Bekend maakt bemind
Tekst: Sara de Waal | VRHL Content en Creatie, 2024-3
Beeld: Gerhard Taatgen en Pjotr Wiese
Op 14 juni 2024 was de inauguratie van Ank de Jonge tot hoogleraar Verloskundige Wetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Zowel haar oratie als het daaraan voorafgaande symposium stonden in het teken van relaties in de geboortezorg. Wat is er nodig om goede relaties te bevorderen? Ank vertelt over het onderzoek hiernaar.
Het is fijn dat we als afdeling Verloskundige Wetenschap nu twee reguliere leerstoelen hebben’, vertelt Ank. Ze was al regulier hoogleraar aan de VU en het Amsterdam UMC, en werkte sinds 2021 daarnaast als honorair hoogleraar Verloskundige Wetenschap aan de RUG en het UMCG. Daarnaast is de afdeling Verloskundige Wetenschap ook verbonden met de AVAG. ‘Mijn werkzaamheden blijven grotendeels hetzelfde, maar mijn functie is nu echt ingebed in het hooglerarenplan van de RUG. Dus ik ga ervan uit dat als ik vertrek iemand anders mijn plaats inneemt. Die bestendiging is een stap in het versterken van Verloskundige Wetenschap. We vonden het als afdeling dan ook een mooie gelegenheid om er een symposium aan te koppelen over het thema van mijn oratie: relaties in de geboortezorg. Het was een geslaagde dag met veel bezoekers, zowel verloskundigen als wetenschappers en cliëntvertegenwoordigers. Er waren afwisselende lezingen, van onze eigen onderzoekers Lilian Peters en Esther Feijen-de Jong, maar ook van gynaecoloog Marco Versluis en van Beth Murray Davis, een verloskundig wetenschapper uit Canada. Beth doet onderzoek naar continuïteit van zorg door verloskundigen, daar hebben relaties veel mee te maken. We weten namelijk dat continuïteit veel positieve effecten heeft, en dat dat vooral het gevolg is van de relatie die verloskundigen met vrouwen opbouwen.’
'Relaties zijn nu eenmaal complex'
Goede relaties zijn van levensbelang
In haar oratie vertelt Ank over het concept ‘Ubuntu’, dat ervan uitgaat dat goede relaties met anderen en de wereld om ons heen de kern vormen van onze identiteit. Goede relaties zijn letterlijk van levensbelang. Zo is er observationeel onderzoek waaruit blijkt dat vrouwen in kwetsbare situaties, die continue zorg van verloskundigen ontvangen, minder vaak te vroeg bevallen of een te kleine baby krijgen. ‘Er moet nog meer onderzoek naar worden gedaan,’ zegt Ank, ‘maar er zijn allerlei aanwijzingen dat de relatie met de verloskundige een positief effect heeft. Als je meer tijd met iemand doorbrengt leer je iemand beter kennen, niet alleen qua medische aspecten maar ook de psychosociale kant. Hierdoor krijgen vrouwen het gevoel dat ze je kunnen vertrouwen en benaderen, waardoor hun stressniveau lager wordt. Ze zullen sneller contact opnemen met vragen of problemen en meer openstaan voor counseling over levensstijl.’

Het gesprek aangaan op een andere manier
Maar een goede relatie opbouwen is nog niet zo makkelijk. ‘Zelfs als je denkt dat je het goed doet, zit je er soms toch naast’, vertelt Ank. ‘Tijdens mijn oratie heb ik een film laten zien, waarin je een verloskundige ziet die heel erg haar best doet om een vrouw in een kwetsbare situatie te helpen bij haar problemen. Je ziet de vrouw knikken en zeggen dat ze het begrepen heeft. Maar als de verloskundige weg is, hoor je hoe de vrouw het echt ervaren heeft: ze voelt zich niet serieus genomen, want dit is de zoveelste zorgverlener die haar problemen denkt op te lossen. De les is dat alleen je best doen niet altijd genoeg is om je te verplaatsen in mensen die anders zijn dan jijzelf. De kunst is om niet te denken dat je problemen van anderen kunt oplossen, maar om naast vrouwen te gaan staan en ze te ondersteunen bij het inrichten van hun leven op de manier zoals zij dat willen. Dat klinkt misschien vanzelfsprekend, maar het is complex om te realiseren. Daarom doen wij veel onderzoek naar hoe je nou precies tot een goede relatie komt en proberen we nieuwe methoden te implementeren. Een voorbeeld van een nieuwe methode die is ontwikkeld en uitgetest, is ‘het verbindende gesprek’: een training die wordt aangeboden aan zorgverleners in de hele provincie Groningen. Zij leren met deze training op een andere manier het gesprek aan te gaan. Bijvoorbeeld door minder te oordelen en door begrip te hebben voor keuzes die mensen maken. Je kunt iemand wel uitleggen wat de risico’s van bijvoorbeeld roken zijn, maar dat heeft geen zin als je je niet verplaatst in iemands leven. Het begint met begrijpen waarom iemand iets doet.’
'De kunst is om naast vrouwen te gaan staan en ze te ondersteunen bij het inrichten van hun leven op de manier zoals zij dat willen'
Verbinding tussen geboortezorg en sociaal domein
Wat ook in Anks oratie aan bod komt is het belang van het versterken van de samenwerking tussen instanties om relaties te verbeteren. Er zijn verschillende projecten waarin verloskundige wetenschappers de samenwerking tussen de geboortezorg en andere organisaties onderzoeken. ‘Veel problemen die vrouwen in kwetsbare situaties hebben zijn niet op te lossen binnen de geboortezorg alleen’, legt Ank uit. ‘Daarom moet er samenwerking zijn tussen de zorg in de wijk en het ziekenhuis, tussen geboortezorg en het sociaal domein, en tussen de geboortezorg en het informele netwerk van vrouwen. In het project ‘Samen voor Gezondheid’, geleid door de Verloskunde Academie Maastricht, onderzoeken we bijvoorbeeld hoe we de samenwerking tussen de geboortezorg en het sociaal domein blijvend kunnen verbeteren. Dat is ook de insteek van ‘Kansrijke Start’, waarin we met een breed netwerk samenwerken om de omstandigheden van de eerste 1.000 dagen van een kind te verbeteren.’
Een waaier van onderzoeksmethoden
De afdeling Verloskundige Wetenschap werkt samen met cliënten, verloskundigenpraktijken en docenten van de AVAG in het Childbirth Network. Ook is er een samenwerking met andere verloskundige onderzoekers, bijvoorbeeld binnen het Midwifery Research Network Netherlands (MRNN) en met onderzoeksinstituten in binnen- en buitenland. ‘Het is van belang om verschillende onderzoeksmethoden te gebruiken’, vertelt Ank. ‘Steeds vaker voeren we participatieve actie-onderzoeken uit, waarbij het onderzoeken en invoeren van nieuwe zorg tegelijk gebeurt. Er is dan een cyclus waarbij we samen met zorgverleners en cliënten steeds evalueren of iets werkt. Al doende leren we dus. Op die manier kunnen we ook meer de diepte in en samen met het veld kijken: waarom werkt het in de ene regio wel en in de andere regio niet? Relaties zijn nu eenmaal complex. In de ene situatie kan iets beter werken dan in een andere situatie. In de wetenschap bestaat de overtuiging dat het gerandomiseerde onderzoek de belangrijkste onderzoeksmethode is. Wij voeren zelf ook gerandomiseerd onderzoek uit, maar veel van de dingen die we hebben besproken zijn zo complex dat je er niet komt met alleen deze vorm van onderzoek. Daarom wil ik meegeven: staar je er niet blind op, want zeker bij complexe vraagstukken loop je het risico ze te veel te versimpelen. Beter is het om gebruik te maken van een waaier van onderzoeksmethoden en per onderzoeksvraag te kijken welke methode het beste past.’
'We weten dat continuïteit veel positieve effecten heeft'
Wat zou jij onderzoeken?
Door het versterken van de relatie tussen wetenschap en praktijk wordt Verloskundige Wetenschap volgens Ank steeds doelgerichter. ‘We blijven dit soort relaties versterken, want we zien gewoon dat we zo het meeste bereiken. Ik wil dan ook graag eindigen met een oproep aan de verloskundigen die dit lezen: benader ons vooral als je iets wilt onderzoeken. Wij horen graag wat jullie belangrijk vinden, zodat ons onderzoek ertoe doet in de praktijk!’
Je kunt contact opnemen met Ank via ank.dejonge@amsterdamumc.nl.
Een solide basis: het belang van een waardevolle stage en goede begeleiding
11 september 2024De nieuwe lichting
Tekst: Evelien Docherty | VRHL Content en Creatie, 2024-3
Herinner je het jezelf nog? De eerste baring waar je bij was? Misschien is het nog niet zo lang geleden, wellicht tel je af naar je pensioen óf heb je de praktiserende deur dichtgetrokken. Hoe dan ook: als verloskundige ben je allemaal ooit in opleiding begonnen. Er ligt een maatschappelijke taak bij eenieder om studenten goed op te leiden. Hoe vullen we deze taak samen het beste in?
Het allerbelangrijkste dat ik heb geleerd van al mijn stages, is dat ik voor het juiste vak heb gekozen!’, deelt een enthousiaste Eveline Hemrica, vierdejaarsstudent aan de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen. Een prachtige bevestiging voor de student verloskunde die in september dit jaar hoopt af te studeren. Zij blikt terug op leerzame stageperiodes: naar eigen zeggen heeft zij zich door inhoudelijk uiteenlopende stages zowel op persoonlijk als professioneel vlak goed kunnen ontwikkelen. In de eerstelijnspraktijk kreeg zij de fysiologie goed ‘onder de knie’ en tijdens haar klinische stages leerde ze veel over de pathologie – en hoe ze de fysiologie toe kon passen in een klinische setting. Bovendien kreeg zij te maken met diverse populaties. Zwangeren met een lagere sociaaleconomische status, hoogopgeleide zwangeren en vrouwen van zeer verschillende nationaliteiten: het heeft allemaal bijgedragen aan een brede ontwikkeling. Zo staat Eveline met veel overtuiging aan de start van haar loopbaan. Wat zijn voor haar de belangrijkste bouwstenen waar zij in haar verdere carrière op kan leunen?
