Word lid van de KNOV

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2024-1

Als lid versterk je niet alleen je eigen positie, maar ook die van alle verloskundigen in Nederland. Door als collectief op te treden, staan we sterk en kunnen we breed gedragen stappen zetten richting een nog betere geboortezorg.

Ledenvoordelen

• Je kunt meedenken over en bijdragen aan de inhoud van het vak.
• Je hebt toegang tot handige basis-documenten met betrekking tot waarneming, praktijkvoering, overname, tariefbepaling, toelatingscontracten, etc.
• Als je lid bent van de KNOV ben je automatisch ook aangesloten bij de geschilleninstantie.
• Als klinisch verloskundige heb je via de KNOV toegang tot juridische ondersteuning door vakbond FBZ.
• Je krijgt toegang tot de KNOV helpdesk.
• Je hebt toegang tot het online inspiratie-netwerk, waar meer dan 2.500 -verloskundigen met elkaar in gesprek gaan en elkaar helpen.
• Je ontvangt vier keer per jaar het tijdschrift De Verloskundige.

Het KNOV-lidmaatschap

De KNOV behartigt jouw belangen aan landelijke tafels. We staan voor je klaar met ­informatie en advies over de ­inhoud en organisatie van ­verloskundige zorg. Al 125 jaar.

‘De KNOV is een verbindende factor voor alle eerste- en tweedelijns verloskundigen in Nederland. Zelf zit ik in de beleidscommissie van de KNOV, waarbij de aandacht uitgaat naar fysiologie en de focus op gezondheid. Zo pak ik mijn rol om samen met collega’s de beste zorg te bieden aan moeder, kind en partner.’

Heidi Janssens-de Jong, eerste- en tweedelijnsverloskundige
Lid worden of meer weten?

Kijk op knov.nl/lid-worden


Als evidence niet in je ideologische straatje past

Tekst: Yvonne Kuipers, UK Network of Professors of Midwifery and Maternal and Newborn Health, 2024-2

Evidence wordt niet altijd even enthousiast ontvangen. Want wat als de gevonden uitkomsten niet overeenkomen met beroepsideologie? We nemen je graag mee in een casus uit de UK, besproken door professor in de Verloskunde Yvonne Kuipers. 

In februari 2024 publiceerde The BMJ (voorheen the British Medical Journal) een ingezonden stuk. De auteur – een medicus – bekritiseerde hierin dat de NICE (National Institute for Health and Care Excellence) het toedienen van ­steriele waterinjecties had opgenomen in de NICE guideline intrapartum care, als ­aanbeveling voor pijnbestrijding tijdens de baring. De auteur beschrijft steriele water­injecties als een blijk van slechte zorg en niet ethisch. De kritiek is eveneens gericht op de systemische methodologie die de NICE gebruikt om tot aanbevelingen te komen, ­leidend tot pseudo-evidence. 

Het ‘UK Network of Professors of Midwifery and Maternal and Newborn Health’, heeft inmiddels een antwoord geformuleerd. De kern van dit antwoord luidt als volgt:

NICE is een gerenommeerde organisatie, die klinische richtlijnen ontwikkelt voor de internationale gezondheidszorg. Er wordt hierbij een duidelijke systematische methodiek gehanteerd, om juist betrouw­baarheid van bevindingen te vergroten en vooroordelen te minimaliseren. 

Op de aanbeveling betreft steriele water­injecties, in de voorlopige versie van de geüpdatete NICE intrapartum guideline in september 2023, werd positief gereageerd door Royal College of Midwives en Royal College of Obstetricians & Gynaecologists. Anesthesiologen waren minder enthousiast vanwege gebrek aan een biologische verklaring voor het effect van steriele waterinjecties. Echter, er bestaan meer effectieve interventies waarvan het onderliggend mechanisme niet volledig bekend is. Aspirine bijvoorbeeld. Op een gegeven moment was dit het meest gebruikte medicijn ter wereld als zijnde ­pijnstillend, anti-inflammatoir en koorts­stillend. Maar het mechanisme was decennia niet bekend. 

De opname van steriele waterinjecties in de NICE guidance gaat om het aanbieden van meerdere opties, niet het vervangen van bestaande. Vrouwen hebben verschillende wensen en behoeften als het aankomt op baringspijn en het omgaan hiermee. En hun ervaring van deze pijn varieert enorm. Opiaten en epidurale pijnstilling zijn niet altijd effectief als vrouwen rugweeën hebben en ze hebben allerlei bijwerkingen, die sommigen liever vermijden. NICE neemt nu de optie voor ­steriele waterinjecties op in een lijst van zes niet-farmacologische opties en zes farma­cologische opties voor het verlichten van baringspijn.

Een aanbeveling die leidt tot ideologisch antagonisme – zoals steriele waterinjecties – is wat anders dan een ongefundeerde ­aanbeveling, al lijkt het een het ander te beïnvloeden. Antagonisme leidt tot het ondermijnen van evidence en dus ook de zorg van vrouwen durante partu. Ook al kan een zorgverlener zich niet geheel vinden in een op evidence gebaseerde keuze van een vrouw, het niet aanbieden of het ongefundeerd bekritiseren van een interventie beïnvloedt keuzevrijheid en besluitvorming van vrouwen. 


Update

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2024-2
Oratie Ank de Jonge

Bekend maakt bemind. Het belang van goede relaties in de geboortezorg. Op 14 juni is het zover: Ank de Jonge, verloskundige en de eerste hoogleraar verloskunde van Nederland, houdt haar inaugurele rede bij haar benoeming tot Hoogleraar Verloskundige Wetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ank is geruime tijd hoogleraar verloskundige wetenschap aan het Amsterdam UMC (VUmc) en is nu ook benoemd in Groningen. Voorafgaand aan haar oratie is er een symposium met als thema ‘Goede relaties in de geboortezorg’, waar verschillende sprekers de
essentie van goede relaties belichten. Een mooie kans om om te leren en mee te discussiëren over dit belangrijke onderwerp!

In memoriam: Hajo Wildschut

Op 28 februari is gynaecoloog/perinatoloog n.p. Hajo I.J. Wildschut onverwachts overleden op 73-jarige leeftijd. Hajo was een bij vele vakcollega's zeer geliefd gynaecoloog. Hij droeg verloskundigen een warm hart toe en zette zijn ervaring en contacten in om een toekomst bestendige geboortezorg vorm te geven. Recent nog koos het KNOV-bestuur twee van zijn boeken ‘Over tijd, kantelpunten in de naoorlogse geboortezorg’ en ‘Integrale geboortezorg. Samen bevalt goed’ uit om het gesprek binnen de beroepsgroep mee op gang te brengen. Met Hajo’s boeken én met de inspirerende quote op zijn rouwkaart zetten we graag zijn werk voort: ‘I can’t change the direction of the wind, but I can adjust my sails.’. We wensen de familie van Hajo veel sterkte. 

Onderzoek naar basistakenpakket en praktijkkosten 

De KNOV is gestart met een onderzoek naar het basistakenpakket (BTP) van verloskundigen. Hiermee willen we de tijdsbesteding van eerste- en tweedelijns-verloskundigen en de kosten van de eerstelijnsverloskundigenpraktijk achterhalen. De uitkomsten worden onder andere gebruikt bij het herzien van het beroepsprofiel en als parallelonderzoek om straks input te leveren op het beleid van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). KPMG voert het onderzoek in opdracht van de KNOV uit. 

De NZa brengt via haar kostenonderzoek de gemaakte kosten van verloskundigenpraktijken in kaart. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek herijken zij de tarieven voor verloskunde van 2026. De dataverzameling van het NZa-kostenonderzoek loopt van september tot en met november 2024. Als de NZa je benadert, dan ben je verplicht om mee te doen. 

We bedanken alle deelnemende verloskundigen voor hun bijdragen aan deze onderzoeken.

