Met hoge snelheid naar een bevalling

Tekst: Yvette Hoogenboom | VRHL Content en Creatie, 2025-1

De medewerkers van het KNOV-bureau krijgen allerlei vragen van verloskundigen. In deze rubriek lichten we veelgestelde of opmerkelijke vragen uit. Dit keer:

 

Kun je als verloskundige bezwaar maken tegen een verkeersboete?

In Nederland gelden uitzonderingsregels in het verkeer voor voorrangsvoertuigen. Hieronder vallen voertuigen van politie, brandweer, ambulances en andere door de overheid aangewezen voertuigen met een blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn. Verloskundigen moeten zich dus houden aan de reguliere verkeersregels. Hoe vervelend het ook is: als je op weg naar een bevalling te hard rijdt, dan moet je de boete die je daarvoor krijgt gewoon betalen. Dat geldt overigens ook voor huisartsen die op weg zijn naar een spoedgeval en een snelheidsovertreding begaan.

Bezwaar maken

Kun je als verloskundige bezwaar maken tegen een verkeersboete? Er zijn wel wat succesbezwaren bekend. De (kanton)rechter heeft in die gevallen vrijstelling gegeven, omdat er volgens hem sprake was van overmacht. Dat gebeurt echter niet altijd, maar is afhankelijk van de situatie en de rechter die je treft.

Parkeerboete

Als je je tijdens een spoedgeval naar een cliënt haast en snel je auto parkeert, vergeet dan de parkeerapp of -automaat niet. Net als bij te hard rijden, is er bij parkeren geen ontheffing voor verloskundigen met spoed. Uiteraard kun je wel een bezwaar indienen. Doe dit binnen zes weken bij de gemeente waar je parkeerde.

Esculaap

En wat zegt het esculaapteken op auto’s van medici? Vroeger werden door het voeren van dit teken voorrechten in het verkeer ontleend. Tegenwoordig zijn die er niet meer. De sticker wordt daarom alleen nog gebruikt om te laten zien dat je arts of verloskundige bent. Verloskundigen kunnen bij de KNOV via leden@knov.nl een esculaapsticker aanvragen.


Samen werken aan erkenning en kwaliteit: het Kwaliteitsregister Klinisch Verloskundigen

Tekst: Mirjam Streefkerk | VRHL Content en Creatie, 2025-1

Erkenning, deskundigheid en uniformiteit: dat zijn de belangrijkste doelen van het nieuwe Kwaliteitsregister Klinisch Verloskundigen. Het register kwam er dankzij een gezamenlijke inspanning van de KNOV en de NVOG en met steun van de Federatie van VSV’s. In januari werd er een eerste versie gepresenteerd. ‘Het register helpt bij de verdere professionalisering van dit vakgebied en draagt bij aan de klinisch verloskundige als autonome professional.’

In 2022 lanceerde de KNOV het Deelregister Klinisch Verloskundigen. Rond dezelfde tijd was er een ander register voor klinisch verloskundigen in ontwikkeling bij de NVOG werkgroep Klinische Verloskunde. Dat vonden niet alle klinisch verloskundigen even prettig. ‘Sommige klinisch verloskundigen hadden het gevoel te moeten gaan kiezen, anderen wilden juist niet hoeven kiezen’, legt KNOV-bestuurslid Maaike van Rijn uit. ‘We kregen als bestuur daarom regelmatig de vraag van klinisch verloskundigen of er niet één register kon komen. Een register dat recht zou doen aan deze bijzondere beroepsgroep en zou bijdragen aan hun professionalisering. Dus in 2023 hebben we met de NVOG de handen ineengeslagen en zijn we aan de slag gegaan. Wat daarbij hielp is dat de Federatie van VSV’s ook bij de gesprekken betrokken was en het register wel wilde beheren.’

Registratiecommissie

De twee brancheorganisaties stelden een registratie­commissie samen die zich zou gaan buigen over de inhoud van het kwaliteitsregister. ‘Wij vonden het belangrijk dat die commissie alleen zou bestaan uit klinisch verloskundigen, omdat wij als klinisch verloskundigen over onze eigen kwaliteit gaan’, vertelt Maaike, die in het bestuur portefeuillehouder klinische verloskunde is en zelf als klinisch verloskundige in het HagaZiekenhuis werkt. De commissie bestaat daarom uit zes klinisch verloskundigen: drie vanuit de NVOG-werkgroep Klinische Verloskunde en drie vanuit de KNOV.

Mathilde van Dorp is één van hen. Zij werkt in het Spaarne Gasthuis en is nu vijf jaar klinisch verloskundige. Daarvoor werkte ze ruim dertig jaar in de eerste lijn. ‘Ik heb in beide rollen gezien dat er tussen ziekenhuizen grote verschillen zijn in de manier van werken van klinisch verloskundigen. Daarom voelde ik me meteen aangesproken toen ik de oproep voor die commissie zag. Als wij als beroepsgroep zelf invulling willen geven aan kwaliteit en uniformer willen gaan werken, dan moeten we dat doen vanuit één register. Een register dat gedragen wordt door de KNOV, de NVOG én de Federatie van VSV’s. Daar wilde ik graag een bijdrage aan leveren.’

'Tussen ziekenhuizen zijn grote verschillen in de manier van werken'

40 PE-punten

Vorig jaar kwam de commissie vijf keer bijeen om te werken aan het register zoals dat uiteindelijk begin dit jaar live ging. De commissie stelde al snel vast dat erkenning, deskundigheid en uniformiteit de belangrijkste uitgangspunten van het kwaliteitsregister moesten worden. Het register moedigt ‘een leven lang leren’ aan en draagt daarmee bij aan meer werkplezier, passendere werkzaamheden en het duurzaam inzetbaar blijven van klinisch verloskundigen.

Eén van de manieren waarop het register dit doet, is door de kwaliteit van klinisch verloskundigen meetbaar en inzichtelijk te maken. Dit betekent dat er duidelijk wordt vastgelegd welke trainingen, scholingen en activiteiten een verloskundige heeft gevolgd, en welke competenties hij of zij op peil houdt.

Tegelijkertijd is het niet de bedoeling dat registratie een doel op zich wordt: dat verloskundigen een half jaar voor herregistratie nog punten gaan sprokkelen om zich opnieuw te kunnen laten registreren. Maaike: ‘Mede daarom hebben we het aantal PE-punten dat klinisch verloskundigen moeten halen beperkt tot 40. En net als bij het nieuwe reguliere Kwaliteitsregister Verloskundigen is de registratietermijn twee jaar. Dat is een overzichtelijkere periode dan de vijf jaar die er eerst voor stond.’

Duurzaam inzetbaar

Voor (her)registratie moeten klinisch verloskundigen minimaal de helft van die 40 PE-punten via vak­inhoudelijke scholing behalen. Daarbij horen in elk geval de trainingen Newborn Life Support (NLS), Basis Life Support (BLS), multidisciplinaire acute verloskunde en cardiotocogram (CTG). Andere punten kunnen verloskundigen behalen binnen thema’s die hun interesse hebben: dat kan bijvoorbeeld leiderschap zijn, maar ook een bijscholing voor anticonceptie, omdat je een spreekuur wil opzetten.

Doordat klinisch verloskundigen elk op hun eigen manier invulling mogen geven aan het tweede deel van hun punten, kunnen ze dicht bij hun eigen expertise, interesse of ervaringsniveau blijven. Dit is een bewuste keuze, omdat het vakgebied enorm veelzijdig is en de werkzaamheden per ziekenhuis, en zelfs per verloskundige, kunnen verschillen. Zo kan de ene verloskundige zich specialiseren in postnatale zorg en poliklinische consulten, terwijl de ander zich richt op het begeleiden van stagiaires of het geven van multidisciplinaire trainingen aan collega’s.

‘Het mooie van het register is dat het ruimte biedt voor deze diversiteit,’ benadrukt Mathilde. ‘We hebben allemaal onze eigen sterke punten en interesses, en dat mag ook zichtbaar worden.’ Dat klinisch verloskundigen een deel van de punten naar eigen inzicht kunnen behalen, zorgt ervoor dat het register niet alleen een middel is om kwaliteit te waarborgen, maar ook een instrument om persoonlijke groei en verdere specialisatie mogelijk te maken. Maaike: ‘Het register geeft ons de kans om niet alleen te groeien als professional, maar ook als team binnen het ziekenhuis. Daarmee versterken we zowel onze eigen rol als de samenwerking met andere zorgverleners. En we vergroten hiermee onze duurzame inzetbaarheid.’

'Erkenning, deskundigheid en uniformiteit zijn de belangrijkste uitgangspunten'

Drie bouwstenen voor professionalisering

Het kwaliteitsregister is één van de drie bouwstenen die de KNOV gebruikt voor de verdere professiona­lisering van de klinisch verloskundige. De tweede bouwsteen is het voorgenomen besluit om klinisch verloskundigen in 2026 declaratiebevoegd te maken. De derde bouwsteen is het beter inregelen van het opleidingsbudget van klinisch verloskundigen binnen ziekenhuizen, zodat deze verloskundigen binnen ziekenhuizen en maatschappen structureel meer ruimte krijgen voor bijscholing en training. Scholing en deskundigheidsbevordering zou immers een integraal onderdeel van het werk van de klinisch verloskundige moeten zijn en niet iets waar af en toe aandacht aan moet worden besteed.