Samenwerking
‘Ik heb geleerd hoe belangrijk het is om de zwangere, barende en kraamvrouw centraal te stellen in de zorg die je verleent. Goede communicatie met je cliënt is cruciaal. Daarbij is het altijd van belang om goed naar het individu te kijken. Iedereen is anders en vraagt om een eigen en dus unieke benadering’, zegt Eveline. Verder is zij zich ervan bewust geworden hoe essentieel een goede samenwerking tussen verschillende zorgverleners is. Eveline: ‘Door elkaars expertise en kennis te benutten, kunnen wij samen de kwaliteit van zorg blijven verbeteren en betere resultaten behalen voor onze cliënten en onszelf.’ Ook Jacolien Rijsdijk (stagebegeleider en verloskundige bij Verloskundigenpraktijk Een Goed Begin) ziet in die samenwerking een sleutelrol. Daarom stelt zij dat het heel waardevol zou zijn als er in de opleiding meer aandacht was voor praktijkorganisatie, regionale structuren en welke rol loondiensters, maten en waarneemsters hebben in dat geheel. Een overtuiging die, volgens haar, velen met haar delen. Jacolien: ‘Ook het samenwerken met assistenten, praktijkmanagers,de kraamzorg, et cetera: hoe verhoud je je tot die collega’s?’
Verwachtingen
Eveline neemt waardevolle inzichten mee aan de start van haar verloskundige loopbaan. Hoe heeft de ondersteuning in haar stages hieraan bijgedragen? ‘Ik heb altijd de ruimte gevoeld om te mogen leren, maar ook om fouten te mogen maken.’ Ook tijdens haar klinische stages, in zowel het Wilhelmina Kinderziekenhuis als het OLVG – toch grotere organisaties – was er altijd een aanspreekpunt voor al haar vragen, zowel vakinhoudelijk als persoonlijk. Eveline kreeg de kans om te leren en te groeien, volgens haar mede door een veilig, open en stimulerend werkklimaat met oog voor haar als student verloskunde. Wat zij van een stagebegeleider verwacht? ‘Dat zij of hij veel vakinhoudelijke kennis, empathisch vermogen en een goed luisterend oor heeft om op de juiste manier te kunnen (be)handelen.’ Maar een stage is tweerichtingsverkeer. Hoe ziet zij de rol van de student daarin? Motivatie en een zekere mate van assertiviteit van de student verloskunde vindt zij essentieel. ‘Stagelopen kan uitdagend zijn, daarom is een goede voorbereiding belangrijk. Weet wat er van je verwacht wordt, wat je leerdoelen zijn en wat je sterke en zwakke punten zijn. Door dit aan het begin van je stage goed te bespreken met je stagebegeleider, zorg je ervoor dat je op één lijn zit.’ Dan ga je er met dezelfde verwachtingen in, wat volgens Eveline helpend is. ‘En bespreek wat te doen als iets niet helemaal volgens plan verloopt. Zo voorkom je miscommunicatie en teleurstellingen.’ Ook tussentijdse (en wederzijdse) feedbackmomenten vindt Eveline van groot belang. Net als een zwangere of barende, wil een student zich gesteund en gehoord voelen: ‘Dan kunnen zowel de stagebegeleider als de student samen veel bereiken en terugkijken op een positieve en leerzame ervaring voor beiden.’
'Net als een zwangere of barende, wil een student zich gesteund en gehoord voelen'


Voldoende tijd
Jacolien onderschrijft dat kennisdeling, ruimte om fouten te maken en het bieden van uiteenlopende ervaringen, van belang zijn voor een goede stagebegeleiding. Om leermogelijkheden te stimuleren is het daarbij belangrijk voldoende tijd in te ruimen voor het begeleiden van studenten. Want stagebegeleiding is een aangelegenheid die tijd kost. ‘Wij ruimen extra uitloopplekjes in op ons spreekuur en nemen meer tijd voor de kraamvisites. We proberen de kraamvisites zo te verdelen dat de student haar leerdoelen kan behalen.’ Een goede ontwikkeling vindt Jacolien dat er steeds vaker coaching is voor studenten bij uiteenlopende ervaringen tijdens het leerproces. Zaken die er ongetwijfeld aan bijdragen dat een student zich gesteund en gehoord voelt, zoals Eveline aanstipt.
Uitdagingen
Zijn er zaken waar Jacolien als stagebegeleider tegenaan loopt? Het geven van feedback op een constructieve manier, vindt zij weleens uitdagend. Jacolien: ‘Negatieve feedback probeer ik zo klein mogelijk te houden, gelijk te benoemen en niet op te sparen. Ik probeer dat altijd vrij luchtig te houden. Ik weet niet goed of dat lukt, daar ben ik weleens bezorgd om.’ Ze noemt nog een verbeterpunt voor zichzelf: ‘Ik heb nu weinig kennis van de toetsingsmethode van de opleiding, soms voelt dat wat ‘onhandig’. Ik heb me er tot nu toe ook niet in verdiept omdat het voor m’n gevoel ook vrij snel verandert.’ Voor dit soort uitdagingen is er gelukkig ondersteuning vanuit stagebureaus die aan de opleidingen gekoppeld zijn. Claartje Hart, stagecoördinator en verloskundige (np)
aan de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (Hogeschool Inholland): ‘Voor stagebegeleiders zijn we laagdrempelig bereikbaar. Wij bellen en bezoeken de praktijken tijdens de stages en vragen dan of we ze nog ergens bij kunnen ondersteunen in de begeleiding.’ Door deze gesprekken kom je gezamenlijk tot inzichten. Soms helpt het om het niveau te schetsen van studenten: wat mag je als begeleider in een bepaalde studiefase verwachten? Claartje: ‘Als een vierdejaarsstudent het nageboortetijdperk niet actief leidt, terwijl de barende een BD-indicatie heeft door een fluxus in de anamnese, voldoet dit niet aan het gewenste niveau.’ Naast deze directe bereikbaarheid wordt er vanuit de verloskundige opleidingen ook ondersteuning geboden door middel van scholing.
Gezamenlijk aanbod
Landelijk wordt door alle opleidingen gratis een geaccrediteerde opleiding ‘Werkplekleren’ aangeboden aan stagebegeleiders. Behalve de eerste module (die gaat over het curriculum, stagedoelen en beoordelingsformulieren) is deze opleiding op alle locaties hetzelfde omdat hij gezamenlijk is ontwikkeld. In vier modules wordt verder ingegaan op casuïstiek en coachen. Ingrid van Eijk-van der Stok (stagecoördinator en kerndocent verloskunde aan de Hogeschool Rotterdam): ‘De modules kunnen bij de verschillende verloskundige opleidingen gevolgd worden. Dus je kunt module 1 volgen in Rotterdam, en bijvoorbeeld module 2 in Amsterdam. Binnen de training staat het begeleiden van de student centraal, waarbij de stagebegeleider allerlei handvatten aangeboden krijgt.’ Een half jaar na afronding van de laatste module volgt een nabespreking. Claartje: ‘We voeren een gesprek over het opleiden en hoe ze hetgeen ze geleerd hebben in praktijk brengen.’ Aanvullend op de continue mogelijkheid tot overleg, de praktijkbezoeken en trainingen, organiseren de opleidingen samen een landelijke opleidersdag. Claartje: ‘Afgelopen mei ging dat over didactisch coachen.’
'De numerus fixus is omhoog gegaan: er zijn steeds meer stageplekken nodig'


Langstudeerders
Met een gemotiveerde student en goede begeleiding vanuit de stagebureaus kom je al een heel eind. Toch zien stagebegeleiders en stagecoördinatoren wel wat hobbels op de weg. Claartje hoort bijvoorbeeld wel eens van begeleiders dat ze ‘de attitude’ van sommige studenten ingewikkeld vinden: ‘Vaak wordt genoemd dat ze ‘te goed’ zijn in hun grenzen aangeven.’ Claartje benoemt dat studenten bijvoorbeeld in de avonden of in het weekend niet ingeroosterd willen worden vanwege andere bezigheden, zoals sporten. Wettelijk gezien dient een student zestig baringen bij te wonen. Logischerwijs doe je er langer over om af te studeren, als jij jezelf minder beschikbaar stelt voor diensten. Ingrid: ‘De lijst met studenten die langer doorstuderen wordt bij ons elk jaar langer.’ Ook Jacolien ziet het aantal langstudeerders toenemen. Dit beeld past in de tendens van meer studenten die niet meer nominaal studeren, waardoor zij er langer over doen. Ze proberen een gezonde balans te houden tussen leren en leven. Studenten moeten vaak meer werken om rond te komen: boodschappen zijn duurder en huurprijzen zijn omhoog gegaan. Naast het aantal langstudeerders benoemen zowel Claartje als Jacolien capaciteitsdruk. Claartje: ‘De numerus fixus is omhoog gegaan dus we zullen steeds meer stageplekken nodig hebben. De eerste lijn is zich over het algemeen bewust van de noodzaak tot opleiden, zeker na de campagne ‘1 vio extra’ van vorig jaar. De krapte zit in de tweede lijn, daar is moeilijk beweging in te krijgen.’ Jacolien vult aan: ‘Wij beginnen in onze regio de capaciteitsdruk wel te voelen. Daarbij zien wij nu in regio Rotterdam een vrij snelle verschuiving in de inrichting van de praktijken. Meer praktijken met minder maten dan voorheen en een grote(re) schil van waarneemsters om zich heen. De vrijheid van de waarneemster kan het gevangenschap van de maten betekenen.’ Er is daardoor ook minder tijd om studenten te begeleiden tijdens een stage, met nog minder stageplekken als gevolg.
De eed eren
In de Algemene Ledenvergadering van 28 juni haalde het KNOV-bestuur de verloskundige eed aan: hoe werkt deze voor eenieder door in de dagelijkse praktijk? Jacolien: ‘Het was voor mij tijdens de vergadering een eye opener dat de eed zich niet beperkt tot cliënten, maar verder strekt naar collega’s binnen en buiten je praktijk en dus ook studenten.’ Iets wat Jacolien meeneemt in haar huidige handelen als stagebegeleider. Uit die eed: […] ‘Ik zal de verloskundige kennis van mijzelf en anderen bevorderen’. Een mooie drijfveer voor stagebegeleiders, en voor de KNOV als beroepsvereniging. Eveline pakt ook alvast haar verantwoordelijkheid: ‘Ik hoop in mijn toekomstige loopbaan zelf studenten te mogen begeleiden. Dit houdt je namelijk gedurende je hele loopbaan scherp en je kennis actueel!’
