Hoe zorgen we dat verloskundigen in het vak blijven?
Tekst: Sara de Waal | VRHL Content en Creatie, 2025-1
Het aantal verloskundigen dat na hun veertigste verjaardag nog in het vak werkzaam is, loopt zorgwekkend terug. Hoe dat komt én hoe het tij gekeerd kan worden, onderzoekt de vakgroep Verloskundige Wetenschap van de afdeling Eerstelijns-geneeskunde en Langdurige Zorg van het UMCG en de Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen van Inholland. Dit gebeurt onder leiding van Liesbeth Kool en Esther Feijen-de Jong.
Hoe kunnen verloskundigen blijven werken in hun vakgebied, en wel mét behoud van betrokkenheid, gezondheid en welzijn? Dat is de hoofdvraag waarop de onderzoekers van de vakgroep Verloskundige Wetenschap een antwoord proberen te vinden. Onderzoekers Liesbeth Kool en Esther Feijen-de Jong startten in 2018 met dit onderzoeksthema. ‘Het is een lopend onderzoek van meerdere jaren, we analyseren stap voor stap wat er in het vakgebied speelt’, vertelt Esther.
‘We hebben veel vragen die we willen beantwoorden om een goed beeld te krijgen. Waar wij ons als onderzoeksgroep op dit moment over buigen, is de grote uitstroom onder de verloskundigen die al langer in het vak werken. We zijn met name ongerust over de veertigplussers, omdat uit het arbeidsmarktonderzoek van Nivel uit 20231 blijkt dat veel verloskundigen rond of na hun veertigste hun vakgebied geheel verlaten. We zeggen weleens tegen elkaar: het lijkt wel ‘survival of the fittest’, een afvalrace. Dit is een verontrustende ontwikkeling, niet alleen vanwege de afname van het aantal verloskundigen, maar vooral ook vanwege de expertise van ervaren professionals die je mist. Die opgebouwde expertise heb je nodig om klinisch te redeneren en om een goede kwaliteit te bieden.’
'Verloskundigen willen veel bieden, maar moeten zichzelf op de been houden'
De Nederlandse situatie
Opvallend is dat, hoewel er ook in andere landen sprake is van uitval onder verloskundigen, het probleem toch in elk land verschillend is. Liesbeth: ‘In het Verenigd Koninkrijk is de gemiddelde leeftijd van verloskundigen juist vrij hoog, daar hebben ze eerder een tekort aan nieuwe verloskundigen. We weten niet waarom dat verschil er is, dat is moeilijk te onderzoeken. Wel weten we dat het systeem daar anders is, en dat verschillende systemen tot verschillende uitkomsten leiden. In het Verenigd Koninkrijk werken de meeste verloskundigen bijvoorbeeld in loondienst, dat is al een andere situatie. Eén van onze hypotheses was daarom dat klinisch werkende verloskundigen minder burn-outsymptomen zouden hebben dan eerstelijnsverloskundigen, omdat zij in loondienst werken. Zowel in 2018 als in 2023 hebben we een grote groep verloskundigen een uitgebreide vragenlijst laten invullen, waarin we onder andere burn-outverschijnselen onder verloskundigen in kaart brachten én de intenties van verloskundigen om in het beroep te blijven of te stoppen onderzochten. Ook hebben we via een aantal kwalitatieve interviews aan gestopte verloskundigen gevraagd hoe dit proces om uit het vak te stappen verliep, wat er meespeelde. Uit onze onderzoeken bleek een aantal dingen. Het wel of niet in loondienst werken blijkt geen verklarende factor voor de uitval van verloskundigen in Nederland. Wat we wel duidelijk zien, is dat tussen 2018 en 2023 steeds meer verloskundigen de intentie hadden om te stoppen met hun werk. Dat percentage is van 33 naar maar liefst 52 procent gegaan. Dit heeft niet alleen tot gevolg dat daadwerkelijk meer verloskundigen uit het vak stappen, maar ook dat er een groeiende groep verloskundigen die nog wel werkt al de intentie heeft om te stoppen, en daardoor op een andere manier werkt en andere beslissingen neemt. Denk bijvoorbeeld aan de situatie ‘net even wat langer af te wachten’ voordat een verloskundige overgaat tot een huisbezoek.’
'Het tragische is dat verloskundigen juist heel bevlogen zijn'
Vreemde cijfers
‘Eigenlijk zitten we met rare cijfers’, merkt Liesbeth op. ‘Want hoewel de uitstroom dus groot is, geven veel verloskundigen tegelijkertijd aan heel enthousiast te zijn over hun vak. Esther beaamt: ‘Dat is eigenlijk het tragische van de verloskunde: aan de ene kant is er sprake van een zeer bevlogen beroepsgroep, maar ondanks die motivatie lukt het niet om die mensen vast te houden. Wat vooral een probleem lijkt te zijn, is de hoeveelheid aan taken die het werken als verloskundige met zich meebrengt. Naast de zorg die je moet verlenen, is er een toenemende hoeveelheid administratie. De grote werklast is moeilijk te combineren met bijvoorbeeld opgroeiende kinderen. En als de kinderen eenmaal uit huis zijn ben je zelf op hogere leeftijd, waardoor je belastbaarheid is afgenomen. Ook moet je voor het uitvoeren van steeds meer taken, zoals echoscopie en prenatale counseling, in het BIG-register staan, waarvoor veel uren scholing en werkervaring zijn vereist. Als je bovendien een paar jaar niet in de praktijk werkt, bijvoorbeeld als onderzoeker, raak je de BIG-registratie kwijt en moet je weer het hele traject in, inclusief assessment en stagelopen. Ook al heb je al jaren ervaring.’
Hier zet Liesbeth vraagtekens bij. ‘Je bent opgeleid als professional, maar je moet blijven aantonen dat je het kunt. Bovendien blijft de hoeveelheid zorgpaden en protocollen waarvan je niet mag afwijken toenemen. Ik vind dat niet getuigen van professionaliteit, een verloskundige moet zelfstandig beslissingen kunnen nemen. Als we niet oppassen neemt de autonome positie van verloskundigen af. Ik denk dat we juist toe moeten naar een herwaardering van persoonlijke expertise, en daarmee naar een herwaardering van de ervaren verloskundige1.’
Erkenning van waarde
Het is volgens de onderzoekers daarom belangrijk om ervaren verloskundigen zowel waardering als een passende plek binnen de verloskunde te bieden. Liesbeth zegt: ‘Om verloskundigen ook op latere leeftijd te behouden, moeten we misschien anders kijken naar hoe we het werk inrichten. Van oudsher draaien verloskundigen lange diensten, maar hierdoor is er ook een grote uitval. Misschien is iemand op een gegeven moment niet meer volledig inzetbaar, maar kan diegene nog wel veel waarde toevoegen. Het erkennen van die waarde kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door flexibelere werktijden of door financiële middelen. Het is eigenlijk vreemd dat een startende verloskundige net zoveel verdient als iemand met vijfentwintig jaar ervaring.’ Esther vult aan: ’Binnen de verloskunde is altijd een grote focus geweest op de cliënten. Daarbij is soms uit het oog verloren dat het werk uitvoerbaar moet blijven en dat eigen gezondheid en welzijn belangrijk zijn voor de beroepsgroep. Verloskundigen willen graag veel bieden, maar moeten zichzelf ook op de been houden. Dat is geen individueel probleem, maar een collectief probleem. En dan moet je anders gaan denken over oplossingen. Een oplossingsrichting kan ook zijn dat het werken in verschillende functies meer wordt gefaciliteerd. Dat hoeft niet als praktiserend verloskundige te zijn, maar dat kan ook als docent, mentor, onderzoeker, supervisor of beleidsmaker. In de praktijk gebeurt dat al wel enigszins, maar misschien kan dat professioneler en op grotere schaal.’
'Waarden vormen de kern van een beroepsgroep'
Blijffactoren
De komende jaren wil de onderzoeksgroep vooral onderzoeken welke concrete oplossingen voor duurzame inzetbaarheid aansluiten bij de praktijk. Hiervoor is een grote onderzoeksaanvraag ingediend, die ter beoordeling ligt bij de subsidieverstrekker, Regieorgaan SIA (RAAK-PRO). ‘Deze subsidie hebben we nodig om onze ideeën om te zetten naar de praktijk’, aldus Esther. ‘De benadering is positief, dus niet zozeer: wat kunnen we doen om uitstroom te voorkomen, maar meer: wat draagt eraan bij dat verloskundigen in het vak blijven? Hierbij nemen we mee wat er al bekend is op gebied van onderzoek naar duurzame inzetbaarheid onder zorgprofessionals en onderzoeken we hoe dit toepasbaar is in de verloskunde.’
'Er is een grote onderzoeksaanvraag ingediend'
‘Daarnaast is het belangrijk om goed in kaart te brengen wat de gemeenschappelijke waarden van verloskundigen zijn. Dat zijn dingen als persoonsgerichte zorg, keuzevrijheid van zwangeren en autonomie. Daar zijn we op dit moment al druk mee bezig. Als je oplossingen bedenkt en dus veranderingen aanbrengt, moet je de waarden van de beroepsgroep er namelijk altijd als meetlat naast leggen. Waarden vormen de kern van een beroepsgroep. Vervolgens kun je beleid ontwerpen op basis van ‘blijffactoren’: factoren die zorgen dat verloskundigen in het vak blijven. Binnen de onderzoeksgroep is Astrid Vereecken-Schoo bezig met een promotieonderzoek hiernaar. Zij doet zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek naar blijffactoren. Dit onderzoek duurt ongeveer vijf jaar en zij zit nu in het tweede jaar, dus helaas zijn er nog geen resultaten bekend. Uiteindelijk is het de bedoeling dat we als onderzoeksgroep een gedegen basis bieden voor beleid om verloskundigen in het vak te behouden’, schetst Esther. ‘Want zij zijn veel te waardevol om te verliezen.’
