur bij standaardinstellingen in elektronische patiëntendossiers en verplichte protocollen. Afdelingsbeleid heeft directe en indirecte invloed op de beslissingen van zorgverleners over de voorkeursmethode van foetale bewaking, en bevordert of belemmert de toepassing van evidence-based practice. Naast officiële evidence-based beleidsregels zijn er ook beleidsmaatregelen die op het eerste gezicht niets met bewaking te maken hebben, maar toch invloed hebben op hoe foetale bewaking wordt uitgevoerd. Uit de bevindingen bleek dat de invoering van een nieuwe versie van het elektronisch patiëntendossier (EPD) leidde tot een beleidswijziging die de manier veranderde waarop verpleegkundigen hun werk mochten doen. Bij het oude EPD was er geen aparte opdracht van een arts nodig voor elke fase van de verpleegkundige zorg bij foetale bewaking, waardoor verpleegkundigen de vrijheid hadden om beslissingen te nemen op basis van afdelingsbeleid, richtlijnen en de klinische situatie. Het nieuwe EPD beperkte hun autonomie tijdens de intrapartumzorg en vereiste een ‘opdracht’ van een arts voor elke wijziging in de zorg, zoals het starten of stoppen met IA.
D. Rol van de patiënt en communicatiekloof
Patiënten worden grotendeels niet geïnformeerd en worden nauwelijks betrokken bij beslissingen over foetale bewaking. Wanneer er tijdens interviews en observaties gevraagd werd naar de rol van patiëntenvoorkeur, was het meest voorkomende antwoord dat er CTG-bewaking zou worden gebruikt, behalve in het uitzonderlijke geval dat een patiënt om IA vraagt. Navraag bij de patiënt wat voor type bewaking haar voorkeur had, gebeurde zelden, zoals genoemd in de veldnotities: ‘Tenzij de patiënt om IA vraagt of het in haar bevalplan staat, lijkt het erop dat niemand het heeft over haar voorkeur of het met haar bespreekt.’
E. Workflow en gemak
CTG-bewaking past gemakkelijker in moderne klinische workflowstructuren, doordat hiermee bewaking op afstand mogelijk is en het registreren eenvoudiger is. Diverse gynaecologen gaven aan hoe de werkdruk van zorgverleners is verminderd door de ontwikkeling van de technologie: van een los apparaat in elke verloskamer naar centrale bewaking, waarbij meerdere patiënten kunnen worden bewaakt op afstand. Centrale bewaking beïnvloedt de workflow van verpleegkundigen op ten minste twee manieren: het maakt het ‘gedeeld toezicht’ (de gezamenlijke zorg voor patiënten)
makkelijker, en het vereenvoudigt de rapportage. Op de afdeling zagen de onderzoekers regelmatig dat verpleegkundigen de zorg voor patiënten overdroegen terwijl ze in een ruimte met centrale bewaking zaten.
'Dit onderzoek laat zien hoe moeilijk het is om medische handelingen te veranderen, zelfs als het bewijs overduidelijk is'
Traditie versus bewijs
De vijf bovenstaande factoren beïnvloeden en versterken elkaar, wat leidt tot een zichzelf in stand houdende traditie waarbij CTG-bewaking wordt gebruikt ondanks gebrek aan bewijs om deze praktijk te onderbouwen. Door angst voor rechtszaken is er minder training in IA, wat op zijn beurt de afhankelijkheid van CTG- bewaking versterkt, het afdelingsbeleid beïnvloedt en de opties voor vrouwen durante partu beperkt.
Evidence-based zorg wordt ondermijnd door emotionele, institutionele en logistieke weerstand tegen verandering, waardoor CTG-bewaking een verankerde klinische traditie wordt, een overgeërfde praktijk waar geen vraagtekens bij worden gezet.
Om de status quo te veranderen, bevelen de onderzoekers het volgende aan:
• betere voorlichting voor aanstaande ouders over foetale bewaking, waaronder verplichte informed consent, op basis van onderzoek naar de voor- en nadelen van CTG-bewaking en IA;
• herziening van het ziekenhuisbeleid – niet alleen beleid dat expliciet over bewaking gaat, maar ook beleid over hoe bewaking wordt toegepast. Denk bijvoorbeeld aan hoe de eisen van een EPD, verplichte non-stress tests (NST’s) bij opname, of personeelsbeleid kunnen leiden tot CTG-bewaking gedurende de gehele bevalling en het gebruik van IA ontmoedigen;
• het ter discussie stellen van de veelgehoorde aanname dat centrale bewaking goedkoper is, en dat het toepassen van de nationale norm voor een-op-een verpleegkundige zorg waarbij het gebruik van IA wordt ondersteund tot hogere kosten zou leiden;
• verplichte en doorlopende training in IA en CTG-bewaking voor artsen, niet alleen voor verpleegkundigen en verloskundigen.
Ze pleiten niet zozeer voor het afschaffen van bepaalde praktijken, maar voor het implementeren van praktijken waarbij bestaande kennis over bewaking wordt toegepast om de dagelijkse routines in de verloskundige zorg te organiseren. Dat is de eerste stap op weg naar het creëren van een traditie die niet gebaseerd is op klinische gewoonten, maar op bewijs.
Dit onderzoek laat zien hoe moeilijk het is om medische handelingen te veranderen, zelfs als het bewijs overduidelijk is. De hardnekkigheid van CTG-bewaking is het gevolg van een traditie die is gestoeld op de complexe wisselwerking tussen angst, workflow, en traagheid van het zorgstelsel. Om de overgang naar evidence-based verloskundige zorg te bewerkstelligen, is er dan ook niet zozeer beter bewijs nodig, maar een hervorming van het zorgstelsel.
Related articles:
- Spector-Bagdady K, De Vries R, Harris LH, Low LK. Stemming the Standard-of-Care Sprawl: Clinician Self-Interest and the Case of Electronic Fetal Monitoring. Hastings Cent Rep. 2017 Nov;47(6):16-24. doi: 10.1002/hast.781.
- Chuey M, De Vries R, Dal Cin S, Kane Low, L. 2020. Maternity Providers’ Perspectives on Barriers to Utilization of Intermittent Fetal Monitoring A Qualitative Study J Perinat Neonat Nurs 2020, 34 (1), 46–55.
- Dal Cin, S., Kane Low, L., Lillvis, D., Masten, M., De Vries, R, What Do Women Want? Consent for the Use of Electronic Fetal Monitoring, International Journal of Childbirth, Vol. 11, no. 3, October, 2021
- Small KA, Sidebotham M, Fenwick J, Gamble J. “I’m not doing what I should be doing as a midwife”: An ethnographic exploration of central fetal monitoring and perceptions of clinical safety. Women Birth. 2022 Mar;35(2):193-200.
Vier onderwijsprofessionals zwaaien af: De opleiding Verloskunde door de jaren heen
Tekst: Jan de Gier | VRHL Content en Creatie, 2025-3
Beeld: De Beeldredacteur
Per 1 september traden ze uit dienst en laten ze in totaal 94 jaar ervaring achter op de Hogeschool Rotterdam. Annemarie Lodder, Enja Romeijn, Leonie Welling en Stans Verschuren bereiken alle vier de leeftijd van 67 jaar en nemen afscheid van de opleiding Verloskunde. In dit artikel een terugblik op tientallen jaren onderwijs en ontwikkelingen binnen een dynamisch vakgebied.

Hoe ze de opleiding achterlaten? ‘Als een hele goede’, vertelt Leonie onomwonden. ‘We hebben tevreden studenten en scoren elk jaar heel hoog als opleiding. Dat komt omdat we een hecht team van bevlogen docenten hebben en studenten die bewust kiezen voor de opleiding. Dat maakt het makkelijker. In wezen is er niks veranderd ten opzichte van toen ik zelf startte. Natuurlijk zijn er verschillen met de studenten van toen, maar als het bijvoorbeeld om inzet gaat, zie ik vooral overeenkomsten.’
'Studenten letterlijk bij de les te houden, daar gaat het uiteindelijk om'
Essentie
Annemarie vult aan: ‘De essentie van het beroep is natuurlijk nog hetzelfde, net als de motivatie om dit vak uit te oefenen. Er zijn nog altijd meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Ook de basisvaardigheden zijn nog steeds herkenbaar natuurlijk. Wat wel veranderd is, is de aandacht voor onderzoek. Dat was er vroeger absoluut niet.’ Of zoals Leonie zegt: ‘Evidence-based medicine moest nog worden uitgevonden.’
Stans luistert er instemmend naar. ‘Ik ben twintig jaar geleden aangenomen om onderzoek in de opleiding in te bedden. Dat kwam toen voor het eerst in het curriculum. Daarvoor werkten we wel evidence-based, maar het was geen leerlijn of iets dergelijks. Hoe studenten iets moeten onderbouwen en bijvoorbeeld de nieuwste (wetenschappelijke) artikelen kunnen vinden in de database, dat was er toen allemaal nog niet.’
Veranderingen
Ook de maatschappelijke context waarin verloskundigen werken, is veranderd. ‘De maatschappij is veeleisender geworden’, vertelt Enja. ‘We leiden studenten op om hier zo goed mogelijk tegen bestand te zijn. Er is meer bureaucreatie en de cliënten zijn mondiger geworden, net als zorgverleners waar je mee samenwerkt. Dat vraagt om een scherpere beroepshouding. Je moet nu meer op je hoede zijn en weten wat er speelt.’
Het zijn uitdagingen waar je als opleiding op in moet spelen, zo benadrukt het viertal. Persoonlijke ontwikkeling is daarbij heel belangrijk. Vroeger, memoreert Leonie, leerde je hoe verloskunde werkte, punt. ‘Hoe je vervolgens volwassen en een professional werd, dat moest je zelf maar uitzoeken.
Dat is wel echt veranderd.’ Annemarie: ‘Studenten moeten zich ook als persoon gaan voegen in het vak. Dus die persoonlijke ontwikkeling is heel belangrijk, ook gezien de samenwerkingsverbanden – met andere zorgprofessionals – die er meer zijn dan vroeger. Het is voor veel studenten een beladen begrip, maar reflectie helpt daar enorm bij. En denk ook aan verschillende werkvormen: samen iets doen als studenten, daarop terugkijken en feedback krijgen over hoe je hebt samengewerkt.’
