Zijn als Els

Tekst: Marjolein ­Lansbergen, 2024-3

 

Marjolein ­Lansbergen is klinisch verloskundige in het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft.

Pas geleden maakte ik voor het eerst persoonlijk kennis met ChatGPT voor het vertalen van een folder. Dit was – zoals de jonkies op mijn werk me beloofden tijdens de koffie – inderdaad vele malen sneller dan mijn oude, een beetje van mezelf, een beetje Google Translate, tactiek. Stiekem probeerde ik AI nog altijd te negeren, maar ik begin toch de voordelen te zien. Want: minder typen betekent meer tijd over. 

 Op de verloskamer begeleid ik een prime. Vanmorgen zijn haar vliezen gebroken en nu is ze goed in partu, met snelle vordering en een stralend CTG. Ze heeft al acht centimeter ontsluiting; het is zwaar, maar over pijnstilling heeft ze het niet. Gelukkig laat de drukte het toe dat ik bij haar kan blijven. Een warme kruik tegen haar onderrug, af en toe een peptalk, dat is het eigenlijk wel. Na een tijdje komt ze opeens even uit haar bubbel: ‘Sorry hoor, ik hou jou wel echt van je werk!’ Ik schiet bijna in de lach van verbazing en raad haar aan vooral in haar bubbel te blijven. Zeker, er ligt altijd wel administratie, een protocol om bij te werken of een mail die op reactie wacht. Maar dít blijft toch het mooiste van het vak. 

Terwijl ik naast een barende zit moet ik vaak denken aan Els. Els is een van mijn moeders grote helden: de verloskundige die haar ondersteunde toen ik, thuis in Almelo, op de wereld werd gezet. Wat maakte haar nou zo’n held? Els deed ‘niks’. ‘Ze zat gewoon in de hoek, met een tijdschrift’, vertelde mijn moeder. ‘En zolang zij zat te lezen, wist ik dat het goed ging.’ Het was ‘watchful attendance’, zonder dat iemand toen nog die term kende.

Mijn nieuwe vriend ChatGPT kent al precies de kracht van watchful attendance: ‘Een waardevolle benadering van geboortezorg, die de nadruk legt op ondersteuning, observatie en het minimaliseren van onnodige interventies. Deze methode kan niet alleen bijdragen aan een positievere bevallingservaring voor vrouwen, maar ook aan betere gezondheidsuitkomsten voor moeder en kind.’

Ook heeft ChatGPT een advies: ‘Terwijl de medische wereld zich ontwikkelt, is het belangrijk om benaderingen zoals watchful attendance te onderzoeken en integreren, om zo een evenwicht te vinden tussen technologische vooruitgang en natuurlijke processen in de geboortezorg.’ Voor de volgende folder omarm ik zeker weer de technologie. En in die bonustijd? Dan blijf ik graag doen wat geen AI-tool kan: een Els zijn.


Mijlpaal

Tekst: Marjolein ­Lansbergen, 2024-2

 

Marjolein ­Lansbergen is klinisch verloskundige in het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft.

Pas heb ik een mijlpaal bereikt. Ik wist dat het een keer zou gebeuren, maar nú had ik hem nog niet verwacht. Zeker, ik kom niet meer vers van de opleiding en werd al wat vaker aangesproken met ‘u’.  Ook kom ik steeds minder vaak zwangeren tegen met wie ik mijn geboortejaar deel. Het horen van de leeftijd van nieuwe collega’s maakt het nog duidelijker: ik begin me in een ander segment te begeven. 

De cliënt die ik in een drukke dienst beoordeelde – omdat mijn collega die voor haar zorgde bij een andere baring vast stond – vertelde aan de dienstdoende die ná ons kwam dat ‘de oudere verloskundige’ ook nog was geweest. Niet: ‘Die ene die op het laatst nog even kwam’, of: ‘Die met dat halflange haar’, nee hoor: de oudere verloskundige! Mijn collega’s vonden het erg vermakelijk en zagen het positief in: ‘oudere’ klinkt tenslotte altijd nog beter dan ‘oude’. En toegegeven, vergeleken met mijn 26-jarige collega was dit door de cliënt toegekende label ook niet geheel onterecht. 