Zijn als Els
11 september 2024Columns en rubrieken,De nieuwe lichting
Tekst: Marjolein Lansbergen, 2024-3

Pas geleden maakte ik voor het eerst persoonlijk kennis met ChatGPT voor het vertalen van een folder. Dit was – zoals de jonkies op mijn werk me beloofden tijdens de koffie – inderdaad vele malen sneller dan mijn oude, een beetje van mezelf, een beetje Google Translate, tactiek. Stiekem probeerde ik AI nog altijd te negeren, maar ik begin toch de voordelen te zien. Want: minder typen betekent meer tijd over.
Op de verloskamer begeleid ik een prime. Vanmorgen zijn haar vliezen gebroken en nu is ze goed in partu, met snelle vordering en een stralend CTG. Ze heeft al acht centimeter ontsluiting; het is zwaar, maar over pijnstilling heeft ze het niet. Gelukkig laat de drukte het toe dat ik bij haar kan blijven. Een warme kruik tegen haar onderrug, af en toe een peptalk, dat is het eigenlijk wel. Na een tijdje komt ze opeens even uit haar bubbel: ‘Sorry hoor, ik hou jou wel echt van je werk!’ Ik schiet bijna in de lach van verbazing en raad haar aan vooral in haar bubbel te blijven. Zeker, er ligt altijd wel administratie, een protocol om bij te werken of een mail die op reactie wacht. Maar dít blijft toch het mooiste van het vak.
Terwijl ik naast een barende zit moet ik vaak denken aan Els. Els is een van mijn moeders grote helden: de verloskundige die haar ondersteunde toen ik, thuis in Almelo, op de wereld werd gezet. Wat maakte haar nou zo’n held? Els deed ‘niks’. ‘Ze zat gewoon in de hoek, met een tijdschrift’, vertelde mijn moeder. ‘En zolang zij zat te lezen, wist ik dat het goed ging.’ Het was ‘watchful attendance’, zonder dat iemand toen nog die term kende.
Mijn nieuwe vriend ChatGPT kent al precies de kracht van watchful attendance: ‘Een waardevolle benadering van geboortezorg, die de nadruk legt op ondersteuning, observatie en het minimaliseren van onnodige interventies. Deze methode kan niet alleen bijdragen aan een positievere bevallingservaring voor vrouwen, maar ook aan betere gezondheidsuitkomsten voor moeder en kind.’
Ook heeft ChatGPT een advies: ‘Terwijl de medische wereld zich ontwikkelt, is het belangrijk om benaderingen zoals watchful attendance te onderzoeken en integreren, om zo een evenwicht te vinden tussen technologische vooruitgang en natuurlijke processen in de geboortezorg.’ Voor de volgende folder omarm ik zeker weer de technologie. En in die bonustijd? Dan blijf ik graag doen wat geen AI-tool kan: een Els zijn.
De nieuwe lichting
11 september 2024De nieuwe lichting
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2024-3
En dan is het moment is daar: je bent verloskundige. Door de selectie gekomen, de opleiding doorlopen, de eed afgelegd en klaar om aan de slag te gaan. Elk jaar mogen we een grote groep nieuwe verloskundigen verwelkomen in onze beroepsgroep. Hoe kijken zij terug op hun eerste tijd in de praktijk of kliniek? Drie verloskundigen vertellen.
'Ik hoor de docent nog in mijn achterhoofd'
Na de opleiding in Amsterdam te hebben gevolgd, startte Violaure van Prooijen (25) een jaar geleden als eerstelijns-verloskundige in de regio Gelderse Vallei. Dat eerste jaar in de praktijk stond in het teken van landen én genieten.
‘Verloskundige worden was mijn droom. Ik heb er drie jaar over gedaan om überhaupt voor de opleiding geselecteerd te worden. In de tussentijd begon ik aan de hbo-v. Toen ik overstapte, vond ik de verschillen groot. Ik ben toch meer een praktijkmens en moest er flink voor werken. Er wordt niet voor niets gezegd dat het een pittige opleiding is. Nu ik een jaar werk ben ik enorm dankbaar voor de opleiding. Als je eenmaal aan het werk gaat, dan ben jij degene die het moet doen. Ook als er een complicatie optreedt. Dan ben ik blij dat ik mijn docent in mijn achterhoofd hoor en kan vertrouwen op mijn kennis. Je weet nooit welke vraag er gaat komen; je moet zoveel weten. En toch ken ik de antwoorden, daar blijf ik verbaasd over.’
Taak volbracht
‘Verloskunde is een zelfstandig vak. Overleggen op een cruciaal moment zit er vaak niet in; je bent op jezelf aangewezen. Toch heb ik bewust gekozen voor de eerste lijn. Ik vind het heel mooi om urenlang naast een barende vrouw te zitten om de fysiologie het werk te laten doen. Tegenwoordig hebben zwangeren veel kennis en hebben zij ook veel wensen. Het is bijzonder om daarin mee te gaan en vanuit mijn rol de veiligheid te waarborgen. Ik hoef niet elk uur een vaginaal toucher te doen. Ik zette in het afgelopen jaar een knip. Daar had ik moeite mee. Maar inmiddels weet ik ook: als het fysiologisch gezien echt niet anders kan, dan moet het. En als ik af moet wijken van een bevalplan, dan neem ik de zwangere daar zo goed mogelijk in mee. Als ik dan achteraf hoor: ‘ik ben heel blij met mijn bevalling’, dan is mijn taak volbracht.’
'Nu ik een jaar werk ben ik enorm dankbaar voor de opleiding'
Tijd voor de zwangere
‘Nu ik in de praktijk werk, merk ik dat er de tijd voor de zwangere wordt genomen. De achterwachten zijn goed geregeld. Als we ergens geen invloed op hebben, is dat de timing. Ik heb niet het gevoel dat ik opgejaagd ben. Natuurlijk gebeurt het weleens dat ik na mijn dienst nog even mijn notities afmaak, omdat ik er niet aan toe ben gekomen. Dat vind ik niet erg. Mijn eerste jaar in de praktijk stond in het teken van landen en genieten van wat ik bereikt heb na de studieperiode. Langzamerhand komt er ruimte om na te denken wat ik nog meer wil in het vak. Ik vind psyche en seksuologie heel belangrijk; mogelijk dat ik daar iets mee wil.’
'Het is nu aan jou om een eigen stijl te ontwikkelen'
Kim Huiskamp (41) wilde als kind al verlos-kundige worden. Na de middelbare school werd ze niet geselecteerd voor de opleiding en sloeg ze een andere richting in. Na tien jaar in de kinder- en jeugdpsychiatrie besloot ze toch haar droom na te jagen. Nu werkt ze een kleine twee jaar als klinisch verloskundige in Ziekenhuis St Jansdal in Harderwijk.
‘Ik startte de opleiding met het idee dat ik eerstelijnsverloskundige zou worden. Maar na mijn eerste stage in de tweede lijn was ik verkocht. Dit vind ik veel leuker. Je werkt meer samen. Wij werken hier met twee klinisch verloskundigen per dienst, dat vind ik heel prettig. En dan is er natuurlijk nog de samenwerking met andere zorgprofessionals zoals verpleegkundigen en gynaecologen. In de eerste lijn had ik meer het gevoel er alleen voor te staan. Daar is niets mis mee, maar in de psychiatrie had ik veel ambulant gewerkt. Ik was toe aan iets anders. Een ander voordeel zijn de diensten, dat maakt dat ik makkelijker dingen met mijn kinderen regel.’
Beginselen leren
‘De overgang naar de praktijk vond ik pittiger dan verwacht. Als beginnend zorgprofessional moet je leren hoe je moet werken als verloskundige. Natuurlijk heb je stagegelopen en weet je hoe het in de praktijk gaat. Maar dan werk je toch vooral op de manier zoals je begeleider het wil zien. Het is nu aan jou om een eigen stijl te ontwikkelen. Tijdens de opleiding is er veel aandacht voor het toepassen van triage. Wanneer verwijs je door als het niet meer fysiologisch verloopt? Nu was ik de tweede lijn geworden en wist ik niet altijd wat te doen. Heel fijn was het dan ook dat ik een inwerktraject kreeg dat langer was dan daar gebruikelijk is. Zo kon ik de beginselen goed leren. Mijn collega’s in het team zijn daarnaast heel toegankelijk; ik kan altijd iemand om advies vragen.’
'De overgang naar de praktijk vond ik pittiger dan verwacht'
Goede ervaring bieden
‘Ik vind het belangrijk om zwangeren en hun partners een goede ervaring te bieden. Goede communicatie is hierbij essentieel. Er zijn tegenwoordig veel bevalwensen. Als een zwangere ingestuurd wordt, dan is een aantal wensen niet meer van toepassing. En soms gaat het om wensen waarbij het fijn is om er dieper op in te kunnen gaan, te exploreren waar de wens vandaan komt en hoe iemand het ziet. Tijdens de partus is het niet altijd het juiste moment om dat te doen. Het is fijn als een zwangere vooraf goed wordt geïnformeerd door de eerste lijn en de poli, op een moment dat daar tijd voor is. Zelf werk ik nog niet op de poli, maar alleen op de verloskamer. Binnenkort begin ik hopelijk met de echo-opleiding, zodat ik echo’s kan maken en ook op de poli aan de slag kan. Mijn droom? Psychiatrie en de poli met elkaar combineren. En mij meer verdiepen in bevaltrauma’s en hoe daarmee om te gaan.’
'Het ondernemerschap vond ik best een uitdaging'
Een jaar geleden werd Denise Westendorp (25) beëdigd als verloskundige. Ze rondde de opleiding af in Maastricht en ging direct aan de slag als vaste waarneemster in regio Best en Oirschot. Zo nu en dan springt ze in bij een andere praktijk.