Bron:
1. Batenburg, R., Kenens, R. Cijfers uit de Nivel-registratie van verloskundigen: resultaten van de peiling 2023. Utrecht: Nivel, 2024, 16 p.
Veilige personeelsbezetting van verloskundigen in Nederlandse ziekenhuizen
Tekst: Doug Cronie, 2025-1
Veilige, effectieve zorg is de hoeksteen van de verloskunde. Het nauwkeurig inschatten van het juiste aantal benodigde personeelsleden om veilige zorg in de klinische setting te kunnen bieden, is een complex, multifactorieel en tijdrovend proces1. Strategische personeelsplanning (en de financiering daarvan) is essentieel voor een veilige verloskundige zorgverlening, terwijl evidence-based standaardisatie van personeelsplanning een kader kan bieden voor audit op doeltreffende zorg.
In de afgelopen tien jaar zijn in het Verenigd Koninkrijk grote, systemische tekortkomingen in het verlenen van veilige en effectieve geboortezorg aan het licht gekomen. Dit heeft geleid tot mortaliteit en morbiditeit van moeders en baby’s. De vijf overheidsrapporten die in kaart hebben gebracht welk falen in de zorg heeft geleid tot deze negatieve zorguitkomsten laten zien dat gebrek aan strategische personeelsplanning en robuuste zorgaudits ernstige gevolgen hebben2, 3. In alle vijf rapporten is ontoereikende personeelsbezetting een oorzakelijke of bijdragende factor2,4,5,6. De Care Quality Commission (CQC)7, de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg in Britse zorginstellingen, beoordeelde meer dan tweederde van de geboortezorginstellingen (67%) als onveilig in hun rapport over de veiligheid van geboortezorg in het Verenigd Koninkrijk.
'Zorgsystemen kunnen door personeelsplanning voldoen aan zorgvereisten van een populatie'
Personeelsplanning op basis van zorgbehoefte
In de afgelopen jaren is personeelsplanning in de gezondheidszorg verfijnd van vrij eenvoudige metingen van vraag en aanbod, naar complexere en uitgebreidere benaderingen die de zorgbehoeften van een populatie omvatten8. Personeelsplanning op basis van de zorgbehoefte versterkt de zorg, doordat dit kan voldoen aan de zorg die nodig is voor een bepaalde populatie. Daarnaast biedt personeelsplanning een basis voor het anticiperen op toekomstige zorgvragen en bijpassende personeelsbehoefte. Met een systeem dat dit beter kan inschatten, kunnen ziekenhuizen hier tijdig op inspelen.
Personeelsplanning op basis van de zorgbehoefte in de geboortezorg is niet nieuw. De onvoorspelbaarheid van de verloskundige zorgverlening, in combinatie met de noodzaak om een-op-eenzorg te bieden aan barende vrouwen, leidde in 1996 tot de ontwikkeling van een behoefte-gebaseerde tool, specifiek voor de personeelsplanning van de verloskundige zorg in de klinische setting in het Verenigd Koninkrijk: Birthrate Plus (BR+)9.
'Er zijn retrospectief meer dan 12.000 geanonimiseerde patiëntepisodes onderzocht'
Berekening om zorg te rangschikken
BR+ is een gevalideerde personeelsplanningstool die speciaal is ontwikkeld voor het gebruik in de geboortezorg10. BR+ maakt het mogelijk om lokale (per ziekenhuis) berekeningen te maken over hoeveel verloskundigen nodig zijn om veilige zorg te leveren, op basis van de zorgbehoeftes van vrouwen. BR+ gaat ervan uit dat alle vrouwen een-op-eenzorg zullen krijgen durante partu en dat er ook vrouwen zullen zijn die meer zorg nodig kunnen hebben. Daarnaast kan BR+ de tijd calculeren die nodig is voor antepartum consulten, (spoed)zorg voor vrouwen die niet in partu zijn en directe postnatale zorg. De tool houdt ook rekening met zaken als administratietijd, ziekteverzuim en verlof van personeel, en de tijd die nodig is voor het bij- en nascholen van verloskundigen.
BR+ gebruikt een Excel-gebaseerde berekening om verschillende aspecten van zorg numeriek te rangschikken. Het houdt rekening met de verblijfsduur in het ziekenhuis en voegt een vermenigvuldigingsfactor toe voor niet- geboortegerelateerde activiteiten. Dit helpt bij het berekenen van het realistische totale aantal uren dat nodig is voor zorg in een ziekenhuis. Deze wordt vervolgens vergeleken met de beschikbare personeelsuren (gebaseerd op fulltime-equivalenten of fte’s).
Met andere woorden, als een ziekenhuis, (op basis van zijn werklast) 1.000 uur per jaar nodig heeft om zorg te verlenen (op basis van de behoeften van zijn populatie), en dat ziekenhuis heeft dezelfde 1.000 uur aan fte’s beschikbaar, betekent dit in theorie dat een ziekenhuis in staat is om een-op-eenzorg te verlenen aan zijn patiëntenpopulatie. In 2009 werd de geschiktheid van BR+ voor personeelsplanning van verloskundigen getest in Australië. Dit leidde tot een aanbeveling van de BR+-personeelsplanningstool door het National Institute for Clinical Effectiveness (NICE) in het Verenigd Koninkrijk11, en door de overheden van Victoria12 en New South Wales in Australië13.
Personeelsplanning in de geboortezorg in Nederland is beperkt. Het capaciteitsorgaan voor ziekenhuizen bestaat onder andere om ‘de toekomstige benodigde capaciteit van professionals in de zorg te onderzoeken en hierover te rapporteren aan de zorgsector en overheid’14. Het aantal opleidingsplaatsen voor verloskundigen valt hier ook onder. Daarnaast publiceert het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL) een tweejaarlijks rapport met cijfers uit de registratie van verloskundigen15,16. Hierin worden de trends in het aantal
werkende verloskundigen in Nederland weergegeven. Er wordt op dit moment echter geen nationale behoeften-gebaseerde personeelsplanning voor verloskundigen uitgevoerd. Ook wordt er geen enkele vorm van personeelsplanning van verloskundigen toegepast in ziekenhuizen. Dit is opmerkelijk, gezien het toenemende aantal partussen in de klinische setting17. Sinds 2016 ziet de Zorgstandaard Integrale Geboortezorg (ZIG) een-op-eenzorg durante partu als standaard18. Er is tot op heden echter geen audit hierop en dus blijft het onduidelijk in hoeverre ziekenhuizen deze afspraak nakomen.
Inzicht in personeelsplanning
Om meer inzicht te krijgen in personeelsplanning hebben de onderzoekers een systematische review (SR) uitgevoerd van de beschikbare literatuur over (verloskundige) personeelsplanningstools19. Deze review liet zien dat BR+ de meest gebruikte personeelsplanningstool is in de geboortezorg20. Vervolgens hebben de onderzoekers met deze planningstool een pilottest gedaan op bruikbaarheid en geschiktheid in vijf Nederlandse ziekenhuizen21.
Deze pilotstudie was voornamelijk om de geschiktheid van de BR+-tool voor de Nederlandse klinische setting te testen met toekomstige audits als doel. In de pilotstudie zijn er, retrospectief meer dan 12.000 geanonimiseerde ‘patiëntepisodes’ (aaneengesloten periode van zorg) onderzocht, inclusief de kenmerken van meer dan 4.000 bevallingen van vrouwen die geboortezorg nodig hadden in de vijf ziekenhuizen die onderdeel waren van deze pilot.
Tekort geconstateerd
Hoewel de pilotstudie zich uitsluitend richtte op het testen van BR+ als geschikt voor gebruik in de Nederlandse (klinische verloskundige zorgverlening in de ziekenhuis setting ontdekten de onderzoekers echter ook het volgende; als de retrospectieve dataverzameling en analyse een voldoende weerspiegeling waren van bestaande praktijkomstandigheden, dan zou er (gedurende de periode van dataverzameling) een tekort zijn geweest aan verloskundigen die nodig zouden zijn voor het bieden van een-op-eenzorg durante partu, conform de ZIG. Dit tekort varieert van 47% (best scorende ziekenhuis) tot 64% (slechtst scorende ziekenhuis) van de tijd.
Na de pilotstudie concludeerden de onderzoekers dat BR+ geschikt is voor gebruik in Nederland. Voordat er gepleit wordt voor de uitrol van BR+ en de opname ervan in een auditcyclus, is echter aanvullend, realtime-onderzoek nodig om de betrouwbaarheid, validiteit en kostenimplicaties van de BR+-tool verder te testen.
Vervolgstappen
BR+ wordt onderzocht op de betrouwbaarheid van deze tool voor de geboortezorg in de Nederlandse klinische setting. Dit wordt gedaan door middel van realtime (en niet retrospectieve) dataverzameling. Met behulp van de meting van (geanonimiseerde) patiëntepisodes in een aantal ziekenhuizen in Nederland, zullen de onderzoekers zich richten op twee elementen van betrouwbaarheid, namelijk het test-hertestprincipe en de meting van de interbeoordelaarsvariabiliteit.