Deze ‘mijlpaal’ moet ik maar gaan accepteren vrees ik, nu ik bijna mijn tweede decennium als verloskundige heb gevuld. In negentien jaar heb ik heel wat baby’s maar natuurlijk evenzoveel placenta’s voorbij zien komen. Bij reacties als: ‘Getver, wat een ranzig ding!’ voel ik plaatsvervangende krenking, want wat is die koek toch een magisch iets! ‘Zonder placenta geen baby!’, luidt in zo’n geval dan ook meestal mijn reactie. 

Zoals bij alles als je een baby krijgt anno 2024, ontkomt onze doelgroep ook bij de koek niet aan keuzestress. Wordt het een halve of hele lotus, een smoothie, capsules, balsem of tinctuur? Een mooie kunstafdruk, sieraad, begraven (met boompje erop) of kies je voor een nobel doel: stamcelopslag voor Sanquin of donatie voor hoornvliestransplantaties? Zelf koos ik destijds voor begraven. Op de laatste dag van mijn verlof haalde ik bij beide de schep tevoorschijn (de vriezer was het tussenstation). Helaas geen mooie boom erop: inmiddels zijn de koeken bedekt door een strak laagje kunstgras. 

In mijn ziekenhuis werden, ruim voor mijn tijd, alle placenta’s verzameld voor gebruik in cosmetica, wist een van de gynaecologen te vertellen. Misschien wordt het tijd me in deze optie te gaan verdiepen. Dagelijks een rijke laag placentacrème voor het slapen en in de ochtend naar behoefte nog een extra likje. En dan maar hopen dat ik niet al op korte termijn tot ‘die oude’ word gebombardeerd.   


Groen is meer dan meconium

Tekst: Marjolein ­Lansbergen, 2024-1

 

Marjolein ­Lansbergen is klinisch verloskundige in het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft.

In ‘My first little footprint’ van kunstenaar Maria Koijck is baby Fé het schattige middelpunt van een lading afval die tijdens haar geboorte geproduceerd is. De hoeveelheid is gemiddeld: haar moeder had volgens de toelichting bij het filmpje een ongecompliceerde, medische bevalling. Wat gemiddeld is? Drie vuilniszakken vol. 

Voor de kliniek waar ik werk betekent dit dus, met ruim drieduizend bevallingen per jaar, zeker negenduizend vuilniszakken. In het Delftse vormen al die zakken trouwens geen berg, want veel van ons afval wordt in de ‘Tonto’ gedaan. Een machine waar menig illusionist jaloers op zou zijn: zakken vol matjes, spuiten, verpakkingen en zelfs placenta’s worden in een speciale kast gegooid en verwerkt tot (schoon) water. Elke nieuwe medewerker van het ziekenhuis maakt tijdens het introductieprogramma kennis met deze afvaltovenaar, maar hoe het precies werkt begrijp ik nog steeds niet. Bij elke zak die in de Tonto en niet in de gewone container gaat denk ik: yes!  

Het enige groene wat in mijn opleiding behandeld werd was meconium. Voor duurzaamheid was nauwelijks aandacht, laat staan voor circulaire zorg en ‘groene geboortezorg’. Nu poppen de initiatieven overal op. Zo onderzoekt Elke Slagt in het project Op weg naar groene geboortezorg green best practices binnen verloskundige praktijken, ontkomt geen ziekenhuis aan het nadenken over circulaire zorg en zet de multidisciplinaire expertgroep ‘GREENER’ zich in om duurzaamheid in te bedden in zorgopleidingen. 

Ik kan niet wachten op alle resultaten hiervan en maak intussen alvast een begin. De A12 barricaderen of mezelf vastplakken aan een gebouw gaat me te ver, maar ook elke kleine stap is er één. Dus draag ik nauwelijks meer steriele handschoenen, gebruik ik de kleinste maat celstofmat waar het kan, hergebruik ik de spuit waarmee de ballonnen voor inleidingskatheters worden gevuld en hecht ik kleine rupturen met de partusset. Plastic schorten trok ik allang niet meer aan en flessen echogel behandel ik als de laatste tube tandpasta in huis die al te ver uitgeknepen is. 

