Jong geleerd…
Tekst: vrhl content en creatie, 2022-02
Ze weten elkaar in het werkende leven beter te vinden, hebben meer respect voor elkaars discipline en hebben meer begrip voor elkaars denkwijze. Het zijn de meest gehoorde argumenten voor het organiseren van een puzzel die ‘interprofessioneel opleiden’ heet. Want het ís nogal een organisatie, om studenten van verschillende opleidingen op hetzelfde moment vrij te maken en lokalen beschikbaar te hebben. Het loont de moeite; studenten zijn enthousiast en leren elkaar beter kennen.
Universiteit, Antwerpen
IPSIG staat voor ‘Interprofessioneel Samenwerken in de Gezondheidszorg’. Jaarlijks doen meer dan duizend studenten uit het laatste jaar van de opleidingen Geneeskunde, Fysiotherapie, Farmacie, Ergotherapie, Verpleegkunde, Sociaal Werk, Voeding en Diëtetiek, Orthopedagogie, Logopedie en Audiologie, Psychologisch Consulent en Vroedkunde mee aan de IPSIG-week. Deze bestaat uit interactieve sessies waarbij kennis wordt gemaakt met elkaar en elkaars rol, een zorgplan rond een casus wordt gemaakt en aandacht is voor ethisch handelen, communicatie en reflectie op de eigen competenties.
‘De succesfactor van deze module is dat zowel universitaire opleidingen als opleidingen van hogescholen met elkaar samenwerken’, vertelt Giannoula Tsakitzidis. Zij ontwikkelde de IPSIG-module samen met een interprofessioneel team. ‘Maar er ontstaat ook samenwerking tussen Belgische, Nederlandse en anderstalige studenten. Die cultuurverschillen komen zorgverleners vaak tegen; mooi als met dit internationale aspect al in de opleiding kennis is gemaakt.’ Het zijn veel uiteenlopende opleidingen, dan kan een casus nooit voor iedereen helemaal van toepassing zijn. ‘Dat is ook niet erg’, zegt Giannoula. ‘Bij een casus rondom een hersenbloeding zal een vroedvrouw in opleiding inhoudelijk misschien niets concreets kunnen doen, maar ze kan wel meedenken. Zij levert een bijdrage door de manier waarop zij gewend is zich aan te passen aan de behoeften van een zwangere vrouw. Zij neemt de ziekte niet als uitgangspunt, maar de patiënt. Terwijl een arts in opleiding kennis heeft en uitgaat van ziekte X waar behandeling Y bij past. Van die verschillende perspectieven en mogelijkheden willen wij onze studenten bewust maken in deze week. Zij leren beroepsspecifieke kennis te overstijgen en samen te kijken naar de patiënt.’ De IPSIG-week wordt al achttien jaar georganiseerd. ‘Elk jaar is het vechten om de logistieke uitdagingen te overwinnen’, vertelt Giannoula. ‘Want wij reserveren in deze week honderd docenten, zestig lokalen en hebben ook restaurants en parkeergelegenheid nodig. We hebben geleerd dat elke drie tot vijf jaar verantwoordelijke teams voor een groot deel vernieuwd zijn, met soms ook nieuwe decanen en/of nieuwe opleidingshoofden. Om steeds iedereen mee te krijgen en betrokken te houden, organiseren we iedere drie jaar een ‘VIPSIG’, met de ‘very important people’ uit de betrokken teams. Tot nu toe werkt dat!’