Test-hertestbetrouwbaarheid wordt gebruikt om de consistentie van een meetinstrument in de loop van de tijd te evalueren. Het zorgt ervoor dat een test stabiele en herhaalbare resultaten oplevert onder dezelfde omstandigheden22. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wordt vaak gebruikt in onderzoek naar gezondheidszorg en verwijst naar de mate van overeenstemming of consistentie tussen twee of meer beoordelaars die hetzelfde fenomeen beoordelen aan de hand van dezelfde criteria. Hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zorgt ervoor dat het meetproces objectief is en minimaliseert bias, waardoor de geloofwaardigheid van de onderzoeksresultaten worden versterkt.
Inhoudsvaliditeit en criteriumvaliditeit
Ook de validiteit van BR+ wordt onderzocht. Dit zou met name focussen op twee aspecten van validiteit, namelijk inhoudsvaliditeit en criteriumvaliditeit. Inhoudsvaliditeit houdt in of een test representatief is voor alle aspecten van het construct. ‘Om geldige resultaten te produceren, moet de inhoud van een test, enquête of meetmethode rekening houden met alle relevante onderdelen van het gemeten onderwerp. Als sommige aspecten ontbreken in de meting (of als irrelevante aspecten worden opgenomen), wordt de validiteit bedreigd’23.
Criteriumvaliditeit, soms ook wel ‘de gouden standaard van validiteit’ genoemd, evalueert hoe goed een test een concrete uitkomst kan voorspellen, of in hoeverre de resultaten van de test gelijk zijn aan de resultaten van een andere test24. Omdat BR+ al vele jaren bestaat en buiten Nederland wordt gebruikt, zal de data die is verzameld in Nederlandse ziekenhuizen worden vergeleken met (vergelijkbare) data die is verzameld in een andere setting.
De kostenimplicaties van BR+ worden overwogen om evaluatie van BR+ voor gebruik in Nederlandse ziekenhuizen te voltooien. De reikwijdte van dit onderdeel van het onderzoek hangt af van het soort en de hoeveelheid data die op dat moment beschikbaar is. Het is moeilijk om betrouwbare evidence over kostenaspecten te linken aan uitkomstmaten24 dus dit zal waarschijnlijk beperkt blijven tot een schatting van de kosten van het opschalen van de verloskundige zorgverlening, op basis van de voorspelling van de behoefte die volgt uit de BR+-analyse.
Deelnemers gezocht
Om dit te kunnen doen, zijn de onderzoekers op zoek naar deelnemende ziekenhuizen en verloskundigen die bereid zijn om BR+ te gebruiken en te testen voor real-time dataverzameling. Na ethische goedkeuring wordt een periode van drie tot zes maanden uitgetrokken voor dataverzameling van de (geanonimiseerde) patiëntepisodes (antenataal, intrapartum en postnataal) van vrouwen die gebruikmaken van de verloskundige zorgverlening in het ziekenhuis. Het is wenselijk dat er, per deelnemend ziekenhuis, een coördinerende verloskundige de dataverzameling lokaal beheert. Dit zou ongeveer twee tot vier uur per week kosten. Heb je belangstelling? Neem contact op met Dr. Doug Cronie (zie kader).
Samenvatting
Strategische personeelsplanning op basis van (populatie)behoeften is een essentieel onderdeel van veilige en effectieve zorg. Birthrate Plus (BR+), een gevalideerde tool die speciaal is ontwikkeld voor gebruik in de verloskundige zorg, is al meer dan twintig jaar in gebruik en kan inzicht geven in het aantal personeelsleden dat nodig is. BR+ wordt internationaal erkend als de aangewezen tool voor personeelsplanning, en is verplicht in het Verenigd Koninkrijk, door de Care Quality Commission en door de overheden van Victoria en New South Wales in Australië.
Zonder personeelsplanning beschikken ziekenhuizen niet over de juiste hulpmiddelen om te meten hoeveel personeel zij nodig hebben om te voldoen aan de vereiste standaard van een-op-eenzorg voor barende vrouwen. Zonder die informatie kunnen zij de verloskundige zorgverlening in Nederlandse ziekenhuizen niet effectief plannen, implementeren of evalueren. BR+ zal niet meer verloskundigen opleveren, maar zal wel inzicht geven in of er wordt voldaan aan de overeengekomen standaard (en zo niet, dan geeft het een indicatie van het aantal verloskundigen dat nodig is om daar wel aan te voldoen). Deze informatie is niet alleen noodzakelijk voor zorgverleners, managers en beleidsmakers - het is ook belangrijk voor zorggebruikers. Vrouwen en hun naasten moeten toegang hebben tot nauwkeurige, actuele informatie over het aantal personeelsleden, zodat zij weloverwogen keuzes kunnen maken met betrekking tot hun gekozen bevallingslocatie.
Bronnen:
1. Sandall J, Murrells T, Dodwell M, Gibson R, Bewley S, Coxon K, et al. The efficient use of the maternity workforce and the implications for safety and quality in maternity care: a population-based, cross-sectional study. Southampton (UK): NIHR Journals Library; 2014 Oct. PMID: 25642571.
2. Kirkup B. Reading the Signals [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications/maternity-and-neonatal-services-in-east-kent-reading-the-signals-report.
3. Ockenden D. Final report of the Ockenden Review [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications/final-report-of-the-ockenden-review.
4. Kirkup B. The Report of the Morecambe Bay Investigation [Internet]. 2015 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications.
5. Ockenden D. Emerging Findings and Recommendations from the Independent Review of Maternity Services at the Shrewsbury and Telford Hospital NHS Trust [Internet]. 2020 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.gov.uk/government/publications/ockenden-review-of-maternity-services-at-shrewsbury-and-telfordhospital-nhs-trust.
6. Ockenden D. Review of Maternity Services in Nottingham. BMJ. 2023;382:p1598.
7. Care Quality Commission. National review of maternity services in England 2022 to 2024 [Internet]. 2024 [cited 2025 Feb 21]. Available from: full_book_national-review-maternity-services-england-2022-2024-1738159155.pdf.
8. Creswell L, Lindow BJ, Lindow SW, MacIntyre A, O’Gorman N, Hehir M, et al. A retrospective observational study of labour ward work intensity: The challenge of maternity staffing. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2023;286:90-4. doi:10.1016/j.ejogrb.2023.05.021.
9. Ball JA, Washbrook M. Workforce planning in midwifery: an overview of 8 years. Br J Midwifery. 2010;18:527-32
10. Jean B, Marie W. Working with Birthrate Plus: How this Midwifery Workforce Planning Tool can Give you Assurance about Quality and Safety. London: The Royal College of Midwives; 2010.
11. National Institute for Clinical Effectiveness (NICE). Safe midwifery staffing for maternity settings. NICE guideline [NG4] [Internet]. 2015 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.nice.org.uk/guidance/ng4/chapter/recommendations.
12. Victoria Government. Safe Patient Care (Nurse to Patient and Midwife to Patient Ratios) Act 2015 (the Act) [Internet]. 2015 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.health.vic.gov.au/.
13. New South Wales Government. Health services amendment (nurse-to-patient and midwife-to-patient ratios) bill 2022 [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://tinyurl.com/2csxw88x.
14. Capaciteitsorgaan. Organisatie [Internet]. 2025 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://capaciteitsorgaan.nl/organisatie.
15. Kenens R, Batenburg R. Cijfers uit de Nivel-registratie van verloskundigen. Resultaten van de peiling 2021. ISBN 9789461227010 [Internet]. 2021 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://nivel.nl/nl/panels-en-registraties/beroepenregistraties.
16. Wiegers T, Janssen B. Monitor verloskundige zorgverlening eindrapport. ISBN 90-6905-775-1 [Internet]. 2006 [cited 2025 Feb 21]. Available from: http://www.nivel.nl.
17. Perined. Jaarboek zorg. Kerncijfers 2021 – Perined [Internet]. 2022 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.perined.nl/onderwerpen/publicaties-perined.
18. College of Perinatal Care. Care standard integrated birthcare, version 1.1. Utrecht: College Perinatale Zorg; 2016.
19. Cronie DJ, Rosman A, Vries R. Measure to improve: is there a patient-acuity measurement tool suitable for use in maternity service provision in the Netherlands? A systematic review. Health Sci Rep. 2022;5(6). doi:10.1002/hsr2.756.
20. Royal College of Midwives. Working with Birthrate Plus: how this midwifery workforce planning tool can give you assurance about quality and safety. London: Royal College of Midwives; 2018.
21. Cronie DJ, Rosman A, Vries R. Measure to improve: a pilot study of Birthrate Plus in the Netherlands. Br J Midwifery. 2024;32(6).
22. Hassan M. Test-Retest Reliability – Methods, Formula and Examples [Internet]. 2024a [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://researchmethod.net/test-retest-reliability/#References.
23. Middleton F. Validity in research: Definitions, types & examples [Internet]. 2019 [cited 2025 Feb 21]. Available from: https://www.scribbr.com/methodology/validity-in-research/.
24. Griffiths P, Hayre S. Economic evaluations in maternity care: linking costs to outcomes. J Health Econ. 2023;58:124-9.
Met hoge snelheid naar een bevalling
Tekst: Yvette Hoogenboom | VRHL Content en Creatie, 2025-1
De medewerkers van het KNOV-bureau krijgen allerlei vragen van verloskundigen. In deze rubriek lichten we veelgestelde of opmerkelijke vragen uit. Dit keer:
Kun je als verloskundige bezwaar maken tegen een verkeersboete?
