Gezonde balans tussen werken en zwangerschap
Tekst: Marco Beentjes | VRHL Content en Creatie, 2025-2
Zwangeren melden zich vaak pas bij de bedrijfsarts als er problemen zijn. Maar deze hadden in veel gevallen voorkomen kunnen worden volgens bedrijfsarts Monique van Beukering.
Monique van Beukering is uitvoerend bedrijfsarts bij Zorg van de Zaak, een bedrijfsgezondheidsnetwerk dat bestaat uit arbodiensten, interventiebedrijven en trainings- en adviesbureaus. Zij was projectleider van een groep die in 2007 voor de beroepsvereniging van bedrijfsartsen (NVAB) – met medewerking van de KNOV en een verloskundige – de eerste versie van de richtlijn Zwangerschap, postpartumperiode en werk1 realiseerde. Deze richtlijn is in 2018 herzien en in 2024 heeft de groep een aantal aanbevelingen geüpdatet. Monique is onderzoeker bij het Amsterdam UMC, waar ze in 2022 promoveerde op haar onderzoek ‘Healthy work in pregnancy’2.
Onwetendheid
Veel zwangeren kunnen zonder problemen doorwerken tot aan hun verlof. Uiteraard afhankelijk van het type werk dat ze doen. Maar de belangrijkste conclusie uit het onderzoek van Monique is duidelijk: bij circa 50% van alle zwangeren worden afspraken uit de richtlijn niet nageleefd en wordt er vaak zelfs niet aan de eisen van de wet voldaan. Bij cliënten die zwanger zijn van meerlingen ligt dit percentage nog eens 10% hoger. Dat komt voornamelijk door onwetendheid; zwangeren weten meestal niet waar ze recht op hebben. Een consequentie van de structuur waarin de gezondheidszorg in Nederland is ingericht. De meeste zwangeren komen in een vroeg stadium van hun zwangerschap alleen bij de verloskundige. Het is echter de bedrijfsarts die beschikt over specifieke kennis over het werk in relatie tot de zwangerschap. Deze beschikt over passende methodes om zwangeren te begeleiden. Cliënten melden zich echter pas bij de bedrijfsarts als er problemen zijn ontstaan en uitval dreigt. En dat had in veel gevallen voorkomen kunnen worden.
Grenzen
Allereerst is het goed om eens te kijken waar zwangeren in Nederland recht op hebben: niet te zwaar tillen, niet te lang staan of lopen en niet te veel bukken, hurken of knielen. Als het nodig is moet een zwangere werknemer tussendoor kunnen rusten, later kunnen beginnen of eerder naar huis gaan; tot 1/8 van de totale werktijd. Werkstress dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Nachtdiensten draaien na twaalf weken wordt in principe afgeraden, maar in overleg met de bedrijfsarts kan een zwangere hier eventueel mee doorgaan tot twintig weken zwangerschap. En veertig uur per week en negen uur per dag werken vormen de limiet. Om er maar een paar te noemen (zie kader Richtlijnen werk en zwangerschap elders in dit artikel, red). ‘Kijk, als het een keer voorkomt dat een cliënt meer dan veertig uur werkt, is dat nog niet zo’n groot probleem’, aldus Monique. ‘Maar waar structureel grenzen worden overschreden, wordt de kans op een te vroeg of te klein geboren kind aanzienlijk groter. Evenals de kans op een hoge bloeddruk van de zwangere zelf en in uiterste gevallen zelfs de kans op een miskraam3.’ Daarom hebben werkgevers in Nederland een aantal verplichtingen. De eerste is om het dagelijks werk te analyseren op mogelijke risico’s voor de zwangerschap. Tweede verplichting is het geven van voorlichting aan de zwangere over haar persoonlijke werksituatie én hoe deze waar nodig kan worden aangepast. Tot slot dienen zij er zorg voor te dragen dat het werk op een veilige manier voor de zwangere wordt ingericht. Aan dat drieluik van verplichtingen wordt echter maar door 15 tot 18% van de werkgevers gehoor gegeven, blijkt uit onderzoek. ‘De werkgever draagt namelijk niet de last voor de zorgkosten, dat doet de zorgverzekeraar’, verklaart de bedrijfsarts. ‘En kosten voor ziekteverzuim ten gevolge van zwangerschap en bevalling worden gedragen door het UWV. Daarmee is de noodzaak voor werkgevers waarschijnlijk niet hoog genoeg en komen deze taken onvoldoende van de grond.’
'Als je structureel grenzen overschrijdt, wordt de kans op een te vroeg geboren kind groter'

Advies
Volgens Monique ligt de oplossing in een snellere verwijzing naar de bedrijfsarts door eerstelijns verloskundigenpraktijken. ‘Alle mensen in loondienst hebben recht op een preventief gesprek met hun bedrijfsarts bij zwangerschap. Ook als er nog geen klachten zijn die tot mogelijk uitvallen van de werknemer kunnen leiden. Alle bedrijfsartsen in opleiding krijgen les aan de hand van de richtlijn Zwangerschap, postpartumperiode en werk. Zij beschikken verder over een stappenplan met de juiste begeleiding. Zo’n preventief spreekuur is vrijwillig, maar ook anoniem. Dus een werkgever weet niet dat een zwangere daar is geweest, mocht zij bijvoorbeeld bang zijn dat door gevolgen van een bezoekje carrièrekansen in het gedrang komen.’
Monique is overtuigd van de noodzaak om in de opleiding van verloskundigen en gynaecologen aandacht te besteden aan de mogelijke risico’s van werken in combinatie met zwangerschap. Toch is zij terughoudend over het geven van inhoudelijk advies door de verloskundige op het gebied van werk. ‘Het in kaart brengen van de werksituatie, eventuele risico’s voor zwangeren en zaken als ‘hoe ga je het gesprek aan met je leidinggevende hierover’ is echt een vak apart. Vaak ontstaat hieruit een maatwerkoplossing. Het gaat erom dat verloskundigen in een vroeg stadium van de zwangerschap kunnen signaleren en verwijzen naar de bedrijfsarts of een arbodienst.’
Richtlijnen
Bij ieder dienstverband in Nederland is de werkgever verplicht om een bedrijfsarts in te kunnen schakelen waar de zwangere terecht kan met vragen. Maar wat doe je dan als de cliënt als zzp’er werkt? Monique: ‘In dat geval vind ik dat je als verloskundige best mee kunt denken vanuit je expertise in zwangerschappen en risicofactoren. Neem dan de richtlijn1 als handvat. Tabel 2 in de richtlijn toont de werkgebonden risicofactoren en aanbevelingen en tabel 3 toont de persoonsgebonden risicofactoren en aanbevelingen. Het onderzoek ‘Healty work in pregnancy’2 is hier een aanvulling op.’
Bronnen:
1. nvab-online.nl/kennisbank/zwangerschap-postpartumperiode-en-werk/
2. dare.uva.nl/search?field1=keyword;value1=Beukering;docsPerPage=1;startDoc=1
3. Cai C, Vandermeer B, Khurana R, Nerenberg K, Featherstone R, Sebastianski M, et al. The impact of occupational shift work and working hours during pregnancy on health outcomes: a systematic review and meta-analysis. Am J Obstet Gynecol. 2019;221(6):563-76.
Adane HA, Iles R, Boyle JA, Gelaw A, Collie A. Maternal Occupational Risk Factors and Preterm Birth: A Systematic Review and Meta-Analysis. Public Health Rev. 2023 Oct 23;44:1606085. doi: 10.3389/phrs.2023.1606085. PMID: 37937117; PMCID: PMC10625911.
Cai C, Vandermeer B, Khurana R, Nerenberg K, Featherstone R, Sebastianski M, et al. The impact of occupational activities during pregnancy on pregnancy outcomes: a systematic review and metaanalysis. Am J Obstet Gynecol. 2020;222(3):224-38.
Vrijkotte T, Brand T, Bonsel G. First trimester employment, working conditions and preterm birth: a prospective population--based cohort study. Occup Environ Med. 2021 Feb 24:-oemed-2020-107072.
Vrijkotte TG van der Wal MF, van Eijsden M, Bonsel GJ. First-trimester working conditions and birthweight: a prospective cohort study. Am J Public Health. 2009 Aug;99(8):1409-16. doi: 10.2105/AJPH.2008.138412.
Croteau A. Occupational lifting and adverse pregnancy outcome: a systematic review and meta-analysis. Occup Environ Med. 2020;77(7):496-505. doi:10.1136/oemed-2019-106334. Vrijkotte TG, van der Wal MF, van Eijsden M, Bonsel GJ. First-trimester working conditions
Perinatale audit: reflecteer ook op overbehandeling
Tekst: Anna Seijmonsbergen-Schermers, Ank de Jonge, Nadine van der Lee, 2025-2
De perinatale audit is niet meer uit het verloskundige landschap weg te denken. De multidisciplinaire evaluatie van diverse casuïstiek heeft in de afgelopen vijftien jaar een belangrijke bijdrage geleverd aan het identificeren van verbeterpunten in de verloskundige zorg en het stimuleren van lokale actie hierop. Daarmee heeft onze zorg een mooie verbeterslag gemaakt en zijn zaken als SBARR en ‘speak up’ nu volledig ingeburgerd. Het is daarom een mooi moment om de perinatale audit naar een volgend niveau te tillen en de scope van preventie van calamiteiten te verbreden. In deze reactie willen we een oproep doen tot een evaluatie van de perinatale audit casuïstiek die voorbij de daadwerkelijke calamiteit (in dit geval de uterusruptuur) reikt. Daarnaast stellen we voor om tijdens de perinatale audit-bijeenkomsten de vraag toe te voegen ‘Wat had er juist minder kunnen worden gedaan?’. Als reflectie op mogelijke overbehandeling.

In de perinatale audit ligt de nadruk veelal op wat er te weinig is gedaan. Hierdoor zijn de aanbevelingen voor verbetering van de zorg vaak eenzijdig en beperkt. Een mooie aanvulling zou zijn om te evalueren wat er mogelijk te veel is gedaan, namelijk de medische interventies die hebben bijgedragen aan de ongunstige uitkomst en of deze – al dan niet medisch gezien – echt noodzakelijk waren.
Dat wordt verder toegelicht aan de hand van de eerder gepubliceerde fictieve casus betreffende een uterusruptuur. Die werd gepubliceerd onder de titel ‘Wat komt er uit de PAN’ over het thema ‘Uterusruptuur’, gepubliceerd in editie 24/1 van NTOG en editie 2024-1 van De Verloskundige.
De fictieve casus betreft een barende (G3P2) met een sectio in de anamnese. De baring werd ingeleid bij 40+3 en na AROM volgden bijstimulatie met oxytocine en epidurale analgesie. Vanwege een abnormaal CTG werd besloten tot een vacuümextractie, die niet succesvol bleek, waarna een spoedsectio werd uitgevoerd. Hierbij werd een uterusruptuur vastgesteld.
Tijdens de auditbespreking werden op basis van deze casus drie verbeterpunten gedocumenteerd (zie Tekstbox 1). Daarnaast werden overstijgende aanbevelingen geformuleerd op basis van een analyse van 114 casussen met een uterusruptuur (zie Tekstbox 2).
'Zonder litteken in de uterus had deze vrouw waarschijnlijk geen uterusruptuur gehad'
Voorkomen van uterusrupturen
De gedocumenteerde verbeterpunten richten zich op aspecten van documentatie en communicatie. Dit zijn factoren die mogelijk hebben bijgedragen aan suboptimaal handelen in geval van een uterusruptuur. Opmerkelijk is dat de casus andere, sterk geassocieerde risicofactoren bevat die niet in de verbeterpunten worden genoemd. Zo is een eerdere sectio caesarea de belangrijkste risicofactor voor een uterusruptuur1-3; zonder litteken in de uterus had deze vrouw waarschijnlijk geen uterusruptuur gehad. Daarnaast werden haar weeën opgewekt met oxytocine, een bekende risicofactor, vooral bij vrouwen met een sectio in de voorgeschiedenis. Oxytocinegebruik kan leiden tot hyperstimulatie, wat vaker voorkomt dan bij spontane weeën1, 3, 4 en waarbij het risico op uterusruptuur toeneemt bij hogere doseringen5. Bovendien kreeg de vrouw epidurale analgesie, wat de herkenning van pijnsignalen, die kunnen wijzen op een dreigende uterusruptuur, bemoeilijkt3, 6.
Door uitsluitend te focussen op verbeterpunten na het optreden van een uterusruptuur – oftewel, wat méér gedaan had kunnen worden – blijft de aandacht voor mogelijk vermijdbare medische interventies achterwege. Had deze uterusruptuur wellicht voorkomen kunnen worden? Dat is een belangrijke vraag die in de perinatale audit thuishoort.
Blinde vlek
In deze casus missen essentiële vragen om naast tekortschietende zorg ook eventuele overbehandeling als risicofactor of zelfs oorzaak van de uterusruptuur te bespreken. Onderstaande vragen zouden in deze perinatale audit over uterusruptuur de reflectie op een hoger niveau getild hebben:
1. Wat was de reden voor het uitvoeren van een sectio bij een eerdere zwangerschap en had deze voorkomen kunnen worden?
2. Wat was de reden om de baring in te leiden en had deze inleiding voorkomen kunnen worden?
3. Hoe snel werd de oxytocine opgehoogd en had dit langzamer gekund?
4. Wat was de reden voor het inzetten van epidurale analgesie en zijn hierbij minder risicovolle alternatieven overwogen?