Medimama app Lareb

Op Moederdag is de MediMama app gelanceerd. In deze app kunnen zwangeren en vrouwen die borstvoeding geven informatie vinden over de veiligheid van vrij verkrijgbare medicijnen rondom de zwangerschap. De app geeft ook leefstijladviezen die kunnen helpen bij het verminderen van zwangerschapsklachten voordat er eventueel gestart wordt met medicijnen. Omdat zelfzorgmiddelen te verkrijgen zijn zonder een advies van een arts of verloskundige is het juist voor deze middelen van belang dat vrouwen zichzelf goed informeren voordat ze een middel willen gebruiken.

De MediMama app is ontwikkeld door Moeders van Morgen in samenwerking met de KNOV, de NVOG en het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven (CBD). Ook zwangeren en pas bevallen vrouwen hebben meegewerkt bij de ontwikkeling en testfase.


Boekrecensie: Leesvoer

Tekst: Nike Mencke (voormalig verloskundige en lactatiekundige IBCLC), 2024-2

Als verloskundige wist ik natuurlijk wel dat er een nieuw mensje in de buik van mijn cliënten groeide en dat dit niet alleen praktisch en lichamelijk iets deed met de ouders die de baby verwachtten. Toch was ik me nauwelijks bewust van de mentale processen die tijdens de zwangerschap, de bevalling en in de eerste jaren met de baby plaatsvinden. Dat besef kwam pas veel later, toen ik al lang geen bevallingen meer begeleidde, maar als lactatiekundige ouders hielp bij het ontspannen voeden van hun baby. Uiteindelijk realiseerde ik me pas écht goed wat de impact van het ouderschap op de ontwikkeling van kinderen is, door zelf drie kinderen te krijgen en de Infant Mental Health opleiding te doen. 

Het mentale proces

Auteur Rhodé van den Berg heeft het voor elkaar gekregen om de lezer op een heldere en vriendelijke manier mee te nemen in het mentale proces van het worden van een ouder en het opbouwen van een band met je baby. Dat doet ze door alle ervaring die ze heeft opgedaan als pedagoog en IMH-consulent en de kennis uit de vele boeken die haar inspireerden, samen te voegen in een handzaam boek. 

Invloed

De eerste helft van Geboorte van een ouder gaat in op de invloed van jou als volwassene. Hoe ben jij opgevoed en welke ervaringen kleuren jou in het (aanstaand) ouderschap of als professional werkend met jonge kinderen? Rhodé gaat in op de moederschapsconstellatie, een begrip waarvan naar mijn mening elke professional in de geboortezorg kennis zou mogen hebben. Ze legt uit wat er nodig is om als mens gezien, geliefd en veilig te zijn. Welke patronen, pijnpunten en angsten heb je en hoe ben je zelf gehecht aan je eigen ouders? Een praktische duiding van de cirkel van gehechtheid helpt je hier als lezer bij. 

Interacties

De andere helft van het boek gaat over de behoefte van de baby. Aan de hand van de piramide van Maslow zoomt ze in op de dagelijkse interacties met een baby of jong kind en hoe deze voorzien in diens lichamelijke en emotionele behoeften. De talloze korte casusvoorbeelden door het boek heen – hoe je als ouder onbewust of bewust kunt handelen in contact met je kind – geven hierbij niet alleen theoretische inzichten, maar ook praktische handvatten. 

Inzicht

Het boek nodigt uit om eigen wensen, ervaringen, gedachten en emoties te beschrijven en zo meer inzicht te krijgen in de invloed van je eigen ouders en hoe je dit zelf wilt vormgeven in de zorg voor je kind of de kinderen waarmee je werkt. Als ik dit boek twintig jaar eerder in handen gehad, en de moed had gehad deze oefeningen daadwerkelijk in te vullen, dan was ik een andere moeder, verloskundige en lactatiekundige geweest. Ik hoop van harte dat alle (aanstaande) ouders en zorgverleners die met deze doelgroep werken, het boek lezen en echt even stil durven te staan bij de inhoud. Wat mij betreft verplichte kost voor studenten van de opleiding voor verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen en medewerkers in de kinderopvang. 

Auteur: Rhodé van den Berg
Titel: Geboorte van een ouder; De kracht van mentale voorbereiding op het ouderschap
ISBN: 9789492398574
Prijs: € 25,75*

2024 - Nummer 1

https://issuu.com/elmamultimedia/docs/13985_knov2024_1_lr

 


Verbeterpunten in de zorg bij een onopgemerkte zwangerschap 

Tekst: A.M. Werdmuller, A.C. V. Brouwershaven, 2024-1

Uitkomsten van onderzoek naar de ervaringen van vrouwen die hun zwangerschap ontdekten bij 30 weken of later.

Wanneer iemand onbedoeld zwanger is en zich hiervan tegelijkertijd niet bewust is, wordt er bij een zwangerschapsduur van 20 weken gesproken van een ‘onopgemerkte zwangerschap’1. Exacte cijfers over hoe vaak dit in Nederland voorkomt zijn niet bekend. Een Duits onderzoek schat een prevalentie van 1 op de 475 vrouwen die de zwangerschap pas bij 20 weken ontdekt. Omgerekend zou dit in Nederland neerkomen op ± 355 vrouwen per jaar, en 1 op de 2.455 die de zwangerschap pas tijdens de bevalling vaststelt, omgerekend geschat op ± 70 ­vrouwen per jaar in Nederland2.

‘Begeleiding op maat aanbieden is ook bij een onopgemerkte zwangerschap van groot belang’

Wetenschappelijke studies beschrijven de groep zwangeren met een ­onopgemerkte zwangerschap als een heterogene groep, waarbij duidelijk afgebakende risicofactoren en/of gemeenschappelijke kenmerken ontbreken3,4,5. Dit maakt een­ ­verklaring van dit fenomeen moeilijk6. Dat dit fenomeen vaak niet goed wordt begrepen, kan leiden tot vooroordelen en stigmatisering, waaronder het idee dat er sprake zou zijn van psychische of psychiatrische problemen, een verstandelijke beperking, overgewicht of het bewust ontkennen van de zwangerschap8. 

Expertisecentrum Fiom, dat zich al sinds 1930 inzet op het gebied van ongewenste zwangerschap, onderzocht de ervaringen van vrouwen die hun zwangerschap ­ontdekten bij 30 weken of meer, en van de betrokken zorgprofessionals. 

Methode 

Middels diepte-interviews (met een vooraf bepaalde topiclist) met mensen met een onopgemerkte zwangerschap (>30wkn) (n=8) en zorgprofessionals (verloskundigen (n=6) en gynaecologen (n=3) die ervaring hebben met een onopgemerkte zwangerschap, is enerzijds getracht te verklaren hoe een zwangerschap onopgemerkt kon blijven. Anderzijds zijn de behoeftes thematisch geanalyseerd om hierdoor de individuele begeleiding beter aan te laten sluiten.

Resultaten en bevindingen

Mogelijke verklaringen voor het niet ­opmerken van de zwangerschap
Bij de groep van zwangeren ligt de nadruk wat betreft het niet opmerken van een zwangerschap op de afwezigheid, geen aandacht voor of het niet herkennen, van zwangerschapssymptomen. Zo was er bijvoorbeeld nauwelijks groei te merken en ging de menstruatie maandelijks door. De zorgprofessionals benadrukten vooral de rol van psychologische stress en angst ­alsook (on)bewuste ontkenning. Dit staat verder uitgebreid beschreven in het artikel van Brouwershaven7. 

Ervaringen met zorgprofessionals
De ervaringen met zorgprofessionals zijn uit de interviews onder te verdelen in drie grote subthema’s: vooroordelen, ongerustheid en hulp op maat vanwege de grote impact.

Vooroordelen
Een onopgemerkte zwangerschap, zal voor de zorgprofessional een extra aandachtspunt zijn om na te gaan of er iets ­bijzonders aan de hand is. Het kan er ­bijvoorbeeld toe leiden dat zij zich zorgen maakt over de weerbaarheid van de ­zwangere.

Een van de deelnemers in deze studieA had de indruk dat ze bij het consultatiebureau bij voorbaat een kruisje achter haar naam had. Een ander vond dat zorgprofessionals in het ziekenhuis haar niet serieus namen:

‘Dat gevoel had ik wel, laat ik het zo ­zeggen: ze heeft al die tijd niet goed voor zichzelf en voor het kindje gezorgd, dus misschien kan ze het nu ook niet.’