In Nederland gelden uitzonderingsregels in het verkeer voor voorrangsvoertuigen. Hieronder vallen voertuigen van politie, brandweer, ambulances en andere door de overheid aangewezen voertuigen met een blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn. Verloskundigen moeten zich dus houden aan de reguliere verkeersregels. Hoe vervelend het ook is: als je op weg naar een bevalling te hard rijdt, dan moet je de boete die je daarvoor krijgt gewoon betalen. Dat geldt overigens ook voor huisartsen die op weg zijn naar een spoedgeval en een snelheidsovertreding begaan.
Bezwaar maken
Kun je als verloskundige bezwaar maken tegen een verkeersboete? Er zijn wel wat succesbezwaren bekend. De (kanton)rechter heeft in die gevallen vrijstelling gegeven, omdat er volgens hem sprake was van overmacht. Dat gebeurt echter niet altijd, maar is afhankelijk van de situatie en de rechter die je treft.
Parkeerboete
Als je je tijdens een spoedgeval naar een cliënt haast en snel je auto parkeert, vergeet dan de parkeerapp of -automaat niet. Net als bij te hard rijden, is er bij parkeren geen ontheffing voor verloskundigen met spoed. Uiteraard kun je wel een bezwaar indienen. Doe dit binnen zes weken bij de gemeente waar je parkeerde.
Esculaap
En wat zegt het esculaapteken op auto’s van medici? Vroeger werden door het voeren van dit teken voorrechten in het verkeer ontleend. Tegenwoordig zijn die er niet meer. De sticker wordt daarom alleen nog gebruikt om te laten zien dat je arts of verloskundige bent. Verloskundigen kunnen bij de KNOV via leden@knov.nl een esculaapsticker aanvragen.
Samen werken aan erkenning en kwaliteit: het Kwaliteitsregister Klinisch Verloskundigen
Tekst: Mirjam Streefkerk | VRHL Content en Creatie, 2025-1
Erkenning, deskundigheid en uniformiteit: dat zijn de belangrijkste doelen van het nieuwe Kwaliteitsregister Klinisch Verloskundigen. Het register kwam er dankzij een gezamenlijke inspanning van de KNOV en de NVOG en met steun van de Federatie van VSV’s. In januari werd er een eerste versie gepresenteerd. ‘Het register helpt bij de verdere professionalisering van dit vakgebied en draagt bij aan de klinisch verloskundige als autonome professional.’
In 2022 lanceerde de KNOV het Deelregister Klinisch Verloskundigen. Rond dezelfde tijd was er een ander register voor klinisch verloskundigen in ontwikkeling bij de NVOG werkgroep Klinische Verloskunde. Dat vonden niet alle klinisch verloskundigen even prettig. ‘Sommige klinisch verloskundigen hadden het gevoel te moeten gaan kiezen, anderen wilden juist niet hoeven kiezen’, legt KNOV-bestuurslid Maaike van Rijn uit. ‘We kregen als bestuur daarom regelmatig de vraag van klinisch verloskundigen of er niet één register kon komen. Een register dat recht zou doen aan deze bijzondere beroepsgroep en zou bijdragen aan hun professionalisering. Dus in 2023 hebben we met de NVOG de handen ineengeslagen en zijn we aan de slag gegaan. Wat daarbij hielp is dat de Federatie van VSV’s ook bij de gesprekken betrokken was en het register wel wilde beheren.’
Registratiecommissie
De twee brancheorganisaties stelden een registratiecommissie samen die zich zou gaan buigen over de inhoud van het kwaliteitsregister. ‘Wij vonden het belangrijk dat die commissie alleen zou bestaan uit klinisch verloskundigen, omdat wij als klinisch verloskundigen over onze eigen kwaliteit gaan’, vertelt Maaike, die in het bestuur portefeuillehouder klinische verloskunde is en zelf als klinisch verloskundige in het HagaZiekenhuis werkt. De commissie bestaat daarom uit zes klinisch verloskundigen: drie vanuit de NVOG-werkgroep Klinische Verloskunde en drie vanuit de KNOV.
Mathilde van Dorp is één van hen. Zij werkt in het Spaarne Gasthuis en is nu vijf jaar klinisch verloskundige. Daarvoor werkte ze ruim dertig jaar in de eerste lijn. ‘Ik heb in beide rollen gezien dat er tussen ziekenhuizen grote verschillen zijn in de manier van werken van klinisch verloskundigen. Daarom voelde ik me meteen aangesproken toen ik de oproep voor die commissie zag. Als wij als beroepsgroep zelf invulling willen geven aan kwaliteit en uniformer willen gaan werken, dan moeten we dat doen vanuit één register. Een register dat gedragen wordt door de KNOV, de NVOG én de Federatie van VSV’s. Daar wilde ik graag een bijdrage aan leveren.’
'Tussen ziekenhuizen zijn grote verschillen in de manier van werken'
40 PE-punten
Vorig jaar kwam de commissie vijf keer bijeen om te werken aan het register zoals dat uiteindelijk begin dit jaar live ging. De commissie stelde al snel vast dat erkenning, deskundigheid en uniformiteit de belangrijkste uitgangspunten van het kwaliteitsregister moesten worden. Het register moedigt ‘een leven lang leren’ aan en draagt daarmee bij aan meer werkplezier, passendere werkzaamheden en het duurzaam inzetbaar blijven van klinisch verloskundigen.
Eén van de manieren waarop het register dit doet, is door de kwaliteit van klinisch verloskundigen meetbaar en inzichtelijk te maken. Dit betekent dat er duidelijk wordt vastgelegd welke trainingen, scholingen en activiteiten een verloskundige heeft gevolgd, en welke competenties hij of zij op peil houdt.
Tegelijkertijd is het niet de bedoeling dat registratie een doel op zich wordt: dat verloskundigen een half jaar voor herregistratie nog punten gaan sprokkelen om zich opnieuw te kunnen laten registreren. Maaike: ‘Mede daarom hebben we het aantal PE-punten dat klinisch verloskundigen moeten halen beperkt tot 40. En net als bij het nieuwe reguliere Kwaliteitsregister Verloskundigen is de registratietermijn twee jaar. Dat is een overzichtelijkere periode dan de vijf jaar die er eerst voor stond.’
Duurzaam inzetbaar
Voor (her)registratie moeten klinisch verloskundigen minimaal de helft van die 40 PE-punten via vakinhoudelijke scholing behalen. Daarbij horen in elk geval de trainingen Newborn Life Support (NLS), Basis Life Support (BLS), multidisciplinaire acute verloskunde en cardiotocogram (CTG). Andere punten kunnen verloskundigen behalen binnen thema’s die hun interesse hebben: dat kan bijvoorbeeld leiderschap zijn, maar ook een bijscholing voor anticonceptie, omdat je een spreekuur wil opzetten.
Doordat klinisch verloskundigen elk op hun eigen manier invulling mogen geven aan het tweede deel van hun punten, kunnen ze dicht bij hun eigen expertise, interesse of ervaringsniveau blijven. Dit is een bewuste keuze, omdat het vakgebied enorm veelzijdig is en de werkzaamheden per ziekenhuis, en zelfs per verloskundige, kunnen verschillen. Zo kan de ene verloskundige zich specialiseren in postnatale zorg en poliklinische consulten, terwijl de ander zich richt op het begeleiden van stagiaires of het geven van multidisciplinaire trainingen aan collega’s.
‘Het mooie van het register is dat het ruimte biedt voor deze diversiteit,’ benadrukt Mathilde. ‘We hebben allemaal onze eigen sterke punten en interesses, en dat mag ook zichtbaar worden.’ Dat klinisch verloskundigen een deel van de punten naar eigen inzicht kunnen behalen, zorgt ervoor dat het register niet alleen een middel is om kwaliteit te waarborgen, maar ook een instrument om persoonlijke groei en verdere specialisatie mogelijk te maken. Maaike: ‘Het register geeft ons de kans om niet alleen te groeien als professional, maar ook als team binnen het ziekenhuis. Daarmee versterken we zowel onze eigen rol als de samenwerking met andere zorgverleners. En we vergroten hiermee onze duurzame inzetbaarheid.’
'Erkenning, deskundigheid en uniformiteit zijn de belangrijkste uitgangspunten'
Drie bouwstenen voor professionalisering
Het kwaliteitsregister is één van de drie bouwstenen die de KNOV gebruikt voor de verdere professionalisering van de klinisch verloskundige. De tweede bouwsteen is het voorgenomen besluit om klinisch verloskundigen in 2026 declaratiebevoegd te maken. De derde bouwsteen is het beter inregelen van het opleidingsbudget van klinisch verloskundigen binnen ziekenhuizen, zodat deze verloskundigen binnen ziekenhuizen en maatschappen structureel meer ruimte krijgen voor bijscholing en training. Scholing en deskundigheidsbevordering zou immers een integraal onderdeel van het werk van de klinisch verloskundige moeten zijn en niet iets waar af en toe aandacht aan moet worden besteed.
‘Kennis over veelvoorkomende ziektebeelden als pre-eclampsie, groeivertraging bij baby’s of zwangerschapsdiabetes verandert continu’, zegt Mathilde. ‘Dat betekent dat wij onze kennis ook continu moeten updaten. Daardoor kunnen we ook op de poli mensen goed helpen. En daardoor kunnen we ook in gesprek blijven met gynaecologen.’ De drie bouwstenen voor verdere professionalisering hangen nauw met elkaar samen, legt Maaike uit. ‘Zo kan er voor jou uit die declaratiebevoegdheid extra opleidingsbehoefte komen, bijvoorbeeld omdat je dan ook spreekuren kan gaan draaien in jouw ziekenhuis.’