Ook de aanbevelingen uit de landelijke perinatale audit laten zien dat de oorzaken van een uterusruptuur geen onderwerp van gesprek zijn geweest (zie Tekstbox 2). Echter zou volgens de schrijvers de focus verbreed moeten worden naar het voorkomen van een uterusruptuur, omdat dit een veel constructievere benadering van verbetering biedt dan de huidige, eenzijdige focus op documentatie, communicatie en scholing rondom de behandeling van een uterusruptuur. Deze suboptimale factoren zijn zeker niet onbelangrijk, maar zouden niet nodig zijn als uterusrupturen voorkomen zouden worden.
Te weinig of te veel ingegrepen?
Deze bespreking van de perinatale audit maakt duidelijk dat het makkelijker is om te kijken naar wat mogelijk te weinig is gedaan, dan te reflecteren op interventies die hebben bijgedragen aan de ongunstige uitkomst. Medische interventies zijn van cruciaal belang om perinatale en maternale morbiditeit en mortaliteit te voorkomen, maar ze hebben ook nadelen. Deze nadelen kunnen op hun beurt weer bijdragen aan perinatale en maternale morbiditeit en mortaliteit. Besprekingen van nadelige uitkomsten in de praktijk leiden vaak gemakkelijker tot het invoeren van meer protocollen of interventies. Een actueel voorbeeld hiervan is dat perinatale sterfte bij een vrouw boven 40 jaar in verschillende regio’s heeft geleid tot het invoeren van de maternale leeftijd als indicatie voor een inleiding. Er kleven echter aanzienlijke nadelen aan het gebruiken van individuele casus als aanleiding om meer interventies in te voeren. Ten eerste wordt voorbijgegaan aan de wetenschappelijke literatuur, die aantoont dat de kans op perinatale sterfte voor deze groep nog steeds zeer laag is en er aanzienlijke variatie bestaat binnen deze groep7. Daarnaast wordt onvoldoende gewogen wat de gevolgen zijn van een toename in het aantal interventies8.
Veiligheid versus risico
Ook cliënten/patiënten reflecteren gemakkelijker op wat te weinig is gedaan, dan op wat mogelijk te veel is gedaan. Wanneer een ernstige complicatie optreedt, is de eerste reactie vaak gericht op wat er gedaan had kunnen worden om dit te voorkomen. Het is echter veel moeilijker om te reflecteren op welke interventies beter achterwege hadden kunnen blijven. Het idee van veiligheid wordt doorgaans versterkt door het inzetten van meer interventies, terwijl minder of niet ingrijpen vaker als risicovol wordt ervaren. Wanneer men ingrijpt, kan men achteraf zeggen: ‘We hebben er alles aan gedaan.’ Maar als men geen actie onderneemt, blijft altijd de vraag bestaan of de uitkomst anders zou zijn geweest wanneer er wel ingegrepen was. In dit opzicht heeft de zorgverlener een essentiële rol: het bieden van het juiste perspectief aan de zwangere vrouw en het versterken van haar vertrouwen, in plaats van beslissingen te laten leiden door de angst om tekort te schieten.
Conclusie
In deze reactie wordt opgeroepen tot het toevoegen van een reflectie op overbehandeling als vast onderdeel van de perinatale audit. We denken dat de perinatale audit een belangrijk platform zou moeten zijn voor het bespreekbaar maken van zowel de suboptimale factoren als ook de medische interventies die (mogelijk) hebben bijgedragen aan de ongunstige uitkomst. Door het verbreden van focus heeft de perinatale audit de potentie om meer ongunstige uitkomsten te voorkomen en verdergaande protocollering en onnodige medicalisering tegen te gaan. Het is van belang deze kans ten volle te benutten.
Samenvatting
De perinatale audit draagt positief bij aan het verbeteren van de zorg, echter ligt in de verbeterpunten vooral de nadruk op wat er te weinig is gedaan.Terwijl medische interventies die mogelijk hebben bijgedragen aan de ongunstige uitkomsten vaak niet worden besproken. Dit leidt tot een eenzijdige benadering van zorgverbetering. In de voorgelegde fictieve casus van de uterusruptuur richtten de verbeterpunten zich uitsluitend op suboptimale factoren na het ontstaan van de ruptuur, zoals communicatie en documentatie. In de perinatale audit zou naast deze factoren ook aandacht moeten zijn voor interventies die de ongunstige uitkomst mogelijk hebben veroorzaakt en worden gereflecteerd op de medische noodzakelijkheid van deze interventies. Zo kan de perinatale audit bijdragen aan het voorkomen van nadelige uitkomsten en tegelijkertijd het verminderen van verdergaande protocollering en onnodige medicalisering.
Auteurs:
Dr. Anna. Seijmonsbergen-Schermers1, verloskundige en Prof. dr. Ank de Jonge1, verloskundige en onderzoeker Amsterdam UMC, UMCG en AVAG/ InHolland
Dr. Nadine van der Lee, gynaecoloog Spaarne Gasthuis Haarlem
1. Amsterdam UMC locatie Vrije Universiteit Amsterdam, Verloskundige Wetenschap, De Boelelaan 1117, (1081 HV), Amsterdam.
Verloskunde Academie Amsterdam Groningen, InHolland, Amsterdam.
Amsterdam Public Health, Quality of Care, Amsterdam. Universiteit van Groningen,
Universitair Medisch Centrum Groningen, Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde en Langdurige Zorg, Groningen.
De auteurs verklaren dat er geen sprake is van (financiële) belangenverstrengeling.
Contact:
Anna Seijmonsbergen-Schermers
a.seijmonsbergen@amsterdamumc.nl
Bronnen:
1. Al-Zirqi I., Daltveit A.K., Forsen L., Stray-Pedersen B.& Vangen S. Risk factors for complete uterine rupture. Am J Obstet Gynecol. 2017;216(2):165.e1-.e8.
2. Sandall J., Tribe R.M., Avery L., Mola G., Visser G.H., et al. Short-term and long-term effects of caesarean section on the health of women and children. Lancet. 2018;392(10155):1349-57.
3. Zwart J.J., Richters J.M., Ory F., de Vries J.I., Bloemenkamp K.W.& van Roosmalen J. Uterine rupture in The Netherlands: a nationwide population-based cohort study. BJOG. 2009;116(8):1069-78; discussion 78-80.
4. Heuser C.C., Knight S., Esplin M.S., Eller A.G., Holmgren C.M., et al. Tachysystole in term labor: incidence, risk factors, outcomes, and effect on fetal heart tracings. Am J Obstet Gynecol. 2013;209(1):32.e1-6.
5. Cahill A.G., Waterman B.M., Stamilio D.M., Odibo A.O., Allsworth J.E., et al. Higher maximum doses of oxytocin are associated with an unacceptably high risk for uterine rupture in patients attempting vaginal birth after cesarean delivery. Am J Obstet Gynecol. 2008;199(1):32.e1-5.
6. Rottenstreich M., Rotem R., Hirsch A., Farkash R., Rottenstreich A., et al. Delayed diagnosis of intrapartum uterine rupture - maternal and neonatal consequences. J Matern Fetal Neonatal Med. 2021;34(5):708-13.
7. Goodarzi B., Seijmonsbergen-Schermers A., van Rijn M., Shah N., Franx A.& de Jonge A. Maternal characteristics as indications for routine induction of labor: A nationwide retrospective cohort study. Birth. 2022;49(3):569-81.
8. Seijmonsbergen-Schermers A.E., Peters L.L., Goodarzi B., Bekker M., Prins M., et al. Which level of risk justifies routine induction of labor for healthy women? Sex Reprod Healthc. 2019:100479.
Verloskunde over de grens. Ons voorbeeld telt
Tekst: Jan de Gier | VRHL Content en Creatie, 2025-2
Beeld: De Beeldredacteur
Wereldwijd sterven er jaarlijks nog duizenden vrouwen door complicaties bij de bevalling. Thomas van den Akker - hoogleraar Verloskunde en gynaecoloog in het Leids Universitair Medisch Centrum – was vier jaar werkzaam in Malawi en maakte het van dichtbij mee. Hij pleit ervoor dat we kritisch moeten zijn op interventies, in het dagelijks werk en in richtlijnen. ‘Door meer in te zetten op natuurlijke bevallingen en te laten zien hoe belangrijk goede begeleiding daarbij is, kunnen we een inspiratie zijn voor onze collega’s in het buitenland.’
Of we massaal naar het buitenland moeten om verloskundigen te helpen? Thomas denkt niet dat dat de oplossing is. ‘Natuurlijk kun je het doen, maar zorg dan wel dat je goed voorbereid bent en de juiste opleidingen volgt. Zelf ben ik destijds Arts Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde geworden. Als je gaat, ga dan niet voor twee weken, maar voor een langere periode als je iets wilt betekenen. Dit is echter geen oproep om te vertrekken. Je kan ook op andere manieren iets bijdragen, bijvoorbeeld door in eigen land kritisch te zijn op interventies. En je bewust te zijn van de voorbeeldpositie die we hier hebben.’
Ziekte en zwangerschap
Naast zijn werk als gynaecoloog heeft Thomas een aantal onderzoeksnetwerken en -groepen. ‘Dit wetenschappelijk onderzoek gaat grotendeels over moedersterfte of heel ernstige complicaties bij een bevalling. Gelukkig gebeuren die ernstige problemen in Nederland niet zo vaak, maar ook hier is het belangrijk complicaties voor de moeder te blijven onderzoeken en terug te dringen. Dit doen we ook internationaal, we vergelijken landen met elkaar en voegen gegevens samen. Ik heb veel contact met collega’s op plekken waar moedersterfte een groot probleem is. Nieuwe cijfers van de VN laten zien dat wereldwijd nog steeds 260 duizend vrouwen per jaar overlijden, het overgrote deel in arme landen.’
Vier jaar werkte hij in een districtziekenhuis in het Afrikaanse land Malawi, van 2006 tot 2010. ‘Tijdens mijn geneeskundeopleiding wilde ik heel graag een andere cultuur meemaken. Ik was erg gedreven door de grote verschillen in de wereld: een gezonde dosis idealisme dus. Ik vind het nog steeds de leukste baan die ik gehad heb, niets ten nadele van mijn huidige werk. Elke dag bracht iets nieuws en onverwachts. Je stond altijd op met het idee: ik zou vandaag het verschil kunnen gaan maken voor iemand. Soms gingen dingen ook mis en waren er vreselijke frustraties. Maar je wist: wat ik doe, doet ertoe.’
'Dat moedersterfte weer gaat stijgen, vind ik ongelofelijk en pijnlijk'

Nare beelden
Hoewel het een geweldige tijd was, staan ook veel nare beelden op zijn netvlies gebrand. Zoals een bevalling met ernstig bloedverlies, terwijl Thomas – samen met een verloskundige – ter plekke een transfusie deed met zijn eigen bloed. Tevergeefs, helaas. Of de vrouw bij wie de bevalling al begonnen was buiten het ziekenhuis. ‘Het was een stuitligging en het onderlichaam was er al uit. Ik zag dat het kind niet meer leefde. Het echoapparaat was stuk, dus we konden nog niet zien dat het een Siamese tweeling was, met twee hoofden en drie armen. Dat zijn dingen die je niet vergeet.’
Het zijn voorbeelden die deels al verklaren waarom het misgaat in sommige landen. ‘Dat komt simpelweg omdat er te weinig middelen en te weinig (goed getrainde) mensen zijn. De omgeving draagt vaak ook niet bij aan goede, respectvolle zorg. Als je met tien mensen tegelijk moet bevallen in een kamertje, met veel herrie, geen pijnstilling en een gebrek aan verloskundigen om jou enige vorm van aandacht te geven, dan is dat geen veilige plek.’
Slechte verloskunde
Thomas heeft een eenvoudige omschrijving van wat in zijn ogen ‘slechte verloskunde’ is: too much too soon, of too little too late. ‘Beide aspecten zijn aanwezig: hier, in Afrika en elders. Aan de ene kant zijn er vrouwen die te laat te weinig zorg krijgen, vaak omdat er te weinig middelen en mensen zijn. Aan de andere kant zie je dat er – als vrouwen eenmaal in het ziekenhuis zijn – te vaak een te groot middel wordt ingezet, zoals de keizersnede. Die worden steeds vaker gedaan omdat ze makkelijk en planbaar zijn. Er wordt gedacht dat dit soort zorg modern en veilig is, omdat er in de rijke landen ook steeds meer keizersneden gedaan worden. Dat is een slechte zaak. De schatting is dat in 2030 één op de drie vrouwen met een keizersnede gaat bevallen. Ik vind dat een gruwelijk aantal en vooral een probleem op plaatsen waar de keizersnedezorg minder veilig is. Op rurale plekken in sommige Afrikaanse landen overlijdt 1% van de vrouwen die een keizersnede ondergaat, omdat de operatie minder veilig is. Zo raak je levens kwijt. En bovendien, de gevolgen van al die keizersneden – ook voor latere zwangerschappen – worden onvoldoende meegewogen.’