‘Zorgprofessionals kunnen veel betekenen bij een onopgemerkte zwangerschap’

Twee deelnemers vertelden dat zij de vraag voorgelegd kregen of zij het kind wel zelf ­wilden opvoeden. De mogelijkheid tot adoptie werd genoemd, waardoor zij zich miskend en beledigd voelden. 

Taal en de manier van communiceren ligt gevoelig. Vaak overheerst een schaamte­gevoel en hierbij kan een ongevoelige ­opmerking hard aankomen. De deelnemers deelden meerdere van dit soort situaties:

‘Want het was echt van: hoe kan je dat nou niet gemerkt hebben? Een beetje ­verwijtend. (…) Als ik het eerder had geweten en had ontdekt, dan had ik wel eerder wat ondernomen.’

Belangrijk voor de deelnemers was het gevoel dat ze niet veroordeeld werden. Behulpzaam was als de zorgprofessional ­vertelde dat zij niet de enige waren die dit overkwam. 

Ongerustheid 

Bij een onopgemerkte zwangerschap heeft een (groot) deel van de prenatale ­begeleiding niet kunnen plaatsvinden en kunnen er redenen zijn om ongerust te zijn, met name over de gezondheid van het kind. De deelnemers aan dit onderzoek hadden uiteenlopende ervaringen met de ­manier waarop zorg­professionals hiermee omgingen.

Zo legde een gynaecoloog bij het maken van een echo uit dat het er goed uitzag, maar dat ze niet alles kon uitsluiten. 

Toen de vrouw vroeg wat mis kon zijn kwam de arts met een hele waslijst: ­klompvoeten, hazenlip, open rug. Daar schrok de vrouw enorm van, ze had
dit graag iets voorzichtiger gehoord. Ook een andere deelnemer gaf aan dat werd benadrukt dat ze rekening moest houden met mogelijke afwijkingen bij de baby:

‘Dat vond ik wel heel heftig, al snap ik dat je daarop voorbereid moet zijn. (…) Ik dacht toen: ze gaan er echt van uit dat het niet goed is.’

In andere situaties was er volgens de ­deel­nemers meer besef van de impact die deze informatie op iemand heeft. Een ­deelnemer vertelde dat de artsen sommige dingen bewust niet hadden verteld:

‘Toen ze uiteindelijk gezond werd ­verklaard, hebben ze gezegd dat ze tijdens het hele proces expres dingen niet hebben verteld, om niet nog meer onrust of paniekstemming te ­veroorzaken. Want dat had alleen maar negatieve invloed gehad op mij en mijn kindje.’

Veel vrouwen die de zwangerschap laat ­ontdekken zijn ook zelf ongerust over de gezondheid van hun ongeboren kind. Zij voelen zich schuldig over hun leefwijze tijdens de zwangerschap en zijn bang voor de gevolgen voor het kind. Een deelnemer geeft aan dat ze het fijn had gevonden als er naar haar zorgen was gevraagd. Een andere deelnemer beschrijft dat ze het prettig vond dat de zorgprofessionals haar gerust stelden:

‘Ik heb me gewoon heel schuldig gevoeld dat ik de zwangerschap nooit heb gemerkt en dat heb ik ook gezegd. Straks is er dit niet goed en dat niet goed. Toen zeiden ze: ‘Het is gewoon goed, het hartje klopt, het beweegt, het doet het allemaal goed. Maak je daar ten eerste even niet zo druk om’.’ 

Hulp op maat vanwege de grote impact  

Begeleiding op maat aanbieden is ook bij een onopgemerkte zwangerschap van groot belang. Een aantal deelnemers had de indruk dat er in het ziekenhuis geen richtlijn of protocol was voor een dergelijke situatie. Dit terwijl zorgprofessionals ­aangaven dat zij dit wel eerder hadden ­meegemaakt. Een deelnemer vertelde:

‘Ik kreeg eerst een boekje: Zwanger zijn. Dat kon je invullen van nul tot negen maanden. Dat slaat natuurlijk helemaal nergens op, want dat hele stuk had ik gemist. (…) Alles is gebaseerd op negen maanden zwangerschap.’

Een andere deelnemer kreeg wel relevante informatie, namelijk over de mogelijkheden rond de bevalling. Dit gaf haar de kans na te denken over wat ze wel of niet wilde. 

Onderlinge interprofessionele communicatie, die soms te traag op gang komt, blijkt ook een hiaat. Eén van de deelnemers moest haar verhaal herhaaldelijk vertellen omdat het ziekenhuispersoneel niet op de hoogte was van haar situatie:

‘Zij zagen mij aankomen zonder tas, met helemaal niks en vroegen: ‘Komt er straks nog iemand met kleertjes?’ En dan moet je weer dat verhaal uitleggen. ‘En hoe gaat ze heten? En een bedje?’ Ik geloof dat ik dat het eerste half uur misschien wel honderd keer heb moeten uitleggen.’

In het kader van hulp op maat, kwam ook het belang van een continue een-op-een-begeleiding door een vaste zorgverlener naar boven. Het was belangrijk voor de deelnemers om niet iedere keer een nieuw gezicht te zien. Een deelnemer waardeerde het dat een ­kinderarts in het ziekenhuis bleef totdat het kind geboren was, ondanks dat zijn dienst al geëindigd was. Een ander vertelde dat de verloskundige en gynaecoloog per se bij de bevalling wilden zijn:

‘Ze zeiden: ‘Als ik gewoon thuis ben dan kom ik.’ Op de avond van mijn bevalling hadden ze geen dienst, maar zijn ze ­uiteindelijk wel allebei ’s nachts naar het ziekenhuis gekomen om mij te begeleiden. Dat was echt superfijn.’

‘Veel vrouwen die de zwangerschap laat ontdekken zijn ook zelf ongerust over de gezondheid van hun ongeboren kind’

Ook afwijken van standaardprocedures werd gezien als een op maat aangepaste zorg die tegemoetkwam aan de behoeftes van de vrouwen met een onopgemerkte zwangerschap. Een deelnemer vertelde hoe fijn ze het vond dat ze eerder naar het ziekenhuis mocht komen toen haar bevalling begon. Anderen noemden als ­voorbeeld dat ze ­langer in het ziekenhuis mochten blijven, toch iemand mee mochten nemen naar afspraken ondanks COVID-19, of dat het ziekenhuis hielp bij het regelen van kraamzorg en een verlos­kundige. Een aantal van de deel­nemers kreeg ­psychosociale hulp aangeboden van het ­ziekenhuis of nazorggesprekken via de huisarts.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie (NTOG), nummer 2, ­verschijning eind maart 2024. 
Auteurs:
A.M. Werdmuller – specialist Beleid en Onderzoek, Fiom, ’s-Hertogenbosch
A.C. v. Brouwershaven – specialist Onderzoek, Fiom, ’s-Hertogenbosch
Bronnen: 
1. Sar V, Aydin N, van der Hart O, Steven Frankel A, Sar M, Omay O. Acute dissociative reaction to spontaneous delivery in a case of total denial of pregnancy: Diagnostic and forensic aspects. J Trauma Dissociation. 2017;18(5):710-9.
2. Wessel J, Endrikat J, Buscher U. Frequency of denial of pregnancy: results and epidemiological significance of a 1-year prospective study in Berlin. Acta Obstet Gynecol Scand. 2002;81(11):1021-7.
3. Jenkins A, Millar S, Robins J. Denial of pregnancy: a literature review and discussion of ethical and legal issues. J R Soc Med. 2011;104(7):286-91.
4. Brezinka C, Huter O, Biebl W, Kinzl J. Denial of pregnancy: obstetrical aspects. J Psychosom Obstet Gynaecol. 1994;15(1):1-8.
5. Wessel J, Gauruder-Burmester A, Gerlinger C. Denial of pregnancy--characteristics of women at risk. Acta Obstet Gynecol Scand. 2007;86(5):542-6.
6. Beier KM, Wille R, Wessel J. Denial of pregnancy as a reproductive dysfunction: a proposal for international classification systems. J Psychosom Res. 2006;61(5):723-30.
7. van Brouwershaven A, Dijkstra CI, Bolt S, Werdmuller A. Discovering a pregnancy after 30 weeks: a qualitative study on explanations for unperceived pregnancy. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology. 2023.
8. van Caspel M. Donderslag bij heldere hemel. Bevallingsverhalen van vrouwen die niet wisten dat ze zwanger waren. Boekengilde B.V. 2021.