Vaak vraag ik me af waarvan we in 2050 zullen zeggen: ‘Weet je nog, toen deden we dat nog zo’. Voorheen had ik geen idee, want hoe we het nu doen vinden we goed, anders zouden we het niet zo doen. Maar misschien is dit het: ‘Weet je nog, toen gooiden we per bevalling drie vuilniszakken vol afval weg! En niemand die dat gek vond’. Fé en haar leeftijdsgenoten zullen hun wenkbrauwen optrekken en ons, al dan niet inwendig, vervloeken. Tijd om te veranderen! Voor Fé en onszelf.  


One family at a time

Tekst: Marjolein ­Lansbergen, 2023-4

 

Marjolein ­Lansbergen is klinisch verloskundige in het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft.

De beroepsverdiepende stage: terwijl de meeste klasgenoten kiezen voor Afrika of gewoon in Nederland blijven, trekken mijn studievriendin Maartje en ik de stoute schoenen aan. Niks ontwikkelingsland, niks thuisblijven:we willen naar New York! Googelen maar en wat mails versturen: we zien wel waar het schip strandt. Het strandt, en hoe. Net voor we onszelf in 2005 officieel verloskundige mogen noemen vertrekken we samen voor een maand naar ‘The Big Apple’. 

Onze gastvrouw Patricia, verloskundige en directeur van de verloskunde opleiding van NYU, heeft een uitgebreid schema voor ons opgesteld. We bezoeken geboortecentra en ziekenhuizen, maken kennis met het (in Nederland nog onbekende) fenomeen doula en horen over de ‘too posh to push'trend: vrouwen die om een keizersnede vragen zonder medische reden.

We mogen mee met een zwangere verloskundige naar haar controle bij een collega en belanden op een picknick in Central Park waar we zelfs nog geïnterviewd worden voor de documentaire ‘The business of being born’. Of we de uiteindelijke versie niet haalden vanwege onze Engelse uitspraak of de inhoud van onze antwoorden zal voor ons altijd onduidelijk blijven. 

We worden het hemd van het lijf gevraagd over het Nederlandse systeem en krijgen bewonderende reacties: Nederland is het geboortewalhalla! Het bevestigt hoe we zijn opgeleid, we mogen trots zijn op ons vak en ons zorgsysteem. Eén centraal thema komt naar voren, waar we ook zijn en wie we ook spreken: de geboortezorg in de Verenigde Staten staat onder druk. Het aantal epiduralen en sectio’s rijst de pan uit en de aanklaagcultuur maakt het praktisch onwerkbaar, vooral voor zelfstandig verloskundigen. 

Noem het jeugdig optimisme of naïviteit, maar wij denken: Ha! Dát zal ons dus mooi niet gebeuren. Wij hebben het goed voor elkaar met ons uitstekende systeem en de thuis-bevalcultuur. Over hoe het, ook in Nederland, de laatste decennia veranderd is hoef ik hier niet uit te wijden. ‘Too posh to push’ is niet meer vreemd, ‘tokofobie’ is een serieus onderwerp geworden en geboorteplannen zijn niet meer weg te denken. En in plaats van een sectio op verzoek, groeit juist ook de wens tot zo min mogelijk interventies. 

Daar in New York hadden we de veramerikanisering van ons systeem nog niet kunnen voorzien. En hoe de Nederlandse verloskunde er over nog eens vijftien of twintig jaar uitziet kan niemand ons vertellen. Veel verandert: dat is vaak uitdagend en soms ook lastig. Trots op ons vak mogen we ondanks dat blijven. Want, zo zeiden de Amerikanen het in 2005 al treffend: ‘Midwives change the world. One family at a time.’ 


Als je schoot niet mag baren*

Tekst: Marjolein ­Lansbergen, 2023-3

 

Marjolein ­Lansbergen is klinisch verloskundige in het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft.

Als je schoot niet mag baren. En je buik niet mag dragen.
Als de maand het moeilijkst is. Op die enkele zwarte dagen.
11 november 1973 is het. Haar buik gegroeid en onmiskenbaar: haar eerste kind is op komst. Zo’n zesenhalve maand is ze, in het ziekenhuis opgenomen met bloedverlies. De dagen duren lang, maar het contact met de andere vrouwen op de zaal verzacht het wachten wat. Uit het niets komt een plons vocht. De verpleegkundige is stellig: ‘Dat zal wel zweet zijn’. Dan zakt ze bijna weg. Ze wordt naar de OK geracet en krijgt hierna niet veel meer mee. Als ze wakker wordt is haar buik leeg. Net als de wieg. Het kind? ‘Overleden’. 