'Verloskunde gaat inde kern over het tegengaan van onrechtvaardigheid'
Gelukkig zijn er veel plekken waar het met de jaren steeds beter is geworden. Maar, zo zegt Thomas, die verbeteringen komen nu weer onder druk te staan omdat er ernstig beknibbeld wordt op het ondersteunen van zorg op diverse plekken in de wereld. ‘Denk aan het stopzetten van USAID door de regering Trump. Dat heeft enorme gevolgen, hoor ik nu al. Allerlei programma’s moeten per direct stoppen en collega’s worden ontslagen. Dat zijn ook mensen in dienst van een ziekenhuis of van een ministerie van gezondheid, ondersteund door donaties die de VS mogelijk maken. Dat levert enorme problemen op. De VN verwachten niet voor niets dat de moedersterfte weer gaat stijgen, terwijl de trend dalende was. Dat vind ik ongelofelijk en pijnlijk na wat er is opgebouwd. Dat wordt nu zomaar tenietgedaan.’
Belangrijke rol
Thomas is na zijn periode in Malawi altijd betrokken gebleven bij onderzoek en zorg op andere plekken. Zo werkt hij veel met onderzoekers en collega’s in onder andere Ethiopië, Tanzania, Malawi en een aantal andere landen. Ook voor verloskundigen in Nederland zijn er manieren om iets bij te dragen en het verschil te maken. ‘Je kunt met elkaar uitdragen hoe belangrijk het is om er – simpelweg – te zijn. Dat klinkt triviaal, maar daar gaat het wel om. Verloskundigen hebben een heel belangrijke rol. Het zijn er helaas wereldwijd te weinig en ze worden ook niet genoeg ondersteund, door te lage salarissen bijvoorbeeld. Maar ze vervullen een essentiële rol, door mensen bij te staan en door een bevalling te begeleiden. We weten dat continue ondersteuning de bevalling prettiger maakt. Je voorkomt er vaak de noodzaak tot pijnstilling en keizersneden mee. Vooral dat laatste is belangrijk: we zouden vrouwen veel meer de kans moeten geven op een natuurlijke manier te bevallen, en ingrepen zoals een inleiding of keizersnede alleen inzetten als die écht noodzakelijk zijn. Dat voorbeeld moeten wij geven, want onze verloskunde wordt als modern en luxe gezien en de wereld kijkt hoe wij het doen. Je kunt als Nederlandse verloskundige een inspiratie zijn door uit te dragen hoe belangrijk het vak is, daarover te spreken met collega’s en wereldwijd contacten te leggen. Daarnaast is het ook mogelijk opleidingen te ondersteunen op sommige plekken, zoals al gebeurt.’
'Je stond altijd op met het idee: ik zou vandaag het verschil kunnen gaan maken'
Verloskundigen ontmoeten
Er zijn volgens Thomas diverse kanalen om in contact te komen. ‘De wereld is klein en met elkaar verbonden. De ICM (International Confederation of Midwives) is een forum waar verloskundigen van over de hele wereld elkaar ontmoeten. Dat soort plekken: wees erbij. Het is ook voor jezelf inspirerend en leuk. Ik ging niet naar Malawi met de gedachte dat ik alles wel even beter zou maken, die indruk wil ik echt niet wekken – want ik heb juist ook ongelofelijk veel geleerd daar. Over hoe je met simpele middelen onder moeilijke omstandigheden mensen tóch kan helpen. Dat zijn we in Nederland soms verleerd. Als er iets gebeurt wat een beetje buiten de richtlijnen valt, dan kun je echt wat leren van hoe ze dat in een klein ziekenhuis in Afrika doen.’
Verloskunde – en wat verloskundigen doen – gaat in de kern over het tegengaan van onrechtvaardigheid, zo benadrukt Thomas. ‘Het gaat over sociale rechtvaardigheid. Dat betekent dat we zwangere vrouwen – die een periode meemaken waar ze extra zorg nodig hebben – rechtvaardigheid bieden door ze de zorg te geven die ze nodig hebben. Dat dit op veel plekken niet goed lukt, dat maakt cynisch en moedeloos. Als je geeft om je vak, dan ben je geraakt door wat er gebeurt wereldwijd. Dat merk ik bij meer mensen die in landen zijn geweest waar het niet goed gaat. Maar ze zijn ook strijdbaar en zien het glas vaak als halfvol. Lang niet alles gaat slecht en de weerbaarheid van mensen is groot. Dus ondanks tegenslagen gaan we ertegenaan, dat zie je ook veel terug.’
Afscheid
In Malawi was het voor Thomas niet alleen maar kommer en kwel. ‘Ik herinner me ook hoe warm sommige momenten waren. Ons afscheid na vier jaar was ook heel mooi, met het hele dorp en het ziekenhuis erbij. We hadden een crowdfunding opgezet om de grootste band van Malawi naar het dorp te halen. Alsof Di-rect naar Klazienaveen kwam. Dat was geweldig. De hele ervaring was in die zin heel dubbel, want ik heb naast grote warmte en vreugde ook veel onrechtvaardigheid gezien. Die kan je niet zomaar oplossen, maar je kan er wel iets tegen doen. Door met elkaar uit te dragen hoe belangrijk ons werk is.’
Sisterhood
5 juni 2025Columns en rubrieken,Wie we zijn
Tekst: Marjolein Lansbergen, 2025-2

Het was midden maart en mistig koud. Ondanks een ongelooflijk vroeg vertrek om files te vermijden, was het alsnog een lange rit, maar m’n eerstelijns collega en ik kwamen tóch op tijd aan om de KNOV-Tweedaagse helemaal mee te maken. Daar, tussen de bomen van Elspeet, maakte ik kennis met Els, Leila, Gwen, Esther, Rosa en Myrthe. Een eerstelijner, tweedelijner, praktijkmanager, caseloader, VIO en waarneemster. Allemaal verloskundige, allemaal vol overgave en allemaal herkenbaar. Misschien een tikje karikaturaal, maar toch: ik vond stukjes van mezelf in elk van hen.
Deze ‘collega’s’ waren overigens niet van vlees en bloed, maar onderdeel van de openingsact, gespeeld door een actrice* die zich uitgebreid had verdiept in de vele smaken die ons vak rijk is. En hoewel zij in haar eentje was, zag ik ze daarna overal: in de gang van het hotel, bij de koffie-automaat, in de rij voor het toilet en buiten tussen de bomen. Elsen, Leila’s, Gwens, Esthers, Rosa’s en Myrthes in overvloed.
Zoveel verloskundigen bij elkaar, dat maakte iets los. Het deed me terugdenken aan het ACNM** congres in Washington, waar ik tijdens m’n buitenlandstage mocht aansluiten. Daar stond alles in het teken van ‘sisterhood’, iets waar ik toen eerlijk gezegd nog niet zoveel van begreep. Verloskundigen die elkaar om de hals vlogen, speeches, applaus voor elkaar. In mijn nog jonge en behoorlijk nuchtere hoofd was het… veel. En nogal… Amerikaans.
Maar nu, tussen al die bevlogen collega’s uit het hele land, voelde ik het zelf. Trots. Verbondenheid. Sisterhood. En ik was duidelijk niet de enige. Verloskundige zijn werd gevierd: met energie, enthousiasme en eindeloos veel gesprekken. Na afloop ging ik volledig overprikkeld maar blij naar huis. En ik bedacht: je hoeft niet met honderden in een hotel te zitten om dat gevoel te ervaren. Ik voel het ook in het appgesprek met ‘mijn’ student, die ik als bijna afgestudeerde weer tegenkom. In die auto op weg naar Elspeet. In een telefoontje van een eerstelijns collega, na de onverwacht moeilijke start van mijn pasgeboren neefje. In mijn arm om háár heen, als ze meekomt met een zwangere bij wie het thuis tijdens de controle voor minder leven oorverdovend stil bleef. In het elkaar simpelweg steunen en soms bevragen, in plaats van het afvallen van keuzes of beleid. Noem het verbondenheid of sisterhood. Wat mij betreft verdient het hoe dan ook een applaus.
*Judy Lijdsman **American College of Nurse Midwives
'Changing Midwifery Professional Responsibilities'
Tekst: Hanneke Torij, 2025-2
Op 12 november 2024 promoveerde Hanneke Torij met haar proefschrift ‘Changing Midwifery Professional Responsibilities’ over veranderende verantwoordelijkheden van verloskundigen en de ontwikkeling van het beroep van verloskundige in Nederland. Dit artikel bevat een korte samenvatting van het proefschrift.
Achtergrond
Het beroep van verloskundige is aan verandering onderhevig. Deze veranderingen gaan onder meer over de rol van verloskundigen bij preventie, over het verlenen van zorg aan vrouwen en gezinnen in kwetsbare omstandigheden – waarbij ook hun -bredere leefomgeving wordt meegenomen – en over de ontwikkeling van specifieke vaardigheden en specialisaties binnen hun beroep, zoals bij klinisch verloskundigen. Het proefschrift bestaat daarom uit twee delen:
• Deel 1 richt zich op de rol van verloskundigen, en ook breder geboortezorgprofessionals, bij het ondersteunen van zwangeren in kwetsbare omstandigheden.
• Deel 2 richt zich op de taken en verantwoordelijkheden van klinisch verloskundigen.
Ondersteunen van zwangeren in kwetsbare omstandigheden
Voor wat betreft het eerste deel is bekend dat leven in kwetsbare omstandigheden samenhangt met ongunstige uitkomsten bij de geboorte. Denk aan vroeggeboorte, een laag geboortegewicht, babysterfte en ook complicaties bij de moeder. Deze uitkomsten staan niet op zichzelf en kunnen op langere termijn leiden tot leer- en ontwikkelstoornissen bij het kind en ook tot hart- en vaatziekten en een minder goede kwaliteit van leven. Ze kunnen daarmee ook leiden tot hogere zorgkosten en een nog hogere druk op de zorg.
Risicofactoren, zoals wonen in een achterstandswijk, kunnen kwetsbaarheid vergroten, terwijl beschermende factoren, zoals een stabiel sociaal netwerk, kwetsbaarheid kunnen voorkomen of verminderen. Vrouwen in kwetsbare omstandigheden lopen een hoger risico op een minder goede kwaliteit van zorg en minder goede toegang tot zorg. Het is daarom belangrijk dat geboortezorgprofessionals goed zijn toegerust om kwetsbaarheid te herkennen en om goede, toegankelijke zorg en ondersteuning te bieden.
De doelen van het onderzoek in het eerste deel van het proefschrift waren dan ook:
• om inzicht te krijgen in kennis, vaardigheden en attitude van verloskundigen en gynaecologen als het gaat over kwetsbaarheid;
• om een tool te ontwikkelen die bijdraagt aan de samenwerking in de zorg aan zwangeren en gezinnen in kwetsbare omstandigheden;
• en – in het kader van bredere uitwisseling tussen professionals – om een gezamenlijke definitie van zwangeren in kwetsbare omstandigheden te ontwikkelen.
Het onderzoek is deels uitgevoerd binnen een Europees samenwerkingsverband, het International Midwifery Research and Education network for Families in vulnerable circumstances (IMREF network; redorangeltd.com/imref-network-e-magazine) en deels binnen het regionaal consortium Zwangerschap en Geboorte Zuidwest Nederland (regionaalconsortium.nl). Dit consortium bestaat uit ongeveer honderd organisaties vanuit zorg, onderwijs, onderzoek en beleid die met elkaar samenwerken aan praktijkgericht onderzoek. Denk daarbij aan verloskundigenpraktijken, ziekenhuizen en kraamzorgorganisaties, maar ook aan ouders, gemeenten, Veilig Thuis en onderwijs- en onderzoeksinstellingen.
Hoewel het consortium nu breed de regio ondersteunt als het gaat om onderzoek en kennisontwikkeling, was een gezamenlijk ontwikkeld doel bij de start in 2013 om professionals in de regio te ondersteunen bij zorgverlening aan zwangeren en gezinnen in kwetsbare omstandigheden.
In de eerste studie van het promotieonderzoek is gekeken welke kennis, vaardigheden en attitude professionals hadden over kwetsbaarheid. Alle eerstelijnsverloskundigen, klinisch verloskundigen en gynaecologen in het regionaal consortium hebben hiervoor een vragenlijst ontvangen. Binnen de groep van respondenten hadden de meeste professionals de gevolgen van kwetsbaarheid goed op het netvlies. Ook gaven zij aan tijdens de eerste controle te vragen naar factoren als roken, alcoholgebruik en gebruik van drugs. Weinig respondenten gaven echter aan te vragen naar factoren als inkomen en naar de woonomgeving. Hoewel de meeste geboortezorgprofessionals voldoende kennis leken te hebben en de meesten zich bovendien goed toegerust voelden in het verlenen van zorg aan deze zwangeren, gaven zij ook aan dat de aandacht voor dit onderwerp tijdens hun studie laag of zelfs erg laag was en dat ze behoefte hadden aan meer training.
'Leven in kwetsbare omstandigheden hangt samen met ongunstige uitkomsten bij de geboorte'
Binnen hetzelfde regionaal consortium was eerder al een aantal studies uitgevoerd dat zich richtte op hoe de populatie eruitzag, op organisatie van zorg en ook op kennis, vaardigheden en attitude van professionals – de voorlopers van de hierboven toegelichte vragenlijst. De uitkomsten van deze studies zijn gebruikt om een tool te ontwikkelen die professionals kan helpen om de samenwerking met zwangeren en met collega’s te verbeteren wanneer er sprake is van kwetsbare omstandigheden. Om dat te realiseren, zijn verschillende veldraadplegingen georganiseerd en is vervolgens afgesproken om met elkaar – op basis van de uitkomsten van de studies en de veldraadplegingen – een blauwdruk voor de zorg aan zwangeren in kwetsbare omstandigheden te ontwikkelen.