'Hoe studenten iets moeten onderbouwen en artikelen kunnen vinden in de database, dat was er toen allemaal nog niet'
Terugblik
Wie met 94 jaar onderwijservaring om tafel zit, ontkomt niet aan een terugblik waarbij nostalgie, humor en heimwee elkaar afwisselen. Leverde een student destijds een stagebeoordeling in, dan bestond de begeleiding uit enkel een kort gesprekje aan het bureau. Een wereld van verschil met hoe gestructureerd de begeleiding van studenten én van stagebegeleiders nu geregeld is. ‘Ik herinner me ook dat een student haar proeve van bekwaamheid meerdere keren achter elkaar niet haalde’, blikt Enja terug. ‘We hadden toen besloten dit gesprek spontaan af te nemen, waardoor ze het van tevoren niet wist. Toen slaagde ze wel. Zo ging dat toen, het was minder geformaliseerd.’ Stans, glimlachend: ‘Het was wel zorg op maat voor de student, nu je het zo zegt. Dat doen we nog steeds, maar de opleiding is nu – binnen het kader van de hogeschool – meer gebonden aan regels en afspraken. Dat maakt het niet slechter, in tegendeel zelfs, maar er is wel een verschil in bewegingsvrijheid. Spontaan iets nieuws bedenken en dat direct kunnen uitvoeren is nu minder mogelijk.’
Ondanks de nostalgische terugblik kijken de vier professionals ook heel serieus naar de huidige uitdagingen. ‘Er zijn jonge verloskundigen die het na enkele jaren niet meer volhouden en uit het vak stappen’, vertelt Annemarie. ‘Overbelast, te veel ballen in de lucht. Heel vaak beginnen onze nieuwe collega’s drie dagen na het afstuderen al met werken, soms dezelfde dag nog. En op drie plekken tegelijk. Het arbeidsethos is heel hoog. Als je dan ook een relatie krijgt, kinderen… en dan nog de social media en alle verwachtingen die daarbij horen. Het is niet eenvoudig. Daarom is het ook goed om tijdens de opleiding te kijken naar de balans tussen werk en privé, zeker in een vak waar je dag en nacht beschikbaar moet zijn.’ Enja: ‘Het is allemaal wat complexer geworden. Er is veel overleg, administratie, afstemming met ziekenhuizen. Daar kun je ook aan ten onder gaan.’
'De cliënten zijn mondiger geworden, net als zorgverleners waar je mee samenwerkt'




Thuisbevallingen
Naast beroepsinhoudelijk je vak beheersen, is het belangrijker dan ooit om op de hoogte te zijn van ontwikkelingen in de verloskunde, het werkveld en de maatschappij. Zo is de thuisbevalling heel lang de standaard geweest, maar het gemiddelde is gedaald naar ongeveer 13 procent. ‘Als opleiding
leiden we professionals op die in staat zijn zelfstandig vrouwen en hun partner tijdens de zwangerschap, bevalling en de periode daarna te begeleiden. Ook wanneer de bevalling thuis ‘driehoog achter’ plaatsvindt’, zo illustreert Annemarie. ‘Maar veel bevallingen vinden nu poliklinisch plaats. Mensen willen heel graag naar het ziekenhuis en daarna weer naar huis als het kan. Hoe rolt die ontwikkeling zich uit? En hoe verhoud je je daartoe? Waar sta je als verloskundige voor? Dat zijn belangrijke vragen. Wij houden nog steeds de thuisbevalling hoog, maar hoe lang nog? En hoe erg is dat? Wij maken ons er wel zorgen over. Het is een prachtige kans dat je thuis kan bevallen. Er wordt gesuggereerd dat er in het ziekenhuis niks mis kan gaan, maar dat is uiteraard niet zo. Dat is een spanningsveld: gaan we volledig voor de medische technologie en alles onder controle houden? Of mag een zwangerschap ook een natuurlijk proces zijn waar we vrouwen de autonomie geven, en waar de verloskundige haar bijstaat in ongewisse momenten?’ Leonie: ‘Beroemdheden die een minder leuke bevalling hebben gehad dan gehoopt, hebben daar ook een rol in. Het boekje van Claudia de Breij bijvoorbeeld, dat is een grote aanklacht tegen de verloskunde. Eén ervaring wordt op die manier iets wat voor iedereen lijkt te gelden. Daar kan ik niet tegenop.’
Het maakt dat veel bevallingen van de eerste lijn overgedragen worden naar de tweede lijn, veel meer dan vroeger. ‘In het buitenland vinden bijna alle bevallingen in het ziekenhuis plaats’, vertelt Enja, ‘maar wél altijd geleid door de verloskundige, behalve bij grote pathologie. Dat is een verschil met hier. In Nederland is er echt een duidelijke knik: of je bent eerste lijn, of je bent tweede lijn.’ Stans: ‘Je kunt je afvragen of dat de continuïteit van zorg ten goede komt. En dat is juist zo belangrijk. We moeten ervoor zorgen dat cliënten nooit tussen wal en schip vallen. Dat zij vertrouwen houden in zichzelf omdat de omgeving – de eerste, tweede of derde lijn – het met elkaar goed organiseert.’
Hoogtepunten
Alle vier kijken ze terug op een hele mooie tijd binnen de opleiding waar altijd volop ruimte was voor bijscholing, symposia en zelfontplooiing. Ze konden zich vastbijten in thema’s die uiteindelijk hebben bijgedragen aan de professionalisering van de opleiding. ‘We hebben er niet voor niets zo lang gewerkt’, zo klinkt het, ‘en altijd vier dagen per week’. Ook de opkomst van digitale tools en AI is hen niet ontgaan. ‘Docenten van nu’, zo vat Leonie samen. Hoogtepunten zijn er genoeg: ‘Ik vind het stimulerend dat we als opleidingen ruim tien jaar geleden in gemeenschappelijkheid de herregistratie BIG voor verloskundigen hebben opgepakt’, vertelt Stans. ‘In Rotterdam vindt de begeleiding van dit traject plaats. Het is heel leuk om daarmee bezig te zijn.’
Annemarie: ‘Het herregistratietraject heeft ook mij veel voldoening gegeven. Ik ben trots op collega’s die opnieuw instromen en met vernieuwd elan aan de slag gaan. Dat ik hier 28 jaar heb gewerkt, heeft ook zeker te maken met het begeleidingsaspect van zowel studenten als van stagebegeleiders. De opleiding is intensief en hierdoor voer je wezenlijke gesprekken. Ook tijdens de stages: de gesprekken die we met de student en haar begeleider voeren zijn van groot belang en leveren verbinding op. Ik heb hier zelf ook veel van geleerd. Begeleiden is een kunst en ik ben blij dat we daar zo op hebben ingezet.’
Enja: ‘Die verbinding zoeken is heel mooi, zodat er weer vertrouwen ontstaat tussen student en begeleider. Dat vond ik ook mooi aan het opbouwen van internationalisering. We laten studenten letterlijk over de grens kijken. Hoe ziet de verloskunde eruit in andere landen? Ik had vroeger het idee: wij doen het goed, en zij niet. Maar als je goed kijkt, zie je dat we allemaal hetzelfde nastreven. Onze collega’s over soms verre grenzen doen het op een andere manier, soms zelfs beter. Ik ben er trots op dat we zo zijn gaan kijken.’
'Heel vaak beginnen onze nieuwe collega’s drie dagen na het afstuderen al met werken'
Kaartje
Leonie tovert een kaartje tevoorschijn, geschreven door een oud-student. Ze leest voor: ‘Dankzij jou lopen er verloskundigen rond die zonder jouw support allang het bijltje erbij neer hadden gegooid’. ‘Het gaat mij helemaal niet om die veer in m’n kont, maar om wat we in ons werk kunnen doen: studenten letterlijk bij de les te houden. Daar gaat het uiteindelijk om. Je doet het voor de studenten, en in het verlengde voor de vrouw die onder hun begeleiding gaat bevallen.’
Midwives' Data Hub: 'Data is leuk, krachtig en onmisbaar'
17 september 2025Het belang van data
Tekst: Sara de Waal | VRHL Content en Creatie, 2025-3
Beeld: Jessica White
Deze zomer werd het vernieuwde kennisplatform van de International Confederation of Midwives (ICM) gelanceerd: de Midwives’ Data Hub. Jessica White, hoofd van dit project, legt uit hoe en waarom dit dataplatform verloskundigen op een toegankelijke manier in contact brengt met data, kennis en een wereldwijd netwerk.
Een plek waar alle indicatoren over verloskundige zorg, en hoe deze zich verhouden tot de gezondheid van moeders en pasgeborenen, niet alleen voor iedereen toegankelijk zijn, maar ook dienen om gemeenschappen, verloskundigen en beleidsmakers meer macht te geven. De democratisering van verloskundige data. Met dit doel voor ogen ontwikkelde de ICM in 2021 het eerste online dataplatform voor verloskundige gegevens: de Global Midwives’ Hub. Onder leiding van Jessica White, specialist in geografische informatie systemen, werd op 22 juli 2025 een verbeterde versie van dit platform gelanceerd: de Midwives’ Data Hub.
De impact van verloskundigen
Jessica vertelt: ‘Veel te lang zijn verloskundigen onderbelicht geweest in wereldwijde gezondheidsdata. Door hen in de Midwives’ Data Hub centraal te zetten, kunnen we laten zien hoe groot de impact van verloskundigen is. Dat is belangrijk omdat we weten dat zij de oplossing zijn voor ontzettend veel problemen. En dat kunnen we aantonen. Bijvoorbeeld door verbanden te laten zien tussen verloskundige personeelsgegevens, indicatoren op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, én gegevens over al dan niet stimulerende omgevingen en leiderschapsstructuren. In het nieuwe systeem zijn gegevens over verloskunde en gezondheidsresultaten toegankelijker en zichtbaarder dan ooit. Deze gegevens zijn de sleutel tot het versterken van de verloskunde wereldwijd, doordat ze verloskundigen in staat stellen om meer inzicht te krijgen in de zorg die ze verlenen en tot welke gezondheidsresultaten keuzes leiden.’