 


Een beter milieu begint bij… borstvoeding

Tekst: Evelien Docherty | VRHL Content en Creatie, 2024-1

Dr. Moedermelk heeft welbekende, wetenschappelijk bewezen gezondheidsvoordelen voor zowel moeder als kind. Daarnaast biedt borstvoeding een ander aanzienlijk voordeel dat we anno 2024 niet meer buiten beschouwing kunnen laten: het is goed voor het klimaat. Waar de productie van kunstvoeding een enorme ecologische voetafdruk achterlaat, is borstvoeding klimaatneutraal. Het is niets nieuws onder de zon: ‘breast is best’. Een uitspraak die maatschappelijk gevoelig ligt, en waarvan sommige deskundigen benoemen dat het een enorme druk op moeders legt. Welke stappen kunnen we zetten als verloskundigen, als werkgevers en als maatschappij om borstvoeding beter te ondersteunen? En zodoende druk weg te nemen bij moeders?

In 2015 rapporteert het RIVM haar bevindingen uit een grootschalig litera­tuuronderzoek waaruit blijkt dat ‘borstgevoede zuigelingen minder kans op bepaalde infectieziekten hebben […], een lager risico op overgewicht, astma en een piepende ademhaling, en hun moeders op diabetes, reuma en een hoge bloeddruk’. Bovendien werkt het gunstige effect door nadat de borstvoeding is gestopt. Karlsson et al. publiceren in 2019 een artikel waarin dezelfde gezondheidsvoordelen worden benoemd, met als aanvulling dat ‘borstvoeding voor vrouwen bescherming biedt tegen verschillende vormen van kanker’. In de inleiding wordt borstvoeding beschreven als ‘een van de fundamenten van de gezondheid, ontwikkeling en overleving van kinderen’. En zo zijn er talloze vergelijkbare publicaties die het belang van borstvoeding bepleiten. 

Klimaatvoordelen

Het pleidooi voor borstvoeding overstijgt echter de erkenning van gezondheidsvoordelen voor moeder en kind, zo stellen Karlsson et al. (2019) in hetzelfde artikel: waar borstvoeding klimaatneutraal is, laat kunstvoeding een grote ecologische voetafdruk achter. Het Internatio­nal Baby Food Action Network (IBFAN) komt in 2014 al met het rapport Formula for Disaster met als boodschap dat ‘het produceren van kunstvoeding een enorm en bovendien onnodig gebruik van kostbare middelen en energiebronnen is’. Om 1 kilo melkpoeder te maken is ongeveer 10 liter melk nodig: hier kan een baby gemiddeld 9 dagen van worden gevoed. Een kilo melkpoeder staat gelijk aan een CO₂-uitstoot van 21,8 kilo. Down To Earth-magazine (2015) maakt in een artikel over het IBFAN-rapport de volgende vergelijking: als je dat vermenigvuldigt met de jaarlijkse wereldwijd geproduceerde kunstvoeding dan kom je uit op 39,24 miljoen ton CO₂, net zoveel uitstoot als 42,19 miljoen vluchten van Amsterdam naar New York. 

‘De kunstvoedingsindustrie probeert milieubewust ten tonele te verschijnen’

Lydia de Raad is sinds 1996 verbonden aan Borstvoeding­organisatie La Leche League. Ze is voorzitter van de organisatie in Nederland, alsook van LLL Europa. Zoals alle LLL-vrijwilligers, heeft ze een uitgebreide persoonlijke ervaring met borstvoeding. Zowel binnen als buiten Nederland ligt haar focus op inclusie.
Milieubewust

De kunstvoedingsindustrie heeft ondertussen geen oogkleppen op en probeert milieubewust ten tonele te verschijnen: zo komt Nestlé in 2022 met een naar eigen zeggen ‘klimaatneutrale poedermelk voor peuters’ die afkomstig zou zijn van in Zwitserland gevestigde boerderijen die geen herbiciden en groeihormonen gebruiken. Los van het feit dat een kind vanaf één jaar geen opvolgmelk meer nodig heeft (richtlijn Voedingscentrum) en dit product voor peuters op basis van die richtlijn al overbodig is, stelt Nestlé dat elk pak poedermelk (van 800 gram) een CO₂-uitstoot van 14,2 kg compenseert. Voor elke kilo (1.000 gram) betekent dit 17,75 kg CO₂-compensatie. Dat staat niet gelijk aan de door IBFAN genoemde 21,8 kilo – en is daarmee 4,05 kilo verwijderd van het stempel ‘klimaatneutraal’. Je kunt daar tegenin brengen dat Nestlé zich welwillend toont door tevens in te zetten op bosbeplanting, duurzame verpakkingen en hernieuwbare energie. ‘De wetenschap heeft het in deze discussie ook over de erkenning van de moeder als lokale voedselproducent’, benoemt Miranda Hulsbos – vrijwilliger bij La Leche League (LLL), de Nederlandse afdeling van een internationale borstvoedingsorganisatie die ondersteuning biedt aan ouders die borstvoeding (willen gaan) geven. Met andere woorden: hoezeer je ook investeert in duurzame maatregelen, het weegt nooit op tegen een lokale voedselproducent die geen verpakkings­materiaal of transportmiddelen nodig heeft om haar product van leverancier (moeder) naar consument (kind) te krijgen. Miranda: ‘Milieuvriendelijker dan borstvoeding kun je het niet maken. Daarnaast biedt borstvoeding vanwege de gezondheidsvoordelen voor moeder en kind de mogelijkheid om de gezondheidszorg te verduurzamen.’

Maatschappelijke focus

Breast is best: het is een helder en goed onderbouwd betoog, waar het advies van de World Health Organization (WHO) dan ook naadloos op aansluit: ‘exclusieve borstvoeding gedurende de eerste zes levensmaanden, de introductie van aanvullende (vaste) voeding vanaf de leeftijd van zes maanden, samen met voortgezette borstvoeding tot de leeftijd van twee jaar of ouder’. Toch liggen de Nederlandse cijfers ver verwijderd van het WHO-advies. Volgens VZinfo – een initiatief van het RIVM – krijgt 69 procent van de pasgeboren baby’s volledige borstvoeding. Na zes maanden is dit gedaald naar 19 procent, dan geeft 72 procent (ook) kunstvoeding. Ook is het aantal moeders dat borstvoeding geeft in de periode 2015-2018 afgenomen. Die cijfers zijn wellicht te verklaren doordat we ondanks het bewustzijn rond breast is best, kleven aan een maatschappelijke focus op fed is best. Als je kijkt naar de achter­liggende redenen waarom moeders kiezen voor kunstvoeding, dan legt dit vooral bloot hoe we als maatschappij tekortschieten in de juiste begeleiding van borstvoeding.

Hobbels

Soms kan een moeder wegens medische redenen simpelweg geen borstvoeding geven (bijvoorbeeld na borstamputatie of bij bepaald medicijngebruik). Of zijn er psychische redenen, door een verleden van seksueel misbruik bijvoorbeeld. Er zijn dus verschillende redenen waardoor borstvoeding niet of niet meteen kan starten. Deze vrouwen staan dan al 1-0 achter. Bij goede borstvoedings­ondersteuning zou dit betekenen dat alleen in uitzonderingsgevallen kunstvoeding wordt gebruikt. Een groot gedeelte van de ervaringsdeskundigen zal aangeven dat het geven van borstvoeding lang niet altijd van een leien dakje gaat. Er zijn verschillende uitdagingen in de vorm van tepelkloven, borstontsteking, spruw, vlakke of ingetrokken tepels, een sterke toeschietreflex, stuwing, productie­daling, borstweigering, moeite met aanleggen en deze lijst is zeker niet uitputtend. Volgens Miranda is het daarom belangrijk moeders tijdig van goede informatie en begeleiding te voorzien: met de juiste ondersteuning heeft borstvoeding, ondanks dit soort uitdagingen, een grote kans van slagen. 