De blauwdruk zelf is ontwikkeld met een aantal verloskundige samenwerkingsverbanden (VSV’s) in de regio en is vervolgens in verschillende stappen doorontwikkeld naar een lokaal zorgpad voor ieder VSV, steeds samen met het betreffende VSV zelf. In totaal is dat in zeven VSV’s gelukt en daarna zijn deze VSV’s ondersteund bij de implementatie, onder andere door het samen met de VSV’s schrijven van een plan van aanpak en het aanbieden van een multidisciplinaire training. Uit de interviews die zijn gehouden om dit proces én het werken met de blauwdruk te evalueren, kwam naar voren dat professionals de blauwdruk bruikbaar vonden, dat het hen structuur bood en ook dat het uniformiteit waarborgde in integrale zorg aan zwangeren in kwetsbare omstandigheden.
Tijdens de derde studie, en tevens laatste studie binnen dit deel van het promotieonderzoek, is in een Europees samenwerkingsverband een definitie ontwikkeld van kwetsbaarheid. Het uitgangspunt van deze samenwerking was dat het uitwisselen van kennis en goede praktijkvoorbeelden tussen verloskundigen in Europa bij kan dragen aan kennis en vaardigheden van verloskundigen en op die manier ook bij kan dragen aan het verbeteren van zorg aan zwangeren in kwetsbare omstandigheden. Met dat uitgangspunt is dan ook een netwerk opgezet met verloskundigen, verloskundedocenten, onderzoekers en studenten uit zeven steden in zes landen in Europa: het IMREF network.
Om effectief uit te wisselen en samen te werken, moet je echter wel zeker weten dat je het over hetzelfde hebt. Daarom was de eerste stap in dit samenwerkingsproject om een gezamenlijke werkdefinitie vast te stellen. Dat is gedaan door middel van een zogenaamde Delphi-studie. Hierbij kom je in een aantal rondes, startend vanuit wat in de literatuur bekend is en in de daaropvolgende rondes steeds meenemend wat de resultaten van de ronde daarvoor waren, tot een gezamenlijke definitie. Er is consensus bereikt over de werkdefinitie van kwetsbaarheid binnen dit samenwerkingsproject:
‘Een vrouw die wordt bedreigd door fysieke, psychologische, cognitieve en/of sociale risicofactoren in combinatie met een gebrek aan adequate ondersteuning en/of adequate coping skills’
Naast een gezamenlijk gedefinieerde doelgroep, gaf de Delphi-studie inzicht in elkaars en ook in de eigen context.
Klinisch verloskundigen
In het tweede deel van het promotieonderzoek is gekeken naar de rol van klinisch verloskundigen binnen het Nederlandse gezondheidszorgsysteem. Dat is gedaan omdat tot op heden de positie van klinisch verloskundigen in Nederlandse ziekenhuizen niet eenduidig is en ook kwetsbaar.
'De medische en sociale context van een zwangere moeten onderdeel zijn van verloskundige zorgroutine'
Het aantal klinisch verloskundigen in Nederland is de afgelopen twintig jaar bijna verzesvoudigd (Muysken, 2006; NIVEL, 2020), terwijl er tot voor kort geen landelijke profielen waren voor hun werkzaamheden en ook niet voor vereiste kennis, taken en verantwoordelijkheden. Ongeveer tien jaar geleden is een beroepsprofiel voor klinisch verloskundigen ontwikkeld, waarin staat beschreven dat klinisch verloskundigen aanvullende vaardigheden moeten verwerven (net als verloskundigen dit moeten voor andere handelingen), omdat de bachelorgraad niet volstaat (KNOV, 2013). Maar in de dagelijkse klinische praktijk is aanvullende scholing niet verplicht. Er is weinig onderzoek gedaan naar welke vrouwen typisch door een klinisch verloskundige worden begeleid en naar de taken en verantwoordelijkheden die zij hebben. De doelen binnen dit deel van het promotieonderzoek waren dan ook om:
• het type bevallingen dat doorgaans wordt begeleid door klinisch verloskundigen te identificeren;
• inzicht te krijgen in de taken en verantwoordelijkheden van klinisch verloskundigen in Nederlandse ziekenhuizen.

Om te kijken welk type vrouwen door klinisch verloskundigen wordt begeleid tijdens de bevalling, is gebruik gemaakt van de grote, nationale dataset Perined. Met behulp van statistische analyses is gekeken of, op basis van kenmerken van alle ziekenhuisbevallingen van de jaren 2000 tot en met 2016 in deze dataset, vrouwen konden worden verdeeld in groepen. Specifiek is hierbij gekeken of er groepen geïdentificeerd konden worden van vrouwen wiens kind tijdens de geboorte aangepakt werd door een verloskundige in het ziekenhuis. De veronderstelling was dat er een verschil zou zijn in het type vrouwen dat door klinisch verloskundigen werd begeleid.
Er kwamen drie groepen naar voren uit de analyses:
• vrouwen die werden overgedragen van de eerste lijn naar het ziekenhuis;
• vrouwen die werden ingeleid;
• vrouwen met een keizersnede.
Daarnaast kwam naar voren dat verloskundigen eigenlijk geen rol hadden bij de keizersnedes en dat hun rol bij de twee andere groepen ongeveer gelijk was; in beide groepen pakten zij ongeveer 30% van de kinderen aan. Op basis hiervan kon dus niet worden vastgesteld welke groepen vrouwen typisch door klinisch verloskundigen werden begeleid.

Daarom is vervolgens gekeken naar individuele kenmerken van vrouwen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen vrouwen die werden verwezen tijdens de bevalling en vrouwen die al zorg in het ziekenhuis kregen. Deze zogenaamde secundaire analyse liet zien dat klinisch verloskundigen bevallingen begeleiden met een grote variatie aan kenmerken, zoals pijnbestrijding en vroeggeboorte. De frequentie van de betrokkenheid van klinisch verloskundigen nam door de jaren heen toe, maar er werden geen noemenswaardige veranderingen in hun betrokkenheid gezien. Er waren kleine verschillen tussen de beide groepen. Zo was de kans dat een kind tijdens de geboorte werd aangepakt door een klinisch verloskundige bij pijnbestrijding en ook bij de bevallingen bij voldragen zwangerschappen iets hoger bij de groep vrouwen die al zorg in het ziekenhuis kregen.
Tot slot is met behulp van een vragenlijst – die aan nagenoeg alle klinisch verloskundigen in Nederland is gestuurd – onderzocht wat taken en verantwoordelijkheden van klinisch verloskundigen waren en ook of deze varieerden tussen de typen ziekenhuizen in Nederland. Uit dit onderzoek bleek dat de meeste respondenten zorg verleenden op de verloskamers. Ze waren vaak betrokken bij de inleiding van de baring, bij verzoeken tot pijnbestrijding, wanneer er sprake was van meconiumhoudend vruchtwater, bij een niet vorderende ontsluiting en wanneer er sprake was van een hoge bloeddruk bij de aanstaande moeder. Hun dagelijkse taken en verantwoordelijkheden hingen echter af van het type complicaties, de drukte op de verloskamers en ook het aantal jaren werkervaring. Verder varieerden hun taken tussen de verschillende typen ziekenhuizen. De meerderheid van de klinisch verloskundigen in deze studie had ook niet-zorggerelateerde taken, bijvoorbeeld het verzorgen van onderwijs.
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de studies binnen dit promotieonderzoek en de resultaten daarvan, is een aantal algemene conclusies en aanbevelingen geformuleerd:
• de medische en sociale context van een zwangere moeten onderdeel zijn van verloskundige zorgroutine;
• een blauwdruk, aangepast aan de lokale context en aan de behoeften van zwangeren en van geboortezorg en sociale zorgprofessionals, kan hierbij helpen en biedt structuur en uniformiteit bij het verlenen van zorg aan zwangeren in kwetsbare omstandigheden;
• dit thema zou bovendien goed moeten worden ingebed in curricula en in training aan professionals;
• het is aan te bevelen om bij samenwerking tussen professionals te beginnen met consensus over de doelgroep en met het verkrijgen van inzicht in elkaars context;
• en om bij onderzoek de expertise te gebruiken – en te investeren in de ontwikkeling van – consortia;
• het is belangrijk om in vervolgonderzoek inzicht te krijgen in waarom onderwerpen zoals inkomen, sociaal netwerk en onvoldoende middelen om rond te komen, minder vaak worden besproken door verloskundigen en gynaecologen;
• en om ook in toekomstig onderzoek samen te werken met (aanstaande) ouders en met toekomstige professionals.
'Het onderzoek is deels uitgevoerd binnen een Europees samenwerkingsverband'
Voor wat betreft de rol van klinisch verloskundigen zijn onze conclusies en aanbevelingen als volgt:
• klinisch verloskundigen spelen een belangrijke rol in de verloskundige zorg en begeleiden bevallingen met een grote variatie in complexiteit;
• ze spelen bovendien een cruciale rol als het gaat om continuïteit van zorg; binnen het ziekenhuis en ook bij overdracht van eerste naar tweede of derde lijn;
• ze vervullen bovendien niet-zorggerelateerde taken;
• formele erkenning en het waarborgen van professionele autonomie van klinisch verloskundigen zijn nodig om hen in staat te stellen hun werk goed te kunnen doen;
• dit vereist beleid en regelgeving, onderwijs en formele inbedding van taken in ziekenhuizen;
• hierbij bevelen we aan om toe te werken naar een master, echter rekening houdend met eerder verworven competenties;
• voor wat betreft eventueel vervolgonderzoek bevelen we aan om de ervaringen van klinisch verloskundigen zelf en van de vrouwen die zij begeleiden mee te nemen.
Bronnen:
1. Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen en Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie, 2013. Beroepsprofiel Klinisch verloskundige. Accessed April 19, 2023. docplayer.nl/48458094-Beroepsprofiel-klinisch-verloskundige.html
2. Muysken J, Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van verloskundigen – peiling 2006. NIVEL. 2006. Accessed April 19, 2023. nivel.nl/sites/default/files/bestanden/Cijfers-uit-de-registratie-van-verloskundigenpeiling-jan-2018.pdf
3. NIVEL. Cijfers uit de registratie van verloskundigen. Peiling 2018. NIVEL. 2020. Accessed April 19, 2023. nivel.nl/sites/default/files/pdf/Cijfers-uit-de--registratie-van-verloskundigenpeiling-jan-2018.pdf
4. Rotterdam University of Applied Sciences (2022). IMREF network. International Midwifery Research and Education Network for Families in Vulnerable Circumstances. Accessed July 11, 2023: redorangeltd.com/imref-network-e-magazine
5. Rotterdam University of Applied Sciences (2025) Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Zuidwest Nederland. Accessed April 23, 2025: hogeschoolrotterdam.nl/onderzoek/projecten-en-publicaties/-zorginnovatie/samenhang-in-zorg/regionaal-consortium/over-het-consortium/
Veilig vernietigen
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2025-2
De medewerkers van het KNOV-bureau krijgen allerlei vragen van verloskundigen. In deze rubriek lichten we veelgestelde of opmerkelijke vragen uit. Dit keer:
Hoe ga je om met het vernietigen van oude papieren medische dossiers?
Steeds meer praktijken maken gebruik van digitale dossiers die zijn ingescand en gedigitaliseerd. Hierdoor worden papieren medische dossiers steeds vaker overbodig (uitzonderingen daargelaten). Maar wat doe je met deze oude papieren dossiers als ze niet meer bewaard hoeven te worden volgens de wettelijke bewaartermijn**.
Persoonsgegevens
Allereerst is het belangrijk te weten dat medische dossiers persoonsgegevens bevatten en dus onder de Europese privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) vallen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is de toezichthouder op de naleving van deze wet in Nederland. Hoewel de AP en de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) op hun website voorschrijven dat medische dossiers veilig vernietigd moeten worden, wordt er niet exact omschreven hoe dit moet gebeuren. Toch gelden er voor de vernietiging van vertrouwelijke patiëntgegevens specifieke eisen op het gebied van gegevensbescherming. Een papierversnipperaar ligt misschien het meest voor de hand, maar versnipperen is niet altijd versnipperen.
Beschermingsklasse
Medische dossiers vallen onder beschermingsklasse 3, de hoogste klasse volgens de DIN-norm 66399 en in ISO/IEC 21964-norm. Deze normen schrijven voor dat papier met persoonsgegevens minimaal vernietigd moet worden met een papierversnipperaar van veiligheidsniveau P-5. Door deze shredder wordt het papier zodanig versnipperd dat het onmogelijk is om de informatie te reconstrueren. Papierversnipperaars met een lager beveiligingsniveau voldoen dus niet aan deze eisen volgens de AVG.
Twee mogelijkheden voor veilige vernietiging:
1. Aanschaf van een geschikte papierversnipperaar; voor het vernietigen van medische dossiers met minimaal een P-5 beveiligingsniveau.
2. Inschakelen van een professioneel vernietigingsbedrijf; gespecialiseerd in de vernietiging van vertrouwelijke documenten.