'Verloskundigen zijn de oplossing voor ontzettend veel problemen'
Datagestuurd handelen
Het dataplatform is toegankelijk via de website datahub.internationalmidwives.org. Met een gebruiksvriendelijke interface kun je eenvoudig landen bekijken en vergelijken. ‘De gebruikerservaring was een topprioriteit’, zegt Jessica. ‘We wilden het gemak en de snelheid bieden die mensen van platforms zoals Amazon verwachten. Binnen drie klikken moet je bij de data-indicatoren zijn die je zoekt.’ Volgens haar is voor elke verloskundige relevante informatie te vinden. Zo kunnen verloskundigen in landen met een hoog inkomen, zoals Nederland, indicatoren zoals het aantal keizersneden in verschillende landen vergelijken met behulp van de Explore- and Compare-tools. In welke vergelijkbare landen is het percentage hoger of lager? Welke factoren spelen mee? En hoe verhoudt het percentage van elk land zich tot de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie? De Data Hub ondersteunt ook het gesprek met beleidsmakers, doordat verloskundigen snel toegang hebben tot data die hun verhaal onderbouwen. ‘Als je geen kennis hebt van de huidige stand van zaken in de verloskundige zorg in je land, kun je ook niet goed bepalen waar je als beroepsgroep naartoe wilt.’ Datagedreven besluitvorming is dan ook een belangrijk doel van de ICM. Maar alleen het beschikbaar stellen van data is niet voldoende, legt Jessica uit: ‘Het moet ook toegankelijk, begrijpelijk en makkelijk te gebruiken zijn. Daarom is het platform ontworpen met een sterke focus op gebruiksvriendelijkheid. Visuele vergelijkingen tussen indicatoren zijn eenvoudig te bekijken en te raadplegen – zowel op een computer als op een mobiel apparaat – waardoor ze praktisch zijn voor gebruik in presentaties en rapporten. Dat is een praktische functionaliteit die ook nuttig is voor andere belangrijke doelgroepen van dit platform: onderzoekers, journalisten, beleidsmakers, lobbyisten en andere stakeholders.’
Resource Hubs
Naast de datavisualisaties behoren volgens Jessica de Resource Hubs tot de meest waardevolle onderdelen van de Midwives’ Data Hub. Deze Resource Hubs staan op dezelfde website en bestaan uit verzamelde bronnen en bewijsmateriaal over actuele kwesties voor verloskundigen, zoals mentale gezondheid, werken in conflictgebieden en omgaan met extreme hitte. Ze legt uit: ‘De Resource Hubs helpen verloskundigen hun rol als eerstelijns hulpverlener te erkennen en te omarmen, of het nu gaat om conflicten, natuurrampen of andere crises. Ze benadrukken de belangrijkste risico’s waarmee vroedvrouwen te maken kunnen krijgen en bundelen praktische tools, richtlijnen en wereldwijde bronnen ter ondersteuning van hun werk aan de frontlinie. Van overstromingen in Pakistan tot de aardbeving in Marokko: verloskundigen treden op in buitengewone omstandigheden. Dit sluit goed aan bij het thema van de International Day of the Midwife van dit jaar: Critical in Every Crisis. Dat geldt zeker ook in tijden van toenemende klimaatuitdagingen. De Resource Hubs helpen verloskundigen dus ook om zich optimaal voor te bereiden op lastige tijden.’
Transparantie voorop
De ICM werkt samen met de onderzoekers en data-analisten van Novametrics om data te verzamelen uit een scala van betrouwbare en gevalideerde bronnen wereldwijd. White licht toe: ‘De meeste gegevens in de Midwives’ Data Hub zijn afkomstig uit het ICM State of the World’s Midwifery (SoWMy) Report 2021, onze basisbron. Aanvullende belangrijke datasets zijn afkomstig van StatCompiler, UNFPA en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO levert bijvoorbeeld gegevens over neonatale sterfte, vroeggeboortes en moedersterfte; UNFPA biedt schattingen over de toegang tot moderne anticonceptie en andere indicatoren voor seksuele en reproductieve gezondheid. UNICEF levert ook een belangrijke bijdrage, met gegevens over vroege borstvoeding en het percentage bevallingen waarbij gekwalificeerd zorgpersoneel aanwezig is. Hiernaast zijn er nog allerlei andere wereldwijde datasets en onderzoeksrapporten geraadpleegd, die we allemaal hebben gedeeld op de methodologiepagina. Om de nauwkeurigheid te garanderen, valideren we elk kwartaal of de gegevens nog kloppen. Ook geven we de datum van de meest recente update voor elk datapunt duidelijk weer.’
De vernieuwde Data Hub
Sinds de lancering van de eerste versie van het dataplatform in 2021 is er veel veranderd. Jessica legt uit: ‘Ik heb het geluk gehad om verloskundigen van over de hele wereld te ontmoeten en ik heb hun feedback verzameld over wat voor hen in de praktijk het meest nuttig zou zijn. Tijdens de ICM Regional Conferences van 2024 – één voor de Afrikaanse regio in Kigali, Rwanda, en één voor de Europese en zuidelijke Middellandse Zeeregio in Berlijn, Duitsland – deelden verloskundigen waardevolle inzichten die voor de evolutie van het platform hebben gezorgd. Hun input heeft direct bijgedragen aan de ontwikkeling van deze nieuwe versie, die geoptimaliseerde tools bevat om data gemakkelijker te verkennen en te vergelijken. Een van de successen die we hiermee hebben geboekt is een aantal peer-reviewed academische publicaties. Met dit vernieuwde dataplatform hopen we nog meer gebruikers te inspireren om de data te citeren, toe te passen en te delen in hun werk. Dankzij gestandaardiseerde, gevalideerde en internationaal afgestemde datasets is het dataplatform nu een betrouwbare hulpbron, zowel voor onderzoek en beleidsvorming als voor werken in de praktijk. Een toegankelijke en praktische tool, gemaakt door en vóór verloskundigen van over de hele wereld.’
'Met de Data Hub kun je eenvoudig je verhaal onderbouwen'
Ontwikkeling in de toekomst
Eén van de mooiste aspecten van de Midwives’ Data Hub is volgens Jessica dat het platform zal blijven evolueren. ‘We horen graag van verloskundigen hoe het platform hun werk ondersteunt en hoe we het kunnen blijven verbeteren. Verloskundigen die dit lezen worden van harte
uitgenodigd om hun feedback te delen via datahub@internationalmidwives.org. Als ik één ding wil benadrukken, is het wel dat de ware kracht van data schuilt in hoe het wordt gebruikt. We willen dat verloskundigen informatie binnen handbereik hebben – op hun telefoon, klaar om op te komen voor de verloskundige belangen wanneer en waar dat het meest nodig is. Ondertussen blijven we de Resource Hubs ook uitbreiden met praktische tools en richtlijnen, en we onderzoeken technische verbeteringen aan de backend van het platform. In de toekomst introduceren we mogelijk AI-functies om gebruikers te helpen vragen te stellen en antwoorden te ontvangen in hun eigen taal. Verder streven we ernaar het data-aanbod verder uit te breiden. Sommige data van landen is namelijk nog onvolledig, omdat niet alle overheden deze indicatoren op regelmatige basis rapporteren. Hier zijn dus nog veel kansen voor het behartigen van verloskundige belangen.’
'Data leidt tot inzicht, inzicht leidt tot actie'
Blijf nieuwsgierig en laat je verrassen
Jessica twijfelt er niet aan dat de Midwives’ Data Hub voor Nederlandse verloskundigen interessante bevindingen zal opleveren. ‘Data is leuk, krachtig én onmisbaar. Blijf dus nieuwsgierig. Het helpt je niet alleen om je werk beter te doen, maar ook om meer impact te maken. Wanneer verloskundigen zichtbaar worden in de cijfers, kunnen ze veranderingen aanjagen – lokaal én internationaal. De vernieuwde Data Hub is speciaal voor jou gebouwd: een toegankelijke tool die jouw werk ondersteunt en zichtbaar maakt. De hub nodigt uit tot nieuwsgierigheid: hoe doet Nederland het ten opzichte van andere landen? Wat kunnen we leren van verschillen? Door inzichten te delen, ontstaat het gesprek: waarom gaat iets ergens anders beter, wat kunnen wij doen om betere resultaten te halen? Gegevens leiden tot inzichten, en inzichten leiden tot actie. Het is de bedoeling dat verloskundigen zichzelf in de gegevens terugzien als centrale kracht in het zorglandschap. En inzien hoe cruciaal hun rol is voor al die gezondheidsresultaten. Met de Midwives’ Data Hub willen we verloskundigen als individuen versterken, daardoor verloskunde als vak versterken, en daardoor de gezondheidszorg in zijn geheel versterken.’
Feitelijke data die de kwaliteit van zorg voedt
17 september 2025Het belang van data
Tekst: Hedy Jak | VRHL Content en Creatie, 2025-3
Beeld: Jolanda Zuijdendorp
Jolanda Zuijdendorp is sinds een jaar directeur van Perined. Ze heeft een achtergrond in data en twintig jaar ervaring in het adviesvak. In die jaren werkte ze binnen uiteenlopende sectoren, van producten en finance tot ouderenzorg, jeugdzorg en nu geboortezorg. Een lijn die haar intrinsieke maatschappelijke motivatie mooi weerspiegelt. Waar ligt haar focus binnen Perined?
‘Bij mijn aantreden lag de nadruk op drie thema’s: de aanlevering van data, onze interne verwerking daarvan en de governance van Perined. Op al deze fronten zetten we met elkaar nu erg mooie stappen, maar we zijn er nog niet. We streven naar data die herkenbaar is, gebruiksvriendelijk en optimaal bruikbaar. Op die manier hoeven we het niet meer over de data zélf te hebben, maar kan de data bijdragen aan de voortdurende ontwikkeling van de kwaliteit van zorg.
Belangrijke waarden
‘Het voelt als een luxe om werk te doen dat bijdraagt. De geboortezorg is de plek waar alles begint en er dus de best mogelijke start gegeven kan worden. Iedereen verdient dat! Aangezien ik niet ben opgeleid als verloskundige, probeer ik hierbinnen vanuit mijn eigen sterkte actief te zijn. De waarden die ik daarbij leidend vind – en die ik in alles wat Perined doet wil terugzien – zijn transparantie, betrouwbaarheid en effectiviteit. De ketenregistratie in de geboortezorg is uniek, maar ook complex. Door die zo eenvoudig, zuiver en nauwkeurig mogelijk te maken, vergroten we de kans dat zorgverleners, wetenschappers en beleidsmakers er daadwerkelijk iets mee kunnen.’