‘Belangrijke doelen zijn respect voor elkaar en een kijkje in elkaars keuken’
AP Hogeschool, Antwerpen
In Antwerpen vindt nog een interprofessioneel project plaats. Hier neemt een groep studenten Verloskunde – van verschillende Vlaamse academies – zes tot twaalf weken een moeder-kindafdeling van een ziekenhuis over. Ze leren hier dus ‘in het echt’ met elkaar samen te werken. Eveline Mestdagh van AP Hogeschool vertelt: ‘Hier gaat een heel voorbereidingsproces aan vooraf. Studenten leren met de systemen te werken en leren de protocollen en regels van het ziekenhuis kennen. Dan gaan ze aan de slag. De dienstdoende verloskundigen zijn wel aanwezig, maar alleen als observator.’ Een hele praktische vorm van opleiden dus, waar de studenten volgens Eveline veel van leren. ‘In deze periode zien we studenten enorm groeien. Ze leren om zelfstandig een arts te bellen en te briefen, een hele dienst uit te bouwen, multidisciplinair overleg te organiseren en om zelf beslissingen te nemen.’ Het is een behoorlijke investering voor zowel opleiding als ziekenhuis. ‘Maar het levert ook veel op’, zegt Eveline. ‘Veel van de studenten die hebben deelgenomen, blijven werken in het ziekenhuis waar ze het project hebben gevolgd; ze zijn immers al ingewerkt. Van sommige studenten zien we dat ze – nu ze écht zelfstandig moeten werken en niet langer achterover kunnen leunen – nog niet de competenties bezitten om zelfstandig aan het werk te gaan. Voor hen leidt dit project tot nieuwe leerdoelen.’
‘Grote kans dat ze straks ook met elkaar moeten samenwerken, fijn als ze nu al kennismaken’
Academie Verloskunde, Amsterdam
In de IPE-Unit (IPE staat voor Interprofessionele Educatie) zorgt een team – bestaande uit een student Verloskunde, een beginnend verpleegkundige, een coassistent Kindergeneeskunde en een coassistent Gynaecologie – voor vier kraamvrouwen. Claartje Hart is stagecoördinator bij Academie Verloskunde Amsterdam en vertelt: ‘Elke student heeft z’n eigen persoonlijke leerdoelen. Tegelijkertijd leren de studenten veel van elkaar. Coassistenten leren meer vanuit de patiënt en haar baby te denken, in plaats vanuit beleid. En verloskundigen krijgen meer vertrouwen in wat zij al kunnen en weten.’
’s Ochtends krijgen de studenten de vier kraamvrouwen overgedragen. Voor deze vrouwen werken zij een beleid uit aan de hand van theorie. ’s Middags bespreken ze hun bevindingen met elkaar. Daar is een begeleider bij, die kritische vragen stelt. Claartje: ‘Belangrijke doelen zijn respect voor elkaar en een kijkje in elkaars keuken. Vooroordelen zie je verminderen, omdat ze elkaar echt spreken en met elkaar samenwerken. Er ontstaat veel bewondering voor elkaar en studenten ontdekken waarvoor zij andere specialismes kunnen inschakelen; wat hun kwaliteiten zijn. Een leuk inzicht dat we steeds zien: coassistenten zijn vaak erg onder de indruk van wat verloskundigen in opleiding al weten.’
Academie Verloskunde, Maastricht
In Maastricht worden diverse activiteiten georganiseerd samen met de opleidingen Kraamverzorgende, Geneeskunde en Gynaecologie. De interprofessionele activiteit met de arts-assistenten is de tweedaagse cursus ‘Begeleiding en fysiologie van de baring’. De drie opleidingen Verloskunde ontwikkelden deze cursus samen met opleiders van arts-assistenten Gynaecologie. Vanuit de AVM is Ina Bastiaans betrokken bij deze cursus. Zij vertelt: ‘De eerste dag staan de ontwikkelingen in de verloskunde, baringshoudingen en shared decision making centraal. We gaan in op cijfers en trends, zoals: hoeveel vrouwen bevallen thuis en hoeveel vrouwen bevallen met een inleiding of sectio. Samen proberen we de achtergronden te verklaren en verschillende perspectieven te doorgronden.’