**De hoofdregel is dat een zorgverlener het medisch dossier twintig jaar moet bewaren (te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging in het dossier heeft plaatsgevonden, tenzij een langere termijn vanuit de zorg van een goed hulpverlener nodig is (artikel 454, lid 3 BW en onze Meldcode)). Dit is bepaald in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Als het gaat om (een vermoeden van) kindermishandeling is de bewaartermijn van de gegevens in het dossier twintig jaar vanaf het jaar waarin het kind 18 jaar wordt. Het dossier wordt dan bewaard tot het 39de levensjaar.

Implementatie van continue zorg door verloskundigen: inzichten vanuit een realist review
Tekst: Renate Simmelink, Elise Neppelenbroek, Anneke Pouwels, Nadine van der Lee, Eva Pajkrt, Kirsten A Ziesemer, Hanneke W Harmsen van der Vliet-Torij, Corine J M Verhoeven, Ank de Jonge, Marianne Nieuwenhuijze, 2025-2
Continue zorg door verloskundigen staat in het Engels ook wel bekend als Midwife-Led Continuity of Care (MLCC). Veel verloskundigen willen graag MLCC bieden, maar lopen in de praktijk tegen allerlei barrières aan. Hoe zorg je ervoor dat continuïteit van zorg niet alleen een ideaal blijft, maar daadwerkelijk wordt geïmplementeerd? In deze review hebben we onderzocht welke factoren succesvolle implementatie van MLCC bevorderen en welke uitdagingen overwonnen moeten worden.
Achtergrond
MLCC wordt internationaal erkend als een zorgmodel dat leidt tot betere gezondheidsuitkomsten voor moeder en kind, een hogere mate van tevredenheid onder vrouwen en meer werkplezier onder verloskundigen, vergeleken met andere modellen van zorg1-3. Vrouwen die MLCC ontvangen, hebben meer kans op een spontane vaginale bevalling en hebben minder vaak een vaginale kunstverlossing, episiotomie of keizersnede1. Voor vrouwen met sociale risicofactoren lijkt MLCC bovendien een beschermend effect te hebben op vroeggeboorte en een laag geboortegewicht3,4. In MLCC wordt een vrouw gedurende haar zwangerschap, bevalling en postpartumperiode begeleid door één of een klein team van verloskundigen. Dit model bevordert een vertrouwensband tussen de verloskundige en de vrouw en draagt bij aan positieve zorgervaringen1.
Ondanks deze voordelen blijft de implementatie van MLCC in veel hoge-inkomenslanden, een uitdaging. Ook in Nederland is dit zo en volledige verloskundig geleide zorg is alleen beschikbaar voor laag-risico vrouwen. Ongeveer 90% van de vrouwen start de zorg bij een eerstelijns verloskundige. Veel vrouwen worden tijdens de zwangerschap of bevalling overgedragen naar de tweede of derde lijn, waar ze Obstetrician-Led Care krijgen. Uiteindelijk vindt 27% van alle bevallingen plaats in de eerstelijn5.
Het implementeren van MLCC is internationaal een complexe verandering in de geboortezorg. Een eerder recent gepubliceerd ‘review van reviews’ van Zarbiv et al. (2025) beschrijft de bevorderende en belemmerende factoren van MLCC implementatie6. In onze review maken we hierop een verdiepingsslag en hebben we gekeken naar de mechanismen die aan deze factoren ten grondslag liggen. Het effect van een interventie hangt namelijk sterk af van de context waarin deze plaatsvindt en de mechanismen die wel of niet geactiveerd worden7,8. Immers, wat voor de ene verloskundige een belemmering kan zijn, hoeft dat voor een andere verloskundige niet te zijn. In onze realist review hebben we dan ook onderzocht wat werkt voor wie, onder welke omstandigheden en waarom. De centrale onderzoeksvraag luidt: ‘Hoe beïnvloeden verschillende contextuele factoren de mechanismen die ten grondslag liggen aan de implementatie van MLCC in hoge-inkomenslanden?’
'Een complexe verandering in de geboortezorg'
Methode
Onderzoeksopzet
We voerden een realist review uit om te begrijpen welke mechanismen bijdragen aan succesvolle implementatie van MLCC in hoge-inkomenslanden en welke niet. Een realist review is een vorm van literatuuronderzoek waarin niet alleen wordt beschreven wat werkt, maar vooral hoe, waarom, voor wie en onder welke omstandigheden iets werkt. Uitkomsten kunnen dus verschillen afhankelijk van de context. Deze verbanden worden in de realist approach geformuleerd als zogeheten ‘context-mechanisme-uitkomstconfiguraties’ (CMOCs). Dit zijn verklaringen waarin wordt beschreven hoe bepaalde omstandigheden (context) specifieke reacties of gedragingen (mechanismen) activeren, die vervolgens leiden tot bepaalde effecten (uitkomsten)9-12.
Initiële programmatheorie
Bij de start van de realist review werd een eerste hypothese (programmatheorie) opgesteld over hoe de implementatie van MLCC succesvol kan verlopen. Deze initiële programmatheorie was bij ons gebaseerd op 41 interviews en 8 focusgroepen met verschillende stakeholders. Daarnaast werd gebruik gemaakt van bestaande kennis en praktijkervaring van de onderzoekers en zijn ongestructureerde zoekopdrachten gedaan naar de implementatie van MLCC. De voorlopige theorie werd besproken in een stakeholder-bijeenkomst met onder andere eerstelijns verloskundigen, klinisch verloskundigen, gynaecologen, de beroepsvereniging, cliëntenorganisatie en zorgverzekeraars, zodat een rijk palet aan inzichten en ideeën konden worden meegenomen.
Systematische zoekopdracht naar MLCC implementatie
Vervolgens werd een literatuur-search uitgevoerd in samenwerking met een medisch informatiespecialist. Er werd gezocht in vijf grote wetenschappelijke databanken. Documenten werden geïncludeerd als ze betrekking hadden op de implementatie van een vorm van continuïteit van verloskundige zorg in hoge-inkomenslanden. Selectie gebeurde in twee rondes door tenminste twee onderzoekers. Eerst werd een selectie gemaakt op basis van titel en samenvatting. Verdere selectie vond plaats op basis van de volledige teksten. Alle geïncludeerde documenten werden vervolgens beoordeeld op relevantie, informatiewaarde en geloofwaardigheid13,14. Alle relevante documenten werden opgenomen.
Analyse en synthese
Tijdens het analyseren werden memo’s geschreven en verbanden gelegd tussen contexten, mechanismen en uitkomsten. Door ‘retroducerend redeneren’ – een combinatie van inductief en deductief denken, aangevuld met interpretatie – zijn onderliggende causale mechanismen geïdentificeerd15,16. Hierbij is geput uit bestaande theorieën om samenhang in de bevindingen te verklaren. Op basis hiervan werd een verfijnde programmatheorie geformuleerd, die in een tweede stakeholderbijeenkomst werd gepresenteerd en gevalideerd, zie figuur 1.

Resultaten
In totaal zijn 1604 referenties gescreend op titel en samenvatting. Van 62 artikelen werd de volledige tekst beoordeeld, waarna uiteindelijk 37 artikelen werden geïncludeerd. Aanvullende iteratieve zoekrondes leidden tot de toevoeging van vijf artikelen, een boek, een nieuwsbrief en een ongepubliceerde dataset, zie figuur 2.
De geïncludeerde documenten waren afkomstig uit verschillende landen: het Verenigd Koninkrijk (16), Australië (14), Nederland (4), Canada (3), Denemarken (1), Zweden (1), Ierland (1), Nieuw-Zeeland (1) en de Verenigde Staten (1). De meeste documenten zijn gebaseerd op kwalitatieve data en geven diepgaand inzicht in de ervaringen en perspectieven van betrokkenen bij de implementatie van MLCC.
'Implementatie vraagt om visionair leiderschap'

Roltheorie en machtstheorie
Om de implementatie van MLCC beter te begrijpen, zijn twee bestaande theoretische invalshoeken gekozen die geschikt bleken om de centrale dynamieken van dit proces te duiden, namelijk de roltheorie en de machtstheorie16,17. Roltheorie verklaart hoe sociale rollen (zoals verloskundige, arts of moeder) worden gevormd, beleefd en aangepast binnen een organisatie of samenleving. Machtstheorie kijkt naar hoe macht verdeeld, uitgeoefend en betwist wordt binnen sociale systemen. Samen geven deze theorieën inzicht in de uitdagingen rond veranderende rollen en machtsverhoudingen bij de invoering van MLCC.
Verfijnde programmatheorie
Uit de literatuur blijkt dat de implementatie van MLCC beïnvloed wordt door factoren op verschillende niveaus: maatschappelijk, regionaal, interpersoonlijk en persoonlijk. In een raamwerk is weergegeven hoe deze contexten het denken en handelen van betrokkenen beïnvloeden, zie figuur 3.

Verloskundigen, artsen, managers en beleidsmakers zijn gewend aan bestaande structuren en machtsverdelingen. De invoering van MLCC veroorzaakt onzekerheid en angst over rolveranderingen, verlies van controle of autoriteit, en over het onbekende van het nieuwe model18-31. Om deze transitie te laten slagen, zijn leiders nodig die bestaande normen durven bevragen en collega’s kunnen meenemen in de verandering18,20,21,25,32-34. In totaal identificeerden we 16 verbanden tussen context, mechanisme en uitkomst (CMOCs), die ondergebracht zijn in vier hoofdthema’s:
- Macrolevel uitdagingen
- Leiderschap
- Rolambiguïteit en conflicten
- Persoonlijke en professionele grenzen
Macrolevel-uitdagingen
Hoewel MLCC in sommige landen beleidsmatig wordt ondersteund, vormen financiële structuren vaak een belemmering20,21,24,25,27,31,32,35-44. Preventieve zorg leidt voor een organisatie tot minder inkomsten dan interventiegerichte zorg, wat MLCC financieel onaantrekkelijk maakt21,23,31,45. Een herziening van het financiële systeem is daarom nodig, waarbij niet de productie maar de kwaliteit van zorg centraal staat. Tegelijkertijd kunnen beleidsrapporten die MLCC ondersteunen juist inspireren tot verandering. Wanneer echter geen financiële of beleidsmatige ondersteuning volgt, kunnen op microniveau spanningen ontstaan tussen zorgverleners over rolverdeling en verantwoordelijkheid21,23,25-27,29,31,32,40,41,44,46-50.
Zorgsystemen staan sterk onder druk, waarbij mensen en middelen efficiënt moeten worden ingezet en de zorgkosten moeten worden verlaagd, met behoud of verbetering van de kwaliteit van zorg. Vaak functioneren ziekenhuizen als zelfstandige organisaties en interpreteren zij beleidsadviezen verschillend. Door personeelstekorten en de druk om kosten te reduceren, kiezen sommige instellingen bewust voor centralisatie en standaardisatie. Dit kan leiden tot polarisatie tussen partijen: waar de één kiest voor efficiëntie via centralisatie, ziet de ander juist continuïteit van zorg als oplossing voor personeelsbehoud en kostenbesparing. Deze spanningen op systeemniveau kunnen doorwerken in de samenwerking tussen zorgverleners op de werkvloer21,24,29,31,32,35,38,41,43, 44,46,47,51.
Leiderschap
De implementatie van MLCC vraagt om visionair leiderschap van mensen die bestaande structuren durven uitdagen en verandering mogelijk maken. Dit kunnen formele leiders zijn zoals ziekenhuisbestuurders en afdelingshoofden, of informele leiders zoals invloedrijke verloskundigen en gynaecologen. Formele leiders kunnen beleid aanpassen, middelen toewijzen en prioriteiten stellen. Informele leiders beïnvloeden collega’s via houding, gedrag en netwerken. Hun steun is essentieel voor het draagvlak voor MLCC18,20,21,24,25,28-34,36,38-42,52-56.
De mate waarin MLCC wordt ondersteund en duurzaam ingebed raakt, hangt sterk af van de persoonlijke overtuigingen van deze leiders. Leiders die MLCC ondersteunen, creëren een stimulerende omgeving. Wanneer nieuwe leiders met andere prioriteiten aan het roer komen, kan dit het voortbestaan van MLCC ondermijnen21,33,38,39,43,47,57. Ook hebben gynaecologen vaak meer invloed op beleidsvorming dan verloskundigen, wat de implementatie van MLCC kan belemmeren, ondanks dat wetenschappelijk bewijs MLCC ondersteunt18,21,25,31,32,44,48.
Ook cliënten kunnen een rol spelen als informele leiders. Met name vrouwen met toegang tot informatie en middelen kunnen pleiten voor gepersonaliseerde, continue zorg. Hun vraag kan leiden tot beleidsaanpassingen, herverdeling van middelen en meer inzet op MLCC. Of een vraag leidt tot verandering hangt af van de invloed die cliënten hebben en dat hangt weer samen met bijvoorbeeld hun sociaaleconomische positie19,25,30,32,40,51,57-59.