Sterke registratie
‘Feitelijke data voedend laten zijn aan de kwaliteit van zorg vinden wij prachtig! Als jullie data zonder te veel moeite goed bij ons terechtkomt en wij kunnen deze goed spiegelen en laten inzetten voor bijvoorbeeld wetenschap of beleid, kunnen wij daar allemaal van blijven leren (denk bijvoorbeeld aan de voorspelmodellen zoals al benoemd door Sanne) en daar verbeteringen mee doorvoeren. Gelukkig hebben we onlangs met elkaar de eerstelijnsdata weer kunnen toevoegen binnen de registratie, waardoor ook de totale data weer zuiverder kan worden gemaakt. Jullie eerstelijnsdata zijn daarin hartstikke belangrijk! Met een completere registratie ontstaat inzicht om weer verdere verbeteringen in de datakwaliteit, binnen de verschillende aanleverlijnen en integraal binnen de keten, te kunnen doorvoeren. Ik zie dit als een continu proces.
Uiteraard willen wij hard blijven werken om jullie de waarde van een datagedreven geboortezorgsysteem te laten ervaren: in de praktijk, de regio en landelijk. Daarom: alles wat jullie ons kunnen meegeven aan ervaringen, denk aan wensen of tips, maar zeer zeker al jullie aanlevering en betrokkenheid, zal hieraan ten goede komen. Neem dus gerust contact met ons op via info@perined.nl.’
Diagnose-expansie: minder risico's of meer zieken?
17 september 2025Het belang van data
Tekst: Manon Louwers | VRHL Content en Creatie, 2025-3
Beeld: Catrien Schimmelpennick
Er wordt steeds meer diagnostiek en screening ingezet en er worden steeds meer, steeds vroeger en steeds laagdrempeliger diagnoses gesteld. Want: hoe eerder je weet dat er mogelijk iets mis is, hoe beter. Of toch niet? Catrien Schimmelpenninck is projectleider van het adviesrapport ‘Iedereen bijna ziek’ bij de Raad Volksgezondheid & Samenleving en benadrukt dat er veel nadelen kleven aan diagnose-expansie. Dat geldt ook voor de geboortezorg.
De Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) is een onafhankelijk adviesorgaan voor de regering en het parlement. Het adviseert over vraagstukken op het gebied van volksgezondheid, zorg en samenleving, met als doel het bevorderen van kwalitatief goed beleid en besluitvorming. Catrien is er senior adviseur en daarnaast arts Maatschappij en Gezondheid en Radioloog n.p. Toen ze nog dagelijks röntgenfoto’s, CT-scans en MRI-scans interpreteerde, kwamen er regelmatig patiënten langs die een total body scan in het buitenland hadden gehad. ‘Mensen laten die particulier en preventief uitvoeren om vast te stellen of ze niets ernstigs onder de leden hebben. Bij degenen die bij mij kwamen waren afwijkingen gevonden.
Vaak ging het om onduidelijke onregelmatigheden in bijvoorbeeld de alvleesklier of lever. Aan mij de taak om te achterhalen of een dergelijke afwijking ernstig was.’ Catrien vertelt dat een duidelijke diagnose regelmatig uitbleef. ‘Deze mensen willen bevestiging dat ze helemaal gezond zijn. Als hun hoop niet direct bevestigd wordt, kan dat averechts werken. Iemand wordt ineens patiënt en komt in de medische molen terecht. Dat zorgt voor onzekerheid en stress, zeker als er geen duidelijke diagnose of geruststelling op volgt. Bovendien belast het ook de reguliere zorg.’
Het echodilemma
In de geboortezorg zien we diagnose-expansie ook. Denk aan de extra echo’s die soms worden uitgevoerd. Voor de voordelen is veel aandacht, zeker omdat de vraag vanuit zwangeren groot is. Zij willen zeker weten dat hun kind gezond is. Of zij aandacht hebben voor de mogelijke nadelen, is de vraag. Dat levert een dilemma op, bleek ook tijdens de ledenvergadering van de KNOV in juni van dit jaar. Catrien gaf er een presentatie over de onderbelichte nadelen van diagnose-expansie. ‘De meningen over de stelling ‘Met een extra echo doe je zwangeren een plezier’ liepen duidelijk uiteen’, blikt Catrien terug. Een groep KNOV-leden benadrukte dat extra echo’s voor onrust bij de zwangere kunnen zorgen, terwijl de gezondheidsuitkomsten niet per se verbeteren. Een andere groep had juist aandacht voor de situaties waarin een extra echo wél voor geruststelling zorgt. ‘Al pratende bleken de aanwezigen in feite eensgezind,’ weet Catrien nog, ‘en er werden talloze voorbeelden genoemd van andere situaties waarbij de balans soms ook zoek is.’
Nieuwe ziektedefinities
Zo is er in twintig procent van de gevallen sprake van een te hoog of te laag geboortegewicht. Catrien: ‘Je kan je afvragen hoe afwijkend dat dan is. En ook de grenswaardes van zwangerschapsdiabetes schuiven steeds verder op. Volgens deze nieuwe ‘ziektedefinities’ lopen meer mensen risico. Daar wordt naar gehandeld met extra controles die voor onnodige onrust kunnen zorgen. Denk aan de groeiecho. Het is mooi dat die bestaat, maar deze echo’s zijn niet heel nauwkeurig. Er is dus een aanzienlijke kans op een fout-positieve uitslag.’ Het is een bekend principe in de geneeskunde: wanneer je een grote groep mensen screent op een aandoening die relatief weinig voorkomt, zoals een groeiachterstand, is het aantal echte patiënten dat gevonden wordt heel klein. Als iemand dan een positieve uitslag heeft, is de kans groot dat deze fout-positief is en dat iemand dus eigenlijk geen afwijking heeft. Met andere woorden: als je heel veel mensen test op iets zeldzaams, worden veel gezonde mensen onnodig bezorgd gemaakt.
'Hoe kunnen we richtlijnen zo aanpassen dat we de balans weer terugvinden?'
Gezondheidswinst en commerciële belangen
Dat de emotionele gevolgen hiervan voor zwangeren en hun families groot kunnen zijn, blijkt in de praktijk. Bovendien zorgen onnodige controles en interventies dat mensen die de zorg wél echt nodig hebben, op lange wachtlijsten komen te staan. En toch doen we het, omdat screening, vroegtijdige diagnostiek en het oprekken van ziektedefinities ook voordelen kunnen hebben. Het kán zorgen voor gezondheidswinst en het voorkomen van ergere problematiek en hogere kosten. ‘Er spelen ook commerciële belangen, want aan medicijnen – en dus aan zieke mensen – valt geld te verdienen. Zolang betaald wordt voor iedere echo die wordt gemaakt, kunnen we niet van zorgverleners verwachten dat ze daar minder op inzetten.
Zeker als het brede publiek de gevaren van overdiagnostiek niet kent en daardoor – onbedoeld – druk uitoefent op zorgverleners om te screenen en vroegtijdig te diagnosticeren. En dat geldt zeker zolang ook richtlijnen en protocollen de kant van diagnose-expansie op blijven sturen. Als zorgverlener moet je stevig in je schoenen staan, wil je dan toch een andere keuze maken. Het kan wel, door je cliënt heel goed mee te nemen in de keerzijden. Maar zelfs dan blijft het lastig. Als verloskundige wil je het niet op je geweten hebben dat er iets misgaat met een kind. En ook niet alle aanstaande ouders zullen meegaan in je denkwijze. Het gaat immers over hún kind.’
Cultuurverandering
Omdat het op individueel niveau zo ingewikkeld is, zal op een hoger niveau een cultuurverandering moeten plaatsvinden, waarbij meer aandacht is voor de keerzijden van meer screening en diagnoses. De RVS doet vier aanbevelingen. Allereerst wordt de overheid opgeroepen om de focus te verleggen van vroeg opsporen, naar het voorkómen van ziekten. ‘De maatschappij wordt steeds ongezonder, en intussen zijn we op individueel niveau heel hard aan het zoeken naar ziektes. Die ziektes zouden we voor zover mogelijk op collectief niveau moeten voorkomen, dat is verreweg het meest effectief.’ Ten tweede vraagt de RVS de overheid om de keerzijden van screening volwaardig mee te wegen bij beleidsafwegingen. ‘De keerzijden van zowel bevolkingsonderzoeken als commercieel aangeboden screenings zouden zwaarder moeten worden gewogen en beter moeten worden onderzocht.’
Zo is de RVS kritisch op de voorgenomen Wet preventief gezondheidsonderzoek, die meer keuzevrijheid moet geven om op eigen initiatief total body scans – waar Catrien het eerder in het interview over had – en andere commerciële gezondheidschecks te laten uitvoeren. ‘Consumenten zien de nadelen niet. Het leidt niet tot betere gezondheidsuitkomsten, maar wel tot meer kopzorgen voor het individu en capaciteitsproblemen op collectief niveau.’
'Meer echo’s kunnen leiden tot een cascade aan schade'

Aanbevelingen voor de zorg
De laatste twee aanbevelingen zijn bedoeld voor de zorg, te beginnen bij: ‘Geef bij richtlijnontwikkeling meer gewicht aan de keerzijde van overmatige diagnostiek en het oprekken van definities.’ Catrien: ‘Het is daarbij belangrijk dat in commissies ook mensen zitting hebben die verder van het onderwerp af staan. Vaak zitten daar specialisten die vooral oog hebben voor de voordelen van het screeningsinstrument of het oprekken van de definitie van de aandoening waarop de richtlijn betrekking heeft. Zij zijn gepassioneerd om niemand uit te sluiten van diagnostiek of een diagnose die daar mogelijk baat bij heeft. Met de beste bedoelingen, maar soms ook met een tunnelvisie.’ Volgens Catrien is het nuttig om het complete plaatje te zien en om daarom ook generalisten, zoals huisartsen of ethici, te betrekken.
