Word lid van de KNOV
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
Als lid versterk je niet alleen je eigen positie, maar ook die van alle verloskundigen in Nederland. Door als collectief op te treden, staan we sterk en kunnen we breed gedragen stappen zetten richting een nog betere geboortezorg.
Ledenvoordelen
• Je kunt meedenken over en bijdragen aan de inhoud van het vak.
• Je hebt toegang tot handige basisdocumenten met betrekking tot waarneming, praktijkvoering, overname, tariefbepaling, toelatingscontracten, etc.
• Als je lid bent van de KNOV ben je automatisch ook aangesloten bij de geschilleninstantie.
• Als klinisch verloskundige heb je via de KNOV toegang tot juridische ondersteuning door vakbond FBZ.
• Je krijgt toegang tot de KNOV helpdesk.
• Je hebt toegang tot het online inspiratienetwerk, waar meer dan 2.500 verloskundigen met elkaar in gesprek gaan en elkaar helpen.
• Je ontvangt vier keer per jaar tijdschrift De Verloskundige.
Het KNOV-lidmaatschap
De KNOV behartigt jouw belangen aan landelijke tafels. We staan voor je klaar met informatie en advies over de inhoud en organisatie van verloskundige zorg. Al 125 jaar.
‘Ik ben lid van de KNOV omdat ik het belangrijk vind dat we als beroepsgroep een eenheid vormen. Al tijdens mijn studie kon ik dankzij mijn lidmaatschap gebruikmaken van handige basisdocumenten. Zeker de praktische inwerkdocumenten zijn voor mijn start als verloskundige heel waardevol.’
Lidewij Knol, net afgestudeerd en waarnemend verloskundige
Lid worden of meer weten?
Kijk op knov.nl/lid-worden
Bestuurders door de jaren heen
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
In de afgelopen 125 jaar hebben veel voorgangers zich hard gemaakt voor de positie en de belangen van de vroedvrouw. Grote dank gaat uit naar iedereen die zich hiervoor heeft ingezet. Voor zover de archieven het toelaten, een zo compleet mogelijk overzicht van eerdere voorzitters en bestuursleden.
Voorzitters
1898-1913
Bond van Vrouwelijke Verloskundigen in Nederland
Mevr. F. de Kadi 1898-1913
1909-1913
Nederlandsche Vroedvrouwen-Vereeniging
Mevr. M. Mes-van den Bosch 1909
Mevr. A.H.J. Schoonhoven-Vetter 1910-1913
1910-1913
Centrale Vroedvrouwen-Vereeniging Utrecht e.o.
Mevr. E. Van de Werft 1910-1913
1913-1926
Nederlandsche Maatschappij tot behartiging der belangen van vrouwelijke Verloskundigen die het diploma van Vroedvrouw verworven hebben (fusie van de Bond van Vrouwelijke Verloskundigen, de Nederlandsche Vroedvrouwen-Vereeniging en de Centrale Vroedvrouwen-Vereeniging Utrecht e.o.)
Mevr. F. de Kadi 1913-1926
1924-1926
Nederlandsche Vroedvrouwen-Vereeniging
Mevr. S. Sievertsen Buvig
1926-1942
Bond van Nederlandsche Vroedvrouwen
Mevr. S. Sievertsen Buvig 1926-1935
Mevr. A.J. de Graaf-van der Elst 1935
Mevr. S. Sievertsen Buvig 1935-1936
Mevr. J. van de Lende 1936-1942
1921-1942
R.-K. Bond van Vroedvrouwen
Mevr. F.A. Jannes 1921-1923
Mevr. C. Stoffers 1923-1937
Mevr. C. van de Linden-de Groot 1937-1938
Mevr. M. Looyen 1938-1942
1942-1945
Bond van Nederlandsche Vroedvrouwen én de R.K. Bond van Vroedvrouwen door de bezetter afgedwongen fusie
Mevr. M. Looyen 1942-1945
1945-1975
Bond van Nederlandsche -Vroedvrouwen
Mevr. J. van de Lende 1945-1950
Mevr. F.C. van Wichen 1950-1965
Mevr. PJ.S. Braam-van de Woude 1965-1972
Mevr. A. Hovius 1972-1974, functie waargenomen door Mevr. E. Voorbergen 1973-1974
Mevr. N. Lugtenburg 1974-1975
1945-1975
R.-K. Bond van Vroedvrouwen. Vanaf 1955 de Nederlandse R.K. Vereniging van Vroedvrouwen
Mevr. M. Looyen 1945-1967
Mevr. A.J.M. Rijkenberg 1967-1968
Mevr. M. Boot-Kuyper 1968-1972
Mevr. J.H.M. Genits 1972-1975
1975-1998
Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (fusie van Bond van Nederlandsche Vroedvrouwen en de Nederlandse R.K. Vereniging van Vroedvrouwen)
Mevr. J.H.M Gerrits én Mevr. N. Lugtenburg gedeeld voorzitterschap 1975-1978
Mevr. JHM. Gerrits 1978-1980
Mevr. C.M. Meijer-Broeckmans 1980-1982
Mevr. AA Lems 1982-1988
Mevr. M.H. Cromheecke-Reus 1988-1994
Mevr. L. van der Esch 1994-1996
Mevr. A. Hertzberger waarnemend voorzitter 1996-1997 voorzitter vanaf 1997
Voorzitters en bestuursleden
1999 - 2002
Marian van Huis voorzitter
Rafael van Crimpen vice-voorzitter
Leonie Welling
Riet van der Donk
Alie Ruysink
Linda Aten
Mary Scheffer-Zwart
Willy van der Meijs-Diederik
Ton Wennekers
2002 - 2004
Marian van Huis voorzitter
Joyce Kors vice-voorzitter
Ton Wennekers
Juliet Daemen
Margreet van der Kwast
Herman Voorzee
2004 - 2005
Marian van Huis voorzitter tot juni 2005
Joyce Kors vice-voorzitter tot november 2004
Sjaak Toet vanaf juni 2005
Ton Wennekers tot november 2004
Mike Muller vanaf november 2004
Juliet Droog
Margreet van der Kwast
Greta Rijninks-van Driel vanaf november 2004
Laury de Bie-Post vanaf juni 2004
2005 - 2007
Marian van Huis voorzitter tot juni 2005
Sjaak Toet voorzitter vanaf juni 2005
Greta Rijninks van Driel vice-voorzitter vanaf juni 2005
Juliet Droog
Margreet van der Kwast
Mike Muller
Laury de Bie-Post
Angela Verbeeten vanaf oktober 2007
2007 - 2009
Sjaak Toet voorzitter tot juni 2010
Greta Rijninks-van Driel vice-voorzitter
Angela Verbeeten
Juliet Droog tot november 2007
Margreet van der Kwast tot juni 2008
Mike Muller
Laury de Bie-Post
Erna Kerkhof vanaf november 2007
Marjanne Wigbers-Zuurveld vanaf november 2009
2009 - 2011
Sjaak Toet voorzitter tot juni 2010
Angela Verbeeten vanaf 2010 voorzitter
Linda Rentes vice-voorzitter vanaf juni 2010
Greta Rijninks-van Driel vice-voorzitter tot 2010
Mike Muller tot juni 2011
Laury de Bie-Post tot juni 2010
Marjanne Wigbers-Zuurveld vanaf november 2009
Erna Kerkhof
Jolijn Betlem vanaf 2010
2011 - 2013
Angela Verbeeten voorzitter
Linda Rentes vice-voorzitter
Anke Blokhuis tot november 2013
Erna Kerkhof tot november 2013
Marjanne Wigbers-Zuurveld tot november 2012
Jolijn Betlem
Johan Zoutberg vanaf november 2012
2013 - 2016
Linda Rentes voorzitter
Mieke Beentjes vice-voorzitter
Marian van den Berg vanaf juni 2014
Ina Bastiaans tot juli 2015
Jolijn Betlem
Johan Zoutberg
2016 - 2017
Mieke Beentjes voorzitter
Linda Rentes tot juni 2016
Corien van der Haar vice-voorzitter
Marian van der Berg
Jolijn Betlem tot november 2017
Johan Zoutberg
Marrit Smit vanaf juni 2017
2018
Mieke Beentjes voorzitter
Corien van der Haar vice-voorzitter
Berteld Kok vanaf juni 2018
Marrit Smit
Johan Zoutberg
Richard van den Broek vanaf november 2018
Martin Groesz vanaf november 2018
2019-2022
Mieke Beentjes voorzitter tot juni 2019
Carola Groenen voorzitter vanaf juni 2019
Corien van der Haar vice-voorzitter tot februari 2019
Marrit Smit vice-voorzitter tot juni 2022
Richard van den Broek tot november 2021
Berteld Kok
Martin Groesz tot maart 2020
Sophie Six vanaf juni 2019
Kees Erends vanaf juni 2021
September 2022 - heden
Marieke Smith voorzitter
Maaike van Rijn vice-voorzitter
Rebekka Visser tot januari 2023
Joke Klinkert tot februari 2023
Alieke de Roon-Immerzeel
Stephanie Brand vanaf juni 2023
Mis je iemand of klopt er iets niet helemaal? Laat het ons dan weten via redactie@knov.nl.
Tijdlijn 125 jaar vereniging
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
Vroedvrouwenorganisaties maken zich al 125 jaar hard voor de positie van verloskundigen in Nederland. Blader met de tijd mee door onze geschiedenis. We pretenderen niet dat deze tijdlijn volledig is, maar hij geeft een mooie weergave van belangrijke acties door de jaren heen. Heb je aanvullingen of opmerkingen? Mail dan naar redactie@knov.nl.
1898
Provinciale vroedvrouwenverenigingen hebben zich de afgelopen tijd in hoog tempo gevormd. In 1898 bundelen de 11 regionale vroedvrouwenverenigingen zich en gaan samen in de Bond van Vrouwelijke Verloskundigen met als doel onder meer imagoverbetering, bevoegdheidsuitbreidingen en verbetering honorering
1921
De katholieke vroedvrouwen splitsen zich af in de Nederlandse R.K. Vereniging van Vroedvrouwen.
1926
In 1926 ontstaat de Bond van Nederlandse Vroedvrouwen. Er zijn nu twee verloskundige organisaties.
1928
Het Dr. Terburgfonds wordt opgericht; een ondersteuningsfonds voor oudere en behoeftige vroedvrouwen. De bondsbestuurder werkt hiervoor intensief samen met de secretaris-penningmeester en de hoofdinspecteur van Volksgezondheid.
1930
De twee bonden vragen aan de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid om vroedvrouwen bevoegd te verklaren tot ‘(…) het controleren van de zwangerschap’. Het takenpakket van vroedvrouwen breidt uit met prenatale zorg.
1932
In aanvulling op het besluit uit 1930 werd door invloed van de bonden de wet verder gewijzigd: vroedvrouwen worden officieel bevoegd tot het geven van raad en bijstand in de tweede helft van de zwangerschap.