Met het kwaliteitsregister in handen heeft de KNOV in de komende cao-onderhandelingen voor klinisch verloskundigen ook een sterkere positie, zo verwacht Maaike. ‘We hopen dat we het recht op scholing en deskundigheidsbevordering nog beter in de cao-afspraken kunnen verankeren, omdat we nu kunnen laten zien dat we dat op een gestructureerde en meetbare manier aanpakken. Ook hopen we dat de werkgevers de kosten voor registratie in het register en aansluiting bij de beroepsvereniging op zich nemen.’
Evaluatie
De versie die in januari gepresenteerd werd is nadrukkelijk een eerste versie van het kwaliteitsregister. Over een jaar zullen de NVOG, de KNOV en de Federatie voor VSV’s het register evalueren. Mathilde: ’Daarvoor zijn de ervaringen van onze leden belangrijk, maar zullen we bijvoorbeeld ook kijken of het register nog aansluit bij de ontwikkelingen in de klinische geboortezorg. Als dat nodig is, kunnen we dan aanpassingen doen.’ Mathilde hoopt dat het register uiteindelijk een verplicht karakter krijgt. ‘Alleen als alle ziekenhuizen straks van hun klinisch verloskundigen verwachten dat zij in het kwaliteitsregister staan, kunnen we de hele beroepsgroep versterken. Maar daar zijn we nu nog niet. We wachten nu eerst de eerste reacties af en schaven dan bij tot er een register staat waar een meerderheid zich in kan vinden.’
Voor álle verloskundigen
Het kwaliteitsregister is specifiek bedoeld voor klinisch verloskundigen, maar komt uiteindelijk de hele beroepsgroep ten goede, zo verwacht Maaike. Door een uniforme standaard te hanteren, ontstaat er meer helderheid over taken en verantwoordelijkheden. Dit maakt de samenwerking tussen eerstelijns en klinisch verloskundigen soepeler en versterkt het gehele zorgnetwerk. In een later stadium willen we het ook mogelijk maken dat je maar in één kwaliteitsregister hoeft te staan als je als klinisch verloskundige ook in de eerste lijn werkt. Hoe dat er in de praktijk precies gaat uitzien, wordt in een later stadium ingevuld.
Volgens Maaike en Mathilde is deze eerste editie van het kwaliteitsregister alvast een belangrijke stap. Maaike: ’Klinisch verloskundigen vormen een belangrijk deel van onze vereniging. Met het kwaliteitsregister krijgen zij en hun werk de erkenning die ze verdienen en zijn we als KNOV een vereniging voor álle verloskundigen, ongeacht waar ze werken.’
Validatiestudie van de Birth Beliefs Scale voor verloskundig zorgverleners
Tekst: Lianne Zondag-McDermott, Tamar van Haaren-ten Haken, Pien Offerhaus, Eveline Mestdagh, Liesbeth Scheepers, Marianne Nieuwenhuijze, 2025-1
Verloskundig zorgverleners variëren in hun overtuigingen waarin zij een bevalling als natuurlijk en veilig of als medisch en risicovol beschouwen. Deze overtuigingen zijn een belangrijke factor in de attitude van verloskundig zorgverleners richting het uitvoeren van verloskundige interventies. Validatie van de Birth Beliefs Scale voor zorgverleners kan helpen inzicht te geven in deze overtuigingen.
Achtergrond
In Nederland zijn grote, regionale verschillen in verloskundige interventies1,2. Recent onderzoek beschreef bijvoorbeeld een variatie van 14,3% tot 41,1% in inleiden van de bevalling tussen verschillende VSV’s3. Praktijkvariatie in verloskundige interventies kan essentieel zijn om zorg op maat te bieden die aansluit bij de medische conditie of de voorkeuren van de cliënt. Wanneer variatie niet kan worden verklaard door medische behoeften of cliëntvoorkeuren en bestaat ondanks sterke evidence based aanbevelingen, is praktijkvariatie gedefinieerd als ongewenste praktijkvariatie4,5.
'Besluitvorming wordt beïnvloed door de overtuigingen en attitude van de zorgverlener'
De cliënt en zorgverlener beslissen samen over de inhoud van zorg en maken hierbij gebruik van gezamenlijke besluitvorming. Tijdens gezamenlijke besluitvorming worden de waarden en voorkeuren van de cliënt onderzocht en past de verloskundig zorgverlener zijn/haar theoretische kennis en ervaring toe op de individuele situatie van de cliënt6. Eerder onderzoek heeft laten zien dat deze besluitvorming wordt beïnvloed door de overtuigingen en attitude van de zorgverlener7. De attitude en overtuigingen van verloskundig zorgverleners verschillen. Gynaecologen en verpleegkundigen neigen over het algemeen naar een meer medische benadering van de bevalling, terwijl verloskundigen de voorkeur geven aan een meer fysiologische benadering van de bevalling8,9.
De onderzoekers wilden onderzoeken of bevalovertuigingen een mogelijke verklarende factor is voor praktijkvariatie tussen de verschillende regio’s in Nederland. De Birth Beliefs Scale (BBS) blijkt een goed instrument om onderscheid te maken tussen bevallingsovertuigingen als een medisch proces (BBS-Med) en als een natuurlijk proces (BBS-Nat) bij zwangeren10. De BBS bestaat uit twee meetschalen: vijf stellingen over de bevalling als een natuurlijk proces en zes stellingen over de bevalling als een medisch proces. Elke stelling wordt beoordeeld op een 5-puntenschaal. Scores voor elke schaal zijn de gemiddelde scores van de antwoorden. Een hogere score duidt op sterkere overtuigingen over de bevalling als een natuurlijk of als een medisch proces. De stellingen van de BBS zijn eerder in het Nederlands vertaald door een tweetalig onderzoeker en gebruikt in verschillende studies onder zwangeren 11,12 (zie box 1). Met dit onderzoek wilde men de BBS valideren voor verloskundig zorgverleners, om te weten of de BBS voor zorgverleners ook onderscheid maakt tussen bevallingsovertuigingen.
'De BBS meet betrouwbaar een verschil in bevallingsovertuigingen'

Methode
Setting
Dit onderzoek was onderdeel van de grotere VALID-studie. De VALID-studie onderzocht praktijkvariatie in inleiding van de bevalling tussen VSV’s in Nederland. In de deelstudies werden verschillende factoren die de besluitvorming ten aanzien van inleiden beïnvloeden, onderzocht. Gebaseerd op Perined-data zijn er zes VSV’s voor de VALID-studie geselecteerd. De Medisch Ethische Toetsings Commissie heeft bevestigd dat ethische toestemming niet nodig was voor deze studie.
Datacollectie
Om de BBS te valideren voor verloskundig zorgverleners zijn de (1) inhoudsvaliditeit, (2) interne validiteit en (3) discriminant validiteit getest. Met het testen van de inhoudsvaliditeit wordt aangetoond of de BBS representatief is voor de onderwerpen die geprobeerd zijn te meten. Om dit te testen scoorden een panel van experts elk item van de BBS13. Het panel bestond uit twee onderzoekers, drie eerstelijnsverloskundigen, twee klinisch verloskundigen, een gynaecoloog, een verloskundig docent en een student verloskundige. Op basis van de scores zijn de inhoudsvaliditeit per item (I-CVI) en de schaalvaliditeit (S-CVI) berekend. De I-CVI score was 0,78 of hoger voor alle items behalve item zes (I-CVI = 0,30). De schaalvaliditeit (S-CVI) is berekend op twee verschillende manieren, met een score van 0,91 en een score van 0,86. Een goede score voor de S-CVI moet 0,90 of hoger zijn. Op basis van de S-CVI score van 0,86 en de lage I-CVI score werd item zes taalkundig aangepast, zodat het duidelijker werd wat de stelling was. Hierna werd de BBS verstuurd naar de verloskundig zorgverleners – eerstelijnsverloskundigen, klinisch verloskundigen en gynaecologen (i.o.) - van de zes VSV’s als onderdeel van een grotere vragenlijst over inleiden. De online vragenlijst was beschikbaar van november 2022 tot maart 2023.
Data-analyse
Met statistische analyses is onderzocht of de BBS onderscheid maakt tussen eerstelijnsverloskundigen, klinisch verloskundigen en gynaecologen op beide meetschalen14. Er is gekeken naar potentiële relaties tussen type VSV (hoog versus laag percentage inleidingen), jaren werkervaring, opleidingsplaats en bevallingsovertuigingen. De zes VSV’s werden verdeeld in twee groepen: drie VSV’s met een hoog percentage inleidingen en drie VSV’s met een laag percentage inleidingen. Opleidingsplaats werd verdeeld tussen opleiding in binnen- en buitenland. Er zijn analyses gedaan met SPSS Statistics© versie 29.0 en p-waardes van p<0.05 aangehouden als statistisch significant.


Resultaten
Participanten
De respons van de verschillende VSV’s varieerde van 45 tot 75%. In totaal vulden 199 verloskundig zorgverleners de vragenlijst in (zie tabel 1). Dit waren 97 eerstelijnsverloskundigen, 48 klinisch verloskundigen en 54 gynaecologen. De meerderheid van de verloskundig zorgverleners was vrouw (n=187, 94,0%), met een hoger percentage mannen in de groep gynaecologen (16,7%). Het gemiddelde aantal jaren werkervaring was vergelijkbaar in de groepen (14,5 jaar, SD 9,1). Van de zorgverleners was 15,6% in het buitenland opgeleid. Een hoger percentage klinisch verloskundigen was in het buitenland opgeleid, voornamelijk in België (37,5%).