‘Tijdens de opleiding wordt aandacht besteed aan hoe je als verloskundige kunt gaan werken. De eerste lijn trok mij gelijk. En omdat ik als zzp’er kon blijven werken bij mijn eindstageplek, ben ik dat gaan doen. Ik weet niet of ik voor altijd in deze vorm blijf werken, maar voor nu is het goed en leuk. Het ondernemerschap vond ik best een uitdaging. Naast verloskundige ben je ook ineens ondernemer. En daar komt veel bij kijken. Gelukkig zijn vele verloskundigen mij voorgegaan en heeft de KNOV een handig document (Handboek Starten als verloskundige, red.). Dat was voor mij heel helpend; zo zag ik niets over het hoofd. Het werken als waarnemend verloskundige ervaar ik als heel fijn en zelfs relaxed. Het is heel afgebakend. Op een vrije dag ben ik echt vrij. Dat was tijdens de opleiding wel anders. Verslagen, verrichtingen halen, studeren naast stagelopen… er liep altijd van alles. Natuurlijk heb ik als verloskundige ook mijn voorbereidingen en doe ik een dag per maand mijn administratie, maar het is echt anders.’
Vertrouwensband
‘Ik hou van het sociale stuk van de verloskunde. Het contact met de zwangere en partner, en het opbouwen van een vertrouwensband. Naarmate je iemand leert kennen, kun je de zorg beter afstemmen op de wensen en behoeften. In de praktijk waar ik nu werk is veel ruimte om tijd te maken voor de cliënt. Al was dat in de zomerperiode ook weleens anders. De kraamzorg kampt met tekorten, waardoor er meer op ons bordje komt. En dan is er minder tijd voor het sociale stuk. Dat vind ik jammer en zorgelijk. We hebben de kraamzorg heel hard nodig. Verloskundigen voelen zich betrokken en verantwoordelijk, maar het is ook belangrijk dat je goed voor jezelf zorgt en naar je collega’s omkijkt. Alleen zo kunnen we goed ons werk doen.’
'Het mooiste dat je kunt worden is jezelf'
Wat belangrijk is
‘Waar ik nog vaak aan denk als ik aan het werk ben, zijn de woorden van mijn begeleider tijdens mijn beëdiging: ‘Het mooiste dat je kunt worden is geen verloskundige, maar jezelf’. Tijdens mijn eerste jaar in de praktijk heb ik mijzelf verder ontwikkeld. Zo hecht ik waarde aan de dingen die voor mij belangrijk zijn. Bijvoorbeeld hoe ik communiceer met cliënten en hoe ik een partus begeleid. Dat is voor iedere verloskundige anders. Ik reflecteer vaak: ben ik mezelf? En hoe kan ik zorgen dat ik dicht bij mijzelf blijf? In september begin ik met de master Verloskunde. Op het programma staat onder andere persoonlijk leiderschap, wat hier ook aan bijdraagt. Ik kijk uit naar extra wetenschappelijke verdieping in het vak en mijn blik verbreden.’
Welzijnsfactoren van studenten verloskunde in hun studie
Tekst: Liesbeth Kool, Machteld van Hoogen, Loïs Heerema, Esther Feijen-de Jong, 2024-3
Introductie
Het welzijn van studenten krijgt de afgelopen jaren steeds meer aandacht. Welzijn wordt hierbij gedefinieerd als een combinatie van het ervaren van positieve emoties, tevredenheid met het leven en het hebben van psychologische hulpbronnen om met tegenslagen om te gaan1. Studenten in het hoger onderwijs in Nederland geven aan psychische stress (51%) te ervaren, waarvan 12% ernstige stress2. Daarnaast gaf 68% van de studenten een hoge mate van emotionele uitputting aan. Prestatiedruk (76%) en slaapproblemen (41%) werden als belangrijkste oorzaken genoemd van verminderd welzijn, samen met een hoge werkdruk en competitieve cultuur tussen studenten3. Uitval onder studenten wordt veroorzaakt door stress, psychische problemen, angst, twijfel aan de eigen competenties en gebrek aan eigen effectiviteit5. Daarnaast is bekend dat factoren binnen de studie(omgeving) die door studenten als positief worden ervaren, bijdragen aan het welzijn4.
Onderzoek naar welzijn van studenten verloskunde uit het buitenland laat zien dat studenten stress ervaren door het moeten balanceren tussen studie en privéleven, en door problemen met de financiering van hun studie6,7. Ook ervaren zij gevoelens van eenzaamheid en isolement tijdens stages1,7. De inhoud van het werk van een verloskundige is daarnaast ook geassocieerd met welzijn9. Dit heeft te maken met de confrontatie met de intieme levenservaringen van anderen, de pijn bij de bevalling, en mogelijke ongunstige uitkomsten van zwangerschap en geboorte9. De inhoud van het werk kan bevlogenheid opleveren of juist het gevoel van getest worden op veerkracht1,9. Wat helpt is een sociaal vangnet1,8,9 en een gevoel van verbondenheid binnen de opleiding met studenten, docenten1,8 en stagebegeleiders1,6-8,10. Het welzijn van studenten verloskunde is volgens de onderzoekers nog niet eerder onderzocht in Nederland. Daarom is de -volgende onderzoeksvraag opgesteld: Welke factoren binnen de bacheloropleiding Verloskunde in Nederland dragen bij aan of belemmeren het door henzelf beleefde welzijn van studenten?
Methode
In een exploratief kwalitatief onderzoek met semigestructureerde individuele en groepsinterviews zijn studenten bevraagd over hun ervaringen. Bachelorstudenten Verloskunde uit verschillende cohorten van twee opleidingslocaties in Nederland zijn uitgenodigd voor deelname via Microsoft Teams, door de jaarvertegenwoordigers via WhatsAppberichten.
De interviews werden afgenomen aan de hand van een topiclijst. Daarnaast zijn de bevindingen van de individuele interviews in de groepsinterviews voorgelegd. Alle interviews werden opgenomen en getranscribeerd. Na elk transcript vond een member check plaats.
Analyse vond plaats met thematische content-analyse11 en de codes werden onderverdeeld in studie- en persoonlijke eisen en studie- en persoonlijke hulpbronnen.

Resultaten
In mei 2022 werden zeven individuele interviews gehouden met studenten verloskunde. Dertien studenten namen deel aan de groepsinterviews. Doordat er geen nieuwe thema’s naar voren kwamen bij het coderen van de groepsinterviews, konden we concluderen dat datasaturatie was bereikt. De gevonden resultaten worden weergegeven in figuur 1.
'Persoonlijke benadering en passie werden als hulpbron ervaren'
Studie-eisen
Participanten ervoeren binnen de opleiding een hoge studielast en weinig hersteltijd tussen de studieonderdelen. Het combineren van zelfstudie met veel contacturen liet weinig ruimte voor privéafspraken of een bijbaan. Strakke deadlines en een hoog studietempo zorgden voor een hoge werkdruk. Het gebrek aan hersteltijd tussen de onderdelen belemmerde reflectie en ontspanning. ‘Dus het voelt gewoon soms alsof je een beetje in een intercity zit die maar doordendert.’ (P7)
Tijdens de stages ervoeren participanten prestatiedruk, gebrek aan support van stagebegeleiders, de belasting van constant oproepbaar moeten zijn en het ver van huis moeten verblijven. Het gevoel voortdurend beoordeeld te worden in de praktijk werd ook als zwaar ervaren. ‘Heb je gister een goede dag gedraaid met verloskundige A, ga je de dienst in met verloskundige B, moet je eigenlijk nu opnieuw goed presteren…Dus eigenlijk wil je jezelf altijd wel bij elke verloskundige op elk moment goed voordoen, en ja een goede beoordeling halen.’ (P4)
Tijdens de stages moeten studenten in de buurt van een praktijk verblijven, omdat ze oproepbaar en 24/7 beschikbaar moeten zijn. Vijf dagen per week oproepbaar zijn werd als zwaar ervaren. ‘Stagebegeleiders die vragen dan: geef tijdig je grenzen aan, als je ergens tegenaan loopt of als het even niet meer gaat… maar als ik dat dan doe, dan wordt dat weer anders opgevat of gezegd van ‘ja we twijfelen aan je motivatie’’ (FG2)
Verschillende participanten ervoeren het ver van huis zijn tijdens hun stages als eenzame periodes, die hen belemmerden. Ze misten de steun van nabije vrienden en familie en hun vrijetijdsbesteding. ‘Afgelopen stage zat ik in [plaatsnaam] voor 10 weken, … je bent er ’s nachts vaak uit en overdag heb je spreekuren en kraamvisites en zeg maar dat hele onregelmatige. En dat je heel ver van je bekende omgeving bent, ja dat vond ik wel heel zwaar.’ (P2)
De stageplanning zonder invloed op waar en wanneer je wordt geplaatst en de werkdruk tijdens de stages werden als veeleisend ervaren. ‘Een beetje gehaast voel ik me. Je kan nooit echt even ontspannen, even uitstaan, even wat voor jezelf doen. Je bent altijd een beetje bezig in je hoofd van wie zou er kunnen gaan bevallen, wat moet ik dan doen, wat moet ik dan nog voorbereiden...?’ (P4)
Competitie en groepsdruk tussen studenten onderling werd gezien als belemmerend voor de studie en zorgde ervoor dat ze hun eigen lat te hoog legden. ‘Iedereen gaat zich toch een beetje vergelijken met elkaar. Dus dat er heel vaak gesproken wordt over; hoe zit het met je aantallen (verrichtingen, red.)?’ (P3)
Hulpbronnen
Participanten noemden verschillende hulpbronnen gerelateerd aan het binnenschools onderwijs, zoals vaardigheidstraining, de gezamenlijke passie voor de verloskunde en de persoonlijke benadering van docenten. ‘Ik heb eigenlijk van begin af aan dat ik bij deze opleiding startte wel echt het idee gehad van oké, ik wil echt verloskundige worden. En dat motiveert me ook gewoon heel erg om deze opleiding te doen.’ (P6)
Daarnaast ervoeren participanten de relatief kleine opleiding met een kleine groep -docenten en studenten als persoonlijk en vriendelijk, wat bijdroeg aan het gevoel gezien te worden. ‘Ik vind het sowieso wel leuk aan de opleiding dat het best wel kleinschalig is, en dat je eigenlijk met iedereen wel een keertje hebt samengewerkt op een bepaalde manier. Dus met iedereen heb je wel een connectie, dat vind ik leuk ja.’ (FG2)
Tijdens de stages werden ook hulpbronnen genoemd zoals de contacten met zwangere vrouwen, positieve steun van stagebegeleiders en steun van medestudenten. Het voelen van waardering vanuit zwangeren en het hebben van een goede relatie met hun stagebegeleider bleek cruciaal voor participanten. ‘Ik denk dat ik echt veel stappen heb gemaakt, ik heb me echt goed ontwikkeld. Dankzij fijne begeleiding, een fijne omgeving, voel ik me daar ook echt veilig.’ (FG2)
Medestudenten konden zowel als ‘studie-eis’ als ‘een waardevolle hulpbron’ fungeren. Contact met medestudenten bevorderde wederzijds begrip en gedeelde ervaringen. Samen studeren zorgde voor motivatie en leidde tot hechte vriendschappen.