1940 - 1941
Ziekenfondsbesluit tijdens de bezetting: bij alle ‘normale’ bevallingen is de vroedvrouw de aangewezen hulp. Het bevestigt het primaat van de vroedvrouw. De bonden eisen twintig gulden per verlossing om op een jaarinkomen van tweeduizend gulden uit te komen.
1948
In 1938 hadden de vroedvrouwenbonden de laatste (toen mislukte) poging ondernomen om uitbreiding van hun bevoegdheid te krijgen. De hoofdbesturen vragen in 1948 de Geneeskundig Hoofdinspecteur het verzoek opnieuw in overweging te nemen.
Jaren 50
Steeds meer verloskundigen gebruiken een kleine auto om hun werk te kunnen doen. De bond zet zich in voor een vergoeding van de auto in het verloskundig tarief.
1951
Het verzoek uit 1948 wordt gehonoreerd: de geneeskundige wet uit 1865 wordt aangepast. De vroedvrouw is nu bevoegd om de hele zwangerschap prenatale zorg te verlenen en een venapunctie te verrichten.
1953
In verband met de watersnoodramp wordt de actie ‘Beurzen open, dijken dicht’ georganiseerd. Via de bonden doneren verloskundigen gul en ondersteunen hun getroffen collega's.
Jaren 50
De eerste vroedvrouwen doen hun intrede in het ziekenhuis. Professor Kloosterman was directeur van de vroedvrouwenschool en werd hoogleraar aan de UvA. Hij introduceerde vroedvrouwen bij het universiteitsziekenhuis.
Jaren 60
De overheid wil overstappen van het beroep 'verloskundige' naar 'verpleegster-vroedvrouw'. Beide bonden zetten zich maximaal in om dit tegen te gaan.
Jaren 60
Het aandeel van de vroedvrouw in de verloskundige zorg zakt, ondanks de bevestiging van het primaat van de vroedvrouw in het Ziekenfondsbesluit. Dit gaat ten koste van de relatie met de (huis)arts. De vroedvrouwen tonen nieuwe strijdbaarheid. De bonden durven voor het eerst voor gelijke prestatie een gelijke beloning te vragen.
1968
De vroedvrouwenorganisaties vinden dat het imago van de vroedvrouw bij het algemene publiek beter kan. De Bond van Nederlandsche Vroedvrouwen roept een commissie voor ‘public relations’ in het leven. Deze commissie richt zich vooral op de jeugd die voor beroepskeuze staat.
Jaren 70
In de jaren 60 en 70 neemt het aantal klinisch verloskundigen snel toe. De NOV is destijds nog geen voorstander van deze ontwikkeling. Dit verandert in de jaren 90 onder voorzitter Marian van Huis, zelf klinisch verloskundige.
1973
Op initiatief van onder andere de huisartsen, fysiotherapeuten en verloskundigen richten de ziektekostenverzekeringen in 1973 diverse pensioenfondsen op. De NOV geeft opdracht tot oprichting van Stichting Pensioenfonds Verloskundigen (SPV).
1975
De Nederlandse R.K. Vereniging van de Vroedvrouwen en de Bond van Nederlandse Vroedvrouwen fuseren tot de Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (NOV).
1975
Op aandringen van de NOV en de Geneeskundige Hoofdinspectie wordt een wetsontwerp ingediend voor een nieuwe uitbreiding van de bevoegdheid dat in 1978 tot wet wordt verheven.
1975
Het Tijdschrift voor Praktische verloskunde (1897) en De Katholieke Vroedvrouw (1935) worden samengevoegd tot het Tijdschrift voor Verloskundigen.
1978
Verloskundigen zijn nu officieel bevoegd tot het maken van een uitstrijkje en het inknippen en hechten met plaatselijke verdoving. Behalve de kraamvrouw valt nu ook het kind onder toezicht van de verloskundige. Daarnaast wordt de verloskundige bevoegd tot het toedienen van een aantal geneesmiddelen.
1980
De regering spreekt zich uit ten gunste van versterking van de eerstelijnsgezondheidszorg. Op aansporing van de NOV komt binnen het overheidsbeleid meer nadruk te liggen op de verloskundige en de thuisbevalling.
1981
De NOV richt de Catharina Schrader Stichting op. Doelen zijn imagoverbetering en identiteitsversterking van de verloskundigen én een erfgoedarchief ter ondersteuning van de wetenschappelijke, verloskundige geschiedenis.
1985
De NOV wordt lid van de Federatie van Verenigingen van Hogere Functionarissen in de gezondheids- en bejaardenzorg om zo over een beter salaris voor verloskundigen in het ziekenhuis te kunnen onderhandelen.
1987
Oplevering van de Verloskundige Indicatielijst (VIL), een leidraad in de verloskundige keten om de selectie, de verwijzing en de samenwerking daaromheen optimaal te laten verlopen, door het ondersteunen van het (verwijs)beleid. De NOV zat in de werkgroep voor de totstandkoming van de VIL.
1987
Onder leiding van bestuursleden mevrouw Lugtenburg en mevrouw Lems organiseert de NOV het ICM-congres dat plaatsvindt in
Den Haag.
1993
De wet BIG wordt ingevoerd. De NOV zet zich in voor een sterke positie van de verloskundige. Verloskundigen krijgen met de wet BIG een autonome wettelijk erkende positie met eigen voorbehouden handelingen en registers.
1998
Het honorarium is in 1998 eindelijk op een niveau dat als aanvaardbaar wordt beschouwd. De NOV heeft de laatste tien jaar een verdubbeling van het tarief voor de zelfstandige verloskundige bewerkstelligd.
1998
Het aantal bevallingen dat door de huisartsen begeleid wordt, daalt door de jaren heen, het aantal ziekenhuisbevallingen stijgt. Dankzij voorlichting van de overheid en NOV zijn vrouwen zich vanaf 1998 beter bewust van hun keuzes. Meer zwangere vrouwen kiezen weer voor zorg door een verloskundige, omdat ze de zwangerschap en bevalling niet als ziekte of aandoening ervaren.
1998
De Nederlandse Organisatie van Verloskundigen wordt koninklijk onderscheiden bij het 100-jarig bestaan en wordt hiermee de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen.
2000
De werkdruk is hoog en er is een groot tekort aan verloskundigen. De verloskundigen komen in samenwerking met de KNOV in actie en gaan staken.
2000
De eerste KNOV-standaard verschijnt: Anemie in de eerstelijns verloskundigenpraktijk.
2001
In 1971 werd met de Gemeenschappelijke Verloskunde Registratie de fundamenten gelegd voor Perinatale Registratie Nederland. De KNOV slaagt er in 2001 samen met de NVK en de NVOG erin een subsidie van het Ministerie van VWS te krijgen voor verbetering van het gebruik en het opzetten van één landelijke databank.
2001 tot 2004
De KNOV ondersteunt verloskundigen vanuit regiokantoren. In 2004 sluiten de regiokantoren, omdat de VWS-subsidie voor monodisciplinaire belangenbehartiging in de regio stopt.
2003
Opkomst van het real-time echoapparaat. De KNOV maakt zich hard voor een tarifering voor het verrichten van een echo door de verloskundige. Een cursus tot echografist en registratie wordt ingericht.
2006
In 2006 wordt het primaat counseling prenatale screening bewerkstelligd. Hier heeft de KNOV zich hard voor ingezet.
2006
De verloskundige wordt in de zorgverzekeringswet als verantwoordelijke aangewezen voor de integrale eerstelijnsgeboortezorg. In de
toelichting wordt expliciet verwezen naar de poortwachtersfunctie.
2006
Het Kwaliteitsregister Verloskundigen wordt opgericht door de KNOV.
2007
De KNOV verhuist naar de Domus Medica in Utrecht. De erfgoedcollectie van Catharina Schrader wordt opgeslagen. De collectie verhuist in 2015 naar het Trefpunt Medische Geschiedenis in Urk.
2007
Demonstratie bij de Nederlandse Zorgautoriteit, de KNOV roept verloskundigen op tot demonstratie. Verloskundigen eisen meer tijd voor zwangere vrouwen.
2007
Oprichting KNOV-wetenschapscommissie. De commissie krijgt de opdracht een infrastructuur te realiseren voor wetenschappelijk onderzoek ter onderbouwing van fysiologische verloskunde. Onder andere Neeltje Crombag, Janneke Gitsels, Pien Offerhaus, Marianne Nieuwenhuijze en Corine Verhoeven ontvangen subsidies voor fellowships en PhD trajecten.
2015
De KNOV laat het basistakenpakket van verloskundigen herijken. Voor eerstelijnsverloskundigen vormt het nieuwe basistakenpakket het startpunt voor gesprekken over de normpraktijk en de daarmee samenhangende tarieven. Voor klinisch verloskundigen vormt het een aanvulling op de argumenten voor formalisering van de functie, normstelling en kwaliteitsborging.
2015
In overleg met de KNOV vindt er een uitbreiding plaats in de AMvB. Per 1 oktober behoort het voorschrijven van alle (hormonale) anticonceptie-middelen tot de bevoegdheden van de verloskundige.
2016 – 2019
De KNOV ondersteunt de inrichting van zorggroepen. Steeds meer kringen verdwijnen en maken plaats voor meer formele organisatiestructuren.
2018
De eerste multidisciplinaire richtlijn wordt ontwikkeld door de KNOV, in samenwerking met KCKZ, NBVK, NHG en PFN (postnatale basiszorg).
2018
In mei 2018 wordt de accreditatie voor de master Klinisch Verloskundige officieel toegekend. Met deze accreditatie kan bij het Ministerie van VWS erkenning worden aangevraagd van de specialistentitel Klinisch Verloskundige. De KNOV heeft actief meegedacht over de inhoud en vormgeving van deze opleiding, zowel op inhoud als te volgen strategie.
2020
De Catharina Schrader Stichting wordt onderdeel van de KNOV. Het werk van de stichting wordt voortgezet in de Commissie Catharina Schrader.
2020
Na 87 jaar wordt de Stichting Dr. Terburghfonds opgeheven. Het fonds is overbodig geworden na de komst van het SPV. De KNOV neemt de zorg voor de enige deelnemer op zich.
2021
Het ministerie van VWS besluit dat klinisch verloskundigen wettelijk bevoegd zijn om verloskundige handelingen zelfstandig in het ziekenhuis uit te voeren. Iets waar de KNOV zich al sinds 2009 hard voor maakt.
2022
De eerste deelregisters – Uitwendige versie en Anticonceptie – worden onderdeel van het Kwaliteitsregister Verloskundigen van de KNOV.
2023
Start Master of Science Verloskunde, ontwkkeld door de drie verloskunde academies en de KNOV. Een aanvulling op de bachelor voor verloskundigen die een brug willen slaan tussen tussen de dagelijkse praktijk, onderzoek en beleid.
2023
Begin 2023 wordt ook het deelregister Klinisch verloskundigen onderdeel van het Kwaliteitsregister.
2023
Dit jaar vieren we 125 jaar organisatie van verloskundigen in Nederland. We verwachten het predicaat Koninklijk ook de komende vijfentwintig jaar te mogen voeren.