‘Later die dag gaan we vooral praktisch aan de gang met baringshoudingen en gespreksvoering op basis van shared decision making. Het uitgangspunt is een goede en respectvolle sfeer, waar we vooral vanuit nieuwsgierigheid vragen aan elkaar stellen. Deelnemers komen achter hun overeenkomsten en verschillen, en ontdekken dat het doel voor iedereen gelijk is. Namelijk de beste uitkomsten voor moeder en kind.’ Om het begrip voor elkaars perspectief te versterken lopen de deelnemers – los van de twee cursusdagen – een dag mee op elkaars werkplek. Ook werken ze in subgroepjes aan een presentatie over een onderwerp dat gerelateerd is aan de fysiologie, vertellen vertegenwoordigers van de KNOV en de NVOG over integrale samenwerkingen en reflecteren deelnemers op hun handelen naar aanleiding van de inzichten die de eerste dag heeft opgeleverd. Ina: ‘Het doel is niet om het met elkaar eens te zijn, maar om bewust te worden van de perspectieven die er zijn en van wat die perspectieven bij je oproepen. Die bewustwording en de verdieping op het gebied van de fysiologie vormen een basis voor wederzijds respect en begrip en bevorderen een toekomstbestendige samenwerking.’
Academie Verloskunde, Groningen
In Groningen wordt binnen diverse modules de integrale samenwerking al vroeg aangeleerd. Een mooi voorbeeld is de studieochtend rond zwangere vrouwen in een kwetsbare situatie. Relinde van der Stouwe vertelt: ‘In Groningen hebben we een samenwerking rondom kwetsbare gezinnen tussen onder andere JGZ, kraamzorg, verloskunde en de gemeentelijke Wij-teams*. Daarvoor is aandacht tijdens deze studieochtend. Zo leren verloskundigen, kraamverzorgenden en verpleegkundigen in opleiding en studenten Social Work al voordat zij aan het werk gaan hoe het hier is ingericht en wat hun rol binnen die samenwerking is. Na de introductie gaan de studenten in groepjes uiteen, waarbij studenten van verschillende disciplines bij elkaar worden gezet. Aan de hand van een casus over een kwetsbare zwangere maken zij met elkaar een zorgplan. Hierna oefenen we een warme overdracht van kraamverzorgende en verloskundige naar JGZ-verpleegkundige of maatschappelijk werker.’ Een nieuwe uitdaging ondervindt Relinde bij de module ‘Reproductieve Gezondheidszorg’; een module voor de tweedejaarsstudenten Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Studenten Verlos- en Verpleegkunde sluiten aan op een van de opdrachten, waarbij een multidisciplinair overleg wordt voorbereid en gevoerd. ‘Het is een ontzettend mooi project, maar praktisch lastig uitvoerbaar omdat alle drie de opleidingen een eigen studieschema hebben.’ Toch wordt alles op alles gezet om het te realiseren. ‘Studenten vinden deze vorm van onderwijs heel nuttig. Zo zie ik het ook; ze komen al vroeg in aanraking met professies waar zij later ook veel mee te maken kunnen hebben. Als zij nu al leren hoe zij hun eigen rol in dergelijke samenwerkingen kunnen vormgeven, hebben zij een grote voorsprong.’
* Wij Groningen adviseert en ondersteunt mensen in de gemeente Groningen om zelf grip te krijgen/houden op hun leven. Het verzorgt de indicaties voor de Wmo en Jeugdwet.
‘Samen proberen we achtergronden te verklaren en perspectieven te doorgronden’
Verloskunde Academie, Rotterdam
Verloskundigen in opleiding van het derde jaar hebben al heel veel kennis. Daarom zijn zij degenen die lesgeven tijdens de lesdag over fysiologische baringen in Rotterdam. Deze vaardigheidsles wordt gevolgd door coassistenten Geneeskunde die bijna aan hun coschap Gynaecologie beginnen. Corrie Lodewikus is docent Verloskunde in Rotterdam: ‘Onze studenten merken tijdens deze dag dat ze al veel van de fysiologie afweten; veel meer dan de studenten Geneeskunde, die zijn immers breder opgeleid.’