Lactatiekundigen en peer-to-peer-support kunnen hier heel helpend zijn, maar lang niet iedereen zoekt deze hulp op, of weet van het bestaan ervan. En zelfs bij een succesvolle start met borstvoeding is er voor werkende moeders na gemiddeld drie maanden een nieuwe hobbel: het einde van het zwangerschapsverlof. Hoewel werkgevers wettelijk verplicht zijn een kolfruimte ter beschikking te stellen, gaan er nog maar al te vaak verhalen de ronde over de bezemkast die als kolfruimte is ingericht. Bij La Leche League horen ze geregeld voorbeelden van hoe het op een andere manier wordt bemoeilijkt. Lydia de Raad – voorzitter LLL Nederland en Europa: ‘Dan is er een prachtige kolfruimte maar dan moet je eerst twintig minuten die kant op om de sleutel te halen, dan twintig minuten de andere kant op naar de kolfkamer.’ De focus op fed is best wordt verder gevoed omdat we vanuit feministisch oogpunt vooral de keuzevrijheid van moeders willen bevorderen. ‘En we willen moeders geen schuldgevoel aanpraten. Dat is echt het codewoord in Nederland, ook vanuit de zorg’, vult Lydia aan.  

‘Borstvoeding kent persoonlijke en maatschappelijke uitdagingen’

Miranda Hulsbos is sinds 2011 actief als vrijwilliger bij Borstvoeding­organisatie La Leche League (LLL). Het informeren en ondersteunen van ouders bij borstvoeding doet zij op verschillende manieren; middels cursussen, door het beantwoorden van e-mailvragen en via de telefonische hulpdienst. Binnen LLL heeft ze verschillende (bestuurs)functies vervuld, momenteel verzorgt ze scholings­sessies voor haar collega's en beheert ze de website.
Marketingmachine

Vanwege deze diverse uitdagingen – op persoonlijk en maatschappelijk niveau – kun je stellen dat kunstvoeding een aanwinst is. En dat er vanuit de markt daarom een blijvende behoefte zal zijn aan kunstvoeding. Of schetst het vooral de invloed van de kunstvoedingsindustrie, en het gebrek aan maatschappelijke begeleiding bij borstvoeding? ‘Er werken marketingtechnisch slimme mensen in de kunstvoedingsindustrie. Ze idealiseren borstvoeding als het hoogst haalbare, met daarbij de boodschap ‘geen zorgen, als het niet lukt, dan hebben wij een heel fijn alternatief’.’  Toch wel schrijnend, vindt Miranda: ‘Aan kunstvoeding kleven gezondheidsrisico’s – een hoger risico op overgewicht, astma, et cetera. Daarbij zitten er risico’s in het klaarmaken van kunstvoeding. Er hebben meerdere dodelijke incidenten plaatsgevonden door vervuilde of minderwaardige poedermelk. In 2022 kwam in de VS het bericht naar buiten over een fataal incident met poedermelk van Similac, vanwege de aanwezigheid van Cronobacter sakazakii, een bacterie die een voedselinfectie kan veroorzaken bij baby’s. Begin januari dit jaar werd in Engeland en Ierland nog poedermelk uit de markt gehaald vanwege de mogelijke aanwezigheid van dezelfde bacterie.’ Ondertussen draait de marketingmachine op volle toeren. Een analyse uit 2022 van de WHO laat zien dat merkaccounts voor moedermelkvervangers ongeveer negentig keer per dag inhoud op sociale media plaatsen en daarmee drie keer zoveel mensen bereiken als informatieve berichten over borstvoeding. Ze kopen directe toegang tot de gegevens van zwangere vrouwen en moeders, waarbij ze gebruikmaken van apps, babyclubs, adviesdiensten en online registraties om persoonlijke informatie te verzamelen en gepersonaliseerde promoties naar moeders te sturen. Vaak zijn deze strategieën niet herkenbaar als reclame, zeker als het om informatie via adviesdiensten, social media influencers of user-generated content gaat. De kunstvoedingsindustrie kent een omzet van 55 miljard dollar per jaar. Lydia: ‘Ook zorgverleners worden bereikt, doordat bijvoorbeeld congressen of bij­scholingen worden georganiseerd door een bepaald merk kunstvoeding. Terwijl als je kijkt naar borstvoeding, daar zit geen industrie achter, er zijn geen stakeholders, er is geen lobby-instrument.’ 

Maatschappelijke inzet

Zonder marketingmachine ligt er een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijk­heid: welke stappen kunnen zorgverleners, werkgevers en overheid zetten in de bevordering van borstvoeding? Lydia: ‘Vanuit de WHO en Unicef zijn 10 Vuistregels voor het begeleiden van borstvoeding door zorgverleners opgesteld. De implementatie van die regels zou al een goed begin zijn.’ Zo’n implementatie valt of staat met maatschappijbrede bewustwording en voorlichting. Daarin spelen verloskundigen een belangrijke rol. Er is volgens Lydia behoorlijk wat te winnen in de voorlichting tijdens de zwangerschap. ‘Want de start­percentages van borstvoeding liggen net onder de 70 procent. Als problemen en obstakels vooraf goed worden doorgenomen, en de moeder voelt zich gehoord en gezien, dan zou dat startpercentage boven de 90 procent moeten liggen.’ Wat zijn de achterliggende redenen als een moeder aangeeft geen borstvoeding te willen geven? Hoe kun jij haar daarin ondersteunen als verloskundige? Vertel aanstaande ouders bijvoorbeeld over lactatiekundigen en peer-to-peer support. Miranda: ‘Steeds meer ouders maken een geboorte- of bevalplan. Daar zou borstvoeding ook een onderdeel in kunnen zijn.’

Ook bij werkgevers ligt een taak in die ondersteuning. Lydia: ‘Wij kennen voorbeelden van werkgevers die heel proactief zijn. Op het moment dat je meldt dat je zwanger bent, beginnen ze meteen over borstvoeding: je krijgt de sleutel van de kolfruimte, krijgt het kolfrooster, er wordt voorlichting gegeven, en je wordt doorverwezen naar LLL of vergelijkbare instanties.’ Cruciaal is ook de lengte van het verlof: je ziet dat de borstvoedingscijfers aanzienlijk hoger liggen in landen als Zweden waar het ouderschaps­verlof bijna twee jaar is (480 dagen wettelijk verplicht). In dit soort stappen wordt duidelijk dat de overheid een sleutelpositie inneemt. ‘Het feit dat lactatiekundige zorg door de overheid in coronatijd in eerste instantie niet als primaire zorg werd gezien, is veelzeggend’, stelt Lydia. De overheid kan maatschappijbreed veel meer ondersteuning bieden. ‘Binnenkort verschijnt het rapport van het World Breastfeeding Trends Initiative en daarin staan voorwaarden waar een overheid aan zou moeten voldoen.’ Als je als overheid en maatschappij je gedeelde verantwoordelijk­heid pakt, neem je druk weg bij moeders. Miranda: ‘Dit is iets van ons allemaal. Er liggen kansen voor het verkleinen van gezondheids­verschillen, de klimaatproblematiek, de positie van de vrouw: je kunt meerdere dingen oplossen door borstvoeding te laten slagen.’ 


'In 50 jaar tijd is veel veranderd'

Josephine van der Heiden neemt afscheid

Tekst: Brigitte Tebbe | VRHL Content en Creatie, 2024-1

Ze werkte 50 jaar als verloskundige. Naast haar werk in de eerste lijn was Josephine van der Heiden jarenlang actief als bestuurder voor de KNOV. Ze nam initiatief voor het oprichten van de klachtencommissie en het eerste grote wetenschappelijk onderzoek naar de thuisbevalling. ‘Ik heb de verloskunde altijd heel leuk gevonden, echt overal van genoten. Er waren veel veranderingen, maar de grote zorg is nog steeds of wij als beroepsgroep kunnen blijven bestaan.’ 

Je kreeg in 1973 je diploma van de Kweekschool voor Vroedvrouwen in Heerlen. Werd je in het diepe gegooid? 