De (on)zin van kruiden-(genees)middelen rondom de zwangerschap en borstvoeding
Tekst: dr. Maartje Conijn, Jennifer Groenewoud en dr. Veronique Maas, onderzoekers bij Moeders van Morgen Lareb, 2023-3
Kruiden winnen aan populariteit voor de behandeling van verschillende kwalen in de zwangerschap, het kraambed en tijdens de borstvoedingsperiode. Afhankelijk van de ondervraagde populatie,- gebruikt 9 tot 57 procent van de vrouwen weleens een kruiden(genees)middel rondom de zwangerschap.1 Vaak wordt gedacht dat de natuurlijke bestanddelen van kruiden(genees)middelen, een lager risico geven op bijwerkingen dan farmaceutische producten. Door gebrek aan bewijs over de effectiviteit en veiligheid, de ongecontroleerde samenstelling en mogelijke interactie met medicijnen, kunnen
ze echter wel degelijk een risico vormen voor de gezondheid.
In dit artikel krijg je een overzicht van het gebruik van kruiden(genees)middelen door zwangere en lacterende vrouwen vanuit het onderzoek van Moeders van Morgen Lareb, onderdeel van Bijwerkingencentrum Lareb. Het onderzoek laat zien dat er weinig tot geen wetenschappelijk bewijs is voor de veiligheid en effectiviteit van de meest gebruikte kruiden(genees)middelen rondom de zwangerschap en in de borstvoedingsperiode.
Gebruik van kruiden(genees)middelen
Door middel van vragenlijsten verzamelt Moeders van Morgen Lareb gegevens over geneesmiddelgebruik tijdens de zwangerschap en in de borstvoedingsperiode (zie ook kader op pagina 13). Op het moment van schrijven nemen er bijna 14.000 vrouwen deel aan het vragenlijstonderzoek. Van ongeveer 7.000 vrouwen is er (al) een zwangerschapsuitkomst bekend. Het grootste deel van de kruiden(genees)middelen die gebruikt worden door deelneemsters van Moeders van Morgen Lareb kan ingedeeld worden in twee groepen: middelen ter bevordering van de melkproductie en middelen ter bevordering van de vruchtbaarheid en/of het voorkomen van miskramen. In totaal zijn er 208 vrouwen die aangaven voor één van deze indicaties kruiden(genees)middelen te gebruiken.
‘Meer dan 75 procent van de patiënten brengt de zorgverlener niet op de hoogte van kruiden(genees)middelgebruik’
Hulp bij zwanger worden en voorkomen miskraam
In totaal gebruikten 26 vrouwen een kruiden(genees)middel rondom de conceptie of in de vroege zwangerschap om de vruchtbaarheid te bevorderen en/of een miskraam te voorkomen. Tabel 1 geeft een overzicht van de gebruikte middelen. Bij een (nog) onbekende zwangerschapsuitkomst, is de deelneemster nog zwanger of heeft ze geen vervolgvragenlijst(en) ingevuld.

Chinese kruiden
Tien vrouwen gaven aan Chinese kruiden (al dan niet gespecificeerd) te hebben gebruikt om vlotter zwanger te worden en/of om een miskraam te voorkomen. Chinese kruiden omvatten een zeer breed scala uit de traditionele Chinese geneeskunde waarvan de samenstelling en dosering op het specifieke individu worden afgestemd. Dit maakt onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit gecompliceerd. Ook blijken Chinese kruidenpreparaten soms vervuild te zijn
met (potentieel) schadelijke ingrediënten zoals zware metalen of medicijnen.2
Op basis van de huidige wetenschappelijke literatuur is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de veiligheid van Chinese kruiden rondom de zwangerschap. Het is daarom goed om terughoudend te zijn met het gebruik van deze middelen.
Monnikspeper (Vitex Agnus-Castus)
Monnikspeper zou de regelmaat van de menstruale cyclus bevorderen en premenstruele en postmenopauzale klachten verminderen.4 Een aantal wetenschappelijke onderzoeken vindt inderdaad een gunstig effect van monnikspeper op de ovulatie en het verlengen van de luteale fase.5,6 Het gaat om kleine onderzoeken met belangrijke beperkingen in de gebruikte methodes. Daarom kan op basis kan deze studies geen uitspraak gedaan worden over de werkzaamheid van monnikspeper voor het verbeteren van de vruchtbaarheid. Acht deelneemsters aan Moeders van Morgen Lareb gebruikten monnikspeper. Vier van hen gebruikten het door tijdens de prille zwangerschap, tot een maximale zwangerschapsduur van zes weken. In de literatuur is geen onderzoek beschikbaar naar het risico op aangeboren afwijkingen na gebruik van monnikspeper. Er kan dan ook geen wetenschappelijke uitspraak worden gedaan over de veiligheid van dit kruid tijdens de zwangerschap en rondom de conceptie.
‘Een meta-analyse met gerandomiseerde blinde trials vond een significante, maar milde, toename van de melkproductie bij gebruik van fenegriek’
Bevordering van melkproductie
Uit eerder onderzoek blijkt dat tussen de 15 en 45% van de lacterende vrouwen een kruid gebruikt om de melkproductie te bevorderen.7 In dit onderzoek waren er 180 vrouwen die een galactogeen kruid gebruikten (tabel 2). Bijna driekwart (71,1%) van deze vrouwen gaf aan een positief effect van het middel op de melkproductie te hebben gemerkt. Andere vrouwen rapporteerden ofwel geen effect te hebben gemerkt, ofwel een effect te hebben gemerkt maar gaven daarbij niet aan of dit positief of negatief was. Sommige vrouwen vulden deze vervolgvraag niet in. Er werden geen negatieve effecten gemeld bij moeder of zuigeling.

Fenegriek (trigonella foenum-graecum)
Fenegriek was het meest gebruikte kruid in Moeders van Morgen Lareb. In totaal gebruikten 146 vrouwen dit kruid, al dan niet in combinatie met andere kruiden. In de literatuur is fenegriek het meest bestudeerde galactogene kruid. Een meta-analyse met gerandomiseerde blinde trials vond een significante, maar milde, toename van de melkproductie bij gebruik van fenegriek. De vijf geïncludeerde kleine trials lieten geen nadelige effecten zien bij moeder of kind.7
In andere onderzoeken worden wel bijwerkingen van fenegriek bij de moeder gemeld waaronder misselijkheid, braken en hypoglycemie. In de literatuur zijn enkele cases gemeld van een vreemde geur en/of smaak van de moedermelk die lijkt op ahornsiroop. Daarnaast zijn er meldingen van verergering van benauwdheidsklachten bij vrouwen met astma. Fenegriek geeft een mogelijke interactie met coumarines (bloedverdunners) en glucose verlagende middelen en kan een kruisreactie geven met andere allergenen, waaronder kikkererwten en pinda’s.8,9,10
Gezegende distel (Cnicus benedictus)
Een ander veelgebruikt borstvoedingskruid is gezegende distel. Dit werd gebruikt door 103 deelneemsters van Moeders van Morgen Lareb, al dan niet in combinatie met andere kruiden. Er zijn geen geblindeerde studies naar het effect van gezegende distel op de melkproductie.11 Dit kruid kent milde bijwerkingen, zoals misselijkheid en een droge mond.9
Borstvoedingsthee
Ook het gebruik van borstvoedingsthee wordt regelmatig gerapporteerd in Moeders van Morgen Lareb. Borstvoedingsthee is een vrij te gebruiken term. De thee is dan ook verkrijgbaar in veel verschillende samenstellingen. Vanuit het Voedingscentrum wordt gebruik van borstvoedingsthee met anijs en venkel uit voorzorg afgeraden vanwege de hoge concentraties aromastoffen die ze bevatten. In grote hoeveelheden kunnen deze aromastoffen (estragol, trans-anetol en d-carvon) toxische effecten hebben op de lever.
Implicaties voor de praktijk
Uit eerder onderzoek blijkt dat meer dan 75 procent van de patiënten hun zorgverlener niet op de hoogte brengt van het gebruik van een kruiden(genees)middel.1 De gerapporteerde aantallen in Moeders van Morgen Lareb zijn dan ook waarschijnlijk een onderrapportage van het werkelijk aantal gebruikers. Vanwege de mogelijke bijwerkingen en interacties met geneesmiddelen is het belangrijk om als zorgverlener op de hoogte te zijn van het gebruik van kruiden(genees)middelen. Het is daarom goed om actief navraag te doen naar het gebruik van deze middelen door de zwangere en lacterende vrouw. Veel kruiden worden al honderden jaren voorgeschreven in traditionele geneeskundige stromingen. Van de meeste is de veiligheid tijdens de zwangerschap en/of borstvoedingsperiode echter niet wetenschappelijk aangetoond. Bij onduidelijke klachten bij de zwangere of lacterende vrouw en de zuigeling, moet dan ook gedacht worden aan effecten van al dan niet incorrect, kruiden(genees)middelen gebruik.
Bronnen
1. Feigel, M. , Kennard, A. & Lannaman, K. (2021). Herbalism for Modern Obstetrics. Clinical Obstetrics and Gynecology, 64 (3), 611-634.
2. Ko RJ. Adulterants in Asian Patent Medicines. New England Journal of Medicine. 1998;339(12):847.
3. Peng T, Yin LL, Xiong Y, Xie F, Ji CY, Yang Z, Pan Q, Li MQ, Deng XD, Dong J, Wu JN. Maternal traditional Chinese medicine exposure and risk of congenital malformations: a multicenter prospective cohort study. Acta Obstet Gynecol Scand. 2023 Jun;102(6):735-743.
4. Gardner Z, McGuffin M. Botanical Safety Handbook, Second Edition [E-book (PDF)]. Boca Raton, FL: CRC Press; 2013.
5. Antoine E, Chirila S, Teodorescu C. A Patented Blend Consisting of a Combination of Vitex agnus-castus Extract, Lepidium meyenii (Maca) Extract and Active Folate, a Nutritional Supplement for Improving Fertility in Women. Maedica (Bucur). 2019 Sep;14(3):274-279.
6. Kamal N, Mio Asni NS, Rozlan INA, Mohd Azmi MAH, Mazlan NW, Mediani A, Baharum SN, Latip J, Assaw S, Edrada-Ebel RA. Traditional Medicinal Uses, Phytochemistry, Biological Properties, and Health Applications of Vitex sp. Plants. 2022; 11(15):1944.
7. Khan, TM, Wu, DB-C, Dolzhenko, AV. Effectiveness of fenugreek as a galactagogue: A network meta-analysis. Phytotherapy Research. 2018; 32: 402–412.
8. Zuppa AA, Sindico P, Orchi C, Carducci C, Cardiello V, Romagnoli C. Safety and efficacy of galactogogues: substances that induce, maintain and increase breast milk production. J Pharm Pharm Sci. 2010;13(2):162-74.
9. Philip O. Anderson. Herbal use during breastfeeding. Breastfeeding Medicine. Nov 2017. 507-509.
10. Foong SC, Tan ML, Foong WC, Marasco LA, Ho JJ, Ong JH. Oral galactagogues (natural therapies or drugs) for increasing breast milk production in mothers of non-hospitalised term infants. Cochrane Database Syst Rev. 2020 May 18;5(5):CD011505.