En verder? Niets. Hoe ziet het eruit, waar gaat het naartoe? Wat gebeurt er nu? Er wordt niets verteld. Haar man wordt pas uren later gebeld en mag niet komen: het is autoloze zondag. Verdwaasd en leeg gaan ze na een paar dagen naar huis. Geen afscheid, geen nagesprek, geen begeleiding… Niets. Niet van zorgverleners, niet van familie. Nog geen twee maanden later staat ze klaar als kraamhulp, bij een van haar schoonzussen.

Als je stem niet mag troosten. En je hand niet mag strelen.
Als er een moeder is geboren. Maar het leven zich niet laat delen.
‘Ach, je bent nog jong’, maar een nieuwe zwangerschap blijft uit. Wel wordt ze minstens dertig keer tante. Waaronder van mij. En nooit vraagt iemand hoe dit voor haar is. 

Als de maanden jaren worden. En je hoop zachtjes verdwijnt.
Als het leven niet maakbaar is. Of zo simpel als het schijnt.
Als ik ervaringen vanuit het werk met haar deel, vertelt mijn tante me, in stapjes, haar verhaal. Ze hoort hoe anders nu wordt omgegaan met sterfte en verlies. Dat had ik haar ook zo -gegund. En ik verwonder me, hoe was het voor onze voorgangers om zo te werken? Was dit toen normaal? En wat vinden we over vijftig jaar verwonderlijk als we terugblikken op nu?

Als je rug toch zo sterk blijkt. Je schouders breder dan verwacht.
Wens ik dat in dit stómme leven. De zon voor eeuwig naar je lacht.
De wens om ouders te zijn kwam voor mijn tante en oom nooit uit. Ondanks dit pijnlijke besef en de tweede verdrietige ronde toen zussen en broers grootouders werden hebben ze er samen iets van gemaakt. Tachtigers zijn ze nu en als we bellen hoor ik steevast: ‘We hebben het zo goed samen, we zijn zó gelukkig.’ Ze zijn open over wat ze hebben -meegemaakt en dat heeft mij veel geleerd. Ook het besef hoe enorm de maatschappij, nog steeds, is ingericht op het krijgen van (klein)kinderen. Toen in 2022 de Basisregistratie Personen van vroeger overleden kinderen mogelijk werd, besloten mijn tante en oom dit niet te doen. Voor hen voegde het niets toe. ‘Maar de herinnering is er altijd. In ons hoofd en in ons hart.’ Toen, nu en in de toekomst. 

*De schuingedrukte tekst is een gedicht van Lentezoet


Onze weg naar de toekomst; erfgoed en nalatenschap 

Tekst: Stephanie Brand, 2023-3

 

Stephanie Brand is bestuurslid van de KNOV en werkt als eerstelijns waarnemend verloskundige.

Dit jaar vieren we dat verloskundigen 125 jaar verenigd zijn. Daarom kijken we terug naar hoe wij als verloskundigen door de jaren heen zijn gekomen tot de vereniging die we vandaag vormen. 

In het verleden werd de vrouw die de bevalling begeleidde gezien als een wijze vrouw. Zij was in staat de processen van de geboorte en het nageboortetijdperk accuraat te begeleiden en te ondersteunen. In verschillende cultuurslagen zien we het belang en de waarde van een vroedvrouw in de gemeenschap. De vroedvrouwen verlangden naar een organisatie die hen verenigde, die vertegenwoordigend en veranderend aanwezig kon zijn. Met het ontstaan van de eerste vroedvrouwenorganisatie in 1898 werd dit doel bereikt. De (K)NOV heeft door de jaren heen een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de geboortezorg in Nederland. Geen makkelijke taak, maar nog steeds het belangrijkste doel van de KNOV: sterk inzetten op de positionering van alle verloskundigen. 

Met de start van de eerste verloskunde opleidingen rond de achttiende eeuw, kwam er meer aandacht voor de opleiding tot vroedvrouw. Dit zorgde voor verbetering van de kwaliteit en de erkenning voor onze beroepsgroep. We staan als verloskundigen vandaag op de schouders van de oervroedvrouw van vroeger. In het proces tot professionalisering en verdere ontwikkeling van ons beroep, is te zien hoe we onze kennis en kunde continue blijven verbeteren. 