‘Ieder onderzoek op zich is misschien goed te rechtvaardigen. Maar het gaat ook om de optelsom van al die onderzoeken bij een individu. Een ‘gezonde’ zwangere vrouw krijgt bijvoorbeeld een eerste echo, een niet-invasief prenataal bloedonderzoek (NIPT), een 13-wekenecho en een 20-wekenecho, en niet zelden ook een test op zwangerschapsdiabetes en groei-echo’s aangeboden. Hier komt mogelijk op termijn een preconceptionele dragerschapsscreening bij. Dat zijn allemaal momenten van onzekerheid die zelfs een gevoel van ‘patiënt zijn’ kunnen oproepen.’ De laatste aanbeveling luidt: ‘Wees in de praktijk terughoudend met de inzet van diagnostiek en het stellen van diagnoses en pas hier de prikkels op aan’. ‘Dus misschien wel geen betaling per echo meer’, zegt Catrien. ‘Ook zouden de keerzijden expliciet onderdeel van de opleidingen moeten zijn.’
Minder patiënten
Catrien vertelt dat de RVS op weerstand had gerekend, als reactie op de aanbevelingen. ‘Vanuit sommige partijen, zoals gezondheidsfondsen, is die er ook wel. Een begrijpelijke reactie; zij zijn erop gefocust niemand met een aandoening te missen. Wij pleiten juist voor een betere balans, daarover gaan we met deze groepen in gesprek.’ Maar er was ook veel herkenning, vooral vanuit zorgverleners. ‘Die ervaren de tekorten in de zorg aan den lijve en zien de noodzaak. De KNOV – die de fysiologie van geboortes en de poortwachtersfunctie van de verloskundige hoog in het vaandel heeft staan – ziet ons rapport als een bevestiging van hun visie. Want elke extra diagnose en screening maakt dat een zwangere zich meer en meer patiënt voelt, terwijl het uitgangspunt juist is dat de meeste zwangeren en hun baby’s gewoon gezond zijn.’
'Ieder onderzoek op zich is misschien goed te rechtvaardigen, maar het gaat ook om de optelsom van al die onderzoeken bij een individu'
Jezelf kritisch bevragen
Catrien roept verloskundigen op om aan de slag te gaan met de voorbeelden die ze zelf zien in hun werk waarbij de balans soms zoek is. ‘Denk met elkaar na over de vraag: hoe kunnen we richtlijnen zo aanpassen dat we de balans weer terugvinden?’ Daarnaast vindt Catrien dat verloskundigen zich mogen mengen in het maatschappelijke debat over diagnose-expansie. ‘En heb in de praktijk aandacht voor de keerzijde. Meer echo’s leiden niet per definitie tot betere zorg. Het kan wel degelijk leiden tot een cascade aan schade. Want die onschuldige extra controle leidt uiteindelijk misschien tot een inleiding of keizersnede, zonder dat dat nodig is. Durf jezelf en je collega’s steeds weer te bevragen: draagt dit écht bij aan betere zorg, of drijven we ongemerkt verder af van wat gezond en normaal is?’
Van cijfers naar zorg: Datagebruik in de geboortezorg
17 september 2025Het belang van data
Tekst: Hedy Jak | VRHL Content en Creatie, 2025-3
Beeld: Sanne Koole
Perined verzamelt al vijfendertig jaar data uit de verloskundige praktijk. Wat hebben verloskundigen hier eigenlijk aan? ‘Data zetten iets in beweging. Doordat trends voor de beroepsgroep zichtbaar zijn, komen mensen in actie.’

Ruim zeven jaar werkt adjunct-directeur Sanne Koole nu bij Perined, een stichting die is ontstaan vanuit beroepsverenigingen die betrokken zijn bij geboortezorg. Denk aan verloskundigen, gynaecologen, huisartsen en pathologen. Sinds de jaren tachtig heeft de stichting een landelijke
databank. Met een achtergrond in de gezondheidswetenschappen en een voorliefde voor data is dit de uitgelezen werkplek voor Sanne. Ze is onder andere verantwoordelijk voor alle lopende projecten en de samenhang daartussen. De kerntaak van Perined vat ze kort samen: ‘Onze taak is audit, registratie en onderzoek. We verzamelen data uit de verloskundigenpraktijken en de ziekenhuizen. Aan de hand daarvan kunnen we terugkoppeling geven aan de zorgverleners voor kwaliteitsverbetering in de geboortezorg. Door data te verzamelen kun je die verbeterslag ook daadwerkelijk maken en monitoren. We willen allemaal de beste zorg voor moeder en kind. Dat is waarvoor we dit doen.’
'Uiteindelijk wil je de zorg verbeteren'
Meelopen in de praktijk
Hoewel ze zelf niet uit het vak komt, heeft Sanne wel een beeld van hoe het eraan toegaat in de verloskundigenpraktijk. ‘Bij Perined werken verloskundigen waar andere collega’s en ik veel van leren. Daarnaast is er geregeld contact met de KNOV, zorgverleners en softwareleveranciers. In mijn vak ben ik veel met data bezig. Op een gegeven moment wilde ik beter weten wie en wat er achter de getallen zat en een indruk krijgen van de praktijk.’ Ze ging een dagje meelopen bij een praktijk, keek mee bij consulten en deed visites. ‘Die dag maakte indruk op me. Het contact dat je als verloskundige hebt met zoveel diverse cliënten in verschillende fasen van hun zwangerschap, de belangrijke rol die je als verloskundige hebt bij het inschatten van mogelijke risico’s en het nemen van de juiste beslissingen. Die dag zorgde ervoor dat de getallen begonnen te leven. Ik raakte nog meer geïnspireerd. In mijn werk gaat het misschien wel meer om de cijfers dan om de individuele zorg, maar het doel is niet om alleen maar zoveel mogelijk data te verzamelen. Het gaat erom hoe we die data kunnen inzetten voor goede zorg voor moeder en kind.’
Trends analyseren
Data hebben meerwaarde en kunnen mede bijdragen aan het verbeteren van verloskundige zorg. Sanne legt uit: ‘Bij Perined kijken we naar de patronen en de trends voor de grote groep. Dat is de toegevoegde waarde van zo’n landelijke databank. Het kan een keertje gebeuren dat er iets misgaat in je praktijk, een incident. Maar als dezelfde gebeurtenis opeens structureel voorkomt in praktijken door het hele land, dan is de kans groot dat er iets aan de hand is. Op zo’n moment kunnen we dit signaleren en terugleggen richting het veld, zodat betrokkenen ervan kunnen leren en er eventueel nieuw beleid op maken.’
Zichtbaarheid
Een voorbeeld van een trend is de toename van pijnbestrijding tijdens de bevalling. ‘De wens daarvoor is gegroeid ten opzichte van twintig jaar geleden’, zegt Sanne. ‘Een toename van die cijfers zie je wereldwijd.’ Daar hoeft volgens haar niet per se een oordeel aan gekoppeld te worden, maar het betekent wél iets voor de capaciteit en hoe de zorg wordt inricht. ‘Dus ook deze cijfers zijn nuttig’, legt Sanne uit. ‘Het kan voorkomen dat er in een jaar ergens een dipje voorkomt, daarom is het ook belangrijk naar meerdere jaren te kijken. Er was altijd een grote focus op de sterfte, dat sterftecijfer publiceren wij elk jaar. Als het dan in een jaar een half promille hoger ligt dan het voorgaande jaar, zegt het niet per se dat het slechter gaat. Dan moet je toch echt het cijfer van het jaar daarna hebben om na te gaan of het een eenmalige afwijking was of dat er wellicht sprake is van een trend.’ Data zetten iets in beweging. Doordat trends voor de beroepsgroep zichtbaar zijn, komen mensen in actie.’
'Het gaat erom hoe we data kunnen inzetten voor goede zorg voor moeder en kind'

Logisch verklaarbaar
Trends kunnen landelijk zijn, maar ook lokaal waardoor ze inzicht geven in het functioneren van je eigen praktijk. Sanne: ‘Uiteindelijk wil je als verloskundige dat ook de zorg in je eigen praktijk blijft verbeteren. Dan heb je cijfers nodig om te zien hoe je het doet in vergelijking met andere praktijken. Stel dat jouw praktijk veel meer episiotomieën zet dan vergelijkbare praktijken in de regio. Dan ben je een uitschieter en dat is relevante en belangrijke informatie. Dan kun je als praktijkhouder nagaan wat er aan de hand is, en bespreken waarom dat zo is. Misschien ligt het wel aan jouw populatie en dan zijn het logische en verklaarbare cijfers. Maar misschien duidt het iets aan waarop je kan verbeteren. En als je besluit om een verandering door te voeren, kun je daarna ook kijken of het effect heeft.’
'We kijken naar de patronen en de trends voor de grote groep'
Zorgvuldigheid
Perined zorgt ervoor dat de gegevens veilig worden verwerkt. ‘De data zijn niet van ons, want er bestaat niet zoiets als data-eigenaarschap. Perined verzamelt het namens de praktijken en daar gaan we heel zorgvuldig mee om. We staan continu onder audits op alle interne processen en procedures’, licht Sanne toe. ‘Omdat we met gevoelige data werken, staan we steeds onder toezicht, dus dat is het stukje veiligheid en betrouwbaarheid. Daarnaast proberen we zo transparant mogelijk te zijn en stemmen we veel af met het veld. Dat betekent steeds laten zien wat we doen en controles uitvoeren.’
Trendrapportages maakt Perined zelf, maar data worden ook – aan de hand van strenge richtlijnen – beschikbaar gesteld voor wetenschappelijk onderzoek. ‘Wetenschappers kunnen de data gebruiken om veel diepgaander onderzoek te doen dan dat wij kunnen, en willen. Zij kunnen aan de hand van de data bijvoorbeeld voorspelmodellen maken waardoor de verloskundige zorg nog beter kan worden aangepast op wat er nodig is.’