‘Kennis over veelvoorkomende ziektebeelden als pre-eclampsie, groeivertraging bij baby’s of zwangerschapsdiabetes verandert continu’, zegt Mathilde. ‘Dat betekent dat wij onze kennis ook continu moeten updaten. Daardoor kunnen we ook op de poli mensen goed helpen. En daardoor kunnen we ook in gesprek blijven met gynaecologen.’ De drie bouwstenen voor verdere professionalisering hangen nauw met elkaar samen, legt Maaike uit. ‘Zo kan er voor jou uit die declaratiebevoegdheid extra opleidingsbehoefte komen, bijvoorbeeld omdat je dan ook spreekuren kan gaan draaien in jouw ziekenhuis.’

Met het kwaliteitsregister in handen heeft de KNOV in de komende cao-onderhandelingen voor klinisch verloskundigen ook een sterkere positie, zo verwacht Maaike. ‘We hopen dat we het recht op scholing en deskundigheidsbevordering nog beter in de cao-afspraken kunnen verankeren, omdat we nu kunnen laten zien dat we dat op een gestructureerde en meetbare manier aanpakken. Ook hopen we dat de werkgevers de kosten voor registratie in het register en aansluiting bij de beroepsvereniging op zich nemen.’

Evaluatie

De versie die in januari gepresenteerd werd is nadrukkelijk een eerste versie van het kwaliteits­register. Over een jaar zullen de NVOG, de KNOV en de Federatie voor VSV’s het register evalueren. Mathilde: ’Daarvoor zijn de ervaringen van onze leden belangrijk, maar zullen we bijvoorbeeld ook kijken of het register nog aansluit bij de ontwikkelingen in de klinische geboortezorg. Als dat nodig is, kunnen we dan aanpassingen doen.’ Mathilde hoopt dat het register uiteindelijk een verplicht karakter krijgt. ‘Alleen als alle ziekenhuizen straks van hun klinisch verloskundigen verwachten dat zij in het kwaliteitsregister staan, kunnen we de hele beroepsgroep versterken. Maar daar zijn we nu nog niet. We wachten nu eerst de eerste reacties af en schaven dan bij tot er een register staat waar een meerderheid zich in kan vinden.’

Voor álle verloskundigen

Het kwaliteitsregister is specifiek bedoeld voor klinisch verloskundigen, maar komt uiteindelijk de hele beroepsgroep ten goede, zo verwacht Maaike. Door een uniforme standaard te hanteren, ontstaat er meer helderheid over taken en verantwoordelijk­heden. Dit maakt de samenwerking tussen eerstelijns en klinisch verloskundigen soepeler en versterkt het gehele zorgnetwerk. In een later stadium willen we het ook mogelijk maken dat je maar in één kwaliteitsregister hoeft te staan als je als klinisch verloskundige ook in de eerste lijn werkt. Hoe dat er in de praktijk precies gaat uitzien, wordt in een later stadium ingevuld.

Volgens Maaike en Mathilde is deze eerste editie van het kwaliteitsregister alvast een belangrijke stap. Maaike: ’Klinisch verloskundigen vormen een belangrijk deel van onze vereniging. Met het kwaliteits­register krijgen zij en hun werk de erkenning die ze verdienen en zijn we als KNOV een vereniging voor álle verloskundigen, ongeacht waar ze werken.’


Validatiestudie van de Birth Beliefs Scale voor verloskundig zorgverleners

Tekst: Lianne Zondag-McDermott, Tamar van Haaren-ten Haken, Pien Offerhaus, Eveline Mestdagh, Liesbeth Scheepers, Marianne Nieuwenhuijze, 2025-1

Verloskundig zorgverleners variëren in hun overtuigingen waarin zij een bevalling als natuurlijk en veilig of als medisch en risicovol beschouwen. Deze overtuigingen zijn een belangrijke factor in de attitude van verloskundig zorgverleners richting het uitvoeren van verloskundige interventies. Validatie van de Birth Beliefs Scale voor zorgverleners kan helpen inzicht te geven in deze overtuigingen.

Achtergrond

In Nederland zijn grote, regionale verschillen in verloskundige interventies1,2. Recent onderzoek beschreef bijvoorbeeld een variatie van 14,3% tot 41,1% in inleiden van de bevalling tussen verschillende VSV’s3. Praktijkvariatie in verloskundige interventies kan essentieel zijn om zorg op maat te bieden die aansluit bij de medische conditie of de voorkeuren van de cliënt. Wanneer variatie niet kan worden verklaard door medische behoeften of cliëntvoorkeuren en bestaat ondanks sterke evidence based aanbevelingen, is praktijkvariatie gedefinieerd als ongewenste praktijkvariatie4,5.

'Besluitvorming wordt beïnvloed door de overtuigingen en attitude van de zorgverlener'

De cliënt en zorgverlener beslissen samen over de inhoud van zorg en maken hierbij gebruik van gezamenlijke besluitvorming. Tijdens gezamenlijke besluitvorming worden de waarden en voorkeuren van de cliënt onderzocht en past de verloskundig zorg­verlener zijn/haar theoretische kennis en ervaring toe op de individuele situatie van de cliënt6. Eerder onderzoek heeft laten zien dat deze besluitvorming wordt beïnvloed door de overtuigingen en attitude van de zorgverlener7. De attitude en overtuigingen van verloskundig zorgverleners verschillen. Gynaecologen en verpleegkundigen neigen over het algemeen naar een meer medische benadering van de bevalling, terwijl verloskundigen de voorkeur geven aan een meer fysiologische benadering van de bevalling8,9.

De onderzoekers wilden onderzoeken of bevalovertuigingen een mogelijke verklarende factor is voor praktijkvariatie tussen de verschillende regio’s in Nederland. De Birth Beliefs Scale (BBS) blijkt een goed instrument om onderscheid te maken tussen bevallingsovertuigingen als een medisch proces (BBS-Med) en als een natuurlijk proces (BBS-Nat) bij zwangeren10. De BBS bestaat uit twee meetschalen: vijf stellingen over de bevalling als een natuurlijk proces en zes stellingen over de bevalling als een medisch proces. Elke stelling wordt beoordeeld op een 5-punten­schaal. Scores voor elke schaal zijn de gemid­delde scores van de antwoorden. Een hogere score duidt op sterkere overtuigingen over de bevalling als een natuurlijk of als een medisch proces. De stellingen van de BBS zijn eerder in het Nederlands vertaald door een tweetalig onderzoeker en gebruikt in verschillende studies onder zwangeren 11,12 (zie box 1). Met dit onderzoek wilde men de BBS valideren voor verloskundig zorg­verleners, om te weten of de BBS voor zorgverleners ook onderscheid maakt tussen bevallingsovertuigingen.

'De BBS meet betrouwbaar een verschil in bevallingsovertuigingen'

Box 1. De Birth Beliefs Scale
Methode

Setting
Dit onderzoek was onderdeel van de grotere VALID-studie. De VALID-studie onderzocht praktijkvariatie in inleiding van de bevalling tussen VSV’s in Nederland. In de deelstudies werden verschillende factoren die de besluitvorming ten aanzien van inleiden beïnvloeden, onderzocht. Gebaseerd op Perined-data zijn er zes VSV’s voor de VALID-studie geselecteerd. De Medisch Ethische Toetsings Commissie heeft bevestigd dat ethische toestemming niet nodig was voor deze studie.

Datacollectie
Om de BBS te valideren voor verloskundig zorgverleners zijn de (1) inhoudsvaliditeit, (2) interne validiteit en (3) discriminant validiteit getest. Met het testen van de inhoudsvaliditeit wordt aangetoond of de BBS representatief is voor de onderwerpen die geprobeerd zijn te meten. Om dit te testen scoorden een panel van experts elk item van de BBS13. Het panel bestond uit twee onderzoekers, drie eerstelijnsverloskundigen, twee klinisch verloskundigen, een gynaecoloog, een verloskundig docent en een student verloskundige. Op basis van de scores zijn de inhoudsvaliditeit per item (I-CVI) en de schaalvaliditeit (S-CVI) berekend. De I-CVI score was 0,78 of hoger voor alle items behalve item zes (I-CVI = 0,30). De schaal­validiteit (S-CVI) is berekend op twee verschillende manieren, met een score van 0,91 en een score van 0,86. Een goede score voor de S-CVI moet 0,90 of hoger zijn. Op basis van de S-CVI score van 0,86 en de lage I-CVI score werd item zes taalkundig aangepast, zodat het duidelijker werd wat de stelling was. Hierna werd de BBS verstuurd naar de verloskundig zorgverleners – eerstelijnsverloskundigen, klinisch verloskundigen en gynaecologen (i.o.) - van de zes VSV’s als onderdeel van een grotere vragenlijst over inleiden. De online vragenlijst was beschikbaar van november 2022 tot maart 2023.