'Ik wil echt bewijzen dat ik de studie kan doen'
Persoonlijke eisen en hulpbronnen
Participanten ervoeren persoonlijke uitdagingen, zoals grenzen stellen, gebrek aan zelfvertrouwen en perfectionisme. Het bepalen van beschikbaarheid tijdens stages was lastig, en de druk om stages optimaal te benutten was vaak zelf opgelegde druk, wat ook werd versterkt door verwachtingen van de opleiding en soms het thuisfront. ‘Ik wil echt bewijzen dat ik de studie kan doen. Dus ik heb wel een beetje ook een soort prestatiedruk of zo… omdat ik het gewoon wil halen. Het is meer die motivatie die je overheerst…’ (P5)
Participanten gaven aan dat het vermogen om de studie en vrije tijd te organiseren een belangrijke hulpbron was. ‘Proberen bij te blijven denk ik dat mij heel erg hielp… Gewoon alles aftikken en dan heb je weer echt al je energie en je focus op wat je die stage en die module moet doen.’ (P7)
Assertiviteit was helpend tijdens de stages, doorzettingsvermogen hielp hen door de opleiding heen te komen. Daarnaast benoemden ze sociale vaardigheden en reflectievermogen als belangrijke eigenschappen voor een verloskundige, die daarnaast ook helpend waren bij het functioneren tijdens de opleiding.
Discussie
De studie-eisen leidden tot hoge werkdruk en een tekort aan tijd voor herstel en reflectie binnen het verloskunde-opleidingsprogramma.Tijdens stages ervoeren studenten uitdagingen zoals weg zijn van huis, 24/7 oproepbaar zijn en veeleisende opdrachten. Relaties met stage-begeleiders en medestudenten varieerden in intensiteit en van helpend naar belemmerend. Als docenten een persoonlijke benadering en passie boden werd dit als hulpbron ervaren. Studenten ervoeren persoonlijke uitdagingen zoals grenzen stellen, zelfvertrouwen en perfectionisme. Persoonlijke hulpbronnen omvatten organisatorische vaardigheden, zelfzorg, assertiviteit en doorzettingsvermogen.
Uit het onderzoek bleek dat het leerklimaat verschilt tussen de school en de stages. Binnenschools ervoeren studenten een ondersteunende aanpak van docenten, terwijl stages soms stressvol waren door het gedrag van stagebegeleiders en van mede-studenten12-14. Deze druk werd gevoed door verschillende factoren, zoals competitie tussen studenten onderling over functioneren tijdens de stage, praktijkbeoordelingen en wettelijke vereisten12.
Samen met een competitieve cultuur binnen de eigen peer groep, leek de kwaliteit van de leeromgeving in stages ontoereikend. Prestatiedruk en vergelijken van uitkomsten is eerder gevonden in onderzoek3. Het stellen van grenzen door studenten aan hun eigen beschikbaarheid voor een betere balans tussen stage en privéleven, werd door stagebegeleiders geïnterpreteerd als ongemotiveerd. De houding van verloskundigen ten aanzien van nieuwe collega’s om beschikbaar zijn voor het werk en voor zwangeren werd eerder geduid als ‘Midwives eat their young’ 12,15,16.
Contacten met medestudenten en thuisfront werden ook als hulpbronnen ervaren. Medestudenten bieden steun en begrip1. Dit is vergelijkbaar met de rol die ex-medestudenten hebben als bron van support voor startende verloskundigen14. Zoals internationaal onderzoek ook aantoont ervoeren studenten een gebrek aan steun van hun thuisfront tijdens de stages vaak ver van huis7. De belasting van het ver van huis zijn beïnvloedde studenten in hun functioneren tijdens stages. Dit vereist aandacht van opleiders en mag niet zomaar worden afgewimpeld als een vaststaand gegeven voor een student in opleiding tot verloskundige.
Beperkingen van het onderzoek
Een beperking van het onderzoek is de keuze van de studiepopulatie van twee opleidingslocaties. Hoewel de competenties van de curricula op deze locaties passen in het nationale competentieraamwerk, kunnen de studie-eisen en hulpbronnen anders zijn. De uitkomsten moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Aanbevelingen
Aanvullend onderzoek naar de effecten van studie-eisen en hulpbronnen op het welzijn van studenten verloskunde is aanbevolen. Daarnaast kan vervolgonderzoek ook ervaringen meenemen van studenten die tussentijds gestopt zijn met de opleiding om de te beïnvloeden factoren die de studenten belemmerden in de organisatie van de opleiding te identificeren en te gebruiken voor bijstellingen.
Binnen het programma van de Bachelor-opleiding Verloskunde moeten mogelijkheden worden geboden voor studenten om tijd in te bouwen voor verwerking en reflectie. De opleidingen verloskunde moeten de verantwoordelijkheid nemen voor het inrichten van veilige en effectieve leeromgevingen tijdens de stage. Stages inrichten met actievere bijdragen van docenten, stage-begeleiders en studenten draagt bij aan effectievere leeromgevingen in de praktijk17.
Stagebegeleiders moeten zich bewust worden van hun impact op de socialisatie van studenten in het beroep18. Hierbij gaat het om hun verwachtingen naar studenten ten aanzien van beschikbaarheid en hun verantwoordelijkheid voor het creëren van een veilige leeromgeving.
'Medestudenten bieden steun en begrip'
Conclusie
Uit het onderzoek bleek dat het leerklimaat verschilt tussen binnenschools en de stages. Binnenschools ervoeren studenten een ondersteunende aanpak van docenten, terwijl stages soms stressvol waren door het gedrag van stagebegeleiders en mede-studenten. Deze druk werd gevoed door verschillende factoren, zoals studievoortgang, praktijkervaring en wettelijke vereisten. Ondersteuning van stagebegeleiders en medestudenten fungeerde ook als hulpbronnen. Het aanpakken van prestatiedruk en het creëren van ruimte voor verwerking en reflectie kunnen bijdragen aan het welzijn van studenten.
Bronnen:
1. Oates J, Topping A, Arias T, Charles P, Hunter C, Watts K. The mental health and wellbeing of midwifery students: An integrative review. Midwifery. 2019;72:80-89.
2. Dopmeijer JM, Nuijen J, Busch M, Tak NI, Verweij A. Monitor mental health of students in higher education. (In Dutch: Monitor mentale gezondheid en middelengebruik studenten hoger onderwijs. Deelrapport I. mentale gezondheid van studenten in het hoger onderwijs). 2021-0194.
3. Cochrane Developmental, Psychosocial and Learning Problems Group, Kunzler AM, Helmreich I, et al. Psychological interventions to foster resilience in healthcare students. 1996;2020(7).
4. Hossain S, O’Neill S, Strnadová I. What constitutes student well-being: A scoping review of students’ perspectives. 2023;16(2):447-483.
5. Barroso PCF, Oliveira ÍM, Noronha-Sousa D, et al. Dropout factors in higher education: A literature review. 2022;26:e228736.
6. McCarthy B, Trace A, O’Donovan M, et al. Nursing and midwifery students' stress and coping during their undergraduate education programmes: An integrative review. Nurse Educ.Today. 2018;61:197-209.
7. Bradshaw C, Tighe SM, Doody O. Midwifery students' experiences of their clinical internship: A qualitative descriptive study. Nurse Educ.Today. 2018;68:213-217.
8. Sidebotham M, Fenwick J, Carter A, Gamble J. Using the five senses of success framework to understand the experiences of midwifery students enrolled in an undergraduate degree program. 2015;31(1):201-207.
9. Cummins AM, Wight R, Watts N, Catling C. Introducing sensitive issues and self-care strategies to first year midwifery students. 2018;61:8-14.
10. Rezaei B, Falahati J, Beheshtizadeh R. Stress, stressors and related factors in clinical learning of midwifery students in Iran: A cross sectional study. 2020;20(1):1-10.
11. Green J, Thorogood N. Qualitative methods for health research. 2018. London: Sage.
12. Kool L, Schellevis FG, Bax I, Jaarsma DA, Feijen-de Jong EI. Midwives’ perceptions of the performance-and transition into practice of newly qualified midwives, a focus group study. 2022; 36(1):63-71.
13. Kool LE, Schellevis FG, Jaarsma DA, Feijen-De Jong EI. The initiation of Dutch newly qualified hospital-based midwives in practice, a qualitative study. 2020;83:102648.
14. Kool L, Feijen-de Jong EI, Schellevis FG, Jaarsma DA. Perceived job demands and resources of newly qualified midwives working in primary care settings in the Netherlands. 2019;69:52-58.
15. Hastie C. Midwives eat their young, don't they? Birth issues. 1995;4:5-10.
16. Aebersold M, Schoville R. How to prevent the next generation of nurses from ‘eating their young’. 2020;38:27-34.
17. McAra-Couper J, Gilkison A, Fielder A, Donald H. A mixed-method evaluation of a New Zealand based midwifery education development unit. 2017;25:57-63.
18. Nieuwenhuijze MJ, Thompson SM, Gudmundsdottir EY, Gottfreðsdóttir H. Midwifery students’ perspectives on how role models contribute to becoming a midwife: A qualitative study. 2020;33(5):433-439.
Wat komt er uit de PAN? Thema neonatale reanimatie
Tekst: Mandy Verhoeven1, Rene Matthijse2, Jeroen van Dillen3, Ageeth Rosman4, 2024-3
De Perinatale Audit Nederland (PAN) bestaat in Nederland sinds 2010. Vanuit PERINED worden elke drie jaar nieuwe auditthema’s vastgesteld en de regionale auditteams gefaciliteerd en geïnspireerd. In de vierdelige serie ‘Wat komt er uit de PAN?’ geven we in de vorm van een dubbelpublicatie in NTOG en De Verloskundige terugkoppeling van de thema’s in de periode 2017-2023. Dit keer het (regio)thema ‘Neonatale reanimatie’.