‘Ja, ik vond van wel. Ik vond de opleiding ook niet goed. Ik zat meer op de afdeling gynaecologie dan op verloskunde. We hadden maar drie weken stage in de thuispraktijk.’

Toch stapte je na anderhalf jaar klinische verloskunde definitief over naar de eerste lijn. Hoe kwam dat?

‘Door de afstandelijkheid… Als je klinisch werkt zie je vrouwen alleen met de bevalling. Als zelfstandig gevestigde verloskundige maak je het hele geboorte-proces mee. Het belangrijkste aspect van het werk vond ik altijd de begeleiding, het opbouwen van vertrouwen, de relatie met cliënten. Ervoor zorgen dat ze met een goed gevoel konden terugkijken op hun zwangerschap, bevalling en kraambed.’

Je deed van 1978 tot 1992 veel bestuurswerk voor de KNOV. Aan welke ontwikkelingen heb je bijgedragen? 

‘Samen met Nettie Klomp, gynaecoloog en directeur van de Vroedvrouwenschool in Amsterdam, hebben we de klachtencommissie opgericht, als extra station tussen helemaal niks en het Tuchtcollege. De mensen konden bij de klachtencommissie hun verhaal kwijt. Belangrijk, want ook nu nog: als mensen gehoord en serieus genomen worden, gaan zij anders kijken naar wat er is gebeurd. In 1981 begonnen we met het Gelderland-onderzoek, het eerste wetenschappelijk onderzoek naar de veiligheid van de thuisbevalling. Dat duurde tien jaar. Samen met het NIVEL en de Universiteit Nijmegen hebben we daarmee aangetoond dat de thuisbevalling een veilige en goede keuze is.’

‘Begeleiden en opbouwen van vertrouwen was voor mij belangrijk’

Welke grote veranderingen zag je in de afgelopen vijftig jaar?

‘Om even aan te geven hoe er in de jaren 70 gewerkt werd: ik kreeg tijdens mijn eerste waarneming in Arnhem een fiets met een lekke band, kon geen zwangerschapskaart vinden, de instrumenten waren verroest en alleen de dames met de bontjas mochten in de woonkamer en rest wachtte op de trap. De aandacht voor cliënten was ook heel anders. Het was normaal dat je maar vijf minuten tijd had voor een cliënt. De vrouwen zelf waren ook anders ingesteld. Het was meer gericht op de zwangerschap, van ‘gaat alles goed?’ en dan gingen ze weer.

Tegenwoordig zit er een heel stuk psychosociale begeleiding achter de verloskunde. Vrouwen hebben meer keuzemogelijkheden gekregen in de zwangerschap en tijdens de bevalling, het geboorteplan is daar een voorbeeld van. Vroeger bepaalde de verloskundige hoe of wat er gebeurde. Ook qua techniek en onderzoek veranderde er veel, met name de echo en het erfelijkheidsonderzoek.

Indertijd werd veel vaker thuis bevallen. De thuissituatie voelde veilig, ook voor jou als verloskundige, omdat zowel de cliënt als jijzelf ervan uitgingen dat je naar beste kennis en kunde zou werken. Tegenwoordig zijn verloskundigen veel kwetsbaarder, klachten liggen meer om de hoek. De invloed van sociale media vergroot die kwetsbaarheid.

Een andere grote verandering was de privatisering van de zorgmarkt in 2006. De invloed van zorgverzekeraars is sindsdien enorm toegenomen. Zij zijn op de stoel van de werkers in de zorg gaan zitten en bepalen wat er wel en niet moet gebeuren. Het jaarlijks onderhandelen over het tarief, de toename van niet-cliëntgebonden taken – nu al 30 tot 40 procent van alle werkzaamheden – maken dat er minder tijd is voor cliënten. Het integraal tarief is een potentiële bron van ruzie. De financiën en de zelfstandigheid van de beroepsgroep zijn daarmee in het geding. Want degene die het geld heeft, bepaalt! Vanaf 2009 moeten verloskundigen herregistreren voor de BIG. Op zich prima, maar een nadeel is dat die tot nu toe niet meegaat met de specialisaties binnen de beroepsgroep. Voor echoscopisten of versiekundigen is de urennorm vaak te hoog. Zo ben ik gestopt met uitwendige versies, omdat ik niet kon herregistreren.’

‘Zorg ervoor dat het net zo leuk blijft als het ís’

Jij werkte met veel verschillende mensen, rijk, arm, in crisissituaties en met migranten. Hoe is jouw visie op het thema inclusiviteit? 

‘Ik vind dat een van de leukste dingen van ons werk, al die verschillende mensen: twee vrouwen die een kind krijgen, mannen die samen vader worden, migranten. De variatie maakt het interessant.’

Ook duurzaamheid is een actueel thema. Hoe kunnen verloskundigen daaraan bijdragen?

‘De ziekenhuizen zijn heel grote vervuilers, zowel qua afval als qua uitstoot. Dus als we meer thuis gaan bevallen, dan is dat milieuvriendelijker. Ook kunnen we overgebleven medicijnen of hulpmiddelen doneren, bijvoorbeeld aan Afrika. In Arnhem verzamelen we spullen voor de stichting Puur Foundation (red: zie puurfoundation.nl), die zich inzet voor betere geboortezorg in Gambia.’ 

Als je kijkt naar de verloskunde anno 2024, waar ben je dan bezorgd over? 

‘Het is jammer dat het aantal thuisbevallingen zo is afgenomen. Bevallen in het ziekenhuis leidt tot meer medicalisering. En er blijft steeds minder over van het werk van de verloskundige. Ik zou het mooi vinden als er meer substitutie van taken komt. Bijvoorbeeld dat een vrouw met pijnstilling tijdens de bevalling weer onder zorg valt bij haar eigen verloskundige, zodra de pijnmedicatie wordt uitgezet. Belangrijk voor de vrouw, omdat het waarschijnlijk normaler voelt bij haar eigen verloskundige. Bij een verloskundige beval je en bij de gynaecoloog word je verlost! In al die vijftig jaar is dé grote zorg geweest voor de KNOV en de verloskundigen, of we als beroepsgroep op de juiste manier kunnen blijven bestaan. We hebben nog steeds niet de plek die we zouden moeten hebben.’

Wat zou je daarover door willen geven aan de jonge generatie?

‘Nou… vooral door blijven vechten! En ervoor zorgen dat het net zo leuk blijft als het ís. Zowel voor de vrouwen als voor de verloskundigen. Want ik denk dat het belangrijk is dat vrouwen een verloskundige in de buurt hebben en niet alles in het ziekenhuis wordt geconcentreerd. Vrouwen moeten de keuze blijven houden.’ 

Van dit interview is ook een podcast beschikbaar:


Zó groen is de geboortezorg volgens studenten

Tekst: Manon Louwers | VRHL Content en Creatie, 2024-1

De duurzaamheidsmaatregelen die we nu nemen zijn gericht op de volgende generatie en daar voorbij. Maar hoe denkt de verloskundige van de toekomst over duurzaamheid? Twee studenten verloskunde uit het eerste jaar delen het in een interview. Ze komen dan ‘net kijken’ in het vak, maar kunnen vanuit hun onbevangenheid en met hun frisse blik wél vertellen wat zij in hun privéleven doen en wat hun eerste indruk is van de praktijk en de opleiding.

Eigen afwegingen

Carlijn van Hout-van de Schoot (35) zit in het eerste jaar van de verloskundige opleiding in Maastricht. Ze heeft kinderen van zeven en vier jaar. Zij zijn de grootste motivatie voor Carlijn en haar man om te investeren in het beperken van hun footprint. ‘Ik wil dat mijn kinderen en misschien wel kleinkinderen net zoveel plezier van onze aardbol beleven als wij. Maar als we kijken naar de problemen rond het klimaat, dan is dat niet vanzelfsprekend.’ Daarom hebben Carlijn en haar man geïnvesteerd in zonnepanelen, een warmtepomp en een elektrische auto. ‘Dat zijn kostbare maatregelen die niet voor iedereen zijn weggelegd. Maar ik ben ervan overtuigd dat iedereen iets kan doen op zijn eigen manier. Afval scheiden bijvoorbeeld. Voor de jongste gebruikten we wasbare luiers en ikzelf gebruik sinds kort menstruatiecups, wat voor minder afval zorgt. Ik heb een jaar lang geen nieuwe kleding gekocht en we doen onze boodschappen zoveel mogelijk verpakkingsvrij.