Data-analyse
Met statistische analyses is onderzocht of de BBS onderscheid maakt tussen eerstelijnsverloskundigen, klinisch verloskundigen en gynaecologen op beide meetschalen14. Er is gekeken naar potentiële relaties tussen type VSV (hoog versus laag percentage inleidingen), jaren werkervaring, opleidingsplaats en bevallingsovertuigingen. De zes VSV’s werden verdeeld in twee groepen: drie VSV’s met een hoog percentage inleidingen en drie VSV’s met een laag percentage inleidingen. Opleidingsplaats werd verdeeld tussen opleiding in binnen- en buitenland. Er zijn analyses gedaan met SPSS Statistics© versie 29.0 en p-waardes van p<0.05 aangehouden als statistisch significant.

Tabel 1. Basiskenmerken verloskundig zorgverleners (n=199)
Tabel 2. BBS-scores per discipline (n=199)
Resultaten

Participanten
De respons van de verschillende VSV’s varieerde van 45 tot 75%. In totaal vulden 199 verloskundig zorgverleners de vragenlijst in (zie tabel 1). Dit waren 97 eerstelijnsverlos­kundigen, 48 klinisch verloskundigen en 54 gynaecologen. De meerderheid van de verloskundig zorgverleners was vrouw (n=187, 94,0%), met een hoger percentage mannen in de groep gynaecologen (16,7%). Het gemiddelde aantal jaren werkervaring was vergelijkbaar in de groepen (14,5 jaar, SD 9,1). Van de zorgverleners was 15,6% in het buitenland opgeleid. Een hoger percentage klinisch verloskundigen was in het buitenland opgeleid, voornamelijk in België (37,5%).

Evaluatie van de interne en discriminante validiteit
De Cronbach’s  analyse liet een goede interne betrouwbaarheid voor beide meetschalen zien. Dit betekent dat de BBS betrouwbaar een verschil in bevallingsovertuigingen tussen verloskundig zorgverleners meet. Tabel 2 toont de BBS-scores voor de totale groep en per discipline. In ons onderzoek was de gemiddelde score met betrekking tot de overtuiging dat bevallen een medisch proces is 2,72 punten (op een 5-puntenschaal). Gynaecologen scoorden hoger (3,22) op de opvatting dat bevallen een medisch proces is dan klinisch verloskundigen (2,92) en eerstelijnsverloskundigen (2,72). De gemiddelde score op de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is, was 3,89, met een
omgekeerd scoringspatroon. Eerstelijns­verloskundigen hadden de hoogste scores (4,24), gevolgd door klinisch verloskundigen (3,94) en gynaecologen (3,21). Variatie in scores op beide schalen was voor alle disciplines vergelijkbaar. De scores verschilden significant tussen alle disciplines op beiden meetschalen.

Er werd een effect waargenomen van het type VSV en de werkervaring op de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is. De grootste verschillen kwamen naar voren in VSV’s met een hoog percentage inleidingen: eerstelijnsverloskundigen scoorden het hoogst, terwijl gynaecologen in deze VSV’s de laagste scores behaalden.Voor het aantal jaren werkervaring werd een klein afnemend effect voor eerstelijnsverloskundigen gezien en juist een klein toenemend effect voor klinisch verloskundigen en gynaecologen. Voor de overtuiging dat bevallen een medisch proces is werd geen effect gevonden van het type VSV, werk­ervaring of opleidingsplaats.

'Attitude wordt door meer factoren bepaald'

Discussie

Deze studie geeft inzicht in de variatie in bevalovertuigingen tussen verloskundig zorgverleners. De BBS is een valide instrument om beval­overtuigingen van verloskundig zorgverleners te meten en kan ze bewust maken van hun eigen overtuigingen. Dit inzicht kan helpen om een goede balans te bereiken tussen professio­nele overtuigingen en de voorkeuren van de cliënt tijdens
gezamenlijke besluitvorming.

Vergelijking tussen verschillende disciplines
Dit onderzoek laat zien dat bevalovertuigingen verschillen tussen verloskundig zorgverleners en komt overeen met de bevindingen uit eerdere studies8,9. Het verschil in bevalovertuigingen van verloskundig zorgverleners kan het gevolg zijn van verschil in paradigma’s. Een hogere score op de BBS-Med schaal voor gynaecologen past bij een meer medische benadering, waarbij de bevalling wordt gezien als een risicovolle gebeurtenis. De hogere score op de BBS-Nat schaal voor eerstelijnsverloskundigen past bij de visie dat bevallen een natuurlijk proces is15. Interessant zijn de gevonden scores voor de groep klinisch verloskundigen. Deze scores lagen op beide schalen tussen de scores van eerstelijnsverlos­kundigen en gynaecologen, en vormden daarmee een aparte groep. In Nederland volgen alle verloskundigen dezelfde bachelor­opleiding, ongeacht hun latere keuze voor een werkplek16. Als verloskundigen de keuze maken om klinisch te werken, worden hun overtuigingen mogelijk beïnvloed door de ziekenhuiscultuur en hogere incidentie van pathologie17. Hierdoor ontstaat er een aparte groep met bijbehorende scores op de BBS. Echter, niet alle student verloskundigen hebben dezelfde overtuigingen aan het einde van hun opleiding, wat ook een verklaring kan zijn voor het verschil in scores16. Studenten met meer medische overtuigingen kiezen er misschien eerder voor om te gaan werken in een klinische setting.

Associatie van overtuigingen met type VSV en werkervaring
In de studie werden geen concrete aanwijzingen gevonden voor een relatie tussen de bevallings­opvattingen en het feit of een VSV een hoog of een laag percentage inleidingen heeft. De bevallingsopvattingen dragen bij aan de attitude van zorgverleners, maar attitude wordt door meer factoren bepaald. Meer onderzoek naar attitudes van zorgverleners is daarom nodig om te kijken in welke mate dit bijdraagt aan regionale praktijkvariatie.

Er werd een kleine afname gezien in de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is bij meer jaren werkervaring bij eerstelijnsverloskundigen. Bij klinisch verloskundigen en gynaecologen werd gezien dat meer werkervaring voor een kleine toename zorgde ten aanzien van de overtuiging dat bevallen een natuurlijk proces is. Het lijkt erop dat met meer jaren werkervaring, de overtuigingen van verloskundigen en gynaecologen iets dichter bij elkaar liggen. Ander internationaal onderzoek gaf geen duidelijkheid over de invloed van werkervaring op bevalovertuigingen9, waardoor er meer onderzoek nodig is.

Sterke punten en beperkingen

Een sterk punt van deze validiteitsstudie is dat eerst de inhoudsvaliditeit van de BBS is getest, voordat de vragenlijst werd verspreid. Door deze studie in het Nederlands verloskundig systeem uit te voeren, met een duidelijk onderscheid tussen verloskundige zorg voor laagrisicozwangerschappen en obstetrische zorg voor hoogrisicozwangerschappen, ontstond de mogelijkheid om discriminerende validiteit te testen. Daarnaast is de BBS makkelijk in gebruik, omdat het uit 11 items bestaat. Het onderzoeksteam bestaat uit verschillende disciplines, waardoor er verschillende perspectieven worden geboden.

Conclusie

Deze studie laat zien dat de bevallingsovertuigingen van verloskundig zorgverleners verschillen en kunnen worden onderzocht met behulp van de BBS. Het gebruik van de BBS kan verloskundig zorgverleners inzicht geven in hun bevalovertuigingen. Dit inzicht kan helpen tijdens gezamenlijke besluitvorming, waarbij een balans tussen professionele overtuigingen en cliëntvoorkeuren belangrijk is, en het risico op onterechte praktijkvariatie kan verminderen.