11. Mortel M, Mehta SD. Systematic Review of the Efficacy of Herbal Galactogogues. Journal of Human Lactation. 2013;29(2):154-162.
Wat vertelt scenarioplanning over de toekomst?
Tekst: Roxanne Bleijenbergh, Eveline Mestdagh, Yvonne J Kuipers, 2023-3
Hoe ziet de verloskundige praktijk en het verloskundig onderwijs er over een aantal jaar uit? We kunnen de toekomst niet voorspellen, maar middels scenarioplanning wel voorbereiden op een aantal scenario’s om inzicht te krijgen in complexiteit en onzekerheden.
De wereld evolueert en er ontstaan voortdurend nieuwe medisch-technologische ontwikkelingen. De verloskundige zorg verandert snel als onderdeel van een complexe samenleving. 1-3 Om de veranderingen en ontwikkelingen bij te houden, wordt van verloskundigen verwacht dat zij zich snel aanpassen. 4, 5 Binnen de verloskunde zijn verschillende paradigma’s te herkennen: het medische en biopsychosociale model. Een polarisatie van technocratische, gemedicaliseerde en interventionistische geboorten versus fysiologische geboorten met aandacht voor het emotionele welzijn van de moeder en haar gezin. 6-8 Al deze factoren hebben een impact op de toekomst van het verloskundige beroep, de organisatie van de verloskundige zorg en de opleiding van toekomstige verloskundigen. Wanneer de toekomst van verloskunde wordt besproken, wordt afgevraagd: ‘Hoe ziet de verloskunde van de toekomst eruit?’ Het is moeilijk een inhoudelijk of betrouwbaar antwoord te geven omdat niemand de toekomst kan voorzien. Hoe verder er vooruit wordt gekeken, hoe meer onbekende variabelen er zijn. Het anticiperen op onbekende variabelen in de verloskunde is niet alleen afhankelijk van de context van de verloskunde, maar ook van maatschappelijke factoren.
Het doel van deze studie is om antwoord te bieden op de volgende vraag: Hoe zien de verloskundige praktijk en het verloskundig onderwijs in Anwerpen eruit in 2031? Er is gekozen voor de Vlaamse stad Antwerpen in België als studieomgeving. De stad Antwerpen heeft een typisch West-Europese grootstedelijke omgeving 9 met complexe sociale- en gezondheidsfactoren, zoals migratie en sociale- en economische ongelijkheid. Deze studie is daarom internationaal herkenbaar, actueel en relevant omdat elk modern Westers land steden heeft die vergelijkbaar zijn met Antwerpen.
Methode
Als benadering is gekozen voor Structuration Theory en scenarioplanning om de verloskundige praktijk en het onderwijs consistent en systematisch te analyseren.
Structuration Theory
Aan de hand van Structuration Theory werd geanalyseerd hoe sociale determinanten op elkaar inwerken binnen vooraf gedefinieerde sociale structuren en regels. 10 Binnen Structuration Theory is scenarioplanning een veelgebruikte benadering om inzicht te krijgen in complexiteit en onzekerheden in een dynamische omgeving.
Scenarioplanning-methode
Scenarioplanning is een theoretische onderzoeksmethode om toekomstige gebeurtenissen te analyseren door verschillende mogelijke situaties af te wegen. Het is een denkhulpmiddel, geen planningshulpmiddel of voorspelling. Het helpt om inzicht te krijgen in alternatieve en innovatieve mogelijkheden, die een beter perspectief bieden op welke toekomstige situaties best vermeden, gefaciliteerd of nagestreefd worden. 11, 12
Intuitive Logics
Plausibele toekomstige situaties worden overwogen aan de hand van de opeenvolgende stappen van Intuitive Logics 11, 13-15 (Figuur 1).

Resultaten
De belangrijkste trends en ontwikkelingen worden gepresenteerd, onderverdeeld in demografische, sociale, politieke, technologische en financiële determinanten. Nationale gegevens en wetenschappelijke literatuur werden verzameld tussen mei 2020 en mei 2021. De zekere en onzekere variabelen die werden afgeleid uit de belangrijkste trends en ontwikkelingen leidden tot drie scenario’s, waarvan er één wordt weergegeven in dit artikel. De gehele resultatensectie en de andere scenario’s zijn te lezen in het originele artikel.
Stap 1. Indicative Case: de stad Antwerpen
De stad Antwerpen voert een sociaal beleid dat gericht is op vooruitgang en emancipatie, en reikt actief de hand aan mensen die het moeilijk hebben om toegang te krijgen tot sociale bijstand, met inbegrip van kinderarmoede. De diversiteit van de bevolking wordt beschouwd als een aanwinst en als
een uitdaging. 16
Stap 2. Sociale determinanten: belangrijkste trends en ontwikkelingen in verloskundige zorg en onderwijs
Deze stap behandelt verschillende belangrijke trends en ontwikkelingen binnen twee thema’s: (a) verloskundige zorg en (b) verloskundig onderwijs in Antwerpen, en hun demografische, sociale, politieke, technologische en financiële determinanten. De uitwerking hiervan is te lezen in het originele artikel.

Stap 3. Een scenariomatrix maken
Door zijn complexiteit zit de toekomst van de verloskundige praktijk en het onderwijs in Antwerpen vol uitdagingen en onzekerheden. Uit het bewijsmateriaal van stap 2 zijn twintig sleutelvariabelen geïdentificeerd en gerangschikt op basis van hun relatieve impact en hun relatieve onzekerheid. Met een 2x2-matrix is een model met vier kwadranten gecreëerd. Van de onzekere en zekere factoren met grote impact werd verwacht dat ze de verloskunde van de toekomst met potentiële kracht zouden raken (tabel 1). 15, 17, 18 De zes zekere variabelen met grote impact werden geïdentificeerd als drijvende krachten, en de zes onzekere variabelen met grote impact werden bekend als kritische onzekerheden.
De in totaal twaalf kritische onzekerheden en drijvende krachten werden gebruikt voor het schrijven van de scenario’s en vertoonden twee meta-dimensies van onderliggende concepten. Uit de meta-dimensies is een theoretisch tweedimensionaal raamwerk met tegengestelde polen 11, 19 afgeleid: (1) geboortezorg en organisatie, met verloskundigen aan de ene kant en medische professionals aan de andere kant; (2) zwangere/bevallen vrouwen en hun gezinnen en de psychosociale en gezondheidscontext van deze vrouwen, met de complexiteit van de gezondheidsbehoeften aan de ene kant en de waarden en overtuigingen over zwangerschap, geboorte en het moederschap aan de andere kant (Figuur 2).

Stap 4. Scenario's
Bij het schrijven van de scenario’s is een proces van constante vergelijking gebruikt, tussen de scenarioconcepten en het bewijs dat in stap 2 werd geleverd. Het scenario, Joining & Sharing Forces, presenteert maximaal geïntegreerde geboortezorg met de verloskundige en de huisarts als leidende professionals binnen een positief zorgperspectief. In het originele artikel zijn nog twee andere scenario’s beschreven.
Scenario: Joining & Sharing Forces
Ruth plant haar eerste zwangerschap. Ze bezoekt het multidisciplinaire centrum voor eerstelijnsgezondheids- en sociale zorg voor preconceptiezorg. Haar algemene, reproductieve, financiële, sociale en mentale situatie worden besproken, evenals haar sociaal netwerk, dagelijks functioneren en kwaliteit van leven. Tijdens de zwangerschap woont Ruth samen met haar partner online interactieve webinars bij die door verloskundigen worden geleid, om geïnformeerd te worden en de opties en voorkeuren te verkennen, en wat belangrijk is voor hen als aanstaande ouders. Alle stappen van de gedeelde besluitvorming worden gedocumenteerd in het elektronisch dossier van de verloskundige/huisarts. Het zorgteam van Ruth wordt zo klein mogelijk gehouden, wat de continuïteit van de zorg ten goede komt. Als zich verloskundige problemen voordoen, of op verzoek van Ruth, wordt de verloskundige erbij betrokken. Bij andere problemen, zoals bijvoorbeeld bekkenpijn, wordt een gespecialiseerde eerstelijnszorgverlener geraadpleegd. Alle betrokken zorgverleners hebben toegang tot het elektronisch dossier van Ruth. Elk trimester van de zwangerschap worden het emotionele welzijn van Ruth en de overgang naar het ouderschap beoordeeld. Maandelijks vinden er online of live multidisciplinaire prenatale besprekingen plaats. De medische aspecten en interventies van de bevalling worden besproken in een webinar geleid door een verloskundige en gynaecoloog. De verloskundige ondersteunt Ruth bij het opstellen van een gedetailleerd geboorteplan met aandacht voor interventies en emotionele behoeften. Via een app voor zwangere vrouwen, PRinder, selecteert Ruth een groep van zwangere vrouwen. De groep komt bij elkaar in het gezondheidscentrum en ze hebben een videogesprek met een verloskundige aan het einde van elke online meeting. Ruth bevalt in het geboortecentrum. Eén week, zes weken en twaalf maanden na de bevalling bespreekt de verloskundige het welzijn en de kwaliteit van leven van Ruth met haar. Ruth evalueert de bevalling en haar intrapartum zorg met de verloskundige, gynaecoloog en huisarts tijdens een gezamelijke nacontrole. Postpartum groepszorg wordt geboden tot een jaar na de bevalling, waarbij gastsprekers onderwerpen bespreken als vaccinatie, inbakeren, co-sleeping, seks en anticonceptie.De opleiding tot verloskundige duurt vier jaar. De helft van het programma bestaat uit interdisciplinair leren met studenten verpleegkunde, psychologie, maatschappelijk werk en geneeskunde. Interdisciplinaire probleem gestuurd onderwijs scenario’s worden gecombineerd met een transdisciplinaire academische journal club’s rond hetzelfde onderwerp, met het oog voor de fysiologie, sociologie en complexiteit. Expertise van de beroepsbeoefenaar, praktijkvoering, beleid en richtlijnen worden besproken, inclusief gedeelde besluitvorming op het niveau van de vrouw en haar zorgverlner en op inter- en multidisciplinair niveau.
Discussie
Er zijn theoretische en methodologische strategieën gebruikt om ‘out of the box’ te denken over de huidige Antwerpse verloskundige praktijk en het onderwijs. In opeenvolgende stappen zijn de verloskundige praktijk en het onderwijs in Antwerpen en de contextuele veranderingsfactoren geïdentificeerd, samengevat en gestructureerd volgens hun impact en onzekerheid. Hiermee is een robuuste, methodologisch onderbouwde lacune vastgesteld tussen de manier waarop verloskundige zorg momenteel wordt aangeboden in een moderne samenleving én de behoeften van de perinatale Antwerpse populatie. De onderzoekers zijn ervan overtuigd dat de scenario’s coherent en plausibel zijn, een levendig beeld schetsen en een insprirerend effect kunnen hebben. De scenario’s kunnen gebruikt worden in de verloskundige praktijk en het onderwijs.