We houden onze ogen en oren open om mogelijkheden te signaleren en maken een afweging van wat op dit moment bij ons past. Zo kopen we zelf geen vlees meer, maar eten we het wel als we bij iemand anders eten. Zo dragen we ons steentje bij op een manier die voor ons haalbaar is.’

Minder handschoenen

‘De eerste dag dat ik naar de opleiding kwam, kregen we op de universiteit een herbruikbare koffiebeker. Dat vond ik een mooie binnenkomer. Wegwerpbekers waren ook voor ze verboden werden op de hele universiteit niet te vinden. Als je kijkt op de website van de Universiteit Maastricht, is er een pagina over duurzaamheid te vinden. Ze beschrijven het als een van hun kernwaarden.’ Toch is er volgens Carlijn ruimte voor verbetering. ‘De universiteit heeft aandacht voor duurzaamheid, maar er zijn ook dingen waarvan ik me afvraag of het niet anders kan. Tijdens de vaardigheidslessen bijvoorbeeld, gebruiken we voor elke handeling handschoenen. Dat zijn zo’n twaalf paar handschoenen voor een oefening waar die handschoenen niet écht voor nodig zijn. Ik vraag me af hoe bewust docenten zelf bezig zijn met duurzaamheid. Door een nieuw vak op te zetten (‘Groene Geboortezorg’ bijvoorbeeld) maak je docenten én studenten bewust. Andere ideeën die ik heb is het aanbieden van meer online lessen zodat minder wordt gereisd en het plaatsen van elektrische laadpalen. Die zijn er nu niet op de parkeerplaats voor studenten. Tot slot staan overal op de uni prullenbakken om afval te scheiden, maar worden alle broodjes verpakt in zo’n verpakking met papier en plastic. Er is toch niemand die dat uit elkaar gaat halen?’

Chai: ‘Duurzaamheid kan best als vak worden geïntroduceerd’

Eén baby, drie vuilniszakken

Carlijn vertelt over een aflevering van de podcast Verloskundig Baken (red: aflevering 54 met Kelly de Jong en Luca Metselaar), waarin aandacht is voor duurzaamheid. ‘Ik kom zelf natuurlijk pas net kijken als het om de geboortezorg gaat, dus ik laat me graag informeren door dit soort media.’ In de bewuste aflevering wordt gesproken over Green Teams die veel ziekenhuizen hebben geïntroduceerd om ‘groener’ te werken. ‘In het ziekenhuis is de uitstoot groter dan bij thuisbevallingen. Er wordt ontzettend veel materiaal weggegooid.’ ‘In de video ‘My First Little Footprint’ op YouTube is te zien dat bij een ongecompliceerde ziekenhuisbevalling ongeveer drie volle vuilniszakken worden weggegooid. Er kan kritischer worden gekeken naar verbruiksartikelen.’ 

De straat op

Ook Chai Cosac (25) zit in het eerste jaar van de opleiding, maar dan in Amsterdam. Diens moeder voedde Chai op met het idee dat je goed moet omgaan met dieren en de wereld. Vlees werd thuis niet gegeten. ‘Op de basisschool leerden we over recyclen en duurzame voeding, maar voor mij was dat al vanzelfsprekend. Op de middelbare school werd ik activistischer. Ik sloot me aan bij protesten, ging mee de straat op met Anonymous for the Voiceless om mensen aan te spreken over dierenwelzijn en ik herinner me zelfs een keer dat toen we op schoolreisje vlees moesten eten, ik resoluut in hongerstaking ging.’ Destijds was vooral dierenwelzijn Chai’s motivatie, maar nu die twee kinderen heeft, is het achterlaten van een gezonde aardbol op de lange termijn de belangrijkste reden om duurzaam te leven. Chai: ‘De manier waarop we nu leven is gewoon niet, hoe zeg ik dat? Niet aardig! We mógen hier zijn en dan gaan we er zo mee om. Dat moet anders.’ Net als Carlijn bekijkt Chai wat haalbaar is. ‘Ik noem mezelf ‘weloverwogen veganistisch’, omdat ik heb gemerkt dat helemaal veganistisch eten voor mij lastig vol te houden is. Verder sta ik stil bij wat ik koop, koop ik zoveel mogelijk in de winkel in plaats van online en probeer ik kapotte spullen zelf te repareren.’

Nieuw materiaal ontwikkelen

‘De zorg is een van de plekken waar misschien wel het meeste niet herbruikbare materiaal wordt gebruikt, omwille van hygiëneprotocollen. Kunnen we naar de cijfers kijken om te beoordelen of we daar iets in kunnen veranderen? Misschien kunnen we de protocollen niet aanpassen, maar we kunnen misschien wél kijken naar hoe het materiaal wordt geproduceerd. Kan de productie lokaal plaatsvinden? Of kan er een nieuwe grondstof worden ontwikkeld die minder belastend is voor het milieu?’

Carlijn: ‘Ik vraag me af hoe bewust docenten zelf bezig zijn met duurzaamheid’

Preventie is groen

Op de opleiding ziet Chai ruimte voor verbetering. ‘Op de opleiding en in de zorg is veel aandacht voor het kostenaspect; alles is te duur en vanuit die gedachte moeten we zuinig omgaan met spullen en aandacht hebben voor preventie. Van het duurzaamheidsprincipe merk ik nog weinig. Overigens ben ik het wel eens met die preventieve aanpak, maar dan vanuit de gedachte dat dat bijdraagt aan een groenere geboortezorg. De meeste uitstoot ontstaat in het ziekenhuis. Als we meer aandacht besteden aan voorlichting en aan het voorkomen van pathologie, kunnen meer mensen thuis bevallen en besparen we mensen, verbruiksmiddelen, geneesmiddelen enzovoorts. Ik zou het mooi vinden als de opleiding het duurzame gedachtegoed meer verweeft in de lessen. Een apart vak mag ook geïntroduceerd worden en ik denk dat dat dan het beste een keuzevak kan zijn. Als verloskundige in opleiding komt er best veel op je af. De studielast is hoog. Niet iedereen zal geïnteresseerd zijn in nóg een vak, maar het zou mooi zijn als studenten die wél geïnteresseerd zijn in groene geboortezorg, de mogelijkheid hebben om zich daarin te verdiepen. Andere maatregelen die genomen kunnen worden is het introduceren van meer online colleges – zeker als interactie niet per se nodig is, geen verbruiksmaterialen gebruiken tijdens vaardigheidsexamens – dat leren we wel tijdens de stages – en meer digitaliseren, zodat minder papier nodig is.’

Anderen inspireren

Hoewel Carlijn en Chai nog aan het begin van hun loopbaan staan, hebben ze allebei wel al een idee hoe ze hun duurzame visie in de praktijk willen brengen. Carlijn: ‘Als ik straks een werkgever zoek, zal ik die niet selecteren op de manier waarop zij met duurzaamheid omgaan. Ik vind het prima om te werken bij een praktijk die daar nog geen aandacht voor heeft. Sterker nog; het zou wel bij me passen om mee te denken over hoe we de werkwijze kunnen vergroenen en om collega’s bewust te maken, als ze daarvoor openstaan.’ Chai ziet dat voor zichzelf anders en zoekt juist wél een praktijk die al iets met duurzaamheid doet. ‘Bijvoorbeeld een praktijk die is aangesloten bij de Groene Zorg Alliantie. Die ondersteunt de zorgsector in de transitie naar duurzaamheid. En uiteindelijk hoop ik mijn eigen, groene praktijk te beginnen.’  