Rolambiguïteit en conflicten
De implementatie van MLCC vraagt om een herverdeling van rollen, verantwoordelijkheden en machtsdynamieken binnen de geboortezorg. Dit kan leiden tot spanningen en misverstanden tussen verloskundigen, gynaecologen en andere zorgverleners21-23,25-28,30-32,35,36,42,44,45,47,48,50. In veel zorgsystemen van hoge-inkomenslanden is het medisch model dominant, waarbij gynaecologen een hiërarchisch hogere positie innemen en verantwoordelijk zijn voor beslissingen25,35,41,42. In MLCC zijn verloskundigen volledig verantwoordelijk en autonoom in hun handelen, met de bevoegdheid om de zorg zelfstandig te coördineren en te verlenen, en indien nodig door te verwijzen naar een gynaecoloog22,25,26,31,36,37,49,53,54. Zelfs in landen waar verloskundigen formeel autonoom zijn, worden zij in de praktijk beperkt door stakeholders met andere in belangen22.
Door de toename in autonomie en beslissingsbevoegdheid kunnen veel verloskundigen zich gesterkt voelen door MLCC. Echter, een toename in verantwoordelijkheden kan bij andere verloskundigen juist leiden tot angst en onzekerheid. Gynaecologen die de toegevoegde waarde van de veranderende rol van verloskundigen zien, zullen eerder samenwerken om de implementatie van MLCC te ondersteunen. Sommige gynaecologen kunnen de toenemend autonome rol van verloskundigen echter zien als een uitdaging voor hun autoriteit. Spanningen kunnen zich uiten in conflicten over beslissingsbevoegdheid, een gebrek aan vertrouwen en moeizame communicatie en samenwerking21-23,25-28,30-32 35,36,42,44,45,47,48,50.
Persoonlijke en professionele grenzen
Het werken binnen MLCC kan uitdagingen met zich meebrengen voor de werk-privébalans van verloskundigen door een toegenomen vraag naar flexibiliteit en beschikbaarheid. In een samenleving waarin zorgtaken nog steeds vaak op vrouwen rusten, beïnvloeden persoonlijke omstandigheden in sterke mate de mogelijkheid om MLCC te bieden. Verloskundigen die naast hun werk ook veel zorgtaken hebben (zoals zorg voor kinderen of mantelzorg), kunnen hierdoor stress of overbelasting ervaren. Verloskundigen die werk en privé goed kunnen combineren voelen zich autonoom, ervaren meer werkplezier, minder burn-out en blijven gemotiveerd. Degenen die hierin geen flexibiliteit ervaren raken sneller overbelast, vallen uit, of zoeken werkvormen die beter passen bij hun leven19,20,24,27,28,34,36,37,41,43,49,50,55,60.
De grootte van de caseload en het verloskundig team beïnvloedt de houdbaarheid van het model. Een gemiddelde caseload van 35–40 cliënten per fulltime verloskundige per jaar wordt vaak als haalbaar beschouwd voor volledige continuïteit van zorg27,36,51-53,55,61-63. Te grote teams kunnen de continuïteit ondermijnen, terwijl te kleine teams te weinig back-up bieden.
Naast aantallen is ook de onderlinge samenstelling van het verloskundig team van belang. Een belangrijke voorwaarde voor succesvolle en duurzame implementatie van MLCC is een gedeelde visie. Verloskundigen hebben vaak uiteenlopende achtergronden en opvattingen over zorg. Wanneer zij echter een gemeenschappelijke visie delen, bevordert dit vertrouwen, samenwerking en onderling begrip. Dit draagt direct bij aan het verminderen van uitval, verhoogt de tevredenheid en zorgt voor minder conflicten en een hechter team21,24,25,34,39,40,49,50,52,54,55,60,61.
Discussie
Met de analyse van 45 documenten hebben we in beeld gebracht welke omstandigheden specifieke reacties of gedragingen activeren, die vervolgens leiden tot gewenste of ongewenste gevolgen van MLCC-implementatie. MLCC blijkt een complex proces, beïnvloed door maatschappelijke, regionale, interpersoonlijke en persoonlijke factoren. Belangrijke mechanismen kunnen onderverdeeld worden in macrolevel-uitdagingen, leiderschap, rolambiguïteit en conflicten, en persoonlijke en professionele grenzen.
Om verloskundigen en andere stakeholders te motiveren voor MLCC, is het belangrijk om gevoelens van onzekerheid en ongerustheid serieus te nemen. Veranderende rollen en machtsverhoudingen kunnen onzekerheid en conflict oproepen, wat de noodzaak onderstreept van heldere roldefinities en goede ondersteuning. Zowel formele als informele leiders spelen een cruciale rol in het aangaan van deze uitdagingen en het begeleiden van de overgang. Een complicerende factor is het grote aantal stakeholders met uiteenlopende belangen en prioriteiten. Hierdoor ontstaan vaak situaties waarin degene met de meeste macht en invloed uiteindelijk de uitkomst bepaalt.
Ondanks overtuigend bewijs voor de voordelen van MLCC blijft er verdeeldheid bestaan tussen voor- en tegenstanders, wat leidt tot variatie in het zorgaanbod. Om tot meer consistentie in zorgverlening te komen, zijn duidelijke beleidskeuzes nodig. Het expliciet benoemen van barrières is een noodzakelijke eerste stap in het ontwikkelen van strategieën en het samenwerken met anderen om deze barrières aan te pakken. Het erkennen van machtsongelijkheid kan helpen om die te doorbreken en ruimte te creëren voor verandering47.
'Er is sterk bewijs voor de effectiviteit van MLCC'
In complexe samenwerkingsverbanden kunnen verschillen in mandaten, achtergrond en hiërarchie tot wrijving leiden. Samenwerking vereist dat professionals hun eigen perspectief tijdelijk loslaten en zich verplaatsen in de waarden, werkwijzen en taal van anderen64,65. Dit kan als bedreigend worden ervaren, waardoor samenwerking wordt bemoeilijkt. Professionals die over de grenzen van hun eigen discipline heen kunnen kijken (‘knowledgeability’), zijn beter in staat om deze samenwerking vorm te geven en verandering te realiseren66. Het aanleren van deze vaardigheid zou een plek moeten krijgen in de opleiding van zorgverleners. Interprofessioneel leren, waarbij studenten van verschillende opleidingen samen leren, kan daarbij een waardevolle methode zijn66,67.
Ook cliënten spelen een belangrijke rol in de adoptie van MLCC. Goed geïnformeerde vrouwen die de voordelen van continue verloskundige zorg kennen, pleiten vaker actief voor deze zorgvorm40,58,59. Hun stem kan via cliëntorganisaties, feedback of publieke campagnes het zorgbeleid beïnvloeden. Tegelijkertijd leidt hun inzet niet altijd tot verandering57. Belangen die zwaarder wegen dan cliëntvoorkeuren zouden daarom publiekelijk besproken moeten worden.
De realist methodiek maakte het mogelijk om mechanismen te identificeren die vaak onopgemerkt blijven, maar een grote invloed hebben op de implementatie van MLCC. Een sterke kant van deze review is de brede aanpak, waarbij gebruik is gemaakt van literatuur, interviewdata en de inbreng van Nederlandse stakeholders. Dit heeft de analyse verdiept, maar het Nederlandse perspectief van de stakeholders zou de toepasbaarheid voor andere landen kunnen beperken. Bovendien wil niet elke verloskundige in een MLCC-model werken36,41,42,55. Daarom is het belangrijk om te onderzoeken in welke MLCC-vorm verloskundigen wél in staat en bereid zijn om te werken.
Conclusie
Deze realist review laat zien hoe complex de implementatie van MLCC is in hoge-inkomenslanden. Ondanks sterk bewijs voor de effectiviteit van MLCC, zijn uiteenlopende belangen en machtsdynamieken belemmeringen voor de implementatie ervan. Concrete beleidsmaatregelen en richtlijnen zijn nodig om consistentie in zorg te waarborgen. Door barrières op macroniveau te herkennen, kunnen leiders strategieën ontwikkelen om die te overwinnen. Een gedeelde visie, sterke samenwerking en leiderschap dat vertrouwen opbouwt en onzekerheid wegneemt, zijn essentieel om een ondersteunende context voor MLCC te creëren. Verder onderzoek moet zich richten op de specifieke omstandigheden waarin betrokkenen bereid én in staat zijn om MLCC te implementeren.
Hoe nu verder?
In het COMIC project loopt nog een implementatiestudie waar praktijken en regio’s aan deelnemen. Vanuit COMIC zullen praktische aanbevelingen geformuleerd worden voor deze implementatie.
Bekijk hier het hele artikel: https://bmjopen.bmj.com/content/bmjopen/15/2/e091968.full.pdf
Bronnen:
1. Sandall J, Fernandez Turienzo C, Devane D, Soltani H, Gillespie P, Gates S, et al. Midwife continuity of care models versus other models of care for childbearing women. Cochrane Database Syst Rev. 2024;4(4):CD004667.
2. Homer CS, Leap N, Edwards N, Sandall J. Midwifery continuity of carer in an area of high socio-economic disadvantage in London: A retrospective analysis of Albany Midwifery Practice outcomes using routine data (1997-2009). Midwifery. 2017;48:1-10.
3. Rayment-Jones H, Dalrymple K, Harris J, Harden A, Parslow E, Georgi T, et al. Project20: Does continuity of care and community-based antenatal care improve maternal and neonatal birth outcomes for women with social risk factors? A prospective, observational study. PLoS One. 2021;16(5):e0250947.
4. McRae DN, Janssen PA, Vedam S, Mayhew M, Mpofu D, Teucher U, et al. Reduced prevalence of small-for-gestational-age and preterm birth for women of low socioeconomic position: a population-based cohort study comparing antenatal midwifery and physician models of care. BMJ Open. 2018;8(10):e022220.
5. Perined. Peristat Utrecht2022 [updated 12-12-2022. v2.3:[Available from: https://www.peristat.nl.
6. Zarbiv G, Perlman S, Ellen ME. Barriers and facilitators for implementation of continuity of midwife care: A review of reviews. Women Birth. 2025;38(2):101892.
7. Dalkin SM, Greenhalgh J, Jones D, Cunningham B, Lhussier M. What's in a mechanism? Development of a key concept in realist evaluation. Implement Sci. 2015;10:49.
8. Greenhalgh T PR, Wong G, Westhorp G, Greenhalgh J, Manzano A, Jagosh J. What is a mechanism? What is a programme mechanism? : The RAMESES II project; 2017 [Available from: http://www.ramesesproject.org/media/RAMESES_II_What_is_a_mechanism.pdf.
9. Greenhalgh T PR, Wong G. Realist evaluation, realist synthesis, realist research – what’s in a name? 2017 [Available from: https://www.ramesesproject.org/media/RAMESES_II_RE_RS_RR_whats_in_a_name.pdf.
10. Wong G WG, Pawson R, Greenhalgh T. Realist synthesis - RAMESES training materials 2013 [Available from: http://www.ramesesproject.org/media/Realist_reviews_training_materials.pdf.
11. Jagosh J. Realist Synthesis for Public Health: Building an Ontologically Deep Understanding of How Programs Work, For Whom, and In Which Contexts. Annu Rev Public Health. 2019;40:361-72.
12. Pawson R, Greenhalgh T, Harvey G, Walshe K. Realist review--a new method of systematic review designed for complex policy interventions. J Health Serv Res Policy. 2005;10 Suppl 1:21-34.
13. Wong G, Greenhalgh T, Westhorp G, Buckingham J, Pawson R. RAMESES publication standards: realist syntheses. BMC Med. 2013;11:21.
14. Dada S, Dalkin S, Gilmore B, Hunter R, Mukumbang FC. Applying and reporting relevance, richness and rigour in realist evidence appraisals: Advancing key concepts in realist reviews. Res Synth Methods. 2023;14(3):504-14.
15. Greenhalgh T PR, Wong G, Westhorp G, Greenhalgh J, Manzano A, Jagosh J. Retroduction in realist evaluation: The RAMESES II project; 2017 [Available from: https://www.ramesesproject.org/media/RAMESES_II_Retroduction.pdf.
16. International Encyclopedia of the Social & Behavioral Sciences. 2 ed. Wright JD, editor: Elsevier; 2015.
17. Encyclopedia of Applied Psychology. Spielberger CD, editor: University of South Florida, Tampa, Florida, USA; 2004.
18. Bayes S, Juggins E, Whitehead L, De Leo A. Australian midwives' experiences of implementing practice change. Midwifery. 2019;70:38-45.
19. Hajjaj JP. Continuity and consultation. British Journal of Midwifery. 2020;28(9):674-6.
20. Continuity of carer. Midwives. 2019:34-8.
21. Jervis B. Continuity within the NHS: it can and does happen, but why not for everyone? Part one -- a macro level analysis. MIDIRS Midwifery Digest. 2016;26(3):297-303.
22. Perdok H, Mokkink L, van Dillen J, Westerneng M, Jans S, Mol B, et al. Opinions of Maternity Care Professionals About Integration of Care During Labor for "Moderate Risk" Indications: A Delphi Study in The Netherlands. Birth-Iss Perinat C. 2014;41(2):195-205.
23. Munro S, Kornelsen J, Grzybowski S. Models of maternity care in rural environments: Barriers and attributes of interprofessional collaboration with midwives. Midwifery. 2013;29(6):646-52.
24. Burau V, Overgaard C. Caseload midwifery as organisational change: The interplay between professional and organisational projects in Denmark. BMC Pregnancy and Childbirth. 2015;15(1).
25. McKellar L, Newnham E, Fleet JA, Adelson P. Midwifery-led care in South Australia: Looking back to move forward. Women and Birth. 2021;34(5):e537-e45.