Cijfers vastleggen
Als verloskundige registreer je tijdens het zorgproces allerlei gegevens: informatie over de zwangere vrouw, de zwangerschap, de uitkomsten van de vrouw en het kind bij de baring. Dat leg je sowieso vast voor goede zorg. Een gedeelte van die data wordt doorgestuurd naar Perined. Op dit moment is Sanne voornamelijk druk bezig met de nalevering van data. Sinds 2022 konden verloskundigen geen data meer bij Perined aanleveren, of alleen tegen extra betaling. Sanne licht toe: ‘Dat was geen wenselijke situatie, maar er was niet direct een goede oplossing. Verschillende partijen waren erbij betrokken, met allemaal een eigen belang. Het heeft even geduurd, maar dankzij nieuwe ontwikkelingen en veel inzet van alle partijen, kunnen we nu een nieuwe techniek aanbieden. Sinds juni van dit jaar kunnen verloskundigen hun data weer met ons delen. Ook alle oude data van voorgaande jaren.’ ‘Voor de nalevering is het technisch zo geregeld dat de meeste verloskundigen de data-aanlevering alleen hoeven te activeren’, legt Sanne uit. ‘Vervolgens worden data van voorgaande jaren automatisch verstuurd. Vanuit Vrumun stuur je de dossiers handmatig op. Dan kunnen we – als het goed is – in het najaar de cijfers uitdraaien. Zo kunnen de verzamelde data weer doen waarvoor ze bedoeld zijn: bijdragen aan betere geboortezorg.’
Wat is Sannes belangrijkste boodschap aan verloskundigen als het gaat om dataverzameling? ‘Zie data als iets moois wat we met elkaar hebben. Door cijfers te delen, kun je je eigen praktijk spiegelen en draag je bij aan het inzichtelijk maken van patronen in het landelijke geboortelandschap. En daarmee kunnen we passend beleid maken.’
Friese verloskundigen in moeilijke tijden
Tekst: Minie Baron, 2025-3
Beeld: Fryslân Historisch Tijdschrift
Dat verloskundigen zich met hart en ziel inzetten voor hun vak en positie, is van alle tijden. Dat laat historica Minie Baron goed zien in het artikel dat zij schreef voor Fryslân Historisch Tijdschrift. Hierin portretteert ze de drie verloskundigen Antje Velde, Jetske Steen de Jong en Jacobine Jensen in een tijd dat verloskundigen steeds meer concurrentie kregen van artsen en steeds meer vroedvrouwenpraktijken verdwenen. Antje, Jetske en Jacobine startten in 1934 tegen de dalende trend in ieder een praktijk in Friesland. Het artikel van Minie Baron lees je hieronder in bewerkte vorm.
Op 24 april 1934 studeerden zes vroedvrouwen af aan de Kweekschool voor Vroedvrouwen in Amsterdam. Twee kwamen uit Friesland, Antje Velde en Jetske Steen-de Jong. Samen met nog een derde studiegenoot, Jacobine Jensen, vestigden zij zich in deze provincie. Zo’n aanwas was in jaren niet voorgekomen. ‘Door de groote toename van jonge artsen wordt onze praktijk telkens bedreigd’, notuleerde de Friese afdeling van de beroepsvereniging in 1927. Daling van het geboortecijfer remde ook het perspectief op een renderende praktijk. Praktiseerden er in 1807 in Friesland nog rond de 80 vroedvrouwen, in 1893 was dat aantal gehalveerd. In 1933 tellen we er 33 en in 1961 hield het met 16 op. Het aantal artsen daarentegen steeg tussen 1896 en 1933 van 121 naar 194. De perspectieven voor de beroepsgroep namen vanaf ongeveer 1970 weer toe. Begin 2024 waren er 166 vroedvrouwen werkzaam in Friesland. In de jaren twintig en dertig vestigden zich maar sporadisch nieuwelingen in de provincie. De vestiging van de drie verloskundigen in 1934 is dus opvallend te noemen.
'Vroedvrouwen moesten elkaar niet beconcurreren, vond ze'


Startpunt dataverzameling
Antje, Jetske en Jacobine begonnen goed toegerust aan hun beroepscarrière. Zij hadden een – naar de maatstaven van die tijd – moderne opleiding genoten. Die was in 1922 van twee naar drie jaar verlengd. Ook de bevoegdheden werden in 1924 en 1932 uitgebreid. Vroedvrouwen mochten voortaan ook prenatale zorg bieden, adviezen geven, urine- en bloeddrukcontroles uitvoeren, injecties geven en een beperkt aantal medicijnen voorschrijven. Verder mochten ze eventuele liggingsafwijkingen door uitwendige handgrepen opheffen en zwangerschapsziekten bestrijden onder toezicht van een arts. Nieuw was dat van al deze handelingen een dagboek moest worden bijgehouden en dat van elke bevalling een schriftelijk verslag gemaakt moest worden, dat naar de hoofdinspectie gestuurd werd. Door de beroepsvereniging werd een dagboekkaart, ‘volgens voorgeschreven model’, ontworpen. De Friese afdeling bestelde hiervan in 1935 het ruime aantal van 2000 exemplaren. Bij de introductie van deze kaarten in 1932 werd als extra pluspunt genoemd dat de kaarten gebruikt konden worden voor het verkrijgen van nauwkeurige statistische gegevens. En dat kon bij toekomstige discussies in het voordeel van de vroedvrouw zijn, betoogde de beroepsvereniging. We kunnen de introductie van deze kaarten wel beschouwen als het startpunt van het systematisch verzamelen van data door verloskundigen. Dat het inderdaad zijn nut had, bleek bijvoorbeeld bij een onderzoek naar de positie van vroedvrouwen in 1960, waarbij deze kaarten een belangrijke bron bleken te zijn.
'Tijdens de zwangerschap werd zo nu en dan een kwartje meegenomen als de zwangere voor controle kwam'



Groeiende beroepstrots
Het mogen verrichten van hechtingen, een lang gekoesterde wens van vroedvrouwen, kon in 1932 nog niet binnengehaald worden. Niettemin maakte de beroepsgroep rond 1930 belangrijke stappen in het professionaliseringsproces. Een belangrijke rol hierin speelde de Bond van Vrouwelijke Verloskundigen. De Friese afdeling van de bond kwam in 1897 van de grond. In het Interbellum werden vrijwel alle vroedvrouwen, ook Antje, Jetske en Jacobine, lid van deze vereniging. Aan het begin van de twintigste eeuw was de organisatiegraad van met name de plattelandsvroedvrouwen in Friesland nog veel lager.
Stadspraktijk
Jetske Steen–de Jong (Suawoude, 1897 – Willemsoord, 1976) kreeg van huisarts Van Klaveren het advies om zich in Leeuwarden te vestigen. Van Van Klaveren kreeg ze om te beginnen één patiënt doorverwezen (!). Deze goedgunstige houding van de huisarts was meegenomen, want het was erg moeilijk om vanuit het niets een eigen praktijk op te bouwen. Het echtpaar had geen geld om een praktijk te kopen. Voor een bevalling bracht Jetske ƒ 12,50 in rekening, maar veel patiënten konden dat niet betalen. Tijdens de zwangerschap werd zo nu en dan een kwartje meegenomen als de zwangere voor controle kwam. Die controles vonden in de woonkamer op de sofa plaats. De achterkamer was de wachtkamer. Er werden lakens voor het raam gespannen om inkijk te voorkomen.
Om het inkomen te verhogen werd Jetske ook gemeentevroedvrouw. In die hoedanigheid hielp ze cliënten van de armenzorg. Dat leverde in 1934 ƒ 10,- per bevalling op. Als ze in vervuilde gezinnen kwam, nam ze schone lakens van huis mee. Ook had ze een zelfgemaakt couveusekistje met drie kruiken om baby’s op temperatuur te houden. Haar herhaaldelijke verzoek om een vaste aanstelling bij de gemeente werd niet gehonoreerd. Toen een arts een deel van haar armenpraktijk wilde overnemen, werd ze door de gemeente voor dat deel zonder pardon aan de kant geschoven. Een andere inkomstenbron was haar verbintenis met het grootste ziekenfonds van Leeuwarden, Eendracht Maakt Macht. Ook dit fonds betaalde per bevalling uit. In 1934 keerde het fonds ƒ 438,- uit aan de drie aan haar verbonden vroedvrouwen.
Geboortegolf
Ondanks de zware eerste jaren lukte het Jetske een goede reputatie en een rendabele praktijk op te bouwen. De geboortegolf na de oorlog gaf veel werk. Ze deed toen honderden bevallingen per jaar. Voor veel – grote – gezinnen in Huizum in Leeuwarden werd ze dé vroedvrouw. Jetske noemde haar patiënten steevast ‘kindje’, veel patiënten noemden haar ‘Steentje’. Een enkeling vond haar streng, maar over het algemeen werd ze vriendelijk en moederlijk gevonden, al was ze soms wat afstandelijk. Jetske was een actief lid van de Bond. Ze miste bijna geen enkele bijeenkomst en wierp zich op als provinciaal vertegenwoordigster voor de landelijke vergaderingen. Vroedvrouwen moesten elkaar niet beconcurreren, vond ze. Er konden wel als groep, maar niet als individu, aanbevelingsadvertenties in de kranten geplaatst worden. Ook zat ze enige tijd in de contactgroep met medici en in het tuchtcollege. Kortom, ze was een moderne professional. Jetske was een fysiek en mentaal sterke vrouw met uitgesproken maatschappelijke opvattingen: overtuigd drankbestrijdster, lid van de Geheelonthoudersbond en van de Rein Leven Beweging. Haar activistische houding bleek ook uit haar felle reacties als mannen besluiten namen over de positie van vrouwen. ‘Weer mannen die beslissen over mijn werk’, het was haar een paar keer overkomen. In 1969, op 72-jarige leeftijd, stopte ze met haar praktijk. Ze had toen ongeveer 8.000 baby’s ter wereld geholpen en op veel inwoners een onuitwisbare indruk nagelaten. Haar praktijk werd overgenomen door collega Timmermans-Hoekstra.
Plattelandspraktijken
Antje Velde en Jacobine Jensen konden ook geen praktijk kopen. Beiden hadden hun vader op jonge leeftijd verloren en waren afhankelijk van door anderen gecreëerde mogelijkheden. Het beperkte hun keuzemogelijkheden. Jacobine (Den Haag, 1911 - Sint Annaparochie, 1983) werd door huisarts Kliphuis uit Sint Annaparochie gevraagd om de zwangere vroedvrouw Swerms-de Jager te vervangen. Na haar bevalling volgde ze Swerms-de Jager op. Het werkgebied bestond uit de dorpen Sint Annaparochie, Sint Jacobiparochie, Berlikum en Westhoek. Jacobine had, net als Jetske en Antje, naast de particuliere praktijk een contract als gemeentevroedvrouw. Deze combinatie kwam tot 1942 vaak voor. In het gemeenteverslag over 1937 wordt vermeld dat twaalf keer verloskundige zorg aan armen is verleend. Daarvoor kreeg ze ruim ƒ 14,- per bevalling.