Casus (fictief)
Cliënt T. is een 32-jarige G1P0 met een blanco voorgeschiedenis en een ongecompliceerde zwangerschap. Bij een zwangerschapsduur van 38+4 weken kreeg ze spontaan weeënactiviteit en startte de baring onder begeleiding van de verloskundige. Bij 4 centimeter ontsluiting braken de vliezen en was er sprake van buikpijn en meconiumhoudend vruchtwater. De cliënt werd met spoed verwezen naar het ziekenhuis, waar op de verloskamer het CTG werd aangesloten. Klinisch was er verdenking van een abruptio placentae met op het CTG persisterend foetale harttonen van 60-70 slagen per minuut. De noodbel werd ingedrukt voor een spoedsectio, de CTG werd afgesloten.
Bij aankomst op de operatiekamer werd -aangegeven dat er geen tijd was voor spinale anesthesie en dat de blaaskatheter na de operatie nog geplaatst moest worden (de code rood sectio). Tien minuten na vertrek naar de OK werd een levenloze zoon geboren: de neonaat werd op tafel gelegd, de beademingen leken aanvankelijk niet binnen te komen. Na herpositionering bleken de beademingen wel effectief te zijn. Er werd slijm afgezogen en een mayo-tube geplaatst. Hartmassage werd gestart en na 15 minuten leek er hartactie van meer dan 60 slagen per minuut te zijn, maar dit daalde weer snel weer na het stoppen van de massage. Er werd adrenaline via navelvene lijn toegediend na 11, 13, 20 en 23 minuten. Na 25 minuten besloot het team de reanimatie te staken en is de neonaat overleden. Bij de audit bleek dat in de documentatie belangrijke informatie over de stappen tijdens de reanimatie ontbraken, zoals het aantal insufflaties, het percentage zuurstof, of er thoraxexcursies te zien waren en of er tussendoor hartactie is geweest. Er werden geen verbeterpunten in de zorg geïdentificeerd, maar wel in de documentatie.
'Er werden verbeterpunten in de documentatie geïdentificeerd'
Bespreking
Neonatale reanimatie wordt beschouwd als een moeilijk te evalueren interventie, de ‘black box van neonatale reanimatie’, waarbij de huidige kwaliteit van documentatie als onvolledig en onnauwkeurig wordt ervaren.1 Mede daarom werd in de periode 2019-2023 naast de landelijke thema’s vanuit de regio-teams het thema ‘Neonatale reanimatie’ voorgedragen. In de periode 2019-2023 werden 23 casussen van neonatale reanimatie geaudit. Bijna 75% van de deelnemers in deze onderzoeks-populatie was primipara, vergeleken met 45% landelijk in 2021. Van deze groep beviel 87% in het ziekenhuis met een medische indicatie (landelijk 73%) en 46% had epiduraal pijnstilling (landelijk 24%). De gemiddelde zwangerschapsduur was 38 weken (28-41), en 8% van de kinderen had geboortegewicht <p3. De mediane Apgar-scores van de kinderen was 1, 1, en 3 op respectievelijk een, vijf, en tien minuten en zestien kinderen (67%) zijn overleden.
Tijdens de audit van deze 23 casussen werden 63 verbeterbare zorgfactoren geïdentificeerd. Deze verbeterpunten waren voornamelijk gericht op problemen in de organisatie van de zorg en naleving van de richtlijnen, standaarden en gebruikelijke zorg. Een voorbeeld hiervan is dat hulp werd gevraagd via de telefoon in plaats van de noodknop. Uiteindelijk bleken vier van de 63 verbeterpunten gerelateerd aan de neonatale reanimatie, waaronder: onvolledige documentatie, problemen met het vrij maken van de luchtweg, onduidelijkheid over de dosering en timing van adrenaline, en onvoldoende temperatuurbewaking waardoor het kind te veel was afgekoeld tijdens de reanimatie. Ondanks regionale aandacht voor het thema ‘reanimatie pasgeborene’ en aanwezigheid van kinderartsen bij alle audits, was er in de 23 casussen onvoldoende documentatie om de kwaliteit van de reanimatie te kunnen beoordelen. In verschillende beroepsgroepen (onder meer SEH en NICU) worden de laatste jaren video-opnames gemaakt van de reanimaties. In een observationele pre-post cohortstudie bleek dat een wekelijkse audit van deze video-opnames resulteerde in betere naleving van de richtlijn en betere documentatie van de neonatale reanimatie.2
Conclusie
De huidige documentatie van de reanimatiesetting is onvoldoende om via perinatale audits inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van neonatale reanimatie. Met een betere richtlijn en implementatie omtrent de documentatie kan de perinatale audit wellicht in de toekomst alsnog worden gebruikt om neonatale reanimatie te evalueren. In de tussentijd kan het gebruik van video-opnamen van neonatale reanimatie worden aanbevolen als methode om vaardigheden, documentatie en naleving van richtlijnen te verbeteren.
Auteurs:
1. Masterstudent geneeskunde, Radboudumc Nijmegen
2. Neonatoloog, Radboudumc Nijmegen; lid regioteam perinatale audit Nijmegen
3. Gynaecoloog & UHD Onderwijs, Radboudumc Nijmegen; voorzitter perinatale audit regio Nijmegen
4. Lector Audit en Registratie, Perined Utrecht
Correspondentie: jeroen.vandillen1@radboudumc.nl
Bronnen:
- Avila-Alvarez A, Davis PG, Kamlin COF, Thio M. Documentation during neonatal resuscitation: a systematic review. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed. 2021 Jul;106(4):376-380.
- Root L, van Zanten HA, den Boer MC, Foglia EE, Witlox RSGM, Te Pas AB. Improving Guideline Compliance and Documentation Through Auditing Neonatal Resuscitation. Front Pediatr. 2019;7:294.
Bekroonde scripties
11 september 2024De nieuwe lichting
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2024-3
De nieuwe lichting verloskundigen is onze belofte voor de toekomst. Op deze pagina tonen we twee bekroonde scripties van het afgelopen academische jaar.

Prijswinnaar 1
Hanne Oosterveer en Famke Ozinga hebben eind vorig jaar de scriptieprijs gewonnen bij de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG), met onderzoek dat zij deden tijdens de onderzoeksstage in jaar 3: ‘Het effect van een geboorteplan bij vrouwen die tijdens de baring worden overgedragen, op de bevalervaring en het gevoel van mistreatment’.
Hierbij werd onderscheid gemaakt of het geboorteplan werd besproken (wel vs. niet). Dit werd vergeleken met de bevalervaring van vrouwen die geen geboorte-plan hadden opgesteld. Vroegtijdige resultaten van de Birth Experience Study Nederland (BESt-NL) toonden dat het niet bespreken van een geboorteplan na een overdracht leidt tot een significant minder goede bevalervaring, gemeten met de Childbirth Experience Questionnaire versie 2.0 (CEQ2.0). Tevens werd gekeken naar het type geboorteplan en of dit van invloed was op de bevalervaring. Waaronder een wensenlijst, het kenbaar maken van een visie over bevallen en of er in het geboorteplan rekening was gehouden met verschillende scenario’s. De beval-ervaring tussen deze groepen bleek vergelijkbaar, volgens de voorlopige resultaten. Wanneer er een geboorteplan was opgesteld bleek de bevalervaring minder goed te zijn dan wanneer een geboorteplan in zijn geheel ontbrak. De resultaten zijn zorgvuldig gecorrigeerd voor mogelijke confounders in een multivariabele lineaire regressie analyse.

Prijswinnaar 2
Lieke Geven, Mira Riksen en Anouk de Bie kregen op 28 juni 2024 de Door Spronken Scriptieprijs van de Academie Verloskunde Maastricht (AVM) uitgereikt voor hun scriptie ‘Baden en koelen om je ruptuur te genezen, is dat wel wetenschappelijk bewezen?’ De uitreiking vond plaats tijdens de jaarlijkse refereerdag van de AVM, waar studenten de resultaten van hun bachelorscriptie presenteerden aan verloskundigen, docenten, onderzoekers en medestudenten. De scriptie betreft een literatuurstudie naar de effectiviteit van zitbaden en koelen op de wondgenezing van tweedegraads rupturen en episiotomiewonden.
Een bachelorscriptie bestaat uit een systematische literatuurstudie over een onderwerp dat het werkveld aanlevert. Een tweedegraads ruptuur of episiotomie komt bij ongeveer 20 procent van de bevallingen voor. De conclusie? Dat er weinig valide onderzoeken zijn uitgevoerd, dus vervolgonderzoek is wenselijk. De onderzoeken die zijn gevonden en beoordeeld tonen aan dat het toepassen van koelen en zit-baden nauwelijks effect heeft op de wond-genezing bij tweedegraads rupturen en episiotomieën.
Barbara Kwast door de KNOV tot erelid benoemd
Tekst: Barbara Kwast, 2024-3
Ereleden zijn leden die een bijzondere bijdrage hebben geleverd – en soms nog steeds leveren – aan het vak van verloskundige en de vereniging. Tijdens de ledenvergadering van de KNOV op vrijdag 28 juni 2024, maar liefst 60 jaar na haar afstuderen en een leven waarin zij het vak wereldwijd uitoefende, viel die eer toe aan Barbara Kwast. Hieronder haar dankwoord.
Geachte leden van het bestuur van de KNOV, mevrouw Marieke Smith, mevrouw Maaike van Rijn en mevrouw Alieke de Roon, geachte heer Job Paulus, directeur bureau KNOV en staf, geachte collega-verloskundigen, geachte aanwezigen. 2024 is een bijzonder jaar voor mij. Zestig jaar geleden, in 1964, ben ik afgestudeerd als verloskundige in Londen en rond mijn 85e verjaardag verleden jaar, heb ik mijn laatste bevalling mogen begeleiden in Ethiopië. Toen ik dit jaar op mijn verjaardag werd gebeld door mevrouw Maaike van Rijn, dat de KNOV van plan was om mij erelid te maken, kon ik mij geen mooiere verrassing voorstellen!