Vanaf het moment van afstuderen nemen we deel aan de opbouw en historie van onze beroepsgroep. Met het erfgoed van de oervroedvrouw blijven we werken vanuit fysiologie, geven we gerichte zorg op maat en leveren we hoogwaardige, compassievolle zorg, die de gezondheid en het welzijn van de vrouw bevordert. De huidige verloskundigen zijn bevoegd en bekwaam als medisch professional en getraind om complicaties te herkennen en nodige interventies in te zetten. Die kennis en ervaring worden onderdeel van de toekomstige historie die wij nu aan het invullen zijn.

De geschiedenis van verloskunde heeft ons veel geleerd en meegegeven. Onze bijdrage in de geboortezorg is onmisbaar. Wij zijn een authentiek en tijdloos beroep. Laten we in die bewegende lijn onszelf blijven profileren door onze autonomie te waarborgen en deskundigheid in kennis, kunde en evidence-based practice te blijven bevorderen. Verloskunde is ons erfgoed, maar ook ons nalatenschap. Laten we dit in ons werk niet vergeten.  


Hoop en toekomst

Tekst: Marianne Bontenbal, 2023-3

 

Marianne Bontenbal is verloskundige in Tanzania, waar ze een trainingsprogramma heeft opgezet. In deze column vertelt ze over haar hoop voor de toekomst.

In Nederland gaan kinderen al jong naar school. En voor die tijd gaan ze vaak al naar de kinderopvang, waar boeken worden gelezen en spelletjes worden gedaan. Activiteiten om kinderen te stimuleren, zodat ze zich optimaal kunnen ontwikkelen. 

Dat is hier in Tanzania anders. Sommige kinderen gaan niet naar school. En degenen die wel gaan, zitten in een klas waar ze één van de honderd zijn. Waar ze op moeten dreunen en na moeten zeggen wat de meester zegt. Ze krijgen nauwelijks kans om zelf te denken of zich te ontwikkelen. Alleen als hun ouders geld hebben kunnen ze – een beetje – verder leren en verder komen. Het getuigt van veel doorzettings-vermogen als iemand er toch bovenuit stijgt, want de omstandigheden zijn vaak allesbehalve stimulerend.

Veel jongeren gaan de zorg in. Het is toegankelijk en er is voldoende werk. Maar als ik hen vraag hoe ze de toekomst zien, dan hebben ze weinig hoop. Uitzicht op verandering? In nog geen honderd jaar.

En ik? Ik zie die verandering wél. De lokale verloskundigen die ik train in basis verloskunde en spoedverloskunde hebben na een training meer zelfvertrouwen. De opgedane kennis geeft ze hoop. Ik heb een collega opgeleid tot trainer. Voor mijn komst was hij van plan om richting anesthesie te gaan. Het verdient beter en de werkdruk is minder hoog. Maar hij is helemaal om. Hij heeft een enorme passie om officieel trainer te worden en andere verloskundigen te begeleiden. En hij kan het, ik zie dat hij het in zich heeft. Zo zie ik dingen in zijn trainingen terugkomen die hij van mij heeft gekopieerd. Maar ik zie ook zijn eigen inbreng met nieuwe voorbeelden. Officieel trainer worden kan in Tanzania alleen met een bachelordiploma op zak. Mijn collega is alleen en verdient weinig; dat maakt die opleiding volgen lastig.

Als ik denk aan mijn passie en waarom ik hier ben, dan is dat om kennis te vergroten, hoop te geven en door training sterfte van moeder en kind te verlagen. Daar zijn óók lokale trainers met passie voor nodig. Daarom gaat mijn collega tóch die bachelor-opleiding doen. We hebben afgesproken dat hij op zoek gaat naar een baan in de hoofdstad Dar es Salaam  – zo’n acht uur reizen met de bus – om ernaast een inkomen te hebben en ik sponsor de bacheloropleiding. Zodat ik straks niet meer nodig ben en hij het stokje over een aantal jaren kan overnemen en zijn eigen collega’s kan trainen. Hoop en toekomst!