In de particuliere praktijk vroeg Jacobine ƒ 15,- per bevalling. Dit honorarium lag iets hoger dan dat van Jetske. Huisartsen vroegen aan boeren ƒ 25,-. Toen dit haar ter ore kwam, eiste ze hetzelfde bedrag van deze patiëntengroep, temeer omdat ze meer ervaring in het begeleiden van bevallingen had dan de huisartsen. Het is niet meer na te gaan hoe groot haar praktijk was of hoeveel kinderen ze ter wereld heeft geholpen. Hoogstwaarschijnlijk was haar praktijk kleiner vergeleken met de stadspraktijk van Jetske. Haar particuliere praktijk was, net als bij Jetske, groter dan de armenzorgpraktijk.
Bevlogen en betrokken
De werkomstandigheden op het platteland waren veel zwaarder dan in de stad. Op de fiets, in weer en wind, in de zomer en in bitterkoude winters en bij nacht en ontij, werden de kraamvrouwen bezocht. De prenatale controles vonden soms in haar voorkamer plaats, maar meestal bij de zwangere vrouwen thuis. Na haar huwelijk in 1935 met melkventer en kunstschilder Johannes Blanksma kreeg het echtpaar drie kinderen. Een ‘meisje voor dag en nacht’, zoals dat destijds genoemd werd, runde het gezin omdat Jacobine op de onmogelijkste tijden opgeroepen werd. Jacobine hield van haar werk en was een bevlogen verloskundige. Op het stijlvolle marmeren bord naast de voordeur stond ‘verloskundige’ vermeld, niet vroedvrouw. Patiënten en dorpsgenoten noemden haar ‘juffrouw’. Na de geboorte van haar derde kind, in 1944, stopte ze met haar praktijk. Die werd overgenomen door collega Zwaagmans uit Dokkum. Hierna ging ze nog jaren door als vervangster voor collega’s in de regio. Jacobines maatschappelijke betrokkenheid uitte zich in diverse bestuursfuncties, vooral bij onderwijsinstellingen. Ze was medeoprichtster van de plaatselijke ambachtsschool. Haar sociale bewogenheid spreekt uit haar kledinggiften aan arme gezinnen en het lagere honorarium dat ze in rekening bracht aan arme gezinnen.
'Statistische gegevens konden bij toekomstige discussies in het voordeel van de vroedvrouw zijn'


Antje in Beets
Antje (Nijeberkoop, 1912 – Epe, 2011) werd benoemd als gemeentevroedvrouw in Opsterland, met als standplaats Beets (nu Nij Beets). De dorpen Beetsterzwaag en Olterterp werden aan haar werkgebied toegevoegd. De Vereniging Plaatselijk Belang van Beets had zich bij de gemeente met succes sterk gemaakt voor de vestiging van een verloskundige in het dorp. M. Out was er van 1933 tot 1935, Antje Velde van 1935 tot 1944. De fractie van de AR in de gemeenteraad stelde de positie voortdurend ter discussie. Zij vond de praktijk te klein om te subsidiëren.
De CPN-fractie zag het tractement als een vestigingstoelage, ‘bedoeld als toelage op de particuliere praktijk, welke de patiënten omvat die slechts een geringe vergoeding kunnen betalen.’ Medio 1936 had Antje nog maar vier armenzorgpatiënten gehad. In 1936 en 1938 hielp ze respectievelijk vijf en acht armenzorgpatiënten. In 1938 werd de armenzorgpraktijk aan huisarts Pasma aangeboden, maar die vond het geboden bedrag veel te laag. Dat redde de positie van Antje. Het is niet bekend wat Antje voor een particuliere bevalling vroeg. Kennelijk was het moeilijk om het honorarium te betalen als men net boven de armenzorggrens zat.
De verdiensten van Antje waren niet florissant. Het gemeentetractement bedroeg aanvankelijk ƒ 850,- en liep op tot ƒ 1.000,-, plus ƒ 50,- vergoeding voor verbandmiddelen en fietsonderhoud. Daarnaast kreeg ze per bevalling ƒ 5,- van het Burgerlijk Armbestuur, maar dat verviel in 1938. In 1940 rapporteerde ze het gemeentebestuur dat de jaarinkomsten uit de particulierepraktijk gemiddeld ƒ 209,- bedroegen. Haar totale jaarinkomen kwam nooit ver boven de ƒ 1.200,- uit. Hiervoor hielp ze naar schatting 30 tot 40 kraamvrouwen. In de negen Beetster jaren heeft ze ongeveer 300 tot 400 baby’s ter wereld geholpen. De kleine praktijk had geen potentie om te groeien.
Ziekenfondsverzekering
De plattelandspraktijken hadden het vanaf 1942 extra moeilijk, omdat de bezetter een verplichte ziekenfondsverzekering voor mensen in loondienst afkondigde. Men kon nu kiezen tussen een arts of een vroedvrouw. Het aantal kraamvrouwen dat in aanmerking kwam voor gratis armenzorg nam hierna drastisch af. Voor gemeenten was dit het sein om de contracten met de gemeentevroedvrouwen niet te verlengen. Antje kreeg op 16 juni 1944 op eigen verzoek eervol ontslag omdat zij met haar gezin naar Sneek verhuisde. De gemeente contracteerde hierna niet weer een verloskundige in Beets en haar particuliere praktijk werd evenmin overgenomen.
Verdwijnen
Vroedvrouwen waren voor hun praktijkmogelijkheden afhankelijk van de ruimte die huisartsen en gemeentebesturen hen gunden. Van de drie hier beschreven praktijken waren twee nieuw, waarvan een niet levensvatbaar bleek te zijn. Vroedvrouwen waren trotse en sterke vrouwen, die zoveel mogelijk hun eigen beroepsinhoud wilden bepalen. Dat van de lichting 1934 zich drie in Friesland vestigden, kwam vooral omdat twee van hen hier vandaan kwamen en hun oude contacten ten nutte maakten. Jetske haalde het contact met haar voormalige huisarts aan. Antjes moeder woonde in Gorredijk en Antje kon van daaruit haar mogelijkheden overzien. Haar zwager was bovendien commies op het gemeentekantoor in Beetsterzwaag. Het is niet bekend hoe de relatie tussen Jacobine en huisarts Kliphuis tot stand is gekomen.
In 1934 waren in Friesland nog acht kleine vroedvrouwenpraktijken in dorpen, alle in het noordoosten en zuidoosten van de provincie. In grote delen van Friesland hadden de artsen op het platteland de verloskunde al geheel overgenomen. De neergang van het beroep was vooral op het platteland te zien, terwijl in de steden er nog wel mogelijkheden waren om een praktijk op te bouwen.
De levensverhalen van Jetske, Antje en Jacobine laten zien hoe vroedvrouwen hun plek moesten bevechten in een landschap dat langzaam verschoof. Tussen persoonlijke netwerken, gemeentebeleid en de macht van huisartsen door, probeerden zij een toekomst voor hun vak vorm te geven.
Kansenjungle
17 september 2025Columns en rubrieken,Het belang van data
Tekst: Marjolein Lansbergen, 2025-3

Ik ben een beetje een nerd (en schaam me niet). Cijfers en tabellen, heerlijk! En mijn favoriet: predictiemodellen. Tijdens de EBP-master was statistiek dan ook het leukste onderdeel. Lekker zwart-wit en overzichtelijk, dus totaal anders dan, ik noem maar wat, een bevalling.
In de verloskunde wordt steeds meer onderbouwd met data en hoe nuttig en fijn is het, om in een counselingsgesprek met concrete getallen te kunnen komen. En dat counselen, daar besteden we met z’n allen meer en meer tijd aan. Macrosomie, littekenuterus, Ascal, herpes, de ‘geriatrische’ zwangere, inleiding serotiniteit of surmenage – en dan is de lijst nog niet compleet. Niet alleen voor ons een flinke taak, maar vooral voor de zwangere zelf is er een heleboel om over na te denken.
Eén onderwerp goed uitdiepen, dat gaat nog wel. Maar combineer er een paar en het wordt al snel ingewikkelder. Met voor elk onderwerp team talk, option talk, decision talk en BRAINS is de spreekuurtijd toch al gauw gevuld.
Stel, je bent een primipara van 41 jaar. Je zus had een ernstige HELLP. De foetale biometrie toont een buikomtrek of geschat gewicht boven de p90. Kies je voor Ascal? Voor een inleiding bij 38 weken vanwege macrosomie? Of wacht je af tot 41 of zelfs 42 weken? Wordt het anders een poldermodelletje, bij 39 weken? Misschien verstandig bij jouw ‘gevorderde’ leeftijd.
Of je bent een mult met een voorgeschiedenis van genitale herpes, een graad 3-ruptuur en een kind in stuitligging. Ga je voor aciclovir? Een primaire episiotomie? Een uitwendige versie? Of sla je deze over en kies je een sectio? Tuurlijk, een grote buikoperatie. Maar je sfincter blijft heel.
Samen met de cliënt proberen we gezamenlijk tot passende beslissingen te komen en ons een weg te banen door een jungle van cijfers, overwegingen en risico’s. Een jungle die soms voelt als een doolhof, waar meerdere paden naar dezelfde bestemming leiden. Wat is nou eigenlijk de ‘beste’ route en wie bepaalt dat? Wil de zwangere een gids die het pad voor haar uitstippelt? Of trekt ze liever haar eigen plan?
Zou in de toekomst elke zwangere een ‘bijsluiter’ krijgen, gegenereerd door AI op basis van uitgebreide predictiemodellen? Alle variabelen verzameld bij de intake, of beter nog: preconceptioneel, en hup: een overzicht op maat. Kans op pre-eclampsie, premature partus, kunstverlossing, fluxus, postpartumdepressie… Overzichtelijk wel! Maar voor de keerzijde hiervan is geen predictiemodel nodig: kans op onbezorgd zwanger zijn… <1%.