Implicaties voor praktijk en onderwijs
Er zijn twee belangrijke aspecten die de nabije toekomst van de verloskundige praktijk en opleiding benadrukken. Ten eerste de authenticiteit van de verloskundige, met een verschuiving naar een biopsychosociaal zorgmodel met een overeenkomstige werkbelasting en een verschuiving naar continuïteit van zorg, tot en met het eerste jaar na de bevalling. Ten tweede speelt het digitale aanpassingsvermogen van de verloskundige in de zorg voor de vrouw en met collega's van andere disciplines een centrale rol. De manier waarop technologie in dit scenario is verwerkt is realistisch haalbaar in de verloskunde, maar er is geen garantie dat deze scenario's binnen tien jaar werkelijkheid zullen worden.
Het scenario Joining & Sharing Forces laat het aspect van menselijke verbinding zien, zowel tussen de vrouw en de verloskundige als tussen de vrouw en haar ondersteunende sociale netwerk, en tussen de verschillende zorgverleners. Het koesteren van de menselijke verbinding en het aangaan van relaties past in de filosofie van vrouwgerichte zorg 6. Het scenario dat beschreven is beschrijft geïntegreerde zorg. Voor het implementeren van een dergelijk scenario is het belangrijk om de autonomie van de verschillende zorgverleners te behouden en interprofessioneel onderwijs te implementeren. 20 De noemer van alle scenario’s lijkt erop te wijzen dat een emancipatoire verschuiving onder verloskundigen nodig is voor een verloskundiggeleid zorgmodel maar ook voor geïntegreerde zorgmodellen met gelijkwaardheid tussen zorgverleners. Verloskundigen alleen kunnen geen verandering bewerkstelligen, omdat hiervoor sociale, interprofessionele en politieke relaties en samenwerking nodig zijn. 21 Interprofessionele samenwerking heeft ook betrekking op onderwijs met gelijkaardige veranderingen in de curricula voor bachelor- en masteronderwijs.
Beperkingen
De scenario’s bevatten inhoudelijke informatie voor transformatie, inspiratie en richting voor verandering, maar zijn bedoeld als navigatiehulpmiddel. Er is een theoretisch aannemelijkheidsgerichte benadering gebruikt. Deze aanpak mist een kant-en-klaar plan en een gedetailleerde richtlijn voor de organisatie van de geboortezorg en werkdruk. 17 De ontwikkeling van een meer gedetailleerd plan en strategie vereist verdere discussie, dialoog en onderzoek. 11, 15, 17 Hoewel de onderzoekers geloven dat de scenario’s een realistische en haalbare presentatie geven van de nabije toekomst, zijn ze zich er ook van bewust dat onze scenario’s nogal extreme situaties kunnen presenteren die ambiguïteit kunnen creëren. Hoewel netwerken zijn geraadpleegd om de geïdentificeerde variabelen en hun positie in de matrix te verifiëren, kunnen de percepties, subjectieve ideeën en gedachten van de onderzoekers voor vertekening hebben gezorgd. 15 Antwerpen is gekozen als onze indicatieve casus, ervan uitgaande dat er wereldwijd vergelijkbare steden zijn die met een vergelijkbare complexiteit te maken hebben. De generaliseerbaarheid van de scenario’s is echter beperkt tot steden met een vergelijkbare populatie als Antwerpen en met geboortezorg in vergelijkbare zorgsettingen waar verloskundiggeleide zorgmodellen niet de norm zijn.
Conclusie
De scenarioplanning-methode heeft plausibele toekomstperspectieven opgeleverd voor de verloskundige praktijk en onderwijs. Verloskundige authenticiteit in een biopsychosociaal zorgmodel en digitaal aanpassingsvermogen vormen een duidelijke richting voor transformatie, verandering en strategische focus. Deze studie is een theoretische oefening, maar een sterk middel voor diepgaande discussie onder (student)verloskundigen. Verder onderzoek en uitwerking van pragmatische organisatorische details en planningsstrategieën is nodig om deze oefening om te zetten in voorbereidende gesprekken om de geboortezorg te herorganiseren rekening houdend met de trends en ontwikkelingen van de komende jaren.
Bronnen:
1. Jepsen I, Juul S, Foureur M, Sørensen EE, Nøhr EA. Is caseload midwifery a healthy work-form? – A survey of burnout among midwives in Denmark. Sexual & Reproductive Healthcare. 2017;11:102-6.
2. Jepsen I, Mark E, Foureur M, Nøhr EA, Sørensen EE. A qualitative study of how caseload midwifery is experienced by couples in Denmark. Women and Birth. 2017;30(1):61-9.
3. Kingwell EL, Butt J, Leslie G. Maternity high-dependency care and the Australian midwife: A review of the literature. Women Birth. 2017;30(2):73-7.
4. Carman JM, Shortell, S. M., Foster, R. W., Hughes, E. F., Boerstler, H., JL, O. B., & O'Connor, E. J. Keys for successful implementation of total quality management in hospitals. . Health Care Manage Rev. 2010;35(4):283-93.
5. Lemieux‐Charles L, & McGuire, W. L. What do we know about health care team effectiveness? A review of the literature. Med Care Res Rev. 2006;63(3):263-300.
6. Fontein-Kuipers Y, de Groot R, van Staa A. Woman-centered care 2.0.: Bringing the concept into focus. European Journal of Midwifery. 2018;2(5):1-12.
7. Fontein-Kuipers Y, Kogels E, Kolukirik G. How the Topic ‘Transition to Parenthood’ Relates to the Learning and Role Expectation of Dutch Student Midwives Who-Are-Mothers. Journal of Social Sciences and Humanities. 2018;1:1-8.
8. Kuipers J, Van Leugenhaege L, Van de Craen N, Van den Branden L, Bleijenbergh R, Mestdagh E, et al. Factors influencing the maternal life balance of Flemish mothers, a cross-sectional study. Applied Research in Quality of Life. 2019.
9. Stad Antwerpen. Stad in Cijfers: dashboard Antwerp2020 [Available from: https://stadincijfers.antwerpen.be/dashboard/demografie.
10. Whittington R. Putting Giddens into action: social systems and managerial agency. J Manag Stud. 1992;29:693-712.
11. Rowland N, Spaniol M. Social foundation of scenario planning. Technological Forecasting & Social change. 2017;124:6-15.
12. Spaniol MJ, Rowland NJ. Defining scenario. Futures Foresight Sci. 2019;1(1).
13. Bradfield R, Cairns G, Wright G. Teaching scenario analysis—An action learning pedagogy. Technological Forecasting and Social Change. 2005;100:44-52.
14. Postma TJBM, Liebl F. How to improve scenario analysis as a strategic management tool? Technological Forecasting and Social Change. 2005;72(2):161-73.
15. Ramírez R, Selin C. Plausibility and probability in scenario planning. Foresight. 2014;16(1):54-74.
16. Stad Antwerpen. De Grote Verbinding: Akkoord voor de bestuursperiode van 2019 tot 2024. In: Antwerpen S, editor. Antwerpen2019.
17. Ramírez R, Wilkinson A. Rethinking the 2X2 scenario method: grid or frames? Technological Forecasting and Social Change. 2014;86:254-64.
18. Spaniol M, Rowland N. The scenario planning paradox. Futures. 2018;95:33-43.
19. Van Notten W, Sleegers A, van Asselt M. The future shocks: On discontinuity and scenario development. Technological Forecasting and Social Change. 2005;72(2):175-94.
20. Murray-Davis B, Marshall M, Gordon F. What do midwives think about interprofessional working and learning? Midwifery. 2011;27(3):376-81.
21. Perdok H, Jans S, Verhoeven C, van Dillen J, Batenburg R, Mol BW, et al. Opinions of professionals about integrating midwife- and obstetrician-led care in The Netherlands. Midwifery. 2016;37:9-18.
De verloskunde van het verleden
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
Hoe is verloskunde eigenlijk begonnen? Hoe keken we 125 jaar geleden naar verloskundigen? Verschilt dat van andere landen? Op 13 september 2023 viert de KNOV 125 jaar vereniging van verloskundigen met een jubileum in Museumpark Archeon. Prof. dr. Marianne Nieuwenhuijze vertelt deze dag over de geschiedenis van de verloskunde en de verloskundige. Ook voor De Verloskundige blikt zij terug op het verloskundig verleden.
Vrouwen die vrouwen bijstaan
Verloskundigen zijn er altijd geweest, in diverse vormen. Marianne vertelt: ‘In het begin vooral in de vorm van vrouwen die andere vrouwen bijstaan, bijvoorbeeld als familielid of onderdeel van het huishouden. Maar in de klassieke oudheid en zelfs in het oude Egypte werd er daarnaast al geschreven over verloskunde. Je zou dus kunnen zeggen dat het delen van vastgelegde kennis toen al is begonnen, al was de kennis alleen toegankelijk voor de beperkte groep vrouwen die kon lezen. Specifieke scholing is pas langzaamaan ontstaan na de middeleeuwen. In de zeventiende eeuw startte de allereerste gemeentelijke vroedvrouwenscholen, onder andere in Groningen. Ook op andere plekken gaven artsen les in verloskunde. Voor deze scholing was het een vereiste dat je kon lezen en schrijven, dus lange tijd was deze kennis nog steeds niet voor iedereen toegankelijk. Hierdoor bleef er nog lang een grote groep vroedvrouwen bestaan die het vak leerde van een andere vroedvrouw, bijvoorbeeld van een moeder of een tante.’
Verplichte scholing
Het officiële onderwijs ontstond pas eind negentiende eeuw. ‘Na de Napoleontische tijd in Nederland werd zowel scholing als gezondheidszorg steeds meer vanuit de nationale overheid geregeld’, vertelt Marianne. ‘In 1861 startte de eerste door de overheid bekostigde verloskundige opleiding: de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen in Amsterdam. In 1865 werd de Wet op de Uitoefening der Geneeskunst vastgesteld, waarin werd bepaald welke medische handelingen tot het domein van de vroedvrouw behoorden. Officieel werden er vanaf dit moment eisen gesteld aan de beroepsuitoefening door vroedvrouwen. Maar, het duurde nog een tijd eer deze wet werd gekoppeld aan landelijke opleidingen, omdat er simpelweg nog niet voldoende opleidingsplaatsen beschikbaar waren voor alle vroedvrouwen. Tot die tijd werd de kwaliteit gewaarborgd door het afnemen van gemeentelijke examens onder toezicht van artsen. In 1882 opende er ook een opleiding in Rotterdam, en in 1912 in Heerlen. Tegelijk met de landelijke wetgeving en de opkomst van de scholing verenigden vroedvrouwen zich. In 1898 werd in Nederland de eerste regionale vroedvrouwenvereniging opgericht: de Bond van Vrouwelijke Verloskundigen, die later de KNOV zou worden.’