Evaluatie van de interne en discriminante validiteit
De Cronbach’s analyse liet een goede interne betrouwbaarheid voor beide meetschalen zien. Dit betekent dat de BBS betrouwbaar een verschil in bevallingsovertuigingen tussen verloskundig zorgverleners meet. Tabel 2 toont de BBS-scores voor de totale groep en per discipline. In ons onderzoek was de gemiddelde score met betrekking tot de overtuiging dat bevallen een medisch proces is 2,72 punten (op een 5-puntenschaal). Gynaecologen scoorden hoger (3,22) op de opvatting dat bevallen een medisch proces is dan klinisch verloskundigen (2,92) en eerstelijnsverloskundigen (2,72). De gemiddelde score op de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is, was 3,89, met een
omgekeerd scoringspatroon. Eerstelijnsverloskundigen hadden de hoogste scores (4,24), gevolgd door klinisch verloskundigen (3,94) en gynaecologen (3,21). Variatie in scores op beide schalen was voor alle disciplines vergelijkbaar. De scores verschilden significant tussen alle disciplines op beiden meetschalen.
Er werd een effect waargenomen van het type VSV en de werkervaring op de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is. De grootste verschillen kwamen naar voren in VSV’s met een hoog percentage inleidingen: eerstelijnsverloskundigen scoorden het hoogst, terwijl gynaecologen in deze VSV’s de laagste scores behaalden.Voor het aantal jaren werkervaring werd een klein afnemend effect voor eerstelijnsverloskundigen gezien en juist een klein toenemend effect voor klinisch verloskundigen en gynaecologen. Voor de overtuiging dat bevallen een medisch proces is werd geen effect gevonden van het type VSV, werkervaring of opleidingsplaats.
'Attitude wordt door meer factoren bepaald'
Discussie
Deze studie geeft inzicht in de variatie in bevalovertuigingen tussen verloskundig zorgverleners. De BBS is een valide instrument om bevalovertuigingen van verloskundig zorgverleners te meten en kan ze bewust maken van hun eigen overtuigingen. Dit inzicht kan helpen om een goede balans te bereiken tussen professionele overtuigingen en de voorkeuren van de cliënt tijdens
gezamenlijke besluitvorming.
Vergelijking tussen verschillende disciplines
Dit onderzoek laat zien dat bevalovertuigingen verschillen tussen verloskundig zorgverleners en komt overeen met de bevindingen uit eerdere studies8,9. Het verschil in bevalovertuigingen van verloskundig zorgverleners kan het gevolg zijn van verschil in paradigma’s. Een hogere score op de BBS-Med schaal voor gynaecologen past bij een meer medische benadering, waarbij de bevalling wordt gezien als een risicovolle gebeurtenis. De hogere score op de BBS-Nat schaal voor eerstelijnsverloskundigen past bij de visie dat bevallen een natuurlijk proces is15. Interessant zijn de gevonden scores voor de groep klinisch verloskundigen. Deze scores lagen op beide schalen tussen de scores van eerstelijnsverloskundigen en gynaecologen, en vormden daarmee een aparte groep. In Nederland volgen alle verloskundigen dezelfde bacheloropleiding, ongeacht hun latere keuze voor een werkplek16. Als verloskundigen de keuze maken om klinisch te werken, worden hun overtuigingen mogelijk beïnvloed door de ziekenhuiscultuur en hogere incidentie van pathologie17. Hierdoor ontstaat er een aparte groep met bijbehorende scores op de BBS. Echter, niet alle student verloskundigen hebben dezelfde overtuigingen aan het einde van hun opleiding, wat ook een verklaring kan zijn voor het verschil in scores16. Studenten met meer medische overtuigingen kiezen er misschien eerder voor om te gaan werken in een klinische setting.
Associatie van overtuigingen met type VSV en werkervaring
In de studie werden geen concrete aanwijzingen gevonden voor een relatie tussen de bevallingsopvattingen en het feit of een VSV een hoog of een laag percentage inleidingen heeft. De bevallingsopvattingen dragen bij aan de attitude van zorgverleners, maar attitude wordt door meer factoren bepaald. Meer onderzoek naar attitudes van zorgverleners is daarom nodig om te kijken in welke mate dit bijdraagt aan regionale praktijkvariatie.
Er werd een kleine afname gezien in de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is bij meer jaren werkervaring bij eerstelijnsverloskundigen. Bij klinisch verloskundigen en gynaecologen werd gezien dat meer werkervaring voor een kleine toename zorgde ten aanzien van de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is. Het lijkt erop dat met meer jaren werkervaring, de overtuigingen van verloskundigen en gynaecologen iets dichter bij elkaar liggen. Ander internationaal onderzoek gaf geen duidelijkheid over de invloed van werkervaring op bevalovertuigingen9, waardoor er meer onderzoek nodig is.
Sterke punten en beperkingen
Een sterk punt van deze validiteitsstudie is dat eerst de inhoudsvaliditeit van de BBS is getest, voordat de vragenlijst werd verspreid. Door deze studie in het Nederlands verloskundig systeem uit te voeren, met een duidelijk onderscheid tussen verloskundige zorg voor laagrisicozwangerschappen en obstetrische zorg voor hoogrisicozwangerschappen, ontstond de mogelijkheid om discriminerende validiteit te testen. Daarnaast is de BBS makkelijk in gebruik, omdat het uit 11 items bestaat. Het onderzoeksteam bestaat uit verschillende disciplines, waardoor er verschillende perspectieven worden geboden.
Conclusie
Deze studie laat zien dat de bevallingsovertuigingen van verloskundig zorgverleners verschillen en kunnen worden onderzocht met behulp van de BBS. Het gebruik van de BBS kan verloskundig zorgverleners inzicht geven in hun bevalovertuigingen. Dit inzicht kan helpen tijdens gezamenlijke besluitvorming, waarbij een balans tussen professionele overtuigingen en cliëntvoorkeuren belangrijk is, en het risico op onterechte praktijkvariatie kan verminderen.
Bronnen:
1. Seijmonsbergen-Schermers AE, Zondag DC, Nieuwenhuijze M, Van den Akker T, Verhoeven CJ, Geerts C, et al. Regional variations in childbirth interventions in the Netherlands: a nationwide explorative study. BMC Pregnancy Childbirth. 2018 Jun 1;18(1):192.
2. Seijmonsbergen-Schermers AE, Zondag DC, Nieuwenhuijze M, van den Akker T, Verhoeven CJ, Geerts CC, et al. Regional variations in childbirth interventions and their correlations with adverse outcomes, birthplace and care provider: A nationwide explorative study. PLoS One. 2020;15(3):e0229488.
3. Offerhaus P, van Haaren-Ten Haken TM, Keulen JKJ, de Jong JD, Brabers AEM, Verhoeven CJM, et al. Regional practice variation in induction of labor in the Netherlands: Does it matter? A multilevel analysis of the association between induction rates and perinatal and maternal outcomes. PLoS One. 2023 Jun 1;18(6 JUNE).
4. Mercuri M, Gafni A. Medical practice variations: What the literature tells us (or does not) about what are warranted and unwarranted variations. J Eval Clin Pract. 2011 Aug;17(4):671–7.
5. Wennberg JE. Time to tackle unwarranted variations in practice. BMJ. 2011 Mar 17;342:d1513.
6. de Jong JD, Groenewegen PP, Westert GP. Sociological Model for Understanding Medical Practice Variations. In: Medical Practice Variations. Springer US; 2015. p. 1–15.
7. Zondag LDC, Maas VYF, Beuckens A, Nieuwenhuijze MJ. Experiences, Beliefs, and Values Influencing Midwives’ Attitudes Toward the Use of Childbirth Interventions. J Midwifery Womens Health. 2022 Sep 1;67(5):618–25.
8. Klein MC, Kaczorowski J, Hall WA, Fraser W, Liston RM, Eftekhary S, et al. The Attitudes of Canadian Maternity Care Practitioners Towards Labour and Birth: Many Differences but Important Similarities. Journal of Obstetrics and Gynaecology Canada. 2009;31(9):827–40.
9. Coates D, Donnolley N, Henry A. The Attitudes and Beliefs of Australian Midwives and Obstetricians About Birth Options and Labor Interventions. J Midwifery Womens Health. 2021 Mar 1;66(2):161–73.
10. Preis H, Benyamini Y. The birth beliefs scale - a new measure to assess basic beliefs about birth. J Psychosom Obstet Gynaecol. 2017 Mar;38(1):73–80.
11. Thompson SM, Low LK, Budé L, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Evaluating the effect of an educational intervention on student midwife self-efficacy for their role as physiological childbirth advocates. Nurse Educ Today. 2021 Jan;96:104628.
12. Vogels-Broeke M, Daemers D, Budé L, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Women’s Birth Beliefs During Pregnancy and Postpartum in the Netherlands: A Quantitative Cross-Sectional Study. J Midwifery Womens Health. 2023 Mar 1;68(2):210–20.
13. Polit DF, Beck CT. The content validity index: Are you sure you know what’s being reported? Critique and recommendations. Res Nurs Health. 2006 Oct;29(5):489–97.
14. Streiner D, Norman G, Cairney J. Health measurement scales: a practical guide to their development and use. Oxford University Press; 2015.
15. MacKenzie Bryers H, van Teijlingen E. Risk, theory, social and medical models: A critical analysis of the concept of risk in maternity care. Midwifery. 2010 Oct;26(5):488–96.
16. Feijen-de Jong EI, Kool L, Peters LL, Jansen DEMC. Perceptions of nearly graduated fourth year midwifery students regarding a ‘good midwife’ in the Netherlands. Midwifery. 2017 Jul 1;50:157–62.