Vandaag is een ontroerende dag. Ik waardeer ten diepste de eer om bij de ereleden van de KNOV te mogen horen. Ik ben blij en vereerd met dit erelidmaatschap, wetende dat er vele anderen die met mij gewerkt en mij ondersteund hebben in mijn carrière in deze eer mogen delen. Na 20 jaar, vanaf 1965, te hebben gewerkt en verloskundigen en artsen opgeleid te hebben in Malawi, Nigeria en Ethiopië, en in Engeland te promoveren op moedersterfte in Ethiopië, kwam ik in 1986 bij de WHO en stond ik aan de wieg van het mondiale Safe Motherhood Initiative dat in februari 1987 in Nairobi gelanceerd werd om de moedersterfte met 75 procent terug te dringen in 2000.

Het bijzondere was dat in augustus 1987 de eerste pre-congress workshop van ICM, WHO en UNICEF plaatsvond – voor het 21e congres van de International Confederation of Midwives (ICM) in Den Haag – waarbij wijlen erelid KNOV, mevrouw Ali Lems zich inzette voor de organisatie namens de Nederlandse Organisatie van Vroedvrouwen.
Naar aanleiding van dit congres stond er een artikel in het NRC op 26 augustus 1987 getiteld: Vroedvrouwen zetten zich in voor collega’s in de derde wereld. Wijlen KNOV-erelid mevrouw Filippa Lugtenburg was toen de Nederlandse gastvrouw en presidente. Zij vergeleek in haar welkomstspeech het verloskundig scenario in ontwikkelingslanden met dit in westerse landen. De moedersterfte wereldwijd was toen tussen 500 en 1.000 per 100.000 levende geboortes – elke minuut stierf er een vrouw ergens op de wereld voor, tijdens of na de bevalling. In 2020 zijn dat 223 vrouwen per 100.000 levende geboortes en sterft er wereldwijd een vrouw elke twee minuten.

In 1987 beviel 34 procent van de vrouwen in Nederland thuis. In 2023 was dat 14 procent, maar over de gehele linie zijn verloskundigen betrokken bij 70 procent van alle bevallingen, omdat velen als klinisch verloskundige werken. Mevrouw Lugtenburg uitte in 1987 haar zorg over misbruik van medische apparaten bij klinische bevallingen.
Toen ik – na 35 jaar afwezigheid – in 1995 terugkwam naar Nederland, bleef ik betrokken bij internationaal werk en was ik ook betrokken bij het opzetten van de Hamlin College of Midwives in Addis Ababa in 2007, waar ik tot 2012 lesgaf in emergency obstetric care aan student-verloskundigen in een ruraal ziekenhuis.
Toch wilde ik ook graag meer ervaren van het werk van Nederlandse verloskundigen en ik mocht meekijken in de praktijken van Angela Verbeeten, Simone Valk en haar initiatief van Proactive Support of Labor en het Thuismonitoring-project voor hoog-risico zwangeren waarvan Marianne Sanders coördinator was. Van Franka Cadée heb ik over het Nederlandse Twinning-project geleerd. Ik ben haar daar heel dankbaar voor, evenals vele anderen die ik hier niet allen kan noemen.

'Er is veel werk gedaan en nog veel te doen'
Tussen 1965 – toen ik voor het eerst naar Malawi vertrok – en 2024 is er veel positiefs gebeurd op mondiaal gebied met betrekking tot sexual and reproductive health and rights en in de wereld van verloskunde. Wanneer vrouwen in hun reproductieve leven echte keuzes kunnen maken door informatie en empowerment, dan kunnen ze ook de juiste beslissingen nemen voor zichzelf, voor hun families, hun gemeenschappen en hun landen. Maar er is nog veel werk te doen en de KNOV zal nationaal en internationaal haar actieve bijdrage leveren. Zij doet dit al via midwives4mothers en andere initiatieven om ook de positie van verloskundigen internationaal te verstevigen. Nederland heeft nu vier verloskundigen die professoren zijn. De recente oratie van professor Ank de Jonge is een inspiratie. Ja, Ubuntu. Ik ben trots dat ik erelid mag zijn van de KNOV en wens de jongere generatie alle inspiratie en moed om hun droom voor vrouwenrechten en gezondheid te verwezenlijken en de beroepsgroep van verloskundigen te ondersteunen, bemoedigen en verstevigen.
Dank u wel. Vertaald in Malawi: zikomo kwambiri, In Ethiopië: amezegenalehu, en in Tanzania: asante sana.’
Barbara E. Kwast
Erelid KNOV
'Wij schromen niet om kritisch te zijn'
Tekst: Hedy Jak | VRHL Content en Creatie, 2024-3
Op Kennispoort Verloskunde vind je Nederlandstalige samenvattingen van relevant verloskundig onderzoek en het laatste nieuws over verloskundig onderzoek. Hoofdredacteur Denise Hilhorst en onderzoeker/redacteur Marit van der Pijl vertellen wat dit platform kan betekenen voor verloskundigen.
Wanneer en waarom is dit platform opgericht?
Denise: ‘Het platform is in 2006 opgericht met als doel om onderzoek dóór verloskundigen toegankelijk te maken vóór verloskundigen. In die tijd was het nog vrij nieuw dat verloskundigen onderzoek deden. Die nieuwigheid is er natuurlijk af, maar onderzoek willen we wel blijven verspreiden zodat verloskundigen gebruik kunnen maken van deze wetenschappelijke kennis in hun werk. Inmiddels besteden we ook aandacht aan onderzoek van bijvoorbeeld gynaecologen, gezondheidswetenschappers en psychologen. Als het maar relevant is voor verloskundigen.’
Wie zitten er eigenlijk achter de Kennispoort?
Denise: ‘Kennispoort Verloskunde is een begrip op zich en veel mensen denken dat het vanuit de KNOV wordt georganiseerd. Maar het is een initiatief van de Samenwerkende Opleidingen Verloskunde (SOV).’ Marit: ‘Het gaat dan om de Academie Verloskunde Maastricht (AVM), de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG) en de Verloskunde Academie Rotterdam (VAR). We werken als onafhankelijke redactie; we zijn vrij om onderwerpen te kiezen en te publiceren.’
Hoe verzamelen jullie nieuwe onderzoeken en publicaties?
Marit: ‘We hebben – inclusief ikzelf – drie redactieleden, waarvan er twee van huis uit verloskundigen zijn. Daardoor kunnen we onderwerpen heel goed toetsen aan de praktijk. We vergaderen zes keer per jaar met elkaar en maken dan in overleg een selectie van zes artikelen die recent zijn gepubliceerd in internationale, wetenschappelijke tijdschriften. We kijken wat er interessant kan zijn voor verloskundigen, welke onderwerpen actueel zijn of waar wat meer discussie over is. Van deze artikelen maken we een Nederlandstalige samenvatting.’
Denise: ‘Ons doel is om te stimuleren dat verloskundigen evidence based werken en dat zij goed zijn toegerust voor het leveren van de best mogelijke geboortezorg.’
'Het moet echt relevant zijn voor verloskundigen'


Zijn verloskundigen beter toegerust in hun werk als ze kennisnemen van de laatste onderzoeken?
Denise: ‘Het idee is dat, als je een artikel van ons leest, je die kennis de volgende dag meteen kunt toepassen. De praktijk is natuurlijk vaak weerbarstiger. Maar kennis kan wel bijdragen aan het verstevigen van een verloskundige, bijvoorbeeld tijdens overleg met collega’s. Of in gesprek met een gynaecoloog.’
Marit: ‘We kijken ook naar internationale publicaties en onderzoeken. Maar we houden goed in de gaten wat relevantie heeft in Nederland. Het onderzoek moet wel enigszins aansluiten bij de Nederlandse geboortezorg.’
Weten verloskundigen het platform te vinden?
Denise: ‘We hebben ongeveer 6.000 bezoekers per maand en hebben een goede nieuwsbrief met bijna 4.000 abonnees, voornamelijk verloskundigen, maar ook studenten en zorgmedewerkers uit het ziekenhuis. Het is leuk om zoveel geïnteresseerden wekelijks te mogen mailen met de nieuwste content. Wekelijks zijn er één of twee nieuwe publicaties. Dat kan een samenvatting zijn van een onderzoek of een interview met een Nederlandse onderzoeker.’
Julie maken ook podcasts. Waarom zijn jullie dat gaan doen?
Denise: ‘Afgelopen studiejaar hebben we een podcast-serie gemaakt die ‘Vol Verwachting’ heet. Daarin komen recent gepromoveerde verloskundigen aan het woord. Zij gaan in op de ontdekkingen die zij deden na jarenlang onderzoek doen. Marit heeft ook als onderzoeker meegewerkt aan een podcast.’
Marit: ‘Het was heel mooi om ook op deze manier mijn promotieonderzoek naar bevallingservaringen onder de aandacht te brengen. Want ik hoop natuurlijk dat mijn bevindingen bij degenen terechtkomen die er iets aan kunnen hebben.’
Denise: ‘Als hoofdredacteur zie ik het als mijn taak om de doelgroep op verschillende manieren te bereiken, want iedereen neemt op een andere manier kennis tot zich. Als een onderwerp leeft, zien we dat meteen terug in de bezoekersaantallen. De laatste aflevering ging over wel of niet inleiden bij
41 weken. Over dat onderwerp is veel te doen geweest in de afgelopen tijd. In het aankomende studiejaar willen we een nieuwe podcastserie maken, waarin we verloskundigen in gesprek willen laten gaan met wetenschappers.’
Hoe draagt Kennispoort bij aan de vooruitgang in de verloskunde?
Marit: ‘Kennispoort is een betrouwbare bron voor vakkennis. Alle onderzoeken zijn op een toegankelijke manier vertaald naar het Nederlands door mensen die zelf bij opleidingen Verloskunde werken en zelf onderzoek doen en/of doceren.’
Denise: ‘Wij schromen ook niet om kritisch te zijn. Uit Marits promotieonderzoek komen ook verbeterpunten naar voren voor zorgverleners en verloskundigen. We kregen de vraag of we niet bang waren verloskundigen daarmee in een minder goed daglicht te zetten. Daar zijn wij niet bang voor. Wij denken dat het belangrijk is om te laten zien dat het al heel goed gaat, maar er ook altijd verbeterpunten zijn. We zijn niet terughoudend om die aan te kaarten en plegen geen zelfcensuur.’