We zijn een gilde: samen sterk voor het ambacht

Tekst: Alieke de Roon-Immerzeel, 2023-02

 

Alieke de Roon-Immerzeel is bestuurslid van de KNOV en eerstelijnsverloskundige.

De startende verloskundige, wie is zij? En vooral: waar start zij mee? De laatste jaren hebben we als beroepsgroep geleund op het adagium van ‘samenwerken’. En samenwerken is belangrijk! Met directe collega’s binnen het team, binnen het VSV en in het sociale domein samen aan de slag voor de beste zorg. Tegelijkertijd is het maar een randvoorwaarde: onze kern, onze beroeps-identiteit is bouwen aan een gezonde, nieuwe generatie.

Ik denk soms dat we dat een beetje vergeten zijn. Met alle wil om samen te werken zijn we kwijtgeraakt waarom we willen samenwerken en waarom anderen ons als relevante samenwerkingspartner moeten zien. Misschien door ons verlangen om vriendelijk te zijn en daarom mee te bewegen. Wellicht door alle andere dringende zaken die dagelijks onze aandacht vragen. Maar dat verlies van onze identiteit heeft een prijs. Doen we nog wel waarvoor we bestaan en wat leren we onze nieuwe generatie collega’s?

We moeten terug naar onze vroedvrouwelijke kern: wijze vrouwen (en mannen) die weten waar het leven vandaan komt. Die bekrachtigen en versterken, zowel de vrouwen waarvoor zij zorgen als de collega’s met wie zij werken. Met kennis van de biologische processen en met aandacht voor de persoonlijke situatie en wensen. 

Waar ik de komende bestuursperiode aan wil bouwen is ons vak weer tot eigen ambacht verheffen met onze vereniging als gilde. Klinkt dat wat suf? Ik denk juist dat deze oude aanduiding ons kan helpen om woorden te geven aan het versterken van elkaar en van onze eigenheid. 

Ons ambacht is het versterken van vrouwen, het samen doormaken van de rite de passage die het zwangerschapsproces is. Dat doen we zelfstandig binnen onze diverse werkterreinen van eerste tot derde lijn en als starter tot aan ons pensioen. Als gilde dragen we elkaar in het bewaken en bevorderen van de fysiologie en tonen we ons naar buiten als een eensgezinde en relevante samenwerkingspartner voor de maatschappij. Eén van de belangrijkste onderdelen van een gilde is de meestergezelconstructie. Of mentorschap zoals dat nu heet. Ik gun elke verloskundige een goede sparringpartner en onze jonge collega’s nog een beetje meer. Zo kunnen we elkaar voorleven hoe het is om een goede verloskundige te zijn. Daarom ben ik blij met het onderwerp van dit tijdschrift met onder meer aandacht voor het KNOV-project over duurzame inzetbaarheid met tools voor de startende verloskundige, zoals het mentorschap. 

Als we zo ons ambacht leven en ons verenigen als gilde kunnen we samen bouwen aan de nieuwe generatie. Bouw en versterk je mee? 


Pff, hallo, (niet) weer zo’n vio…

Tekst: Marjolein Lansbergen, 2023-02

 

Marjolein Lansbergen is klinisch verloskundige in het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft. In deze column deelt ze haar stage-ervaringen.

Ken je haar? Die student die je triggert. Bij wie je irritatie voelt. Ze is zó anders dan jij en hoe jij als student was. Stiekem heb je geen zin om haar op sleeptouw te nemen en eigenlijk heb je er ook geen tijd voor. Ik ken haar ook. En ik heb er ook niet altijd zin in of tijd voor. Maar: ik was er zelf zo één. Sterker nog, ik was misschien wel de ‘worst student ever’. 

‘Lui. Ongemotiveerd. Theorie niet op orde. Te veel op de achtergrond.’ Een greep uit de feedback die ik bij herhaling kreeg. Vaak gevolgd door: ‘Is dit wel het vak voor jou?’

Wat lange tijd niet herkend werd was dat mijn probleem extreme onzekerheid was. Voeg hieraan een aantal rustige stageplekken (en dus weinig verrichtingen) en pittige begeleiders toe en het fundament voor een intensieve opleidingstijd was gelegd. Ik herinner me de stages waarbij ik in tranen naar huis belde met het plan te stoppen met de opleiding nog levendig. 