Hoogleraar verloskunde Raymond de Vries: 'Fysiologisch bevallen is geen nostalgie – het is de toekomst'
17 september 2025Het belang van data
Tekst: Myra Langenberg | VRHL Content en Creatie, 2025-3
Beeld: Raymond de Vries
Twintig jaar na de publicatie van A Pleasing Birth – Midwives and Maternity care in The Netherlands – waarin socioloog en bio-ethicus Raymond de Vries de kracht van onze geboortezorg beschreef – heeft hij een andere kijk op de zaak. ‘De sociale en culturele fundamenten die lang de Nederlandse werkwijze rond bevallingen ondersteunden, zijn aan het eroderen’, stelt hij. De autonome positie van verloskundigen is verzwakt, de fysiologische geboorte staat onder druk. Volgens hem is het tijd voor een koerswijziging: een breed gedragen, wetenschappelijk onderbouwd Deltaplan voor de verloskunde.
Raymond De Vries is geen onbekende in verloskundig Nederland. In de jaren ’90 deed hij uitgebreid sociologisch onderzoek naar de thuisbevalling, een fenomeen dat in andere landen vrijwel was verdwenen. Zijn boek A Pleasing Birth, geschreven vanuit een sociaalwetenschappelijk perspectief, gaf een rijke inkijk in de fysiologische benadering van de Nederlandse verloskunde. Enkele jaren later stond Raymond aan de wieg van midwifery science in Nederland. Met als doel: samen met verloskundigen de fysiologische verloskunde verankeren in de wetenschap.
Reflecterend op zijn rol destijds, zegt hij: ‘Ik zou het niet op dezelfde manier doen. De medische, culturele en professionele context veranderde sneller dan verwacht, daar had ik destijds maar deels zicht op. Door sociale, culturele en professionele verschuivingen zijn verloskundigen hun beschermde positie kwijtgeraakt.’ Voor Raymond was dit evident toen hij voor het eerst de term ‘laag-risico bevalling’ hoorde tijdens een wetenschappelijk symposium in 2006. ‘Eerder heette het een fysiologische bevalling en ineens kwam hier de term ‘risico’ in beeld: een andere wetenschappelijke benadering, bezien vanuit de gynaecologie.’
Het belang van frenemies in de wetenschap
Raymond is dan ook een groot voorstander van de samenwerking tussen ‘frenemies’, een samenvoeging van friends (vrienden) en enemies (vijanden). ‘Verloskundigen en gynaecologen streven hetzelfde doel na – gezonde moeders en baby’s – maar hebben andere opvattingen over de weg ernaartoe. Zo publiceerden verloskundigen over de veiligheid van een thuisbevalling en de tevredenheid die hiermee samenhangt – a pleasing birth – terwijl gynaecologen juist hamerden op de gevaren ervan. Verloskundigen hebben unieke, onmisbare kennis over fysiologische geboorte, daar mogen ze trots op zijn. Die kennis is fundamenteel anders dan die van artsen, en moet ook zo gewaardeerd worden.’ Volgens Raymond is het leerzaam – en een beetje vreemd – dat artsen verwachten dat verloskundigen de taal van de obstetrie beheersen. ‘Maar ze voelen zich niet verplicht om de taal van de verloskunde te leren. Waarom? Wetenschappelijke frenemies, met verschillende expertises, verschillende zorgbenaderingen en verschillende praktijktalen, kunnen elkaars vooroordelen beter challengen. Iets wat de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek alleen maar ten goede kan komen.’
'Kwalitatief onderzoek is de sleutel tot verandering'

Data: meer dan cijfers alleen
Als we willen dat de fysiologische geboorte toekomst heeft in Nederland, moeten we dit fenomeen breder bekijken, vindt Raymond. Dit vraagt om een herwaardering van onderzoeksmethoden. ‘Het gaat niet alleen om de data, maar ook om de context, cultuur en de organisatie van zorg. Wil je serieus worden genomen in de biomedische wereld, dan moet je kwantitatieve onderzoeksmethoden beheersen. Maar om de beperkingen van diezelfde wetenschap te begrijpen en kritisch te kunnen beoordelen, heb je juist kwalitatieve en historische benaderingen nodig. En daar schort het nogal eens aan.’ Volgens Raymond zijn cijfers niet objectief. ‘Schalen zijn manipuleerbaar, uitschieters worden verwijderd en analyses herschreven. Zo is in Nederland aangetoond dat studies die de veiligheid van een thuisbevalling in twijfel trekken, gepubliceerd in internationale tijdschriften, twijfelachtige analytische methoden gebruiken. Met tellers en noemers van verschillende populaties en het gebruik van hypothetische in plaats van echte gegevens.’
Bij de academisering van de verloskunde – volgens Raymond een weg naar meer cultureel gezag voor verloskundigen – is er ruime aandacht voor kwantitatieve methoden. Maar hij pleit ook voor een bredere wetenschappelijke basis met meer aandacht voor de sociale wetenschap en de kwalitatieve traditie in de verloskunde. ‘Kwalitatief onderzoek biedt unieke inzichten, het verhaal achter het verhaal. Het maakt machtsstructuren, routines en culturele normen zichtbaar. Kwalitatieve data bieden verhalen over ervaringen. Verhalen die laten zien waarom de zorg is zoals die is, maar ook hoe we die kunnen veranderen.’
Hoe verander je een ingeslepen methode?
Recent onderzoek van Raymond beschrijft de uitdagingen die samenhangen met het veranderen van ingeslepen handelingen. Hij noemt continue CTG-monitoring als voorbeeld van een zorgmethode die moeilijk af te schaffen is. ‘Ondanks overtuigend onderzoek dat deze methode niet leidt tot betere uitkomsten – maar wél tot meer onnodige sectio’s – blijft deze werkwijze gangbaar. Dat heeft te maken met de workflow en de organisatie van de zorg. Cultuur speelt ook een rol. Denk hier maar eens over na: als je een interventie wél toepast en het gaat mis, heb je ‘alles gedaan wat je kon’. Doe je het niet, dan krijg je de schuld: ‘waarom heb je geen gebruikgemaakt van de medische technologie?’ Kwalitatief onderzoek helpt ons begrijpen waarom deze werkwijzen blijven bestaan. Het is de sleutel tot verandering.’
'Verloskundigen zijn experts met een eigen, uniek kennisdomein'
De dood als voorbeeld
Opmerkelijk genoeg vindt Raymond inspiratie voor zijn veranderplannen in de hervorming van de zorg voor stervenden in de Verenigde Staten. Daar werd in de jaren ’90, via een gecoördineerde media- en beleidsaanpak, een taboe omgezet naar een gangbare praktijk. ‘Als dokter wil je mensen zo lang mogelijk in leven houden, het accepteren van de dood past hier niet bij. Om dit beeld te veranderen, werden flinke stappen gezet op klinisch, academisch en cultureel gebied: zorgverleners pleitten voor verandering, wetenschappers gingen onderzoek doen en er kwam meer informatie over sterven en palliatieve zorg. Met als resultaat: een breed gedragen herwaardering van levenseindezorg. Zo’n zelfde aanpak zou de fysiologische geboorte in Nederland kunnen versterken. Door campagnes, symposia, publicaties en lokale bijeenkomsten kunnen we een cultuur creëren waarin fysiologische geboorte wordt gezien als modern, gezond en versterkend.’
De strategie
Raymond maakt zich hard voor een Nederlands Deltaplan voor de verloskunde. Dit plan, voor het eerst toegelicht in zijn afscheidsrede toen hij stopte als hoogleraar bij Maastricht University in 2021, richt zich op vier pijlers: zwangeren, verloskundigen, geneeskunde en politiek. ‘In mijn optiek is een brede mediacampagne nodig die de boodschap uitdraagt dat zwangeren recht hebben op regie, op keuzevrijheid in de locatie van de bevalling en op fysiologische geboorte. Niet als nostalgisch ideaal, maar als modern alternatief’. Hij benadrukt nogmaals hoe belangrijk het is dat verloskundigen zich ontwikkelen tot zelfbewuste specialisten in fysiologische geboorte, met een brede wetenschappelijke basis. ‘Verloskundigen moeten begrijpen dat ze geen junior-gynaecologen zijn, maar experts met een eigen, uniek kennisdomein. Te vaak heb ik verloskundigen zich zien gedragen als ‘minderwaardige partners’ in een zorgteam.
'We moeten cultuur én structuur veranderen. Alleen dan keren we het tij'
Dit schaadt niet alleen hun identiteit, maar ook de vrouwen voor wie ze zorgen’. Raymond geeft een voorbeeld van de expertise van verloskundigen uit de praktijk van zijn dochter, verloskundige in Amerika. ‘Zij heeft confrontaties met gynaecologen – en soms ook andere verloskundigen – over de plateaufase net voor het begin van de uitdrijving. Mijn dochter ziet deze fase als onderdeel van een fysiologische bevalling, maar gynaecologen raken vaak in paniek en willen meteen met Pitocin beginnen. Met andere woorden: de geneeskunde wint en de moeder verliest.’ Ten slotte is er vanuit de politiek draagvlak nodig om de fysiologische geboorte te stimuleren. Dit draagvlak lijkt langzaam op gang te komen, met de noodzaak voor passende zorg en de recente aandacht van de regering voor ongewenste diagnose-expansie.
Kansen
De afgelopen twintig jaar hebben volgens Raymond bevestigd wat hij al vreesde in A Pleasing Birth: de sociale en culturele basis van de Nederlandse geboortezorg is verzwakt. De samenleving is veranderd, kleine ziekenhuizen zijn verdwenen en de toenemende dominantie van het medisch model hebben het speelveld veranderd. Daarom is volgens hem het Deltaplan hard nodig: om een nieuwe basis te leggen voor kleinschalige, verloskundige zorg die past bij deze tijd. Hij ziet verschillende kansen, zoals die zijn beschreven in het recente KNOV-document De Beroepsidentiteit van de Verloskundige. Hierin ligt opnieuw de nadruk op het unieke kennisdomein van verloskundigen als het gaat om de fysiologische geboorte. ‘Dit is niet alleen een inhoudelijke constatering, maar een oproep tot positionering. We moeten de cultuur én structuur veranderen. Alleen dan keren we het tij voor de Nederlandse verloskunde. Met het Deltaplan, gebaseerd op kennisdiversiteit, kwalitatief inzicht, wetenschappelijke frenemies en maatschappelijk draagvlak, kan de fysiologische geboorte opnieuw de norm worden. Niet uit nostalgie, maar vanuit een visie op toekomstbestendige, mensgerichte geboortezorg.’
