Bronnen:
1. Seijmonsbergen-Schermers AE, Zondag DC, Nieuwenhuijze M, Van den Akker T, Verhoeven CJ, Geerts C, et al. Regional variations in childbirth interventions in the Netherlands: a nationwide explorative study. BMC Pregnancy Childbirth. 2018 Jun 1;18(1):192.
2. Seijmonsbergen-Schermers AE, Zondag DC, Nieuwenhuijze M, van den Akker T, Verhoeven CJ, Geerts CC, et al. Regional variations in childbirth interventions and their correlations with adverse outcomes, birthplace and care provider: A nationwide explorative study. PLoS One. 2020;15(3):e0229488.
3. Offerhaus P, van Haaren-Ten Haken TM, Keulen JKJ, de Jong JD, Brabers AEM, Verhoeven CJM, et al. Regional practice variation in induction of labor in the Netherlands: Does it matter? A multilevel analysis of the association between induction rates and perinatal and maternal outcomes. PLoS One. 2023 Jun 1;18(6 JUNE).
4. Mercuri M, Gafni A. Medical practice variations: What the literature tells us (or does not) about what are warranted and unwarranted variations. J Eval Clin Pract. 2011 Aug;17(4):671–7.
5. Wennberg JE. Time to tackle unwarranted variations in practice. BMJ. 2011 Mar 17;342:d1513.
6. de Jong JD, Groenewegen PP, Westert GP. Sociological Model for Understanding Medical Practice Variations. In: Medical Practice Variations. Springer US; 2015. p. 1–15.
7. Zondag LDC, Maas VYF, Beuckens A, Nieuwenhuijze MJ. Experiences, Beliefs, and Values Influencing Midwives’ Attitudes Toward the Use of Childbirth Interventions. J Midwifery Womens Health. 2022 Sep 1;67(5):618–25.
8. Klein MC, Kaczorowski J, Hall WA, Fraser W, Liston RM, Eftekhary S, et al. The Attitudes of Canadian Maternity Care Practitioners Towards Labour and Birth: Many Differences but Important Similarities. Journal of Obstetrics and Gynaecology Canada. 2009;31(9):827–40.
9. Coates D, Donnolley N, Henry A. The Attitudes and Beliefs of Australian Midwives and Obstetricians About Birth Options and Labor Interventions. J Midwifery Womens Health. 2021 Mar 1;66(2):161–73.
10. Preis H, Benyamini Y. The birth beliefs scale - a new measure to assess basic beliefs about birth. J Psychosom Obstet Gynaecol. 2017 Mar;38(1):73–80.
11. Thompson SM, Low LK, Budé L, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Evaluating the effect of an educational intervention on student midwife self-efficacy for their role as physiological childbirth advocates. Nurse Educ Today. 2021 Jan;96:104628.
12. Vogels-Broeke M, Daemers D, Budé L, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Women’s Birth Beliefs During Pregnancy and Postpartum in the Netherlands: A Quantitative Cross-Sectional Study. J Midwifery Womens Health. 2023 Mar 1;68(2):210–20.
13. Polit DF, Beck CT. The content validity index: Are you sure you know what’s being reported? Critique and recommendations. Res Nurs Health. 2006 Oct;29(5):489–97.
14. Streiner D, Norman G, Cairney J. Health measurement scales: a practical  guide to their development and use. Oxford University Press; 2015.
15. MacKenzie Bryers H, van Teijlingen E. Risk, theory, social and medical models: A critical analysis of the concept of risk in maternity care. Midwifery. 2010 Oct;26(5):488–96.
16. Feijen-de Jong EI, Kool L, Peters LL, Jansen DEMC. Perceptions of nearly graduated fourth year midwifery students regarding a ‘good midwife’ in the Netherlands. Midwifery. 2017 Jul 1;50:157–62.
17. Thompson SM, Nieuwenhuijze MJ, Low LK, de Vries R. Exploring Dutch midwives’ attitudes to promoting physiological childbirth: A qualitative study. Midwifery. 2016 Nov 1;42:67–73.

Update

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2025-1
Website deverloskundige.nl vernieuwd

De cliëntenwebsite van de KNOV deverloskundige.nl is vernieuwd! Deze website is voor en door verloskundigen gemaakt en biedt betrouwbare informatie, gebaseerd op de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten, ontwikkelingen binnen de geboortezorg en vragen van cliënten. Zwangeren en hun partners vinden hier niet alleen alles over zwangerschap, bevalling en kraamtijd, maar ook over anticonceptie en preconceptie.

Wat is er nieuw?

Alle informatie is getoetst aan de nieuwste inzichten en waar nodig herschreven. En daarnaast:

• zorgt de verbeterde zoekfunctie voor snelle toegang tot informatie;
• is de content altijd actueel (geen kans op verouderde informatie, zoals in folders);
• kun je de informatie eenvoudig delen via e-mail of WhatsApp;
• zijn de webpagina’s makkelijk te printen als je een cliënt toch iets mee wilt geven;
• is er een duidelijke indeling per thema en fase;
• vinden cliënten er handige checklists en keuzehulpen.

Ondersteuning bij communicatie

De website is een praktisch hulpmiddel bij gesprekken met cliënten en hun (eventuele) partner. Je kunt de website bijvoorbeeld gebruiken tijdens het spreekuur om uitleg te geven over het verloop van de zwangerschap. Of bij de nacontrole als je het herstel na de bevalling bespreekt. De besproken informatie kun je daarna gemakkelijk (digitaal) delen of ernaar verwijzen. Om je daarbij te ondersteunen, is er (gratis) informatie­materiaal ontwikkeld.

Binnenkort praktische hulpmiddelen voor continuïteit van zorgverlener

De afdeling Verloskundige Wetenschap van Amsterdam UMC heeft binnen het COMIC project uitgebreid onderzoek gedaan naar continuïteit van zorgverlener. Dit onderzoek is uitgevoerd in meerdere praktijksettings om de implementatie en impact van continuïteit van zorgverlener binnen de geboortezorg te verkennen en te begrijpen. Om jou te ondersteunen bij het realiseren van continuïteit van zorgverlener in jouw eigen praktijk, worden diverse praktische hulpmiddelen ontwikkeld. Deze omvatten onder andere de ‘Actiepunten Continuïteit van Zorgverlener’ en het ‘Handboek Caseload Verloskunde’. Deze hulpmiddelen bevinden zich in de afrondende fase en worden binnenkort gepubliceerd. Kijk voor meer informatie over het COMIC project op childbirthnetwork.nl/vertrouwdeverloskundige.


Lang en gelukkig: Duurzame innovaties in de geboortezorg

Tekst: Ank de Jonge, Renate Simmelink, Jolanda Liebregts, Arie Franx, 2025-1

Veelbelovende innovaties in de organisatie van integrale geboortezorg houden na verloop van tijd op te bestaan. Preventieve en ondersteunende zorg verdwijnt ten koste van uitdijende acute zorg. Dat moet anders.

De meeste aandacht in de geboortezorg gaat uit naar zwangeren en pasgeborenen met (een risico op) complicaties. Tegelijkertijd is het steeds belangrijker om de focus te verleggen naar waardegedreven zorg, gericht op de waarden en behoeften van cliënten/patiënten, met een efficiënt gebruik van mensen en middelen1. In het Nederlandse Integraal Zorgakkoord staat dat meer ingezet moet worden op preventie en ondersteuning2. De verschuiving in focus van de acute naar preventieve zorg knelt echter binnen het huidige zorgsysteem. Tijdens een invitational conference stond de vraag centraal wat duurzame implementatie van innovaties ondersteunt of juist tegenwerkt.

Innoveren voor nu én voor later

In binnen- en buitenland zijn er veel voorbeelden van innovaties op het gebied van preventie en ondersteuning die, ondanks goede uitkomsten, niet blijven bestaan. Zo is sinds 1993 in Engeland het advies vanuit beleidsmakers om zwangeren meer continuïteit van zorgverlener te bieden. Op basis hiervan zijn veel projecten gestart en ook weer gestopt. De meest bekende is de Albany Practice, een caseload verloskundigenpraktijk in een achterstandswijk in Londen, waar vrouwen zoveel mogelijk door dezelfde verloskundige werden gezien gedurende hun hele zorg­traject. Deze praktijk realiseerde uitstekende uitkomsten en een hoge tevredenheid van zowel cliënten als zorgverleners. Na twaalf jaar veranderde de visie in het ziekenhuis, waarna deze praktijk plotseling ophield te bestaan, ondanks protesten van vrouwen uit de regio3.

In het Ockenden Report uit 2022 wordt geadviseerd om het implementeren van continuïteit van zorg uit te stellen tot er voldoende personeel is4. Tegelijkertijd luidt het advies om te stoppen met het bench­marken van keizersneden. Het percentage keizersnedes in Engeland is in de afgelopen jaren enorm gestegen tot 44 procent5. Veel van het schaarse personeel is nodig in de zorg voor vrouwen die een keizersnede ondergaan, waardoor er geen uitzicht is op verbetering van personele problemen.

Verloskundige Mia Ahlberg en gynaecoloog Karin Petterson vertelden tijdens de invitational conference over een caseload project in het Zweedse Stockholm. Vrouwen hebben minder vroeggeboorten, keizersneden en bijstimulatie dan in standaard zorg. Ook zijn er minder verloskundigen nodig, omdat ze beschikbaarheidsdiensten draaien en alleen werken indien nodig, zoals eerstelijnsverloskundigen in Nederland. Toch is het voortbestaan van deze zorg voortdurend onzeker. Hoewel er minder zorgkosten zijn op regioniveau, leidt deze vorm van zorg namelijk tot minder inkomsten voor het ziekenhuis.

Financiering van de zorg verhindert persoonsgerichte zorg

Een belangrijke oorzaak voor de focus op interventies is de wijze waarop de financiering van de gezondheidszorg is georganiseerd. Ongecompliceerde en preventieve zorg levert zorgorganisaties te weinig inkomsten op, maar kost wel inzet van middelen (personeel, gebruik van vierkante meters, investeringen). In de eerste lijn worden verloskundigen betaald per zorgepisode, ongeacht hoeveel tijd ze daaraan besteden. Medische interventies en hoogcomplexezorg worden per zorgepisode, interventie of behandeling gedeclareerd. De financiële prikkels dwingen ziekenhuizen om hun vierkante meters zo efficiënt mogelijk in te zetten.