En ander mooi interprofessioneel initiatief in Rotterdam zijn de twee onderwijsdagen die onlangs werden georganiseerd. Deze opleidingsdagen werden gevolgd door gynaecologen in opleiding en verloskundigen in opleiding. ‘We hebben hen twee keer een casus gezamenlijk laten bespreken. Een voorbeeld van zo’n casus is meconiumhoudend vruchtwater; wanneer beslis je dat het te laat is om naar het ziekenhuis te gaan? Welke afwegingen maak je? Hoewel gynaecologen in opleiding het iets spannender vinden om een dergelijke situatie in de eerste lijn te laten dan de verloskundigen in opleiding, merken ze vooral dat hun overeenkomsten groter zijn dan de verschillen. Een mooie eyeopener.’ Corrie merkt dat de drempel om elkaar op te zoeken verlaagd wordt. ‘Een student vertelde mij eens dat ze het best spannend vond om te overleggen met de tweede lijn, maar dat dit door deze onderwijsdagen was veranderd. Onbekend maakt onbemind, maar juist in die samenwerking moeten we elkaar zien te vinden. Bovendien is de kans groot dat de studenten van vandaag ook écht elkaar samenwerkingspartners worden. Hoe mooi is het dan, dat zij elkaar al hebben leren kennen?’
Nieuw onderzoek naar continuïteit van zorgverlener
Tekst: Brigiet Bluiminck, 2022-02
Begin dit jaar is een nieuw praktijkonderzoek gestart waarin bouwstenen worden opgehaald waarmee verloskundigen makkelijker continuïteit van zorgverlener kunnen bieden. Marieke Smith is projectcoördinator: ‘Ik geloof dat hier de kracht van verloskundigen ligt.’
Continuïteit van zorgverlener in de geboortezorg betekent dat één verloskundige of een klein team van verloskundigen een vrouw begeleidt tijdens de zwangerschap, bevalling en kraamperiode. Vanuit de gelijkwaardige relatie met een vrouw en gericht op haar behoeften en wensen, plant, coördineert en verleent een verloskundige de zorg en werkt op onderdelen samen met andere zorgverleners. In Nederland krijgen zwangere vrouwen met een laag risico op complicaties zorg van eerstelijns-verloskundigen, van zwangerschap tot en met kraamperiode. Voor veel vrouwen wordt de zorg echter voor kortere of langere tijd overgedragen aan de tweede of derde lijn. De cliënt krijgt één of (vaker) meerdere nieuwe gezichten te zien en daarmee gaat de continuïteit verloren. Tenzij de eerstelijnsverloskundige (vrijwillig) meegaat naar de tweede lijn; dan blijft continuïteit behouden omdat de ‘vaste’ verloskundige betrokken blijft.
COMIC
Marieke Smith is verloskundige en was zestien jaar lang praktijkhouder. In 2016 verkocht ze haar praktijkdeel en sindsdien werkt ze als zelfstandig adviseur, projectleider en bestuurder. Sinds dit jaar is ze projectleider van het COntinuity of MIdwifery Care project, kortgezegd COMIC. ‘Dit COMIC-project vloeit voort uit de Visie 2030, een document waarin de KNOV met haar leden een toekomst-visie schetst van verloskundige zorg en waarin continuïteit van zorgverlener een belangrijke pijler is. Met dit project willen we daar uitvoering aan geven. In dit project onderzoeken we succesvolle en vastgelopen zorginnovaties op twee deelgebieden van continue zorg. Daarmee hopen we vast te stellen welke stappen noodzakelijk zijn voor het realiseren van continue zorg en inzicht te krijgen in hoe verloskundigen hiervoor toegerust kunnen worden. De focus ligt in dit eerste onderzoek op twee deelgebieden. 1) Het werken in kleinere teams binnen eerstelijnsverloskundigenpraktijken. En 2) de begeleiding van vrouwen met zwangerschapsdiabetes in de eerste lijn en het inleiden van de baring in de eerste lijn met behulp van een ballonkatheter.’
Werken in kleine teams
In het eerste deelgebied wordt gekeken naar praktijken die al kleinschaliger zijn gaan werken. Marieke: ‘In veel maatschappen werk je toch al snel samen met een stuk of zes verloskundigen. Er zijn praktijken die kleinschaliger zijn gaan werken, bijvoorbeeld in kleine deelteams of met een coördinerend zorgverlener voor elke zwangere. In het onderzoek vragen we uit wat daarvan de voordelen zijn, hoe roosters gemaakt worden, wat het betekent voor de financiën en hoe het doorwerkt in de hele keten. Maar uiteraard gaan we ook data ophalen en hopen we te horen wat minder goed werkt.’