Zelfstandige vrouwen
Volgens Marianne hebben vroedvrouwen altijd aanzien gehad binnen de maatschappij. ‘Zeker toen ze eenmaal geschoold waren, maar ook daarvoor al. Maar het feit dat ze met ongedoopt leven in aanraking kwamen, gaf vroedvrouwen daarnaast een zekere kwetsbaarheid. Zeker in de middeleeuwen, toen de kerk een sterke greep op de samenleving had. Onder de vrouwen die zijn veroordeeld als heks, was een groot percentage vroedvrouw. Zij waren verdacht doordat zij zelfstandige vrouwen waren die hun eigen inkomen verdienden, in een maatschappij waarin de vrouw verder slechts een zeer beperkte rol speelde in het openbare leven. Daarnaast gaf het soms spanning dat vroedvrouwen bij iedereen over de vloer kwamen en alles zagen. Zij werden ook weleens onder druk gezet, bijvoorbeeld om te verklaren wie de vader van een kind was. In vergelijking met andere landen heeft de vroedvrouw in Nederland wel altijd een vrij stevige positie gehad, omdat het gezin hier zo’n belangrijke rol speelde. Waar in andere Europese landen in de achttiende en negentiende eeuw de macht van de artsen steeds groter werd en vroedvrouwen werden gemarginaliseerd, gebeurde dat bij ons niet. Dat is waarschijnlijk mede omdat de overheid hier al vroeg heeft ingezet op de scholing en professionalisering van vroedvrouwen, en waarom thuisbevallingen in Nederland zo lang de norm zijn gebleven en nog steeds diep verankerd zijn in onze samenleving.’
‘Tot 125 jaar geleden leerden de meeste vroedvrouwen het vak van een andere vroedvrouw’
Afname thuisbevallingen
‘Pas eind twintigste eeuw nam het aantal thuisbevallingen bij ons flink af. Onder andere door een toenemende vraag naar pijnstilling en de angst die werd gecreëerd: dat het sterftecijfer rond geboorte in Nederland hoger zou liggen door de thuisbevallingen. Maar voor een hoger risico op sterfte bij thuis bevallen van gezonde vrouwen met een ongecompliceerde zwangerschap is nooit wetenschappelijk bewijs gevonden. Uit onderzoek blijkt dat de geboortesterftecijfers van landen slecht met elkaar te vergelijken zijn, omdat ieder land prenatale sterfte anders registreert. Toch heeft dit veel teweeggebracht en een teneur gezet voor meer screenen en interveniëren. In de jaren zeventig vond in Nederland nog zo’n vijftig tot zestig procent van de bevallingen onder begeleiding van een eerstelijnsverloskundige plaats, inmiddels is dat ongeveer de helft. Natuurlijk hebben we in de loop van tijd belangrijke technieken verworven die heel belangrijk zijn: keizersneden redden vrouwenlevens. Maar als je het ook gaat doen als er geen medische noodzaak is, kunnen de nadelen de overhand krijgen. Daarom is het zo belangrijk dat ook verloskundigen zelf sinds de jaren tachtig in Nederland onderzoek naar zwangerschap en geboorte zijn gaan ontwikkelen. Zo kunnen we een antwoord formuleren op de dominantie van de medische, gynaecologische zorg, en door middel van wetenschappelijke bevindingen onze eigen accenten ontwikkelen: fysiologische zorg, persoonlijke zorg, continue zorg.’
Natuurlijke veranderkracht: integreer conflict
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
Op de KNOV Jubileumdag op 13 september in Museumpark Archeon heeft zoöloog, psycholoog en bedrijfskundige Eric de Blok een duidelijke boodschap: het doel geeft richting, maar de reis bepaalt de bestemming, want dingen lopen nooit zoals verwacht. Zijn inspiratie voor die gedachte is de natuur. ‘We streven naar balans, maar als er iets niet bestaat in de natuur dan is het wel balans. Er is altijd een dynamische onbalans, want alles is voortdurend in beweging. De kunst is om mee te bewegen.’
Evolutie
‘Als ik over verandering praat, heb ik het vaak over de natuur en evolutie, want daarin draait het om de keuze tussen veranderen of behouden’, vertelt Eric. ‘De meeste mensen vinden verandering moeilijk, omdat ze hun verwachtingen moeten aanpassen. Daar zit ook de paradox: om verandering enigszins te beheren zul je zelf ook verandering moeten creëren. Als je blijft doen wat je altijd al deed, word je immers ingehaald door de veranderende context. Dat is de reden waarom sommige dieren zijn uitgestorven: die konden zich onvoldoende snel aanpassen. De wereld blijft altijd ontwikkelen, dus als je zelf niet blijft veranderen, ontstaan er vaak vroeg of laat problemen. Maar gelukkig zijn mensen tegelijkertijd juist ook heel goed in aanpassen, als het moet. Kijk maar hoe het ging in de coronacrisis: mensen hielden jarenlang vol dat videobellen niet goed werkte, maar toen de lockdown kwam was het allemaal binnen een paar weken geregeld!’
Comfortabel niveau van disharmonie
Toch zijn mensen van nature geneigd om zich schrap te zetten als het niet gaat zoals verwacht, weet Eric. ‘In de documentaire The Biggest Little Farm zie je hoe je hiermee om kan gaan. In de film volg je zeven jaar lang een koppel dat een grote biologische boerderij probeert op te zetten. Er ontstaan allerlei problemen, uitdagingen en dilemma’s. Ze krijgen bijvoorbeeld te maken met de komst van slakken op de planten, vogels die het fruit op eten, coyotes die de kippen doden. De menselijke neiging is dan om die werkelijkheid te weren door het plaatsen van netten en hekken, of zelfs door ongewenste dieren te doden. Maar dat tegenwerken kost veel energie, en bovendien verstoor je de balans nog verder, waardoor het een averechts effect kan hebben. Gaandeweg komt het koppel erachter dat als je met de natuur mééwerkt dingen veel harmonischer verlopen. Ze trekken bijvoorbeeld natuurlijke vijanden aan voor de slakken en vogels, en komen erachter dat de coyote een functie vervult: hij jaagt op knaagdieren die anders de wortels van de fruitbomen aantasten. Hun hond blijkt bovendien de kippen te kunnen beschermen tegen die coyote. Natuurlijk blijft er telkens weer een nieuwe uitdaging opduiken, maar zoals ze zelf zeggen, zitten ze op een gegeven moment op ‘een comfortabel niveau van disharmonie’.’
‘Het meeste wat mensen bedenken werkt van nature niet’
Sluit aan op wat er is
Zo werkt het volgens Eric ook binnen organisaties. ‘Wij willen graag dingen creëren en oplossingen bedenken, maar: het meeste wat mensen bedenken werkt van nature niet. Dat wil zeggen: we bedenken een plan in theorie, maar in praktijk doet het zelden precies wat het beoogt. Dan ontstaat er weerstand, en worden de bedenkers van het plan terug naar de tekentafel gestuurd om een nieuw plan te bedenken. Dat plan wordt dan vaak complexer, met het idee: we moeten meer moeite doen om het te laten slagen. Maar als er ongewenste effecten zijn, is het vaak effectiever om een stapje terug te doen om te zien wat er gebeurt. Er is namelijk altijd een indicatie voor een oplossing aanwezig, net als op de boerderij uit de documentaire. Een klant van mij zocht bijvoorbeeld een manier om klachten van klanten als verbeterpunten te registreren. Jarenlang zijn daar allerlei programma’s voor bedacht, maar die werkten niet goed in praktijk en maakten het proces nodeloos complex. Toen we een stapje terug deden, zagen we dat er bij een klacht altijd klantcontact via de e-mail was. Onze oplossing was het meldingssysteem koppelen aan iets wat er al was: het e-mailprogramma. Klachten hoeven nu dus niet meer apart geregistreerd te worden, maar worden automatisch uit het systeem gefilterd. Aansluiten op iets wat er al is, maakt veranderen veel makkelijker dan iets heel nieuws bedenken. Dat is ook precies wat de natuur doet: voortbouwen op wat er al is.’
‘Het grijze gebied is de dynamische onbalans’
Oorzaak en gevolg
Een ander natuurlijk fenomeen dat Eric binnen organisaties signaleert, is dat angst een enorme aantrekkingskracht heeft. ‘Veel mensen willen elke tegenslag uitsluiten. Dat fenomeen zie je ook in de zwangerschap: al is de kans heel klein dat er iets misgaat, toch denken vrouwen (en hun partners) dat zij hiervoor het beste in een ziekenhuis bij een gynaecoloog terechtkunnen, want die zijn gespecialiseerd in complicaties. De media speelt een flinke rol in die beeldvorming. Maar er wordt te weinig nagedacht over wat het mogelijke effect zou kunnen zijn van het verplaatsen van de geboortezorg uit een huiselijke, natuurlijke omgeving naar een klinische omgeving. Of wat de gevolgen zijn van een medische ingreep op het leven van een kind en de moeder. Het is goed om even stil te staan en je af te vragen wat voor effect keuzes hebben op de lange termijn, want die zijn niet altijd even duidelijk. In de Verenigde Staten daalde bijvoorbeeld in de jaren tachtig het misdaad-cijfer in sommige staten wel, en in andere niet. Uit onderzoek bleek dat die daling onder andere gerelateerd was aan de legalisering van abortus. Kinderen van ouders die gedwongen werden hun kind te houden, bleken vaker met minder liefde te worden opgevoed. Dit gebrek aan liefde bleek zich bij hen rond achttienjarige leeftijd te manifesteren in agressie en misdaad.’
Streven naar controle
Volgens Eric streven mensen altijd naar controle, risicobeperking en efficiency. ‘Maar de gevolgen hebben we niet in het oog. Dat kan ook niet altijd, maar wat we wel kunnen doen is af en toe een pas op de plaats maken en kijken welke signalen er zijn. Er is veel wat we niet zien, maar wat wellicht al tekenen aan de wand zijn. Soms willen we het ook niet zien, omdat we zo gefocust zijn op wat we bedacht hebben. Maar zoals ik al eerder zei: wat we bedenken werkt van nature niet. Die drang naar controle doet iets met ons denken, en met de manier waarop we bijvoorbeeld naar ziekte kijken. Is ziekte altijd iets wat je moet wegstoppen? Moet de situatie altijd terug naar hoe het was? Als je naar zorg en geboortezorg kijkt, is het voorkomen van sterfte een van onze belangrijkste drijfveren. Ik snap dat we dat willen, maar wat zijn de consequenties? Hoort de dood niet ook bij het leven? Nederland is het enige Westerse land waar nog veel thuisbevallingen zijn. Lange tijd zag je dat andere landen daar een beetje op neer keken, maar gaandeweg verschuift dat nu. Je ziet vaak dat dit soort opvattingen over de jaren heen op en neer bewegen. Mensen polariseren graag: het is óf zwart, óf wit. Maar natuurkundig zit tussen zwart en wit de kleur grijs. Dat grijze gebied is de dynamische onbalans. In plaats van te kiezen voor zwart of wit zouden we dat grijs wat meer mogen omarmen!’