'Er zijn veranderingen nodig in organisatie, financiering en cultuur'

Dit is één van de redenen waarom geboortecentra en eerstelijnsafdelingen in ziekenhuizen sluiten in Nederland. Voorbeelden van gesloten afdelingen en geboortecentra zijn het Univer­sitair Verloskundig Centrum in Utrecht en de gehele geboortezorg in Zutphen, inclusief IZZI geboortecentrum. De verloskundige zorg in OLVG-West in Amsterdam is verhuisd naar OLVG-Oost, waarbij het bevalcentrum in eerste instantie nog maar twee in plaats van vier kamers heeft en lachgas niet meer beschikbaar is. De opbrengsten per vierkante meter zijn voor een ziekenhuis lager bij een geboortecentrum dan bij medisch specia­listische zorg.

Oplossingsrichtingen

Om de geboortezorg meer waardegedreven te maken en ervoor te zorgen dat succesvolle innovaties blijven bestaan, zijn veranderingen nodig in organisatie, financiering en cultuur. Daartoe zijn systeemveranderingen nodig, zoals ook geconcludeerd is in een Whitepaper van het Linnean Initiatief6. De focus ligt nu te veel op productie in plaats van waarde­gedreven zorg. Bij de start van een innovatie zou overeenstemming moeten worden bereikt met alle stakeholders over de uitkomsten die het succes bepalen.

Daarbij moeten korte- en langetermijn­uitkomsten worden meegewogen, ervaringen van vrouwen, maatschappelijke kosten en effecten op de zorg voor andere cliënten. Een balans tussen nadruk op ondersteuning en preventie enerzijds en het verkleinen van risico’s anderzijds moet daarbij expliciet besproken worden. Zichtbaar moet worden dat de revenuen en besparingen van preventie en ondersteunende zorg, die kosten met zich meebrengen in de eerste lijn en het sociaal domein, vallen in een ander zorgdomein. Zoals de tweede en derde lijn, en soms ook aanzienlijk later in het leven. Discussies over het duurzaam implementeren van innovaties gericht op preventie en ondersteuning moeten gevoerd worden op alle terreinen waar gewerkt wordt aan het verbeteren van de geboortezorg.

Bronnen:
1. Gray M, Jani A. Promoting Triple Value Healthcare in Countries with Universal Healthcare. Healthc Pap. 2016;15(3):42-8.
2.Integraal Zorgakkoord. Samen werken aan gezonde zorg; 2022.
3. Homer CS, Leap N, Edwards N, Sandall J. Midwifery continuity of carer in an area of high socio-economic disadvantage in London: A retrospective analysis of Albany Midwifery Practice outcomes using routine data (1997-2009). Midwifery. 2017;48:1-10.
4. Ockenden Report. Findings, conclusions and essential actions from the independent review of maternity services.; 2022.
5. NHS. Maternity Services Monthly Statistics, Final December 2023, Provisional January 2024, experimental statistics England2024 [Available from: https://digital.nhs.uk/data -and-information/publications/statistical/maternity-services-monthly-statistics/final-september-2024-provisional-october- 2024-official-statistics]
6. Middelveldt I, Tielen N, Van Hoof G, Naber P, Van der Linde M. Waarom zit het systeem vast? Belemmeringen die Waardegedreven Zorg in de weg staan: een diagnose. Whitepaper namens Linnean werkgroep Waardegedreven Bekostiging. Versie 1.0.

Boekrecensie: De vroedvrouw van de Groenburgwal

Tekst: Simone Valk, 2025-1

De vroedvrouw van de Groenburgwal is een mee-slepende historische roman die zich afspeelt in Amsterdam in 1695. Het boek volgt de jonge Eefje, die vastberaden is om vroedvrouw te worden en lessen volgt bij de beroemde anatoom Frederik Ruysch. Maar het pad naar dit beroep is allesbehalve eenvoudig: vroedvrouwen moeten gehuwd zijn, ingeschreven in de stad, kunnen lezen en schrijven en een streng examen afleggen, afgenomen door twee artsen.

Eefjes verhaal is er één van doorzettingsvermogen in een tijd waarin vrouwen nauwelijks zeggenschap hadden over hun eigen leven. Haar moeder, eveneens vroedvrouw, raakt door omstandigheden in financiële problemen, waardoor Eefje in een bordeel terechtkomt. Daar ontmoet ze Bebé, een voormalige tot slaaf gemaakte vrouw met een schat aan kennis over verloskunde, geneeskunde en kruiden. De twee vrouwen wisselen vaardigheden uit en bouwen een bijzondere vriendschap op.

Met behulp van een rijke klant weet Eefje het bordeel uit te komen. Ze vindt een man die met haar wil trouwen en ze kan examen doen en zich vestigen. Haar man ontpopt zich echter als een bazige, dwingende en wantrouwende echtgenoot. Uiteindelijk weet ze aan hem te ontsnappen.

Het boek geeft een levendig beeld van het zeventiende- eeuwse Amsterdam, waarin vroedvrouwen een cruciale, maar ondergewaardeerde rol speelden. De historische details, zoals de beschrijving van Ruyschs anatomische kabinet en de positie van vrouwen in de geneeskunde, maken het verhaal extra boeiend. Hoewel de geboorte-scènes beknopt blijven en niet veel nieuwe verloskundige inzichten bieden, is de thematiek des te relevanter. Ook is de geschiedenis van Bebé historisch verantwoord, net als die van vroedvrouw Lysbeth, een protegé van Ruysch.

De roman onderstreept hoe vrouwen elkaar kunnen versterken en hoe kennis de sleutel is tot vrijheid. Ook laat het zien dat veel uitdagingen voor vrouwen – zoals ongelijkheid en financiële afhankelijkheid – nog steeds actueel zijn. Het verhaal is daarmee niet alleen historisch interessant, maar ook een inspiratiebron.

Kort samengevat toont dit boek:
• de kracht van vrouwelijke solidariteit;
• hoe kennis een middel tot zelfbeschikking is;
• dat de wereld lang door en voor mannen is ingericht, en verandering langzaam gaat;
• dat armoede niet alleen een probleem is, maar ook een systeem waarin geld wordt verdiend.

Voor wie houdt van historische romans met sterke, vrouwelijke hoofdpersonen en een inkijkje wil in de verloskunde van de zeventiende eeuw, is De vroedvrouw van de Groenburgwal een boeiend en meeslepend boek.

Auteur: Jeanine de Vries
Uitgeverij: Mozaiek
Paperback: 9789023962595
E-book: 9789023962601
Digitaal luisterboek: 9789023962625
Simone Valk is gepensioneerd verloskundige.
Ze recenseerde het boek voor De Verloskundige.

 


Wat komt er uit de PAN? Thema Ouderinbreng

Tekst: Jeroen van Dillen1, Anne Roos van den Bongaardt – van Eck2, Barbara Godschalx3, Ageeth Rosman4, 2024-4

De Perinatale Audit Nederland (PAN) bestaat in Nederland sinds 2010. Vanuit Perined worden elke drie jaar nieuwe auditthema’s vastgesteld en de regionale auditteams gefaciliteerd en geïnspireerd. In de vierdelige serie ‘Wat komt er uit de PAN?’ geven we in de vorm van een dubbelpublicatie in NTOG en De Verloskundige terugkoppeling van de thema’s in de periode 2017-2023. Als laatste deel in deze serie bespreken we Ouderinbreng in de Audit. 

Casus (fictief)

Drie maanden na de gecompliceerde bevalling waarbij hun dochter was overleden, werden de ouders telefonisch benaderd voor een mogelijke bijdrage tijdens een audit-bespreking. Alle nacontrolegesprekken waren reeds afgesloten en over een audit was niet eerder gesproken. De ouders wilden graag meewerken aan kwaliteitsverbetering en kregen het verzoek om hun ervaringen rondom de bevalling op één A4-tje op te schrijven en op korte termijn naar het ziekenhuis te sturen. Het schrijven bleek niet gemakkelijk en emoties werden opnieuw opgerakeld. Achteraf vond een extra telefonisch gesprek plaats waarbij de audit kort werd terug-gekoppeld. De bijdrage werd als verhelderend ervaren maar had geen nieuwe inzichten voor de zorgverleners gebracht.

'Er werden verbeterpunten in de documentatie geïdentificeerd'

Bespreking

Na een opdracht van het ministerie van VWS om ouders meer te betrekken bij de perinatale audit ging in januari 2019 de pilot ouderinbreng van start1,2. De aankondiging van de pilot zorgde aanvankelijk voor veel onrust onder zorgverleners: hoe en wanneer moesten de ouders worden benaderd, wat betekende dat voor de veiligheid van een perinatale audit en wie verzorgde op welke manier een eventuele terugkoppeling naar de ouders?