Duurzame inzetbaarheid van verloskundigen

Tekst: Marco Beentjes | VRHL Content en Creatie, 2024-1

Eind 2023 promoveerde docent en onderzoeker Liesbeth Kool op het onderwerp ‘Het welzijn van (startende) verloskundigen in de praktijk’ bij de Rijksuniversiteit Groningen. Aansluitend organiseerde de Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen op vrijdag 12 januari 2024 een symposium over de uitkomsten en de bredere betekenis op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Wij spraken Liesbeth kort na dit evenement. ‘Maar liefst 49 procent van de verloskundigen toont een zéér grote bevlogenheid’, vertelt zij. ‘70 procent geeft aan in de verloskunde actief te willen blijven. 

De uitstroomcijfers van verloskundigen in de praktijk zijn reden voor bezorgdheid. Reden voor Liesbeth Kool om de werksituatie te onderzoeken, te beginnen met de starters. Zij bracht hun positie in het werkveld voor het voetlicht. Mede ingegeven door voorbeelden van een geheel andere transitie van afgestudeerd verloskundigen naar de praktijk in landen als Canada en het Verenigd Koninkrijk. In verhouding tot de werkwijze in deze ­landen blijkt in Nederland een zeer hoge mate van zelfstandigheid van startende ­verloskundigen te worden verwacht.

‘Koester de bevlogenheid van de startende verloskundige’

Gebrek aan verbinding

‘In de afgelopen twintig jaar heeft bij ons een verschuiving plaats gevonden’, vertelt ­Liesbeth. ‘Rond de eeuwwisseling was het in Nederland gebruikelijk dat starters ­binnen een praktijk gingen werken. Nu is dit anders en krijgt circa 75 procent van deze groep een positie als waarnemer. In de eerste lijn werken zij veelal met een afgesproken aantal uren als zzp’er voor meerdere ­praktijken, waarmee de verbindingen met het werkveld veel losser zijn geworden. De eerste vraag luidt: zijn zij in staat om de verwachtingen in deze werkconstructie waar te maken? En voelt de starter zichzelf voldoende voorbereid en in staat om kwalitatief goede zorg te verlenen aan zwangere ­vrouwen in de eerste lijn? Het antwoord op deze tweede vraag is gelukkig ‘ja’.’

Administratieve lasten

Het eerste probleem dat echter oprijst is de administratieve last, een onderwerp dat breder in de zorg steeds opnieuw tot ­discussie leidt. De verloskundigen worden hier tijdens de opleiding onvoldoende op voorbereid, blijkt uit het onderzoek. Routines ontbreken, terwijl zij in verschillende ­praktijken worden geacht volop mee te ­kunnen draaien. Liesbeth: ‘Waarnemers ­worden ingehuurd om zorg te verlenen. Maar bij het ontbreken van een vast contract staat de praktijkvoering veelal op een lager pitje, terwijl de organisatie en de administratie van cliënten wel altijd aandacht vragen. De starters zijn daarbij grotendeels op ­zichzelf aangewezen, terwijl dat vaak meer is dan zij aankunnen.’ Daarbij komt dat de meesten constant druk voelen om nieuw werk aan te nemen, bang dat zij anders niet meer worden gevraagd. Het resultaat: degenen die dat doen rollen van het ene werk in het andere, terwijl de minder proactieve collega’s kampen met te weinig werk. Een deel stopt om één van beide redenen na enige tijd met de beroeps­uitoefening, al tonen de ons bekende cijfers niet specifiek genoeg hoe groot deze groep is en hoelang het duurt voordat zij er de brui aan geven. Hoe dan ook is het treurig dat ieder van hen er op zijn eigen manier achter moet komen hoe het werkt.’

‘Dit zal niet het arbeidstekort oplossen’

Overleven en ontwikkelen

Het deel dat de eerste hordes weet te overbruggen doet dat op karakter en vanuit de passie voor het vak. ‘Zij overleven, waar zij in feite de volgende stap in hun leerproces zouden moeten zetten door te leren van vaste collega’s’, vindt de docent/onderzoeker. ‘Dit belemmert hun ontwikkeling, waardoor het veel langer duurt voordat zij competente verloskundigen zijn. Dat maakt op zijn beurt de verbinding met de ervaren beroepsgenoten zwak. Zij horen er niet echt bij, zijn grotendeels op zichzelf aangewezen en creëren een houding om eerst zichzelf te redden. Ze moeten wel. Dat leidt tot verharding.’

Liesbeth pleit daarom voor het stoppen met startende verloskundigen als waarnemers in te zetten en hen in plaats daarvan in te wijden bij een Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV) met een jaarcontract. En een fatsoenlijk inwerkprogramma dat resulteert in volledig inzetbare beroepskrachten, waarbij ook de competenties ‘organiseren’ en ‘samenwerken’ kunnen worden afgevinkt. Om dat te bewerkstelligen is het noodzakelijk om te breken met een ontstane traditie. ‘We zitten absoluut met een cultuurprobleem’, vindt Liesbeth. ‘Dat een ervaren verloskundige zich in haar beginjaren op eenzelfde manier heeft moeten redden betekent niet dat anderen dat ook moeten doen. Grote problemen ­vragen om ingrijpende maatregelen en de huidige werkwijze is niet de manier om het arbeidstekort op te lossen. Dus pak allemaal je verantwoordelijkheid voor je nieuwe ­collega’s en zorg voor verbetering.’

Tweede lijn

Ook voor de zeven tot vijftien procent van de startende verloskundigen die in de tweede lijn werkt valt nog veel winst te behalen, volgens Liesbeth. ‘In al mijn naïviteit ging ik uit van de welwillendheid van ziekenhuizen dat de verloskundigen die hier werken wel een halfjaar- of een ­jaarcontract zouden krijgen. Dat blijkt lang niet altijd het geval: een aantal van hen wordt wel volledig ingezet, maar werkt in loondienst op basis van een nulurencontract. Ik moet bekennen dat ik hier treurig van wordt. Dat maakt je positie als verloskundige wankel, waarmee het investeren door het ziekenhuis in kennis en kunde van deze ­collega’s naar de achtergrond verschuift.’

Cultuuromslag

Om een nieuwe kentering in de branche plaats te laten vinden is ook sturend beleid nodig. Beleid dat een nieuwe standaard bepaalt van de gewenste kwaliteit van ­handelen van de startende verloskundige. Volgens Liesbeth kunnen we daarbij leren van de situatie in andere landen. ‘Een startende verloskundige wordt in Canada voor het ­eerste jaar slechts gedeeltelijk geregistreerd. Bepaalde verrichtingen dienen plaats te ­vinden onder begeleiding van een mentor. Na een jaar vindt pas volledige registratie plaats vergelijkbaar met de wet BIG.’

Levendig symposium

De organisatie kijkt met genoegen terug op het symposium, met veel betrokkenheid van mensen en interessante discussies. In focusgroepen werden de uitkomsten van het onderzoek van Liesbeth bijvoorbeeld ­gecombineerd met uitkomsten van onderzoek van Esther Feijen-de Jong, universitair docent verloskunde en verloskundige bij UMCG/Amsterdam UMC, over kernwaarden van verloskundigen in hun beroep. Discussie over prioriteiten bracht inzichten voor het voetlicht welke samenhangen met te maken keuzes. Aanwezigen ervaarden aan den lijve hoe praten over verschillen kan leiden tot begrip en toenadering, in plaats van verdere polarisatie. ‘En dat is precies wat we hier probeerden te bewerkstelligen’, concludeert Liesbeth tevreden. ‘Zolang mensen maar bereid zijn om te luisteren naar waarom iets voor een ander belangrijk is.’

‘Pak je verantwoordelijkheid en zorg voor verbetering’

Interessant vervolg

Concluderend valt er dus nog het één en ander te winnen waar het gaat over duurzame inzetbaarheid van de verloskundige. Als vervolg staat bij Liesbeth en haar collega’s daarom nader onderzoek op het programma over de uitstroom van verloskundigen over de gehele linie, van starters én ervaren krachten. Via interventies wordt dit ­onderzoek per regio verder uitgewerkt. Zoals altijd zijn daarbij voorlopers nodig, mensen die het nut inzien van werken aan de continuïteit van inzetbaarheid binnen onze beroepsgroep. Ben je enthousiast om hieraan mee te werken dan kun je hiervoor contact opnemen met Liesbeth Kool via liesbeth.kool@inholland.nl.