Intussen weet ik dat ik zeker niet de enige ben met pittige stage-ervaringen. Ik hoor veel vaker verhalen over ‘stagetrauma’s’ en die komen het leerproces natuurlijk niet ten goede. Eerlijk is eerlijk; blijkbaar kwam ik, op z’n zachtst gezegd, niet goed uit de verf als student. Maar hoe kan het, dat waar we zo gemotiveerd zijn om het goed te doen voor cliënten, we soms zo hard kunnen zijn tegen verloskundigen in wording? Kunnen we proberen verder te kijken dan ‘te lui, te bijdehand, te afwachtend, te assertief, te amicaal, te zakelijk’ en daarbij misschien terugdenken aan onze eigen stage-ervaringen? Het gaat tenslotte om onze toekomstige collega’s!

Voor mij kwam het keerpunt in de opleiding halverwege het derde jaar. In een drukke praktijk met nuchtere cliënten en relaxte verloskundigen schroefde ik mijn aantallen op en ging het opeens eigenlijk best heel goed. Ook in mijn vierde jaar trof ik het, in een duopraktijk waar ik écht gezien werd: jong en inderdaad nog onzeker. Bovendien nog lang niet helemaal rijp om het vak goed aan te kunnen. Maar mijn begeleiders gaven mij wel alle vertrouwen dat dat rijpen heus zou gaan gebeuren*. Ondertussen durf ik wel te stellen dat dat gelukt is. Zelfs de begeleider uit het tweede jaar die beweerde dat je zonder babymuisjes te lusten, nooit een goede verloskundige zal zijn kan ik geruststellen: ik eet ze nu met smaak. Het liefst samen met de student, om haar beter te leren kennen.

*Ada en Dino, ik ben jullie nog altijd enorm dankbaar!

Starten in de praktijk

Tekst: Marianne Bontenbal, 2023-02

 

Marianne Bontenbal is verloskundige in Tanzania, waar ze een trainings­programma heeft opgezet. In deze column vertelt ze over het gebrek aan kennis en ervaring in de praktijk.

In Tanzania zijn de verloskundige omstandigheden, basisvaardigheden en kennis anders dan in Nederland. De opleiding tot ‘verloskundige’ duurt twee jaar, is een combinatie van verpleegkunde en verloskunde, en na afloop ben je een ‘certificate’ nurse/midwife. Kennis en ervaring? Nihil. Er wordt bijvoorbeeld tijdens deze opleiding geen aandacht besteed aan obstetrische complicaties. Alleen aan ‘normale basisverloskunde’ en dat is waarmee je de praktijk in gaat. 

Veel jonge verloskundigen werken helemaal alleen in kleine klinieken. Met nauwelijks kennis en ervaring, en weinig materialen. Je kunt bijna uitstippelen wanneer er een complicatie gaat optreden. Het sterftecijfer van moeders en baby’s is heel hoog. Dat is niet gek gezien het gebrek aan kennis. Pas zodra je een extra opleiding van twee jaar gaat doen, krijg je meer kennis over complicaties. Maar voordat die opleidingsmogelijkheid er is, ben je vaak al een aantal jaar aan het werk. 

De kennis en bagage waarmee startende Nederlandse verloskundigen op pad gaan, is zo veel groter. Ook zij moeten na de opleiding nog veel ervaring opdoen, maar het is een groot verschil met Tanzania. Er zijn hier lokaal wel stages, maar er is geen goed systeem voor begeleiding en coaching. Tijdens zo’n stage kijk je als student vooral mee, maak je bedden op of je wordt juist alleen gelaten om het vervolgens zelf te moeten doen. De collega’s waarvan je iets moet leren, weten het zelf ook niet. Ik zie vooral grote problemen bij het vaginaal toucher en het hechten. Er wordt maar wat aan elkaar genaaid; zolang het bloeden maar stopt. Daar komen later weer problemen door, zoals fistels en pijn.

In mijn werk als verpleegkundige en later verloskundige vond ik het heel waardevol om mee te kijken met ervaren collega’s om te zien hoe zij dingen doen en daarvan te leren, en nieuwe ideeën en technieken op te doen. En nog steeds is het goed om als verloskundige veel mee te kijken en te sparren met collega’s. Het houdt je scherp!