Verstoord gevoelsvermogen bij bekkenbodemproblematiek
Tekst: Gert A. Klabbers, Petra M. Bouwman, Marjolein Dekker, J. Willem Hagg, Renske R. Harte-Sluman, Chantal Spil en Robert H. de Vos, 2023-3
Een zwangerschap heeft invloed op het bekken van de zwangere vrouw. De ene vrouw heeft hiervan meer last dan de andere. Voor het gehele bekken zijn volgens Stichting Bekkenbodempatiënten meer dan dertig soorten problemen te omschrijven – wel én niet gerelateerd aan een zwangerschap. Hierbij spelen medische en psychologische problemen een rol als oorzaak en gevolg. Bij al deze bekkenbodemproblemen kan er sprake zijn van een verminderd gevoelsvermogen, wat een indicatie is voor haptotherapie.
Verstoord gevoelsvermogen
Een verstoord gevoelsvermogen kun je duiden met het voorbeeld van het geven van een hand zonder gevoelsmatige betrokkenheid; een metafoor voor andere situaties in menselijk contact. De hand van de ander wordt bijvoorbeeld wel geschud of geknepen, maar de hand van de ander en de persoon daaraan vast worden niet echt gevoeld. Men laat zichzelf niet voelen en men neemt ook zichzelf niet voelend waar. Het gaat hierbij om de ontbrekende gevoelsmatige betrokkenheid. Als dit onbedoeld en ongewenst optreedt, en bij meer dan alleen het geven van een hand, dan is er mogelijk sprake van een zogenoemd verstoord gevoelsvermogen, wat onderzocht en behandeld kan worden door een gezondheidszorg(GZ)-haptotherapeut.
‘Mensen kunnen zichzelf voelend waarnemen, gevoel hebben voor de ruimte om zich heen en gevoel hebben voor andere mensen’
Restrain Internal Sensitive Participation (RISP)
Een specifiek voorbeeld van zo’n verstoord gevoelsvermogen rondom vaginaal onderzoek is door Gert Klabbers (2014) gelabeld als RISP. ‘Als een zwangere vrouw vaginaal onderzocht wordt, kan zij zich ongemakkelijk voelen, ook al begrijpt ze de noodzaak van zo’n fysiek onderzoek. De zwangere vrouw zal haar lichaam (het object) laten onderzoeken, maar proberen om er gevoelsmatig zo min mogelijk bij betrokken te zijn door zich op het moment van toucheren, gevoelsmatig terug te houden.’ Wanneer er sprake is van een permanente RISP en daardoor een belemmering in het normale functioneren, kun je spreken van een verstoord gevoelsvermogen. Dat kan indicatie zijn voor haptotherapie (Klabbers, 2020).
Haptotherapie
Om een patiënt bewust te maken van zijn/haar gevoelsvermogen en deze aan den lijve te laten ervaren, maakt de GZ-haptotherapeut gebruik van inzichtgevende gesprekken, vaardigheidsoefeningen en affectieve aanraking. (Plooij, 2005; Vereniging van Haptotherapeuten, 2023). Een mogelijke vorm van affectieve aanraking is hapto-educatie (Klabbers, 2021): het overdragen van ervaringsgerichte kennis om de patiënt op methodische wijze vertrouwd te laten worden met het zich openen- en sluiten voor gevoelsindrukken, en om de patiënt kennis te laten maken met het zichzelf voelend waarnemen en voelbaar aanwezig zijn, gevoel hebben voor de ruimte om zich heen en voor andere mensen.
Affectieve aanraking in haptotherapie
Een haptotherapeutische aanraking is niet hetzelfde als een aanraking in het dagelijks leven. De aanraking onderscheidt zich van medisch palperen en het objectiverend voelen van (ont)spanning, en kenmerkt zich door het aanvoelen en waarnemen of de patiënt zichzelf, ook lichamelijk, bewust voelend waarneemt. Daarnaast heeft een haptotherapeutische aanraking als doel om de patiënt in contact te brengen met zijn/haar lichamelijke- en innerlijke voelen, waarbij affectiviteit en affectief aanraken centraal staan (Klabbers, 2018, 2020; Plooij, 2007, 2010, 2017; Veldman, 2007).
Haptotherapie bij bekkenbodemproblematiek
Bij bekkenbodemproblematiek is haptoeducatie niet zo eenvoudig, want lichaamsgerichte aandachtsoefeningen zijn vaak beladen en aanraking van de patiënt zijn/haar bekkenbodem door de therapeut is nooit acceptabel.
Basispresentie
Mensen kunnen zichzelf voelend waarnemen, gevoel hebben voor de ruimte om zich heen en gevoel hebben voor andere mensen; zij kunnen invoelen, aanvoelen, doorvoelen, meevoelen en zij kunnen innerlijke gemoedsbelevingen bij zichzelf en bij de ander gewaarworden (Klabbers, 2020). Voor deze gevoelsvermogens kent haptotherapie specifieke definities, waarvan het in haptotherapie zogenoemde begrip ‘basispresentie’ zal worden toegelicht als inleiding op de hierna beschreven casus. Present zijn is dáár zijn, in de wereld zijn, aanwezig zijn met expressie van zichzelf in verbondenheid met de wereld en het leven. Mensen die gevoelsmatig aanwezig zijn (present zijn) in hun basis, voelen een innerlijke zekerheid waardoor zij de moed hebben om zichzelf te zijn; zelfs in de aanwezigheid van anderen en zij kunnen hun grenzen en verlangens uiten op een natuurlijke manier (Veldman, 2007). De aanname is dat basispresentie RISP vermindert en de gevoelsmatige betrokkenheid vergroot.
'Ik voel minder leegte in mijn buik en begrijp nu hoe belangrijk gevoelsmatige betrokkenheid is tijdens de bevalling'
Casus
Een 28-jarige vrouw werd in de twintigste week van haar tweede zwangerschap door haar verloskundige verwezen voor haptotherapie in verband met bevallingsangst. Zij had een Wijma Delivery Expectancy Questionnaire (WDEQ)-score 107, wat betekent dat zij extreem angstig was voor de bevalling (Wijma, Wijma & Zar, 1998). Lichamelijk waren er geen bijzonderheden; ze voelde zich kerngezond. Tijdens de intake keek de vrouw naar haar buik, maar leek daar gevoelsmatig niet bij betrokken te zijn. Zij gaf aan dat haar buik het niet kon verdragen om aangeraakt te worden. Het doel van haptotherapie was om vertrouwd te raken met het ervaren van de eigen lichamelijkheid die nodig is voor het aanleren van het juiste gebruik van de abdominale druk tijdens het persen, opvangen van de weeën en het omgaan met pijn tijdens de bevalling.
Openen en sluiten
Cliënt: ‘Na de eerste zwangerschap voelde ik leegte en hoewel mijn buik nu vol is van een nieuwe zwangerschap, voel ik nog steeds ook leegte in mijn buik.’ Toen haar werd geleerd om het verschil te voelen tussen affectieve toewending en afwending van het contact met (de hand van) haar man, zei ze: ‘Wanneer ik het contact met zijn hand op mijn buik voel, voel ik ook de zachtheid weer in mijn buik. Het is verrassend leuk om te leren en ik ben blij dat ik mij nu zo voel.’ Er werd benadrukt dat dit vermogen om contact te maken met haar man en zijn hand, haar eigen vermogen is en dat ze een keuze heeft om zich te openen en te sluiten voor gevoelsindrukken.
Richtingsgevoel bij het persen
De eerste keer dat het persen werd geoefend, blies de cliënt haar gezicht op en perste ze in alle richtingen, behalve naar haar bekkenbodem. De techniek werd verbeterd, zodat het persen meer effectief zou kunnen zijn tijdens de uitdrijving. Dit gaf zelfvertrouwen. Vervolgens leerde ze om gevoelsmatig betrokken te zijn tijdens het persen.
Opvangen van de weeën en omgaan met pijn
Om haar gevoelens over de aanstaande geboorte van haar kindje uit te drukken, zei de zwangere vrouw na een aantal sessies: ‘Ik weet nog niet hoe, maar als ik aan de aanstaande bevalling denk, krijg ik het gevoel dat er een weg lijkt te zijn.’ Haar man leerde dat hij in staat was om haar gevoelsmatige betrokkenheid met zijn affectieve aandacht te wekken. Dit hielp haar om beter om te gaan met de oefening van het omgaan met pijn. Uiteindelijk werd het duidelijk dat zij geen angst had voor de pijn, maar voor het controleverlies tijdens de bevalling. Haar man leerde om zijn vrouw te steunen, wat hem het gevoel gaf dat hij een bijdrage kon leveren. ‘Tijdens de eerste bevalling verkrampte ik tijdens de weeën en tussendoor probeerde ik wanhopig om te ontspannen. Nu realiseer ik mij dat ik ook tijdens de weeën kan ontspannen en actief kan meewerken. Ik voel minder leegte in mijn buik en begrijp nu hoe belangrijk gevoelsmatige betrokkenheid is tijdens de bevalling.’ Als bijkomend resultaat, leek er een harmonieuze relatie tussen de ouders onderling en tussen de ouders en hun kind te zijn ontstaan.
Bevalling
Er volgde een ongecompliceerde vaginale thuisbevalling, die begeleid werd door een eerstelijnsverloskundige. Na veertig minuten persen werd een gezond kind geboren. Een dag na de bevalling stuurde de cliënt haar therapeut een bericht: ‘Wie had gedacht dat dit zo snel zou gebeuren. Ik ben nog steeds in de war, maar onze baby doet het goed. Omdat ik deze verloskundige niet kende, moest ik tijdens de bevalling zelf vertellen hoe ik mij voelde en wat ik wilde. Het ging heel erg goed. Het was heel verrassend en zelfs bevrijdend dat ik voor mezelf durfde op te komen.’
Discussie
In een veilige therapeutische omgeving kon de patiënt zelf explorerend haar gevoelsmatige betrokkenheid bij zichzelf en met elkaar (her)ontdekken. De GZ-haptotherapeut zorgde voor een contact, waarin de patiënt zich veilig en vertrouwd voelde en waarin een ontmoeting kon plaatsvinden. In dit contact was er ruimte voor de patiënt om ervaring op te doen met de uitgangspunten en werkwijze van haptotherapie, de betreffende therapeut als persoon, de eigen vermogens van de tast en de contactuele gevoelsvermogens, de samenhang tussen het omgaan met zichzelf en anderen, en hoe dat lichamelijk werd ervaren. Bij dit alles speelde de GZ-haptotherapeut als persoon een rol, want het ging niet alleen om de ervaringsoefeningen, maar ook om door wie en hoe de patiënt werd begeleid. Als zodanig was het ook voor de GZ-haptotherapeut zelf van belang om basispresent te zijn. Een kernwaarde van haptotherapie is het herstellen van het vermogen om te voelen. Er mag dus verondersteld worden dat de behandeling van verstoord gevoelsvermogen medebepalend is voor de meerwaarde van haptotherapie bij bekkenbodemproblematiek.