26. Perdok H, Jans S, Verhoeven C, Henneman L, Wiegers T, Mol BW, et al. Opinions of maternity care professionals and other stakeholders about integration of maternity care: A qualitative study in the Netherlands. BMC Pregnancy and Childbirth. 2016;16(1).
27. Harris JM, Watts K, Page L, Sandall J. Reflections on an educational intervention to encourage midwives to work in a continuity of care model - exploration and potential solutions. Midwifery. 2020;88:102733.
28. Hollins Martin CJ, MacArthur J, Martin CR, McInnes RJ. Midwives’ views of changing to a Continuity of Midwifery Care (CMC) model in Scotland: A baseline survey. Women and Birth. 2020;33(5):e409-e19.
29. Wiseman O, Emmett L, Hickford G, Knight M, Lazar J, Yuill C, et al. The challenges and opportunities for implementing group antenatal care ('Pregnancy Circles') as part of standard NHS maternity care: A co-designed qualitative study. Midwifery. 2022;109:103333.
30. Prussing E, Browne G, Dowse E, Hartz D, Cummins A. Implementing midwifery continuity of care models in regional Australia: A constructivist grounded theory study. Women and Birth. 2023;36(1):99-107.
31. Amsterdam UMC MS. Unpublished dataset of interviews with various maternity care stakeholders on the implementation of antenatal cardiotocography in primary care. 2021.
32. Adcock JE, Sidebotham M, Gamble J. What do midwifery leaders need in order to be effective in contributing to the reform of maternity services? Women and Birth. 2022;35(2):e142-e52.
33. Craig G. Continuity of carer. AIMS Journal. 2016;28(4).
34. University EN. The All-You-Need-To-Know-About-Continuity-Of-Carer Newsletter 2024 [March 2024:[Available from: https://sway.cloud.microsoft/Aye20HfQNBimcbLS?ref=email.
35. Brown M, Dietsch E. The feasibility of caseload midwifery in rural Australia: A literature review. Women and Birth. 2013;26(1):e1-e4.
36. Homer CS. Models of maternity care: Evidence for midwifery continuity of care. Medical Journal of Australia. 2016;205(8):370-4.
37. Styles C, Kearney L, George K. Implementation and upscaling of midwifery continuity of care: The experience of midwives and obstetricians. Women and Birth. 2020;33(4):343-51.
38. Corrigan AE, Lake S, McInnes RJ. Normalisation process theory as a conceptual framework for continuity of carer implementation. Women and Birth. 2021;34(2):E204-E9.
39. Turner S, Crowther S, Lau A. A grounded theory study on midwifery managers' views and experiences of implementing and sustaining continuity of carer models within the UK maternity system. Women and Birth. 2022;35(5):E421-E31.
40. Clavel N, Paquet C, Blais R. Facilitating the Implementation of Midwifery Services: The Case of Montérégie, Quebec. Canadian Journal of Midwifery Research and Practice. 2015;14(2):9-16.
41. Dawson K, McLachlan H, Newton M, Forster D. Implementing caseload midwifery: Exploring the views of maternity managers in Australia - A national cross-sectional survey. Women and Birth. 2016;29(3):214-22.
42. Hewitt L, Dahlen HG, Hartz DL, Dadich A. Leadership and management in midwifery-led continuity of care models: A thematic and lexical analysis of a scoping review. Midwifery. 2021;98:102986.
43. Larsson B, Thies-Lagergren L, Karlstrom A, Hildingsson I. Demanding and rewarding: Midwives experiences of starting a continuity of care project in rural Sweden. Eur J Midwifery. 2021;5:8.
44. McCaffery S, Small K, Gamble J. Rural Australian Doctors' Views About Midwifery and Midwifery Models of Care: A Qualitative Study. Int J Childbirth. 2022;12(1):34-43.
45. Perdion K, Lesser R, Hirsch J, Barger M, Kelly TF, Moore TR, et al. A Midwifery-Led In-Hospital Birth Center Within an Academic Medical Center. J Perinat Neonat Nur. 2013;27(4):302-10.
46. De Jonge A, Downe S, Page L, Devane D, Lindgren H, Klinkert J, et al. Value based maternal and newborn care requires alignment of adequate resources with high value activities. BMC Pregnancy and Childbirth. 2019;19(1).
47. Jervis B. Continuity within the NHS: what could prevent it from happening? Part two — a midwifery practice analysis. MIDIRS Midwifery Digest. 2016;26(4):448-51.
48. de Vries R. How (not) to create value based integrated maternity care: Lessons from the Netherlands. International Journal of Integrated Care. 2018;2(18):1-8.
49. Barker M, Fenwick J, Gamble J. Midwives' Experiences of Transitioning Into Private Practice With Visiting Access in Australia: A Qualitative Descriptive Study. Int J Childbirth. 2019;9(3):145-57.
50. Kuipers Y, Degraeve J, Bosmans V, Thaels E, Mestdagh E. Midwifery-led care: A single mixed-methods synthesis. Int J Healthcare Man. 2023;16(1):35-50.
51. Bayes S. Implementing Woman-Centred Midwifery Practice: How Do We Make it Happen? Australian Midwifery News. 2017;17(3):8.
52. Dawson K, Forster DA, McLachlan HL, Newton MS. Operationalising caseload midwifery in the Australian public maternity system: Findings from a national cross-sectional survey of maternity managers. Women and Birth. 2018;31(3):194-201.
53. McInnes RJ, Aitken-Arbuckle A, Lake S, Hollins Martin C, MacArthur J. Implementing continuity of midwife carer - just a friendly face? A realist evaluation. BMC Health Serv Res. 2020;20(1):304.
54. Cummins AM, Catling C, Homer CSE. Enabling new graduate midwives to work in midwifery continuity of care models: A conceptual model for implementation. Women and Birth. 2018;31(5):343-9.
55. Thorpe D, Neiman S, White J, Perazo S. A midwifery team’s journey implementing and sustaining continuity of care. British Journal of Midwifery. 2022;30(9):518-25.
56. Hanafin S. Considerations in integrating hospital-based midwifery services into the community. British Journal of Community Nursing. 2017;22(2):92-6.
57. Reed B, Edwards N. Closure: How the flagship Albany Midwifery Practice, at the heart of its South London community, was demonised and dismantled.: Pinter&Martin; 2023.
58. Relyea MJ. The rebirth of midwifery in Canada: an historical perspective. Midwifery. 1992;8(4):159-69.
59. Grigg CP, Tracy SK. New Zealand's unique maternity system. Women Birth. 2013;26(1):e59-64.
60. Dharni N, Essex H, Bryant MJ, de Chavez AC, Willan K, Farrar D, et al. The key components of a successful model of midwifery-led continuity of carer, without continuity at birth: findings from a qualitative implementation evaluation. Bmc Pregnancy and Childbirth. 2021;21(1).
61. Edmondson MC, Walker SB. Working in caseload midwifery care: The experience of midwives working in a birth centre in North Queensland. Women and Birth. 2014;27(1):31-6.
62. Lang N, Jose S, Rogers A, Maric H, Lyon V, Nightingale P. Better Births: early findings from North-West London. British Journal of Midwifery. 2019;27(9):555-61.
63. Rayment-Jones H, Murrells T, Sandall J. An investigation of the relationship between the caseload model of midwifery for socially disadvantaged women and childbirth outcomes using routine data - A retrospective, observational study. Midwifery. 2015;31(4):409-17.
64. Gessler M. Learning in landscapes of practice: Boundaries, identity, and knowledgeability in practice-based learning. Innov Educ Teach Int. 2017;54(1):96-7.
65. Weert Gvd. Imperfect Integration: Governing Collaboration Through Networks in Healthcare: Radboud Universiteit Nijmegen; 2023.
66. Wenger-Trayner E, Wenger-Trayner B. Learning in a landscape of practice: A framework. Learning in landscapes of practice: Routledge; 2014. p. 13-30.
67. Guraya SY, Barr H. The effectiveness of interprofessional education in healthcare: A systematic review and meta-analysis. Kaohsiung J Med Sci. 2018;34(3):160-5.
Verloskundigen als spil in de zorg bij babysterfte. Tussen leven en verlies
Tekst: Mirjam Streefkerk | VRHL Content en Creatie, 2025-2
De nieuwe KNOV-handreiking over babysterfte biedt verloskundigen praktische handvatten om ouders te begeleiden in hun donkerste dagen. Uitvaartbegeleider en verloskundige Magdeleen Matter schreef de handreiking over dit voor veel verloskundigen moeilijke onderwerp. ‘Juist in dit vak ben je de spin in het web bij een verlies dat ouders diep raakt.’
Onthand. Zo voelde Magdeleen Matter zich toen ze als startend verloskundige voor het eerst in een situatie kwam waarbij de baby was overleden. Dat gebeurde eind vorige eeuw. Tijdens haar opleiding had ze er weinig over geleerd. ‘Dit was totaal onbekend terrein. Natuurlijk kun je bedenken dat het heel erg is en heel moeilijk voor de ouders. Maar hoe geef je dan vervolgens goed invulling aan jouw werk als verloskundige?’ Het gevoel van Magdeleen destijds, staat niet op zichzelf. Nog steeds krijgen studenten in verloskundige opleidingen weinig praktische instrumenten aangereikt rondom babysterfte. En dus worstelen veel verloskundigen met het complexe thema.
Verloskundige én uitvaartbegeleider
De recent gepubliceerde handreiking ‘Begeleiding bij babysterfte’ moet daar verandering in brengen. Magdeleen schreef deze handreiking op verzoek van de KNOV. Dat zij daarvoor de aangewezen persoon was, leidt geen twijfel: Magdeleen heeft bijna 25 jaar ervaring als verloskundige én werkt sinds 2017 als uitvaartbegeleider, waarbij ze vooral veel uitvaarten van baby’s organiseert. ‘Ik werkte als zelfstandig verloskundige op het Groningse platteland en heb in die regio dus een aardig geboortezorgnetwerk. Ik had dat nooit zo gepland, maar toen ik uitvaartbegeleider werd, kreeg ik van die voormalige collega’s vaak de vraag of ik een uitvaart van een overleden baby wilde doen. Zij kenden geen uitvaartbegeleiders die hierin gespecialiseerd waren. Bij die uitvaarten merkte ik hoe verloskundigen worstelden. Sommigen hadden liever telefonisch contact dan dat ze langsgingen. Bij anderen zag ik dat zij zich helemaal terugtrokken. Er was en is zoveel onwetendheid, onmacht ook. En angst voor ontevredenheid of klachten. Dat raakte me diep.’
Bij de nascholing over babysterfte, die Magdeleen destijds volgde, hoorde ze vergelijkbare verhalen. ‘Eigenlijk kregen verloskundigen daar best een beetje op hun kop. Sommige verloskundigen durven niet langs te gaan als ze een zwangere naar het ziekenhuis hebben doorverwezen omdat een hartje niet klopt. Terwijl de verloskundige de eerste zorgverlener is voor zwangeren en net bevallen vrouwen. Wij móeten er zijn, dat hoort bij ons vakmanschap.’
'Jij kunt ouders helpen en dat is van onschatbare waarde'
Een mindmap
Met deze verhalen in gedachten hoefde Magdeleen geen seconde na te denken toen de KNOV haar verzocht de handreiking te schrijven. Ze ontwikkelde de eerste opzet vanuit een mindmap: ‘Alles kwam uit mijn hoofd. Ik wist wat erin moest: een praktisch stuk, communicatie, omgaan met ontevredenheid van cliënten, rouw, vervolgzorg. En bovenal: een schop onder de kont. Niet omdat ik zo graag kritisch wil zijn, maar wel omdat ik de overtuiging heb dat omgaan met verlieservaringen van ouders een wezenlijk onderdeel is van het vak.’ Ze stemde de tekst vervolgens af met een werkgroep bestaande uit professionals in de geboortezorg. De handreiking biedt verloskundigen richting, erkenning en concrete aanwijzingen in een emotioneel en vaak onoverzichtelijk domein.
'Velen worstelen met dit complexe thema'
Continuïteit
Verloskundigen in hun kracht zetten, wanneer welkom heten en afscheid nemen samenkomen: dat is wat de KNOV en Magdeleen met de handreiking voor elkaar willen krijgen. Een belangrijke aanbeveling uit de handreiking is bijvoorbeeld het organiseren van continuïteit: dat ouders zoveel mogelijk met dezelfde verloskundige te maken hebben. ‘Zeker in grotere praktijken is het makkelijk om een bezoekje aan je collega die morgen dienst heeft over te laten. Mijn advies is om bij een dode baby één casemanager aan te wijzen – bij voorkeur degene die bij het slechte nieuws betrokken was. Wat ouders niet willen als ze in rouw zijn, is elke dag een ander gezicht aan hun bed.’
‘Zorg dus dat je er bent’, vervolgt ze, ‘misschien zelfs buiten je dienst. Bel nog even op je vrije dag. Dat maakt het verschil.’ Ook benadrukt Magdeleen hoe belangrijk het is dat verloskundigen niet op afstand blijven. ‘Als je tijdens de zwangerschap goed geïnvesteerd hebt in de relatie met je cliënt, dan heb je een band. Gebruik die, want ouders vertrouwen je. Laat die niet los, ook met het oog op een eventuele volgende zwangerschap.’