Ondertussen zijn we enkele jaren verder, en heeft in 29% van de audits een vorm van ouderinbreng plaatsgevonden, waarbij er gedurende de COVID-epidemie een relatief ‘audit-stille’ periode was. Daarnaast is er tijdens regionale auditsymposia en de landelijke Perined-inspiratiedagen regelmatig aandacht geweest voor implementatie van verschillende vormen van ouderinbreng, zoals een voorbeeldbrief (Model Nijmegen) en het interview bij de ouders thuis (Model Noord-Nederland/Assen). Waar het Nijmeegse model efficiënter lijkt en meer frequent wordt gebruikt, is een valkuil dat ouders te weinig worden begeleid in het (emotionele) proces van schrijven en dient voldoende aandacht te worden besteed aan verwachtingsmanagement en terugkoppeling. Het interviewmodel Noord-Nederland/Assen werd als enorm waardevol gezien: de opbrengst van de ouderinbreng door deze vorm sloot beter aan bij de audit, was bondiger en toegespitst op de relevante thema’s. Tevens kon hevige/niet-bijdragende emotie door de interviewer opgevangen worden en uit de audit gehouden worden. Als mogelijke valkuil werd benoemd dat niet elke zorgverlener zich bekwaam voelt bij het afnemen van deze gesprekken in de thuissituatie van de ouders. Bovendien werd de investering van personeel en tijd als uitdagend benoemd.

Uit evaluaties onder zorgverleners (n=6800), afgenomen na afloop van de audit, bleek dat het bespreken van de ouderinbreng tijdens de audit door 79% als positief werd ervaren. In de open antwoorden werd onder andere benoemd dat ouderinbreng inzicht gaf in ontbrekende informatie, bewustwording dat ouders een ander beeld kunnen hebben en dat ouderinbreng de urgentie tot veranderen versterkt. Diegenen die ouderinbreng neutraal (20%) of negatief (1%) ervaarden, benoemden onder andere dat het proces van inbreng tijdens de audit en terugkoppeling eerst beter geregeld moet zijn, dat de toonzetting niet altijd correct was en dat het als te emotioneel werd ervaren. Tevens vond 83% van de respondenten ouderinbreng bijdragend aan de kwaliteit van de audit, vond 85% niet dat het de veiligheid van de audit in gevaar bracht en vond 90% dat anonimiteit voldoende geborgd bleef. Tenslotte vond 86% dat er toekomst is voor ouderinbreng, waarbij wel werd benoemd dat ouders goed geïnformeerd moeten worden over het doel van de inbreng en dat er aandacht moet zijn voor verwachtingsmanagement met betrekking tot de uitkomsten. Verder werd opgemerkt dat er tijdens de audit voldoende tijd ingeruimd moet worden voor de ouderinbreng.

Ervaringen in het Verenigd Koninkrijk laten zien dat participatie van ouders bij audit-besprekingen helpt bij het verwerken, dat zorgverleners meer inzicht krijgen in de beleving van ouders en dat het vertrouwen tussen ouders en zorgverlening toeneemt, wat de samenwerking ten goede komt3. Tijdens de inspiratiedag werd bediscussieerd dat ‘bijdragen aan de verwerking van ouders’ geen doel is van de audit. Anderszins, kan door het kiezen van een goede vorm van ouderinbreng zowel de opbrengst van ouderinbreng tijdens de audit vergroot worden, als wel dat het voor ouders een meer gesteunde ‘helpende’ ervaring kan zijn. In de toekomst streven we ernaar om, net als in het Verenigd Koninkrijk, verder onderzoek te doen naar de ervaringen met ouderinbreng in de audit, zowel vanuit perspectief van de zorgverlener als vanuit de ouders. Kortom, ouderinbreng in de perinatale audit is de pilotfase voorbij en verdient een serieuze plaats in de audit. Voor implementatie en keuze van methode is een handleiding vanuit Perined beschikbaar voor lokale auditteams. 

Auteurs:
1. Gynaecoloog & UHD Onderwijs, Radboudumc Nijmegen, voorzitter perinatale audit regio Nijmegen
2. Ervaringsdeskundige ouderinbreng en huisarts
3. Klinisch verloskundige en lid lokaal audit team Wilhelmina Ziekenhuis Assen (interviewer ouderinbreng)
4. Lector Audit en Registratie, Perined Utrecht
Correspondentie: jeroen.vandillen1@radboudumc.nl
Bronnen:
1. Perined | Ouderinbreng (https://www.Perined.nl/onderwerpen/audit/ouderinbreng#)
2. Ageeth Rosman, Wineke Bremmer-Bolhuis, Jeroen van Dillen. Input van ouders komt perinatale audit ten goede. Eerste ervaringen met ouderinbreng nemen koudwatervrees weg en tonen voordelen. Medisch Contact mei 2021
3. Burden C, Bakhbakhi D, Heazell AE, Lynch M, Timlin L, Bevan C, Storey C, Kurinczuk JJ, Siassakos D. Parents’ Active Role and -Engagement in The review of their Stillbirth/perinatal death 2 (PARENTS 2) study: a mixed-methods study of implementation. BMJ Open. 2021 Mar 16;11(3):e044563.

Kwaliteitsregister Verloskundigen op de schop: meer ruimte voor intrinsieke motivatie

Tekst: Mirjam Streefkerk | VRHL Content en Creatie, 2024-4

Wat begon als keurmerk, is inmiddels voor veel verloskundigen een keurslijf geworden: het Kwaliteitsregister Verloskundigen. En dus is het tijd voor verandering. Het is tijd voor een register dat verloskundigen ondersteunt. Dat doet de KNOV in twee fasen. De aanpassingen die volgend jaar plaatsvinden, laten (her)registratie al een stuk beter aansluiten bij wat nodig is om het vak goed uit te oefenen. Daarnaast wordt op de langere termijn gewerkt aan een ingrijpend anders en toekomstbestendig register. ‘Het wordt echt tof’, vindt KNOV-bestuurslid Alieke de Roon-Immerzeel. 

Verloskundigen kunnen zich sinds 2006 inschrijven in het Kwaliteits­register Verloskundigen. ‘Het doel destijds was om ons te kunnen onderscheiden met goede zorg’, vertelt Alieke de Roon-Immerzeel, die in het KNOV-bestuur onder meer verantwoordelijk is voor vakinhoud. ‘Met een registratie laat je zien dat je werkt volgens de normen van onze beroepsgroep en dat je aan deskundigheidsbevordering doet. Maar doordat zorgverzekeraars het register al snel gingen gebruiken als bepalend middel bij de zorginkoop, is registratie en herregistratie langzaam maar zeker een moetje geworden.’

Je moet inderdaad behoorlijk veel als je je wilt laten (her)registreren. Zo moet je gemiddeld tien uur per week als verloskundige werken, twee uur meer dan de BIG-norm voorschrijft. En voor herregistratie moet je kunnen laten zien dat je in vijf jaar minimaal 200 uur hebt besteed aan deskundigheidsbevordering. Die uren zijn verdeeld over vier categorieën, wat weer zorgt voor veel verschillende soorten kaders en ­vereisten. Vooral dat laatste is best ingewikkeld, zo blijkt in de praktijk. ‘Je ziet dat veel verlos­kundigen als die herregistratie eraan komt punten aan het sprokkelen zijn’, zegt Anne Smits, projectleider Herzien Kwaliteitsregister bij de KNOV. ‘Hoe kan ik zoveel mogelijk punten ­verzamelen, in een zo kort mogelijke tijd en voor zo min mogelijk geld? En dat is goed te begrijpen, want wat je ervoor moet doen concurreert met de tijd die je aan je overige werk en aan je privéleven besteedt. Daarmee is het register z’n doel voorbijgeschoten. Niet de verloskundige, maar de ­zorgverzekeraar leek de laatste jaren de primaire doelgroep ervan.’ 

Herzien Kwaliteitsregister

Een onderzoek in opdracht van de KNOV uit 2021 bevestigt die houding tegenover het register. 80 procent van de bijna 250 ondervraagde ­verloskundigen zegt daarin dat het register hen niet stimuleert om het beste uit zichzelf te halen. Ze geven aan het register als een last te ervaren en vinden dat er te veel nadruk ligt op verant­woording en controle. Daarom wil de KNOV met het project Herzien Kwaliteitsregister weer terug naar de basis en het registeren helemaal anders gaan insteken. Het moet minder star worden en de KNOV wil dat het registreren verloskundigen weer ondersteunt in hun professionele groei. Intrinsieke motivatie en flexibiliteit staan daarbij centraal. Het project is al in volle gang en loopt langs twee sporen. Het eerste spoor richt zich op verlichting op de korte termijn, om verloskundigen al snel ademruimte te kunnen bieden. Het tweede spoor richt zich op een volledige herziening van het register voor de langere termijn. 