‘In het tweede deelgebied onderzoeken we projecten waarbinnen zorgverschuiving werd ontwikkeld voor zwangere vrouwen met zwangerschapsdiabetes in de eerste lijn en vrouwen die ingeleid willen worden. Hoe langer de zorg door de vertrouwde zorgverlener kan aanhouden, hoe beter het is voor de vrouw.’
Bouwstenen
De onderzoeken worden gedaan in tenminste zes regio’s waar deze innovatieve zorg al vorm is gegeven, geslaagd of minder geslaagd. In deze regio’s worden onder meer evaluaties, documenten en protocollen opgevraagd. Er worden interviews gehouden met cliënten, zorgverleners en andere sleutelfiguren en in minimaal één regio wordt een babycafé gehouden met vrouwen met beperkte taalvaardigheden. ‘Ook gaan we een best practice meeting organiseren met een vertegenwoordiging van cliënten en zorgverleners van de regio’s met zorginnovaties. Op basis van de resultaten van het project worden bouwstenen ontwikkeld waarmee collega’s continue zorg stapsgewijs kunnen invoeren.’
MRNN
Het project wordt geleid door Midwifery Research Network Netherlands (MRNN) en de afdeling Verloskundige Wetenschap (onderdeel van AVAG/Amsterdam en UMC/UMCG). Professor dr. Ank de Jonge is penvoerder. Medeaanvragers zijn Hogeschool Zuyd (lector en professor dr. Marianne Nieuwenhuijze) en Hogeschool Rotterdam (lector Hanneke Torij). In de praktijk wordt het onderzoek uitgevoerd door een projectteam bestaande uit Marieke als projectcoördinator, drie docentonderzoekers, klinisch verloskundige Renate Simmelink als onderzoeker, en een datamanager ter ondersteuning.
Beweging van het veld
Marieke benadrukt dat dit project niet op zichzelf staat. ‘Het raakt aan alles wat we doen. Als begin 2023 de onderzoeksresultaten bekend zijn, kunnen we daar weer op verder bouwen. Het is een beweging die we als veld of beroepsgroep met elkaar inzetten. Uiteindelijk draagt het bij aan het hoogste doel: zo goed mogelijke zorg verlenen, je werk – met plezier – kunnen volhouden en er voldoende financiële middelen uit halen.’ Praktijken die al werken in kleinere teams of die ervaring hebben met het verlenen van continuïteit van zorgverlener en hun ervaringen willen delen, kunnen contact opnemen met Marieke Smith: m.smith1@amsterdamumc.nl.
Veel studievertraging onder vio’s
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2022-01
Als het gaat om beschikbare verloskundigen, moeten we de harde coronaklap nog krijgen. Daarvan zijn Sonja Blanken en Claartje Hart overtuigd. ‘Veel vio’s lopen vertraging op doordat zij aan het begin van hun opleiding geen stageplekken kunnen vinden’, zegt Sonja. Ze start daarom op initiatief van de LWBO samen met Claartje en de KNOV een campagne, met als doel dat iedere verloskundigenpraktijk jaarlijks één vio per jaar extra opleidt.
Sonja en Claartje zijn beiden verloskundigen n.p. en stage-coördinator. Voor hen was het voor corona al lastig om studenten te plaatsen. Nu verloskundigen extra voorzichtig zijn, is ‘lastig’ een understatement. ‘Stagebegeleiders stellen andere eisen in de hoop besmettingen te voorkomen’, vertelt Sonja. ‘Een student moet volledig gevaccineerd zijn. En het liefst een rijbewijs én eigen auto hebben, zodat ze niet bij elkaar in de auto hoeven te zitten. Of er is helemaal geen plek voor een stagiair, omdat de spreekkamer te klein is voor de aanbevolen anderhalve meter afstand. Voorzichtig zijn is begrijpelijk, want een praktijk met twee verloskundigen heeft een groot probleem als een van hen in quarantaine moet. Maar het maakt het probleem – wat er overigens al was – wel groter.’