Communicatie en praktische begeleiding
De handreiking biedt duidelijke handvatten over wat je wel en niet zegt. Je hoeft geen troost te bieden, zo staat er. Je moet er vooral zijn. Luisteren, stiltes laten vallen, eenvoudige taal gebruiken. En: erkenning geven. Noem de baby bij naam. Zeg bijvoorbeeld: ‘Je bent moeder geworden. Hoe is dat voor jou?’ Magdeleen: ’Verloskundigen die dit al vaker hebben meegemaakt herkennen dit misschien wel: ook ouders van een overleden baby zijn vaak gewoon heel trots. Er is dan ook vreugde om het kind dat er is. Ze vinden hun baby prachtig en willen het eigenlijk ook laten zien aan hun naasten.’
Die trots komt vaak later, zo is de ervaring van Magdeleen. ‘Als ik voor het eerst kom willen ouders de uitvaart vaak klein houden, maar na enige dagen merk ik vaak dat ze toch aan meer mensen hun kind willen laten zien. En dat is normaal. Als de ouders een goed netwerk hebben dat betrokken is geweest bij de zwangerschap, dan is mijn advies om die ook uit te nodigen. Zodat de ouders ruimte creëren om ook na de uitvaart over hun kindje te praten. Je wil niet dat de buurman wegduikt achter de schutting.’
De handreiking voorziet ook in andere praktische aanwijzingen: hoe om te gaan met het opbaren van een baby, hoe aangifte te doen, hoe aandenkens te maken en hoe om te gaan met fysieke processen als stuwing of afscheidsrituelen bij verschillende culturen. Verloskundigen kunnen ook ondersteunen bij keuzes rondom obductie, vervoer en uitvaart. Magdeleen: ‘Veel ouders weten niet wat er kan en veel reguliere uitvaartbegeleiders ook niet. De verloskundige kent deze wereld beter. Jij kunt ouders helpen om te ontdekken wat voor hén klopt. Dat is van onschatbare waarde.’ In de handreiking staat bijvoorbeeld ook hoe belangrijk het is om ouders te helpen bij het maken van aandenkens. Dat kan een haarlokje zijn, een foto, een brief of een beschrijving van de geboorte.
Hechting aan het kind dat is overleden is erg belangrijk. De handreiking gaat in op de cirkel van hechting en verlies, een theorie die de stadia beschrijft die we als mensen allemaal doorlopen in relatie met anderen: van contact, via hechting en onvermijdelijk verlies, door de rouw heen en uiteindelijk, dankzij betekenisgeving, naar nieuw contact. Als een baby overlijdt liggen hechting en afscheid nemen heel dicht bij elkaar. Het is dan belangrijk om ook aan die hechting aandacht te besteden. Moedig ouders bijvoorbeeld aan om de baby vast te houden en te verzorgen. Dat kan hen helpen om een blijvende band met hun kind op te bouwen.
Een volgende zwangerschap
De handreiking pleit voor maatwerk: wat erin staat is niet in beton gegoten. Het staat je natuurlijk vrij om af te wijken van de handreiking als je dat passend vindt. Magdeleen: ‘Net als een bevalling is verlies na een bevalling geen universele ervaring. De een wil foto’s en bezoek, de ander juist stilte. Als het goed is, ben je als verloskundige al gewend om dat maatwerk te leveren, om jouw zorg af te stemmen op de specifieke wensen van de vrouw. Je levert dus eigenlijk iets wat je al goed kunt: empathie, nabijheid, aanwezig zijn.’
De handreiking adviseert ook om langer in contact te blijven met de ouder of ouders dan de standaard kraamperiode. ‘Ik ken verloskundigen die nog jaren op de overlijdensdatum van de baby een berichtje sturen. Daarmee leg je de basis voor vertrouwen – ook als er een nieuwe zwangerschap volgt. Er is een neiging om na verlies automatisch over te stappen op tweedelijnszorg, dat is begrijpelijk, maar niet altijd terecht. Verwijs bij een volgende zwangerschap dus niet automatisch naar het ziekenhuis’, adviseert ze. ‘De eerste lijn heeft zóveel te bieden, juist aan ouders die een kind verloren hebben: kleinschaligheid, nabijheid en vertrouwen.’
'Wij móeten er zijn, dat hoort bij ons vak'
Verlieszorg
De totstandkoming van de handreiking heeft Magdeleen gesterkt in haar overtuiging: verlieszorg hoort bij verloskunde. ‘Babysterfte is zeldzaam, maar de impact is levenslang. Als je ouders goed begeleidt, kun je hun pijn niet wegnemen, maar er wel voor hen zijn. En dat is ontzettend waardevol werk.’ Verloskundigen zijn, benadrukt ze nog maar eens, bij uitstek geschikt voor deze taak. ‘We zijn opgeleid om nabij te zijn, af te stemmen, te luisteren. Wees dus niet bang. Wees aanwezig. Durf excuses te maken als er ontevredenheid is over je handelen. Daarmee maak je verbinding mogelijk. En dat is wat ouders zich blijven herinneren.’
De handreiking kan verloskundigen hierbij helpen. Magdeleen adviseert collega’s dan ook om hem vooral door te lezen, ook als ze nog niet te maken hebben gehad met babysterfte. ‘Ik weet het zeker: in de basis heb je het in je om deze belangrijke zorg te leveren – anders was je geen verloskundige geworden.’
Boekrecensie: 'Het abortusdebat verdient nuance, geen karikaturen'
Tekst: Trudy Dehue, 2025-2
Reactie op het boek ‘Ei foetus baby’ van Trudy Dehue
Trudy Dehue’s boek ‘Ei foetus baby’ biedt een scherpe blik op de geschiedenis van zwangerschap en laat overtuigend zien hoe vrouwen eeuwenlang zijn geconfronteerd met een gebrek aan rechten, autonomie en goede zorg. Hoewel het boek waardevolle inzichten geeft, slaagt het er naar mijn mening niet in de discussie over abortus verder te brengen. De ondertitel, ‘Een nieuwe geschiedenis van zwangerschap’, suggereert een historische analyse, maar het boek lijkt vooral bedoeld om kritiek te leveren op de pro-life-beweging en om de abortuspil te promoten. Door te vervallen in karikaturen en polarisatie blokkeert Dehue juist de constructieve dialoog die dit complexe thema in mijn ogen nodig heeft.
Framing
Dehue zet de pro-life-beweging neer als ‘pro-dwang-activisten’ en verwijt hen een ideologie die rechtstreeks voortkomt uit Katholieke dogma’s uit het verleden. Deze framing doet geen recht aan de diversiteit binnen de pro-life-beweging en miskent dat veel mensen, ook buiten religieuze kringen, ongeboren leven zien als beschermwaardig.
Het abortusdebat gaat niet simpelweg over vóór of tegen zijn, maar over het spanningsveld tussen de autonomie van de vrouw en de beschermwaardigheid van ongeboren leven. Waar Dehue als pro-choice-aanhanger de nadruk legt op vrouwenrechten, richten pro-life-aanhangers zich vooral op het belang van het ongeboren leven. Juist over deze twee waarden zou het gesprek moeten gaan. Beide perspectieven zijn legitiem en verdienen erkenning, ook al zal niet iedereen ze op dezelfde manier wegen.
Eenzijdig
Ook haar pleidooi voor het normaliseren van de abortuspil is, in mijn ogen, eenzijdig. Ze pleit voor het laagdrempelig gebruik ervan zonder tussenkomst van een arts en belicht daarbij vooral de voordelen. Mogelijke nadelen en ethische vragen blijven onderbelicht.
Juist in een gesprek dat zo beladen is, is wederzijds respect cruciaal. Pro-life en pro-choice zijn geen monolithische blokken; binnen beide groepen bestaan uiteenlopende visies. Het abortusdebat vraagt om erkenning van zowel de autonomie van de vrouw als de beschermwaardigheid van ongeboren leven, en om een dialoog waarin begrip voor beide waarden centraal staat. Laten we daarom het gesprek heropenen en dé fundamentele vragen durven stellen: vanaf wanneer is het leven beschermwaardig en hoe verhoudt dat zich tot de autonomie van de vrouw? Dat is het kruispunt waar wederzijds begrip kan groeien. Hoe relevant ‘Ei foetus baby’ op sommige punten ook is, het draagt in mijn ogen niet bij aan die noodzakelijke dialoog. Het versterkt eerder de loopgravenoorlog dan dat het bruggen bouwt. Een gemiste kans.
Auteur: Anna Seijmonsbergen-Schermers (universitair docent Amsterdam UMC, opinieartikel op persoonlijke titel)
Update
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2025-2
VSV-basiskader
Dit voorjaar gaf de KNOV een webinar dat werd georganiseerd naar aanleiding van de vele vragen die ze vanuit het veld ontving over het VSV. Er werd onder meer ingegaan op vragen als: welke taken vallen onder het VSV en welke niet? Wat is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het VSV en wat blijft bij de individuele zorgaanbieders? En wanneer is een onderwerp geschikt om als VSV gezamenlijk over te besluiten? De ZonMw-subsidie die VSV’s hebben aangevraagd voor de uitvoering en verdere ontwikkeling van onderdelen uit het VSV-basiskader kwam ook aan bod. In het webinar werd toegelicht dat het oprichten van een juridische entiteit hiervoor niet per se noodzakelijk is, het ontvangen en beheren van de subsidie kan bijvoorbeeld ook via een bestaande juridische entiteit verlopen.
Heb jij de checklist Duurzame Verloskunde al?
Duurzaamheid is een belangrijk thema voor de KNOV. In 2024 hebben ze de Green Deal Duurzame Zorg (GDDZ) 3.0 ondertekend, een samenwerking tussen de overheid en zorgorganisaties om duurzame zorg te stimuleren. De Green Deal richt zich op vijf pijlers: gezondheidsbevordering, kennis en bewustwording, CO2-reductie, circulariteit en vermindering van de milieu-impact van geneesmiddelen.
Praktisch hulpmiddel
Als vervolg hierop hebben we eind 2024 samen met verloskundigen, STBN en Stimular de Checklist Duurzame Verloskunde gelanceerd. Dit is een praktische kaart vol tips om duurzamer te werken.
Vanaf 2025 verwachten zorgverzekeraars dat zorgaanbieders duurzaamheid meenemen in hun plannen en zich inzetten voor de doelstellingen uit de GDDZ 3.0. Hoewel er nog geen handhaving plaatsvindt, is het verstandig nu al stappen te zetten. Mogelijk dat zorgverzekeraars in 2026 hier namelijk wel eisen aan stellen. Met de checklist kun je beoordelen waar jouw praktijk kan verduurzamen en je kunt hem ingevuld toevoegen aan jouw jaarplan.
24 juni Webinar Hyperemesis Gravidarum
Op dinsdagavond 24 juni vinden twee webinars plaats naar aanleiding van de publicatie van de multidisciplinaire richtlijn Hyperemesis Gravidarum in maart 2025.
Deel 1: Inhoudelijk webinar
Tijd: 18.30 – 20.00 uur
Spreker: Marjolein Houben (verloskundige n.p., HG-expert en EMDR-therapeut)
Accreditatie: 1,5 punt (Kwaliteitsregister Verloskundigen, categorie A)
Opname: Terugkijken mogelijk, maar niet geaccrediteerd
Deel 2: Webinar voor toetsgroepbegeleiders
Tijd: 20.15 – 21.15 uur
Spreker: Marjolein Houben
Accreditatie: 1 punt (Kwaliteitsregister Verloskundigen, categorie A)
Beide webinars bieden praktische en actuele informatie rondom HG en zijn bedoeld ter ondersteuning van verloskundigen in de praktijk én toetsgroep-begeleiders. Inschrijven kan via de agenda op de KNOV-website.
Ontwikkeling richtlijnen en kwaliteitsdocumenten
Je ziet ze vast weleens voorbijkomen: oproepen om bijvoorbeeld deel te nemen aan een werkgroep voor de ontwikkeling van een kwaliteitsdocument. Of om commentaar te geven op een conceptrichtlijn. Dat vraagt de KNOV je niet zomaar: richtlijnen en andere kwaliteitsdocumenten moeten aansluiten bij de behoeften van verloskundigen, de nieuwste inzichten en de actuele vraagstukken uit het dynamische werkveld. Zo ontwikkelen we samen praktische handvatten om de kwaliteit van de verloskundige zorg hoog te houden. Dit jaar werd en wordt gezamenlijk gewerkt aan de volgende kwaliteitsdocumenten, waarbij de KNOV penvoerder is:
In ontwikkeling
- Standpunt Intermitterende auscultatie
- Standpunt Baringshoudingen
- Handreiking Indicaties vitaliteitsecho
- MDR Anemie en zwangerschap
- MDR Hemorrhagia postpartum (HPP) in de eerste lijn
- MDR Prenatale verloskundige begeleiding
- MDR Postnatale begeleiding
- MDR Uitwendige versie in de eerste lijn
Afgerond
- Februari 2025: Handreiking Begeleiding bij babysterfte
- December 2024: Standpunt Preventie vroeggeboorte
- December 2024: MDR Screening en preventie foetale Groeirestrictie
- Oktober 2024: Handreiking Echografie bij plaatsing en nacontrole IUD
- Oktober 2024: Herziening MDR Hypertensie aandoeningen
- Juli 2024: Handreiking Omgaan met baringspijn