Verlichting

Eerst de verlichting op de korte termijn. Een werkgroep met daarin drie KNOV-leden, een expert op het gebied van kwaliteitsregisters en enkele KNOV-bureaumedewerkers, werkte in de afgelopen maanden aan het voorstel dat in november 2024 is goedgekeurd door de ALV. Daarnaast zijn de leden daar uitgebreid geïnformeerd over de bedoeling van de tweede fase, waarin we de focus op intrinsieke motivatie en ruimte voor eigen invulling nog veel uitvoeriger willen. Waarnemend verloskundige Margaret van der Toolen is een van de leden van die werkgroep en dacht dus mee over dat voorstel dat aan de ALV is gepresenteerd. ‘Bijscholing en nascholing horen bij ons vak. Het hoort ook bij een leven lang leren. Alleen: die scholingen moeten wel in dienst staan van het dagelijkse werk. Het Kwaliteitsregister moet er zijn voor de verloskundige en niet andersom. Dus daar wilde ik graag over mee­denken.’

In de gesprekken in de werkgroep werd al snel ­duidelijk dat de urennorm en de aparte punten die je moet halen voor de deelregisters de hete hangijzers zijn in het huidige Kwaliteitsregister Verloskundigen. Zo zette de werkgroep op een rij wat gangbare urennormen zijn voor alle verschillende vakgebieden binnen de geboortezorg. In vergelijking met beroepen met (ongeveer) hetzelfde opleidingsniveau bleek de 200 uur in vijf jaar aan de hoge kant te zijn. Zo moeten klinisch verloskundigen straks 40 punten in twee jaar halen en kraamverzorgenden, op mbo 3-niveau, moeten omgerekend 10 punten per jaar halen. Bovendien zorgt de hoeveelheid uren voor een verkeerde focus, luidde de analyse van de werkgroep. ­Margaret: ‘We willen de focus verleggen naar wat verloskundigen zelf nodig hebben en naar wat bij hen past. Waarin willen ze bijscholen? Nu vinden collega’s die zich al meermaals hebben moeten laten herregistreren het soms moeilijk om trainingen te vinden die ze nog niet hebben gedaan.’ 

'Nu zijn veel verloskundigen punten aan het sprokkelen als herregistratie eraan komt'

Intrinsieke motivatie

‘We hebben echt out of the box nagedacht’, zegt Anne. ‘Bijvoorbeeld ook over het andere uiterste van de huidige situatie: wat als we nul eisen zouden stellen aan registratie, dus dat je de deskundigheids­bevordering volledig aan intrinsieke motivatie zou overlaten? Maar dat zou nu wel heel rigoureus zijn. Bovendien begrijpen we vanuit verloskundigen dat er behoefte is aan enige vorm van begeleiding of misschien zelfs een stok achter de deur.’ Er zijn dus nog wel kaders, maar die zijn minimaal. Anne: ‘We willen bijvoorbeeld alleen nog gaan vragen naar het nummer van de BIG-registratie. Die vraagt dat jij gemiddeld acht uur per week werkt als ­verloskundige. Wijzelf vragen nu nog tien uur, maar dat controleren we niet en dat willen we ook helemaal niet controleren. Dus waarom zouden we om meer uren vragen dan de wet BIG?’ Daarnaast is er een aanpassing van de herregistratieperiode voorgesteld, van vijf naar twee jaar. De gedachte daarachter is dat er in vijf jaar ook in je ambities ontzettend veel kan veranderen. Zo’n lange periode is moeilijk te overzien en heeft als nadeel dat het mogelijk is om bijscholing voor je uit te schuiven. Twee jaar past veel beter bij onze beroepsgroep en zorgt ervoor dat kwaliteitsbevordering meer continu op de agenda staat.

De komende maanden gaat de KNOV de plannen uit het voorstel en de uitkomst van de ALV concreet invullen. Dat betekent dat Anne en haar team onder meer gaan uitwerken wat de verandering van de herregistratieperiode voor verloskundigen betekent als je je volgend jaar laat herregistreren. Uiteraard informeert de KNOV haar leden over die concrete invulling zodra daar meer duidelijk over is. 

Toekomstbestendig

Tegelijk met de verlichting op de korte termijn zal de KNOV zich de komende tijd ook buigen over de meer grondige herziening van het Kwaliteitsregister Verloskundigen op de langere termijn. Dat proces is nauw verbonden met twee andere projecten ­binnen de KNOV, namelijk de ontwikkeling van een beroepsidentiteitsdocument (zie daarvoor ook de septembereditie van De Verloskundige) en een nieuw beroepsprofiel. Alieke: ‘Het nieuwe register wordt echt tof. Het moet aansluiten bij ons actuele beroepsprofiel en het verhaal vertellen van wie wij als verloskundigen zijn, zowel qua inhoud als qua vormgeving. Qua inhoud door goede ­scholingen die aansluiten bij onze identiteit. En qua vormgeving doordat we met het register ondersteunen, faciliteren en vertrouwen op de inzet, net als verloskundigen zelf in hun werk doen. Het richt zich op de vraag: wat maakt mij nou een goede verloskundige? Zo werken we eraan dat het register en het beroepsprofiel de beroeps­identiteit zichtbaar maken en dat ze elkaar ­versterken. Ons doel is om een toekomstbestendig fundament neer te zetten, dat duidelijk maakt wat ons vak inhoudt en hoe we onszelf daarin blijven ontwikkelen.’ 

'We krijgen het vertrouwen van zorgverzekeraars'

Compleet anders

Een idee voor dat compleet andere en toekomst­bestendige register is bijvoorbeeld rekening ­houden met de senioriteit van de verloskundigen. Als senior kun je wellicht toe met minder oefenen van spoedeisende handelingen, omdat je die al vaak hebt getraind. En als startende verloskundige is de intervisie op een andere manier relevant dan wanneer je al meer ervaring hebt. Deze denkwijze willen we borgen in de nieuwe structuur. Alieke: ‘We hebben het in onze gesprekken ook wel over een soort gilde, waarbij we elkaar ondersteunen en versterken en zo samen ons mooie ambacht dragen.’ 

Wat vinden de zorgverzekeraars er eigenlijk van dat het Kwaliteitsregister Verloskundigen zo’n grondige wijziging ondergaat? ‘Dat was voor ons ook een vraag’, zegt Alieke. ‘Daarom hebben we ze al in een vroeg stadium betrokken. Gelukkig kregen we meteen hun vertrouwen: als wij straks met het nieuwe register goed kunnen laten zien wat wij kwaliteit vinden dan nemen zij dat over. Dat geeft ons alle ruimte om aan een register te werken waarmee we de trots op ons vak uitdragen. Een register dat bijdraagt aan ons eigen werkplezier. Mooi toch?’ 


'Bestaanszekerheid is een voorwaarde voor een goede gezondheid'

Tekst: Sara de Waal | VRHL Content en Creatie, 2024-4

Veel beleid op gebied van zorg, ook in de geboortezorg, lijkt tegenwoordig gericht op het stimuleren van gezondheidsvaardigheden van individuele mensen. Gezond eten, niet roken, bewegen. Maar heeft dit wel effect als mensen vast blijven zitten in armoede of slechte leefomstandigheden? En wat is dan een oplossing? Daarover heeft Tweede Kamerlid voor NSC Daniëlle Jansen wel ideeën.  

Vóór je Kamerlidmaatschap werkte je als onderzoeker en docent aan het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en was je betrokken bij het project Samen Kwetsbaar, Samen Sterk (2019-2023) in Noord-Nederland, om de zorg voor kwetsbare ­zwangeren te verbeteren. Hoe is jouw visie op de relatie tussen zorg en bestaanszekerheid ontwikkeld?
‘Wat ik uit onderzoek vooral heb geleerd is dat de overheid bepalend is voor hoe de zorg in een land eruitziet. Hoe beter de overheid ervoor zorgt dat er genoeg personeel, genoeg geld en de juiste wetgeving is, hoe makkelijker het voor organisaties en zorgverleners is om hun primaire processen in te vullen: het leveren van kwalitatief goede zorg, ­veiligheid in de zorg en toegang tot de zorg. De politiek moet dus zorgen voor de juiste rand­voorwaarden om gezondheid te vergroten en de ongelijkheid te verkleinen.’

En wat is hierin op dit moment de uitdaging?
‘We zien nu dat de zorg overvol is. Er is een grote zorgvraag, maar het is lastig om het zorgaanbod hiervoor te organiseren. Dan is het nodig om meer ruimte te creëren. Dat kan enerzijds door zorg beter te organiseren, maar dat is lastig. Aan de andere kant kunnen we proberen de instroom in de zorg te verminderen. En daar kan inzet op bestaanszekerheid denk ik een hele grote rol in spelen.’ 