17. Thompson SM, Nieuwenhuijze MJ, Low LK, de Vries R. Exploring Dutch midwives’ attitudes to promoting physiological childbirth: A qualitative study. Midwifery. 2016 Nov 1;42:67–73.
Update
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2025-1
Website deverloskundige.nl vernieuwd
De cliëntenwebsite van de KNOV deverloskundige.nl is vernieuwd! Deze website is voor en door verloskundigen gemaakt en biedt betrouwbare informatie, gebaseerd op de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten, ontwikkelingen binnen de geboortezorg en vragen van cliënten. Zwangeren en hun partners vinden hier niet alleen alles over zwangerschap, bevalling en kraamtijd, maar ook over anticonceptie en preconceptie.
Wat is er nieuw?
Alle informatie is getoetst aan de nieuwste inzichten en waar nodig herschreven. En daarnaast:
• zorgt de verbeterde zoekfunctie voor snelle toegang tot informatie;
• is de content altijd actueel (geen kans op verouderde informatie, zoals in folders);
• kun je de informatie eenvoudig delen via e-mail of WhatsApp;
• zijn de webpagina’s makkelijk te printen als je een cliënt toch iets mee wilt geven;
• is er een duidelijke indeling per thema en fase;
• vinden cliënten er handige checklists en keuzehulpen.
Ondersteuning bij communicatie
De website is een praktisch hulpmiddel bij gesprekken met cliënten en hun (eventuele) partner. Je kunt de website bijvoorbeeld gebruiken tijdens het spreekuur om uitleg te geven over het verloop van de zwangerschap. Of bij de nacontrole als je het herstel na de bevalling bespreekt. De besproken informatie kun je daarna gemakkelijk (digitaal) delen of ernaar verwijzen. Om je daarbij te ondersteunen, is er (gratis) informatiemateriaal ontwikkeld.
Binnenkort praktische hulpmiddelen voor continuïteit van zorgverlener
De afdeling Verloskundige Wetenschap van Amsterdam UMC heeft binnen het COMIC project uitgebreid onderzoek gedaan naar continuïteit van zorgverlener. Dit onderzoek is uitgevoerd in meerdere praktijksettings om de implementatie en impact van continuïteit van zorgverlener binnen de geboortezorg te verkennen en te begrijpen. Om jou te ondersteunen bij het realiseren van continuïteit van zorgverlener in jouw eigen praktijk, worden diverse praktische hulpmiddelen ontwikkeld. Deze omvatten onder andere de ‘Actiepunten Continuïteit van Zorgverlener’ en het ‘Handboek Caseload Verloskunde’. Deze hulpmiddelen bevinden zich in de afrondende fase en worden binnenkort gepubliceerd. Kijk voor meer informatie over het COMIC project op childbirthnetwork.nl/vertrouwdeverloskundige.
Lang en gelukkig: Duurzame innovaties in de geboortezorg
Tekst: Ank de Jonge, Renate Simmelink, Jolanda Liebregts, Arie Franx, 2025-1
Veelbelovende innovaties in de organisatie van integrale geboortezorg houden na verloop van tijd op te bestaan. Preventieve en ondersteunende zorg verdwijnt ten koste van uitdijende acute zorg. Dat moet anders.
De meeste aandacht in de geboortezorg gaat uit naar zwangeren en pasgeborenen met (een risico op) complicaties. Tegelijkertijd is het steeds belangrijker om de focus te verleggen naar waardegedreven zorg, gericht op de waarden en behoeften van cliënten/patiënten, met een efficiënt gebruik van mensen en middelen1. In het Nederlandse Integraal Zorgakkoord staat dat meer ingezet moet worden op preventie en ondersteuning2. De verschuiving in focus van de acute naar preventieve zorg knelt echter binnen het huidige zorgsysteem. Tijdens een invitational conference stond de vraag centraal wat duurzame implementatie van innovaties ondersteunt of juist tegenwerkt.
Innoveren voor nu én voor later
In binnen- en buitenland zijn er veel voorbeelden van innovaties op het gebied van preventie en ondersteuning die, ondanks goede uitkomsten, niet blijven bestaan. Zo is sinds 1993 in Engeland het advies vanuit beleidsmakers om zwangeren meer continuïteit van zorgverlener te bieden. Op basis hiervan zijn veel projecten gestart en ook weer gestopt. De meest bekende is de Albany Practice, een caseload verloskundigenpraktijk in een achterstandswijk in Londen, waar vrouwen zoveel mogelijk door dezelfde verloskundige werden gezien gedurende hun hele zorgtraject. Deze praktijk realiseerde uitstekende uitkomsten en een hoge tevredenheid van zowel cliënten als zorgverleners. Na twaalf jaar veranderde de visie in het ziekenhuis, waarna deze praktijk plotseling ophield te bestaan, ondanks protesten van vrouwen uit de regio3.
In het Ockenden Report uit 2022 wordt geadviseerd om het implementeren van continuïteit van zorg uit te stellen tot er voldoende personeel is4. Tegelijkertijd luidt het advies om te stoppen met het benchmarken van keizersneden. Het percentage keizersnedes in Engeland is in de afgelopen jaren enorm gestegen tot 44 procent5. Veel van het schaarse personeel is nodig in de zorg voor vrouwen die een keizersnede ondergaan, waardoor er geen uitzicht is op verbetering van personele problemen.
Verloskundige Mia Ahlberg en gynaecoloog Karin Petterson vertelden tijdens de invitational conference over een caseload project in het Zweedse Stockholm. Vrouwen hebben minder vroeggeboorten, keizersneden en bijstimulatie dan in standaard zorg. Ook zijn er minder verloskundigen nodig, omdat ze beschikbaarheidsdiensten draaien en alleen werken indien nodig, zoals eerstelijnsverloskundigen in Nederland. Toch is het voortbestaan van deze zorg voortdurend onzeker. Hoewel er minder zorgkosten zijn op regioniveau, leidt deze vorm van zorg namelijk tot minder inkomsten voor het ziekenhuis.
Financiering van de zorg verhindert persoonsgerichte zorg
Een belangrijke oorzaak voor de focus op interventies is de wijze waarop de financiering van de gezondheidszorg is georganiseerd. Ongecompliceerde en preventieve zorg levert zorgorganisaties te weinig inkomsten op, maar kost wel inzet van middelen (personeel, gebruik van vierkante meters, investeringen). In de eerste lijn worden verloskundigen betaald per zorgepisode, ongeacht hoeveel tijd ze daaraan besteden. Medische interventies en hoogcomplexezorg worden per zorgepisode, interventie of behandeling gedeclareerd. De financiële prikkels dwingen ziekenhuizen om hun vierkante meters zo efficiënt mogelijk in te zetten.
'Er zijn veranderingen nodig in organisatie, financiering en cultuur'
Dit is één van de redenen waarom geboortecentra en eerstelijnsafdelingen in ziekenhuizen sluiten in Nederland. Voorbeelden van gesloten afdelingen en geboortecentra zijn het Universitair Verloskundig Centrum in Utrecht en de gehele geboortezorg in Zutphen, inclusief IZZI geboortecentrum. De verloskundige zorg in OLVG-West in Amsterdam is verhuisd naar OLVG-Oost, waarbij het bevalcentrum in eerste instantie nog maar twee in plaats van vier kamers heeft en lachgas niet meer beschikbaar is. De opbrengsten per vierkante meter zijn voor een ziekenhuis lager bij een geboortecentrum dan bij medisch specialistische zorg.
Oplossingsrichtingen
Om de geboortezorg meer waardegedreven te maken en ervoor te zorgen dat succesvolle innovaties blijven bestaan, zijn veranderingen nodig in organisatie, financiering en cultuur. Daartoe zijn systeemveranderingen nodig, zoals ook geconcludeerd is in een Whitepaper van het Linnean Initiatief6. De focus ligt nu te veel op productie in plaats van waardegedreven zorg. Bij de start van een innovatie zou overeenstemming moeten worden bereikt met alle stakeholders over de uitkomsten die het succes bepalen.
Daarbij moeten korte- en langetermijnuitkomsten worden meegewogen, ervaringen van vrouwen, maatschappelijke kosten en effecten op de zorg voor andere cliënten. Een balans tussen nadruk op ondersteuning en preventie enerzijds en het verkleinen van risico’s anderzijds moet daarbij expliciet besproken worden. Zichtbaar moet worden dat de revenuen en besparingen van preventie en ondersteunende zorg, die kosten met zich meebrengen in de eerste lijn en het sociaal domein, vallen in een ander zorgdomein. Zoals de tweede en derde lijn, en soms ook aanzienlijk later in het leven. Discussies over het duurzaam implementeren van innovaties gericht op preventie en ondersteuning moeten gevoerd worden op alle terreinen waar gewerkt wordt aan het verbeteren van de geboortezorg.
Bronnen:
1. Gray M, Jani A. Promoting Triple Value Healthcare in Countries with Universal Healthcare. Healthc Pap. 2016;15(3):42-8.
2.Integraal Zorgakkoord. Samen werken aan gezonde zorg; 2022.
3. Homer CS, Leap N, Edwards N, Sandall J. Midwifery continuity of carer in an area of high socio-economic disadvantage in London: A retrospective analysis of Albany Midwifery Practice outcomes using routine data (1997-2009). Midwifery. 2017;48:1-10.
4. Ockenden Report. Findings, conclusions and essential actions from the independent review of maternity services.; 2022.