Marit: ‘Het is juist mooi om als redactie scherp te blijven met elkaar. Ieder vanuit zijn eigen achtergrond en expertise natuurlijk.’
Hoe maken jullie impact?
Denise: ‘Jaarlijks komen we als redactie bij elkaar voor een professionaliseringsslag. Onlangs volgden we tijdens die bijeenkomst een workshop over de wijze waarop je impact kunt maken met de informatie die je deelt. Na die workshop besloten we een nieuw element toe te voegen aan de artikelen die wij publiceren. We maken een apart kader bij de onderzoeken waarin de vraag ‘wat betekent dit voor jou als verloskundige?’ centraal staat. Daardoor zijn we nog scherper geworden op de inhoud; als we dat kader niet kunnen invullen, dan maken we ook geen samenvatting van het onderzoek. Dan gaat het vaak om een onderzoek dat nog vervolg nodig heeft of wat beleidsmatig impact heeft, maar niet zozeer voor verloskundigen in de praktijk. Het idee is dat al onze artikelen ook echt relevant zijn voor verloskundigen.’
'Kennispoort Verloskunde is een initiatief van de Samenwerkende Opleidingen Verloskunde'
Hebben jullie nog andere plannen, doelen of ambities met Kennispoort?
Denise: ‘We willen de doelgroep, álle studenten verloskunde en verloskundigen, zo goed mogelijk bereiken. Voor de komende periode proberen we onze nieuwsbrief zoveel mogelijk onder de aandacht te brengen en meer nieuwsbriefabonnees te genereren. Mensen naar je website krijgen is lastiger dan wanneer mensen een mail ontvangen en zelf kunnen klikken op een bericht dat ze relevant of interessant vinden. Verder zetten we vooral de huidige manier van werken voort!’
Wat ik niet had verwacht tijdens mijn stage…
11 september 2024De nieuwe lichting
Tekst: Sara de Waal | VRHL Content en Creatie, 2024-3
Stagelopen is niet niks: de kennismaking met verloskunde op de werkvloer is niet altijd wat je als student verwacht. Deze vijf studenten Verloskunde vertellen over de indrukken die zij tijdens hun stages hebben opgedaan.
Dat een verloskundige zoveel verschillende taken heeft
Maud Egberts is 19 jaar en woont in Amsterdam. Ze heeft stagegelopen in de Bijlmer bij twee verschillende praktijken.
‘Stagelopen was eigenlijk alles wat ik niet verwacht had. Ik stelde me een verloskundige voor als iemand die haar expertise op gebied van zwangerschap, geboorte en de kraamperiode gebruikt in spreekuren en natuurlijk bij de bevallingen zelf. Maar toen ik ging stagelopen waren er zoveel meer taken die ik niet had voorzien! Ik wist niet dat een verloskundige soms ook optreedt als een soort coach, of als psycholoog, mediator of huisarts. Je moet van zoveel dingen verstand hebben: is dit normaal of niet normaal? Wat betekent dat voor de zwangerschap en voor het kind? Daar was ik niet op voorbereid. Ik kwam uit de theoretische bubbel van school en merkte dat we het over veel dingen nog niet hadden gehad. Al komt dat denk ik ook wel door de populatie van de praktijken waar ik stageliep met veel sociale verloskunde. Heel leuk, maar ook behoorlijk uitdagend. Wat ik vooral lastig vond tijdens de stage is om de werkwijze van een verloskundige te bespreken. Soms werkt iemand bijvoorbeeld op een manier die anders is dan ik heb geleerd, of waar ik zelf niet achtersta. Bijvoorbeeld al snel de navelstreng doorknippen. Ik zou willen dat ik dan de ruimte voelde om te vragen naar de beweegredenen van de verloskundige om iets op die manier te doen. Ik heb één keer zoiets gevraagd en kreeg toen een vrij negatieve reactie. Sindsdien durf ik niet meer goed. Ik ben ook vrij bescheiden en realiseer me dat ik nog maar een tweedejaars ben. Ik verwacht dat ik in het derde en vierde jaar beter word in het nemen van die ruimte!’
Dat mijn woorden zo’n verschil konden maken
Annelies de Vries is 34 jaar en woont in Utrecht. Ze gaat naar de Academie Verloskunde in-Amsterdam en heeft bij verschillende eerstelijnspraktijken stagegelopen.
‘Mijn tweedejaarsstage in de eerste lijn was indrukwekkend en leerzaam, maar ook echt zwaar. Zeker met drie kleine kinderen thuis. Door het onregelmatige werken vervaagt de grens tussen privé en werk. Gelukkig had ik hele fijne begeleiders die met me meedachten, en ook weleens zeiden: ga maar naar huis, dan zien we je morgen weer. Tegelijkertijd was ik soms juist teleurgesteld als ik niet wakker werd gebeld, omdat ik zo graag bij een bevalling had willen zijn! Naast de onregelmatige werktijden kan het ook emotioneel zwaar zijn. Bij een kraambed hoor je soms dat iemand heftige dingen heeft meegemaakt. Je doet er dan alles aan om er voor iemand te zijn, maar dan nog kan een situatie heel moeilijk zijn voor iemand. Dat raakt me wel. Ik kom uit het bedrijfsleven en dat is niet te vergelijken. Ook wist ik nooit precies wat ik kon verwachten als stagiair. Er zijn vrouwen die eerst niet zitten te wachten op een stagiaire bij hun bevalling, maar die vervolgens bijdraaien en uiteindelijk heel blij zijn dat je erbij bent. Van tevoren besefte ik niet dat ik als stagiaire een verschil kon maken, bijvoorbeeld door tegen de aanstaande mama te zeggen: ‘ik blijf bij je, wat er ook gebeurt’, en dat ze daaruit steun put. Om op die manier van waarde zijn; daar kreeg ik kippenvel van.’
Dat je niet vooral met bevallingen bezig bent
Morsal Asefi is 22 jaar en woont in Eindhoven. Ze studeert verloskunde aan de Hogeschool Rotterdam en heeft stagegelopen in drie eerstelijnspraktijken en een ziekenhuis.
‘De eerste dag dat ik stage ging lopen, weet ik nog goed. Ik was zó nerveus. Dat was nergens voor nodig, want bij aankomst stond een lieve begeleider voor me klaar. En alle collega’s waren bereid om mij te begeleiden. Dat voelde veilig. Ik kreeg veel ruimte om dingen te doen. Mijn verwachting van de praktijk kwam niet helemaal overeen met de realiteit. Mijn beeld was dat je als verloskundige vooral veel bij bevallingen bent. Ik had niet gedacht dat je met name spreekuren aan het houden bent en dat je veel op kraamvisite gaat. De eerste nacht die ik oproepbaar was, stond ik in de startblokken. Als ik opgeroepen zou worden, dan was ik er klaar voor. Uiteindelijk duurde het een aantal weken tot mijn eerste bevalling. Bij de aanvang van de stage was ik onzeker, maar ik groeide al snel en werd steeds zekerder van mijn kunnen. Na mijn eerste stage wist ik: dit is mijn vak. Ik zou niks anders meer willen doen.’
Dat het aantal bevallingen zo kan wisselen
Marise Luisman is 23 jaar en woont op kamers in Groningen. Zij heeft stage-gelopen bij drie verschillende praktijken in de eerste lijn.
‘Meteen op mijn eerste stagedag werd ik al ’s nachts gebeld. Als dat altijd zo gaat is het wel pittig, dacht ik. In mijn eerste jaar ben ik bij veel bevallingen geweest en ging ik veel nachten eruit, omdat ik zoveel mogelijk wilde zien, leren en meedoen. Dat was soms erg intensief. Voor mijn stage tijdens het tweede jaar had ik me schrap gezet, maar kreeg ik een maand lang geen bevallingen! Zo kan het dus ook gaan. Wat ik soms lastig vond, waren de casussen waarbij pathologie vastgesteld werd en waarbij het ging om het verlies van een zwangerschap. Een voorbeeld hiervan is de eerste miskraam die ik tijdens mijn stage meemaakte. De ouders verwachtten hun eerste kind en voor hen was deze uitkomst een grote schok. Ook voor mij was dat heftig. Ik heb gemerkt dat het per begeleider verschilt hoeveel aandacht diegene heeft voor hoe dit voor een stagiaire is. Als je zoiets meemaakt is het daarom goed om zelf aan te geven wat je behoeften zijn. Gelukkig wordt er op de opleiding aandacht besteed aan soortgelijke situaties. Wat juist leuker was dan ik had verwacht, was dat ik als stagiair in de eerste lijn echt een band met de cliënten kon opbouwen. Naarmate ik cliënten tijdens mijn stage vaker op het spreekuur had gezien, betrokken zij mij steeds meer bij de zwangerschap, waardoor ik meer voor ze kon betekenen.’
Dat ik nog zo veel in de praktijk moet leren
Lianne Giovinazzo is 19 jaar en woont in Maastricht. Ze heeft zowel in twee praktijken als in twee ziekenhuizen stagegelopen.
‘Het stagelopen was deels zoals ik had verwacht: pittig, maar ook heel gaaf. Ik vond het super om aan de slag te gaan met wat ik had geleerd. Tegelijk vond ik het wel heel uitdagend. Waar ik achter kwam, is dat mijn kennis nog beperkt is. Ik dacht dat we -tijdens de opleiding veel leerden, maar eenmaal in de praktijk merkte ik dat je óók heel veel op de werkvloer moet leren. Bij een zwangerschap zijn er immers veel aspecten die relevant zijn of waar mensen vragen over hebben, zoals: Mag je je onder de zonnebank? Hoe ga je om met praktische beperkingen zoals een kleine ruimte? Ik werd tijdens de stages goed begeleid. In het ziekenhuis vond ik het mooi dat je al veel handelingen mag doen, waardoor je veel leert. In de eerste lijn waren begeleiders daar soms wat terughoudender in: zorg dragen voor de cliënt komt op één, dus eerst werd gecheckt wat de wens van de cliënt is. Het voordeel daar was wel dat ik in een kleiner team werkte, waardoor mijn begeleider me beter kende. Wat ik vooral zwaar vond was dat mijn stageplekken niet in de buurt waren, waardoor ik voor elke stageplek een kamer moest huren. Ik kende daar niemand, dus ik was daar best alleen.’