Op wat voor manier kan bestaanszekerheid zorgen voor minder druk op de zorg?
‘Er is veel bekend over wat gezondheid en ongelijkheid in gezondheid bepaalt. Wat we nu doen is vooral investeren en interveniëren op gezondheid op individueel niveau: mensen zelf moeten meer gaan bewegen en gezonder gaan eten. En dat is zeker belangrijk, maar dat is kansloos als je niet de onderliggende oorzaak aanpakt: bestaans­zekerheid. Een bekende hoogleraar in Engeland, sir Michael Marmot, heeft op basis van al het onderzoek dat hierover bestaat een framework gemaakt met daarin alle determinanten van gezondheid en ongelijkheid in gezondheid. Daaruit blijkt dat hoe een overheid alles organiseert het meest bepalend is voor de gezondheid in een land. En dan niet alleen op gebied van zorg, maar ook op gebied van bijvoorbeeld volkshuis­vesting, onderwijs, sociale zekerheid en klimaat. De reden dat dit zoveel invloed heeft, is dat hoe de overheid regeert bepaalt hoe de samenleving is opgebouwd op gebied van sociale gelijkheid: zijn er veel arme mensen of juist veel rijke mensen? Het blijkt dat vooral arme mensen vaak stress ­hebben, vanwege zorgen om een huis of om geld, en dát zorgt voor een ongezonde leefstijl. Dat los je niet op door te zeggen: je moet meer groente eten. Je moet terug naar de oorsprong van de problemen. Dit heb ik zelf ook ervaren in een groot project dat ik heb gedaan met zwangeren in een kwetsbare situatie. Het doel was deze vrouwen te stimuleren om te stoppen met roken, maar uiteindelijk vielen de resultaten tegen. Het lukte de vrouwen niet om te stoppen omdat ze aanhoudend stress bleven hebben. Als de oorzaak van zo’n probleem niet wordt ­weggenomen is het vechten tegen de bierkaai. En de oorzaak van die stress is een gebrek aan bestaanszekerheid. Bestaanszekerheid betekent trouwens niet alleen dat mensen genoeg inkomen hebben, maar ook een veilige en gezonde woning.’

'Als de oorzaak van een probleem niet wordt weggenomen is het vechten tegen de bierkaai'

Welke invloed heeft een woning dan precies?
‘Hoe je woont is een belangrijke voorspeller van stress. Als je geen fatsoenlijk dak boven je hoofd hebt dan ben je daar constant mee bezig. Daarom vinden we het belangrijk dat er meer ruimte komt op de woningmarkt en wil het kabinet nu structureel 100.000 woningen per jaar bouwen.’

Worden woningen daardoor ook betaalbaarder?
‘Als het aan NSC ligt zitten daar zeker voldoende betaalbare huizen tussen, dus sociale huurwoningen, middenhuur en betaalbare koopwoningen. Zonder betaalbare woningen kun je het woningtekort niet oplossen. Mijn collega NSC-Kamerlid Merlien ­Welzijn pleit voor een crisis- en herstelwet om de overheid de regie te geven om dit daadwerkelijk te realiseren. Dat is nodig omdat betaalbare woningen niet erg rendabel zijn voor investeerders.’

Heb je veel contact met je collega’s over dit soort thema’s?
‘Ik geloof in ‘health in all policies’, want dat is nu eenmaal de sleutel naar een gezondere samenleving. Daarom zeg ik ook tegen mijn collega’s bij NSC: ik zit dan wel op de portefeuille zorg, maar als ik de gezondheid van mensen wil verbeteren dan red ik het niet met alleen zorg. Dan moet ik ook bij ­collega’s van wonen terecht kunnen voor betaalbare woningbouw, bij collega’s van arbeidsomstandigheden voor een gezonde werkomgeving, bij collega’s van klimaat voor schone lucht. Eigenlijk bij iedereen. Ieder domein heeft invloed op gezondheid.’ 

'Ieder overheidsdomein heeft invloed op gezondheid'

Tegelijkertijd blijft er veel aandacht en geld gaan naar het bevorderen van individuele gezondheidsvaardigheden. Zijn er plannen om dit te veranderen?
‘Inzetten op preventie is inmiddels steeds breder gedragen, en dat is ook belangrijk. Het heeft zin om mensen aan te moedigen om meer te bewegen en gezonder te eten, zolang je ook iets doet aan de omgeving waarin dat individu zich bevindt. Daarom willen we bijvoorbeeld zoveel mogelijk rookvrije omgevingen realiseren en gemeenten genoeg handvatten geven om te zeggen: in deze wijk komt geen fastfoodketen. Het idee dat meer beleidsgebieden invloed hebben op gezondheid wordt wel steeds beter begrepen, maar dat verschilt per fractie.’

En welke concrete plannen zijn er om met bestaanszekerheid aan de slag te gaan?
‘Als NSC hebben we gelukkig aardig wat punten op gebied van bestaanszekerheid in het hoofdlijnenakkoord gekregen. Daarmee kunnen we aan de slag. Zo gaat de huurtoeslag omhoog, komen er meer middelen voor mensen die in de knel zijn gekomen en wordt het eigen risico op termijn ­verlaagd. Ook gaan het kindgebonden budget en de vergoeding voor de kinderopvang omhoog en maakt het kabinet structureel geld vrij voor gratis schoolmaaltijden. Dat zijn allemaal dingen die verlichting kunnen geven. Zo hopen we dat mensen minder stress hebben en meer rust hebben om een gezonde leefstijl aan te houden.’

Hebben jullie ook plannen om het inkomen te verhogen?
‘Hoe dat precies wordt ingevuld is een proces dat nu bij het kabinet ligt. Maar we zorgen ervoor dat mensen die het minst hebben meer zullen overhouden. Dat willen we met name doen door ruimer te zijn in toeslagen en bepaalde budgetten te ­vergroten voor gezinnen die moeilijk rondkomen. Want alleen een hoger loon is geen oplossing, we weten uit ervaring dat alles dan ook weer duurder wordt. Daarom is het beter om door middel van gerichte toeslagen mensen meer bestedingsruimte te geven.’

Is daar draagvlak voor binnen de coalitie?
‘Ja, voor deze plannen is draagvlak. We hadden graag nog meer uit ons verkiezingsprogramma in het coalitieakkoord gekregen, maar we zijn de regeerperiode niet met een ruim budget ingestapt. Ik denk dat we door middel van de genoemde ­plannen een aardige slag kunnen maken.’ 

Heb je buiten het vergroten van de bestaans­zekerheid nog andere plannen om het zorgaanbod te verbeteren?
‘Het verminderen van bureaucratie is ook een belangrijk speerpunt. We willen dat zorgverleners zoals verloskundigen meer zorg kunnen verlenen en niet te veel tijd kwijt zijn met het invullen van formulieren. Dit zorgt er namelijk niet alleen voor dat zij minder werk kunnen verrichten, maar het demotiveert ook om te kiezen voor werken in de zorg. Tegelijkertijd willen we wat doen tegen fraude in de zorg. Wanneer registratie te veel wordt los­gelaten steekt fraude de kop op en dat willen we ook niet. We moeten dus onderzoeken wat er ­minimaal nodig is qua verantwoording; met dit vraagstuk zijn we momenteel bezig. Naar mijn indruk moeten we vooral toe naar minder formulieren.’ 

In hoeverre bepalen politieke keuzes hoe verlos­kundigen hun werk doen?
‘De verloskundigen gaan zelf over hun primaire werkprocessen, als beroepsgroep weten zij het beste hoe richtlijnen eruit moeten zien. Daar moet de overheid zich niet mee bemoeien. Ik denk dat de overheid vooral moet faciliteren dat verlos­kundigen kunnen doen wat zij denken dat het beste is. Dat betekent dat er genoeg middelen beschikbaar moeten zijn, en dat de overheid ­meedenkt over het oplossen van het personeels­tekort. Verder zoals gezegd het verlichten van de administratielast en ook weer het zorgen voor een goede woningmarkt, zodat je als verloskundige kan verhuizen naar waar het werk is, zonder lang op een woning te wachten. Het gaat er dus om dat de overheid de juiste randvoorwaarden creëert.’

'De overheid moet faciliteren dat verloskundigen kunnen doen wat zij denken dat het beste is'

Tot slot: hoe kijk je naar de uitspraak van Pieter Omtzigt dat het aantal geboortes in Nederland omhoog moet?
‘Die uitspraak is in de media uit zijn verband getrokken. Waar het om gaat is dat we het laagste geboortecijfer hebben sinds 1901, maar dat ­discussie hierover vermeden wordt. Dat terwijl het natuurlijk wel degelijk gevolgen heeft, want een langdurig laag geboortecijfer zorgt voor een tekort aan mensen. Wij willen daarom weten waaróm het geboortecijfer daalt. Het is natuurlijk prima als mensen minder kinderen willen, maar ­Pieter Omtzigt vermoedt dat bestaanszekerheid een cruciale rol speelt in het dalende geboorte­cijfer. Veel mensen kampen met onzekerheid, ­bijvoorbeeld over huisvesting of studieschulden. Als dit een reden is om niet aan kinderen te ­beginnen, en dat zijn wel degelijk signalen die wij opvangen, is dat iets om serieus te nemen. Dan mag je als overheid niet achteroverleunen.’