Deze casus zal mogelijk niet direct herkend worden als bekkenbodemproblematiek, omdat er niet specifiek iets aan de hand was met de bekkenbodem zelf. In dit geval ging het om het hele buikgebied waar de bekkenbodem onderdeel van is. Als er over de buik gesproken wordt, dan gaat het vaak over de voorzijde van de buik. Maar de buik heeft ook een achterzijde (rug), een bovenzijde (diafragma), en een onderzijde (bekkenbodem). Klachten in en rondom het buikgebied die veelal door patiënten worden genoemd als ze bij de GZ-haptotherapeut komen, zijn onder andere pijn in de rug, stijve wervelkolom en bekken, verhoogde diafragmaspanning die soms ook tot hyperventilatie leidt, een leeg buikgevoel, een pijnlijke buik en misselijkheid, een spanningsgevoel in de buik, en onvoldoende gevoelsmatige betrokkenheid bij de eigen bekkenbodem (RISP) (Klabbers, 2020). Bij doorvragen blijkt vaak dat er sprake
is van meerdere klachten. De auteurs van dit artikel hebben in hun praktijk gemerkt dat daarbij ook bijna altijd sprake is van permanente RISP.
Conclusie
In de klinische praktijk blijkt haptotherapie een waardevolle aanvullende therapie te zijn voor mensen met bekkenbodemproblematiek. Om het positieve effect van haptotherapie bij bekkenbodemproblematiek wetenschappelijk te bevestigen is er meer klinisch onderzoek nodig onder een grotere groep patiënten.
Dr. Gert A. Klabbers
GZ- haptotherapeut
praktijk@gertklabbers.nl
Therapiecentrum Ietje
Kooistraweg 25
7311 GZ Apeldoorn
Een sterke en toekomstbestendige basis
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3
Het bestuur van de KNOV is een jaar onderweg. Marieke Smith, Maaike van Rijn en Alieke de Roon-Immerzeel zetten in september 2022 de koers in om voor eens en altijd regie op het vak terug te krijgen en de positie van de verloskundige te versterken. Afgelopen juni sloot daarbij ook Stephanie Brand aan. Ze blikken terug, maar vooral vooruit. Wat zijn de plannen?
De afgelopen twaalf maanden stonden in het teken van het creëren van een stevige basis: meer verbinding binnen de vereniging, verbetering van de Algemene Ledenvergadering met duidelijke statuten en reglementen, de beroepsidentiteit en waarde van verloskundigen zichtbaar maken en uitdragen, een kwaliteitsbeleid dat écht over kwaliteit gaat en een gezonde bekostigingsstructuur. Hiervoor waren de bestuursleden veel in het veld te vinden. Marieke: ‘We zijn gekozen voor onze visie en hebben het afgelopen jaar hard gewerkt om de basis op orde te krijgen om goed te kunnen werken. We hebben veel bezoeken gebracht aan de eerste lijn door het hele land en de ziekenhuizen van onze klinische collega’s.Vanuit daaruit zetten we de koers voort.’ Om maximaal het goede te kunnen doen de komende jaren, acteert het bestuur actief vanuit heldere kernwaarden: deskundig, betrokken, verbindend en moedig. Er is daarnaast gewerkt aan een goed HR-plan, zodat het bureau meer faciliterend is aan het veld. Alieke: ‘De komende maanden start daaruit volgend een managementlaag met een aantal nieuwe collega’s. We versterken het bureau, zodat de hele organisatie vanuit visie werkt.’
‘De specialist moet alleen over specialistische zorg gaan, de verloskundige over de andere zorg’
Multidisciplinaire samenwerkingen
Het bestuur maakt zich onder meer hard voor het versterken van de beroepsidentiteit, het zichtbaar maken en uitdragen van de waarde van verloskundigen. Daarvoor wordt aangeschoven aan landelijke tafels, wordt er deelgenomen aan coalities met andere en gelijkgestemde verenigingen en organisaties, en verbinding gezocht tussen de eerste- en tweedelijns collega’s. Marieke: ‘We halen hiermee iets terug. Tegelijkertijd gaan we niet terug in de tijd, maar de toekomst in. Wij zien wat verloskundigen te brengen hebben in de maatschappij. En we zien ook dat het niet nodig is om elk risico uit te vergroten.’ Het bestuur zet in op vertrouwen; meer vertrouwen van de maatschappij in de fysiologische zwangerschap en minder risicodenken. En ook meer vertrouwen in de beroepsgroep en ouders dat als er onverhoopt iets misgaat, zij dat kunnen dragen. Maaike: ‘75 procent van de vrouwen bevalt in de tweede lijn. Het kan niet zo zijn dat al die vrouwen specialistische zorg nodig hebben. Het is goed om de kaders rondom bekwaamheid en bevoegdheden goed te organiseren, zodat verloskundigen daarbinnen kunnen opereren. De verloskundige meer als generalist en de specialist alleen voor de kleine groep zwangere vrouwen die dat echt nodig heeft. En waar nodig natuurlijk in samenwerking met een multidisciplinair team.’ Marieke: ‘Door versterking van identiteit en vakinhoud, een beter kwaliteitsbeleid, een gekoppelde eerste en tweede lijn, meer verloskundigen in de regio’s en onszelf goed te organiseren als bureau kun je dat ook voor elkaar krijgen.’ Alieke vult aan: ‘Dat 75 procent nu in de tweede lijn bevalt betekent niet dat dat goed of nodig is. Het betekent dat wij zelf moeten nadenken of het risicodenken niet ook teveel bij onszelf is ingedaald. En dat we ook op dat vlak werk aan de winkel hebben.’ Maaike:
‘De brug van de eerste naar de tweede lijn is nu erg scherp. We moeten kijken hoe we die breder kunnen trekken zodat we meer zwangere vrouwen kunnen helpen en autonoom kunnen handelen.’
‘We halen iets terug. Tegelijkertijd gaan we niet terug in de tijd, maar de toekomst in’
De positie van de klinisch verloskundige
Een andere belangrijk punt volgens het bestuur: klinisch verloskundigen zijn een aparte beroepsgroep in het ziekenhuis, geen verlengstuk van een gynaecoloog. Maaike: ‘De specialist moet alleen over specialistische zorg gaan, de verloskundige over de rest. Beiden met eigen autonome bevoegd- en bekwaamheden, zodat je aanvullend bent aan elkaar. en daardoor meer oog hebt voor elkaars expertise. Dat is nu niet het geval.’ Alieke: ‘Het is een aparte beroepsgroep binnen het ziekenhuis, maar de klinisch verloskundige is ook verloskundige. En collega van alle andere verloskundigen, waar dan ook werkzaam.’ Maaike: ‘Er is wel sprake van differentiatie, maar er zou een veel betere verbinding moeten zijn. We proberen dan ook het contact tussen de klinisch verloskundigen en de eerstelijnsverloskundigen te stimuleren om de verloskundige lijn te versterken; samen optrekken en samen projecten doen.’ Om te komen tot een goedwerkend en duurzaam systeem heeft het bestuur tijd nodig. Marieke: ‘Wij vinden dat elke zwangere vrouw in principe begeleiding van een verloskundige zou moeten krijgen. En dat haar verloskundige daarvoor de tijd zou moeten hebben. Dat betekent dat het aantal zorgeenheden omlaag moet.’ Momenteel is het aantal zorgeenheden 106 per verloskundige. ‘We gaan strijden om die zorgeenheden naar beneden te krijgen en om meer verloskundigen op te leiden. Het langetermijndoel hierbij is dat de rol van de verloskundige meer preventief actief aan de voorkant zit en minder in acuut handelen.’
Het oprichten van platforms
Als belangenbehartiger van verloskundigen gaat het bestuur de landelijke belangenbehartiging meer differentiëren op basis van werksetting. Hierdoor komen de verschillende perspectieven binnen de vereniging beter tot hun recht. Dit gebeurt middels een aantal platforms om samen sterk te staan en regionale samenwerking te stimuleren. Alles daarboven is gezamenlijk belang, zoals beroepsidentiteit en kwaliteitsbeleid. Marieke: ‘Dat zijn overkoepelende onderwerpen die iedereen aangaan. Maar daaronder hebben verloskundigen verschillende belangen; van waarneemster tot praktijkhouder. Die platforms zijn we nu aan het inrichten. De eerste die we opstarten zijn het Platform Klinisch Verloskundigen en Platform Vertegenwoordigers van Eerstelijns Organisaties (VEVO).’ Het doel van deze platforms is dat leden en de KNOV samen optrekken en dat collega's in een vergelijkbare werksetting gemakkelijker onderling contact kunnen hebben. De KNOV zoekt hiermee verbinding en koppeling met de achterban, om zo slagvaardig en stevig te staan op regionaal en landelijk niveau. Stephanie: ‘Het mooie van die platforms is dat je met elkaar kunt interacteren, van elkaar kunt leren en dingen kunt overnemen.’
Een gezonde bekostigingsstructuur
Het bestuur werkt met het bureau aan een kwaliteitsbeleid dat écht over kwaliteit gaat. Alieke: Daarbij werken we aan een duidelijke scheiding tussen kwaliteit enerzijds en organisatie en bekostiging anderzijds. Marieke: In juni hebben we daarom de Dag voor de Zorgverzekeraar gehouden. We moeten kwaliteit koppelen aan een gezonde bekostigingsstructuur. Dit alles in nauw contact met de wetenschap en opleidingen.’ Het uitgangspunt? Goede zorg moet beloond worden, niet de verrichte prestaties. Marieke: ‘Het huidige systeem beloont verrichtingen en acties, en is niet gericht op preventie. De continuïteit van zorgverlener is bewezen effectief. Watchful Attendance zou beloond moeten worden. Een gezonde bekostigingsstructuur volgt de inhoud, zodat elke discipline maximaal zijn kunde kan inzetten. Dat vraagt om een kanteling en niet alleen in de geboortezorg.’ Maaike: ‘Ook hiervoor is het zo belangrijk dat de positie van klinisch verloskundigen goed geborgd is. De bekostiging zindert in alle lijnen door.’ Er zijn verschillende onderzoeken over dat waardegedreven zorg leidt tot minder interventies. Alieke: ‘Daar is nu onvoldoende heldere data en bekostiging voor. Geld en middelen kun je maar één keer uitgeven, dat betekent dat er goede afwegingen gemaakt moeten worden.’ Stephanie: ‘Het doel is uiteindelijk langdurige houdbaarheid. Niet alleen acteren op het hier en nu, maar juist focussen hoe we op lange termijn kwaliteit kunnen blijven bieden.’
Doorleven
Na het eerste jaar vallen er steeds meer dingen samen. Dit najaar gaat het bestuur nog in volle vaart verder met het op orde brengen van de basis. Tijdens de Algemene Ledenvergadering in december presenteert het bestuur haar bevindingen en plannen aan de leden. Er wordt dan ook via verschillende wegen om inbreng van leden gevraagd. Zo zijn er maandelijkse ‘Spreek het bestuur’-momenten. Open communicatie vindt het bestuur heel belangrijk. Marieke: ‘Onze visie en koers zijn vanaf dag één al helder. Ook het nieuwe managementteam gaat die doorleven. De plannen worden straks door het nieuwe MT samengebracht tot een jaarplan en getoetst bij de platforms.’ Maaike vult aan: ‘We gaan ervoor dat alle leden zich kunnen vinden in de plannen en zichzelf terugzien.’