5. NHS. Maternity Services Monthly Statistics, Final December 2023, Provisional January 2024, experimental statistics England2024 [Available from: https://digital.nhs.uk/data -and-information/publications/statistical/maternity-services-monthly-statistics/final-september-2024-provisional-october- 2024-official-statistics]
6. Middelveldt I, Tielen N, Van Hoof G, Naber P, Van der Linde M. Waarom zit het systeem vast? Belemmeringen die Waardegedreven Zorg in de weg staan: een diagnose. Whitepaper namens Linnean werkgroep Waardegedreven Bekostiging. Versie 1.0.
Boekrecensie: De vroedvrouw van de Groenburgwal
Tekst: Simone Valk, 2025-1
De vroedvrouw van de Groenburgwal is een mee-slepende historische roman die zich afspeelt in Amsterdam in 1695. Het boek volgt de jonge Eefje, die vastberaden is om vroedvrouw te worden en lessen volgt bij de beroemde anatoom Frederik Ruysch. Maar het pad naar dit beroep is allesbehalve eenvoudig: vroedvrouwen moeten gehuwd zijn, ingeschreven in de stad, kunnen lezen en schrijven en een streng examen afleggen, afgenomen door twee artsen.
Eefjes verhaal is er één van doorzettingsvermogen in een tijd waarin vrouwen nauwelijks zeggenschap hadden over hun eigen leven. Haar moeder, eveneens vroedvrouw, raakt door omstandigheden in financiële problemen, waardoor Eefje in een bordeel terechtkomt. Daar ontmoet ze Bebé, een voormalige tot slaaf gemaakte vrouw met een schat aan kennis over verloskunde, geneeskunde en kruiden. De twee vrouwen wisselen vaardigheden uit en bouwen een bijzondere vriendschap op.
Met behulp van een rijke klant weet Eefje het bordeel uit te komen. Ze vindt een man die met haar wil trouwen en ze kan examen doen en zich vestigen. Haar man ontpopt zich echter als een bazige, dwingende en wantrouwende echtgenoot. Uiteindelijk weet ze aan hem te ontsnappen.
Het boek geeft een levendig beeld van het zeventiende- eeuwse Amsterdam, waarin vroedvrouwen een cruciale, maar ondergewaardeerde rol speelden. De historische details, zoals de beschrijving van Ruyschs anatomische kabinet en de positie van vrouwen in de geneeskunde, maken het verhaal extra boeiend. Hoewel de geboorte-scènes beknopt blijven en niet veel nieuwe verloskundige inzichten bieden, is de thematiek des te relevanter. Ook is de geschiedenis van Bebé historisch verantwoord, net als die van vroedvrouw Lysbeth, een protegé van Ruysch.
De roman onderstreept hoe vrouwen elkaar kunnen versterken en hoe kennis de sleutel is tot vrijheid. Ook laat het zien dat veel uitdagingen voor vrouwen – zoals ongelijkheid en financiële afhankelijkheid – nog steeds actueel zijn. Het verhaal is daarmee niet alleen historisch interessant, maar ook een inspiratiebron.
Kort samengevat toont dit boek:
• de kracht van vrouwelijke solidariteit;
• hoe kennis een middel tot zelfbeschikking is;
• dat de wereld lang door en voor mannen is ingericht, en verandering langzaam gaat;
• dat armoede niet alleen een probleem is, maar ook een systeem waarin geld wordt verdiend.
Voor wie houdt van historische romans met sterke, vrouwelijke hoofdpersonen en een inkijkje wil in de verloskunde van de zeventiende eeuw, is De vroedvrouw van de Groenburgwal een boeiend en meeslepend boek.
Auteur: Jeanine de Vries
Uitgeverij: Mozaiek
Paperback: 9789023962595
E-book: 9789023962601
Digitaal luisterboek: 9789023962625
Simone Valk is gepensioneerd verloskundige.
Ze recenseerde het boek voor De Verloskundige.
Wat komt er uit de PAN? Thema Ouderinbreng
Tekst: Jeroen van Dillen1, Anne Roos van den Bongaardt – van Eck2, Barbara Godschalx3, Ageeth Rosman4, 2024-4
De Perinatale Audit Nederland (PAN) bestaat in Nederland sinds 2010. Vanuit Perined worden elke drie jaar nieuwe auditthema’s vastgesteld en de regionale auditteams gefaciliteerd en geïnspireerd. In de vierdelige serie ‘Wat komt er uit de PAN?’ geven we in de vorm van een dubbelpublicatie in NTOG en De Verloskundige terugkoppeling van de thema’s in de periode 2017-2023. Als laatste deel in deze serie bespreken we Ouderinbreng in de Audit.
Casus (fictief)
Drie maanden na de gecompliceerde bevalling waarbij hun dochter was overleden, werden de ouders telefonisch benaderd voor een mogelijke bijdrage tijdens een audit-bespreking. Alle nacontrolegesprekken waren reeds afgesloten en over een audit was niet eerder gesproken. De ouders wilden graag meewerken aan kwaliteitsverbetering en kregen het verzoek om hun ervaringen rondom de bevalling op één A4-tje op te schrijven en op korte termijn naar het ziekenhuis te sturen. Het schrijven bleek niet gemakkelijk en emoties werden opnieuw opgerakeld. Achteraf vond een extra telefonisch gesprek plaats waarbij de audit kort werd terug-gekoppeld. De bijdrage werd als verhelderend ervaren maar had geen nieuwe inzichten voor de zorgverleners gebracht.
'Er werden verbeterpunten in de documentatie geïdentificeerd'
Bespreking
Na een opdracht van het ministerie van VWS om ouders meer te betrekken bij de perinatale audit ging in januari 2019 de pilot ouderinbreng van start1,2. De aankondiging van de pilot zorgde aanvankelijk voor veel onrust onder zorgverleners: hoe en wanneer moesten de ouders worden benaderd, wat betekende dat voor de veiligheid van een perinatale audit en wie verzorgde op welke manier een eventuele terugkoppeling naar de ouders?
Ondertussen zijn we enkele jaren verder, en heeft in 29% van de audits een vorm van ouderinbreng plaatsgevonden, waarbij er gedurende de COVID-epidemie een relatief ‘audit-stille’ periode was. Daarnaast is er tijdens regionale auditsymposia en de landelijke Perined-inspiratiedagen regelmatig aandacht geweest voor implementatie van verschillende vormen van ouderinbreng, zoals een voorbeeldbrief (Model Nijmegen) en het interview bij de ouders thuis (Model Noord-Nederland/Assen). Waar het Nijmeegse model efficiënter lijkt en meer frequent wordt gebruikt, is een valkuil dat ouders te weinig worden begeleid in het (emotionele) proces van schrijven en dient voldoende aandacht te worden besteed aan verwachtingsmanagement en terugkoppeling. Het interviewmodel Noord-Nederland/Assen werd als enorm waardevol gezien: de opbrengst van de ouderinbreng door deze vorm sloot beter aan bij de audit, was bondiger en toegespitst op de relevante thema’s. Tevens kon hevige/niet-bijdragende emotie door de interviewer opgevangen worden en uit de audit gehouden worden. Als mogelijke valkuil werd benoemd dat niet elke zorgverlener zich bekwaam voelt bij het afnemen van deze gesprekken in de thuissituatie van de ouders. Bovendien werd de investering van personeel en tijd als uitdagend benoemd.
Uit evaluaties onder zorgverleners (n=6800), afgenomen na afloop van de audit, bleek dat het bespreken van de ouderinbreng tijdens de audit door 79% als positief werd ervaren. In de open antwoorden werd onder andere benoemd dat ouderinbreng inzicht gaf in ontbrekende informatie, bewustwording dat ouders een ander beeld kunnen hebben en dat ouderinbreng de urgentie tot veranderen versterkt. Diegenen die ouderinbreng neutraal (20%) of negatief (1%) ervaarden, benoemden onder andere dat het proces van inbreng tijdens de audit en terugkoppeling eerst beter geregeld moet zijn, dat de toonzetting niet altijd correct was en dat het als te emotioneel werd ervaren. Tevens vond 83% van de respondenten ouderinbreng bijdragend aan de kwaliteit van de audit, vond 85% niet dat het de veiligheid van de audit in gevaar bracht en vond 90% dat anonimiteit voldoende geborgd bleef. Tenslotte vond 86% dat er toekomst is voor ouderinbreng, waarbij wel werd benoemd dat ouders goed geïnformeerd moeten worden over het doel van de inbreng en dat er aandacht moet zijn voor verwachtingsmanagement met betrekking tot de uitkomsten. Verder werd opgemerkt dat er tijdens de audit voldoende tijd ingeruimd moet worden voor de ouderinbreng.
Ervaringen in het Verenigd Koninkrijk laten zien dat participatie van ouders bij audit-besprekingen helpt bij het verwerken, dat zorgverleners meer inzicht krijgen in de beleving van ouders en dat het vertrouwen tussen ouders en zorgverlening toeneemt, wat de samenwerking ten goede komt3. Tijdens de inspiratiedag werd bediscussieerd dat ‘bijdragen aan de verwerking van ouders’ geen doel is van de audit. Anderszins, kan door het kiezen van een goede vorm van ouderinbreng zowel de opbrengst van ouderinbreng tijdens de audit vergroot worden, als wel dat het voor ouders een meer gesteunde ‘helpende’ ervaring kan zijn. In de toekomst streven we ernaar om, net als in het Verenigd Koninkrijk, verder onderzoek te doen naar de ervaringen met ouderinbreng in de audit, zowel vanuit perspectief van de zorgverlener als vanuit de ouders. Kortom, ouderinbreng in de perinatale audit is de pilotfase voorbij en verdient een serieuze plaats in de audit. Voor implementatie en keuze van methode is een handleiding vanuit Perined beschikbaar voor lokale auditteams.