Verhalen vertellen
Er ontstaat een ophoping aan stages die nog gelopen moeten worden. Tot nu toe was de aanwas jonge verloskundigen gelijk aan eerdere jaren, omdat vierdejaars vaak wél een stageplek vinden. Zij kunnen nu eenmaal meer zelfstandig werken. Veel vio’s in het tweede of derde jaar hebben daarentegen zes tot tien weken achterstand. Zij kunnen minder zelfstandig werken en zijn daardoor minder aantrekkelijk voor praktijken. Als gevolg daarvan kunnen zij niet direct een stage vinden en studeren zij later af. De komende maanden zullen we de impact daarvan (minder afgestudeerde verloskundigen) waarschijnlijk merken. Tijd voor actie. Sonja: ‘Vanuit de LWBO (de Landelijke Werkgroep Buitenschools Onderwijs, een gezamenlijke werkgroep van de opleidingen Verloskunde in Nederland, red.) is een initiatief ontstaan om praktijken te motiveren zoveel mogelijk vio’s op te leiden. Dat doen we met een campagne, waarbij we verhalen vertellen van vio’s die dolgraag willen stagelopen, maar soms al weken wachten op een passende stageplek. Maar ook de verhalen van verloskundigen die al wel opleiden, over de voordelen van een vio in je praktijk of ziekenhuis.’
Watchful attendance door tweedejaars
En voordelen zijn er genoeg, vindt Claartje. ‘Naast dat het voldoening geeft om een verloskundige zich te zien ontwikkelen, draag je als stagebegeleider ook bij aan een deel van de oplossing van het capaciteitsprobleem! Er is immers genoeg werk. Zo vinden we watchful attendance belangrijk, maar dit is door onderbezetting soms onmogelijk. De vio kan de barende vrouw begeleiden, als jij in de woonkamer wat van je administratie wegwerkt; win-win. Wat ikzelf waardevol vond aan het opleiden, was dat ik er up-to-date van bleef.’
Winst te behalen
De verhalen worden in videovorm gedeeld via de kanalen van de KNOV. ‘We zijn blij dat veel verloskundigen al vio’s opleiden. Maar er is nog winst te behalen. Ik wil iedereen, ook klinisch verloskundigen, vragen of zij in de agenda willen duiken om te kijken of er ruimte is voor één extra vio het komende jaar’, aldus Sonja.
Coronapandemie treft overal barende vrouw
Tekst: Annemieke Verbeek, 2022-01
Wereldwijd piept en kraakt de reguliere zorg onder de extra belasting door de COVID-19-pandemie. Ook de impact op de geboortezorg is enorm. Een inventarisatie onder leden van het ICM geeft, ondanks grote onderlinge verschillen, een verontrustend beeld.

‘Een bevalling kan je niet uitstellen. En ook in een pandemie worden vrouwen zwanger en hebben ze recht op respectvolle, toegankelijke zorg. Dit recht is tijdens het afgelopen jaar onder druk komen te staan door de overbelasting van zorgsystemen door de coronapandemie’, zegt de Australische verloskundig onderzoeker Sally Tracy. Namens de International Confederation of Midwifes (ICM) deed Tracy onderzoek naar het effect van coronamaatregelen op de geboortezorg in het algemeen, en de zorg van verloskundigen in het bijzonder. Het is wat ze een ‘quick scan’ noemt – een thermometer die de situatie in een korte tijdspanne meet, maar waarvan je vooralsnog geen langetermijneffecten kunt destilleren. Sally: ‘Al vrij snel na het losbarsten van de pandemie werd duidelijk dat niemand in de zorg goed voorbereid was op een dergelijk scenario. Er waren bijvoorbeeld niet voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen. Dat trof verloskundigen als eerstelijnszorgverleners direct, zij werden door hun contactberoep bovengemiddeld vaak blootgesteld aan besmettingsgevaar. In juli 2020 hebben we vanuit het ICM een online enquête met 106 vragen gestuurd naar alle aangesloten verenigingen. (Op dit moment zijn er 143 leden die samen 124 landen en een miljoen verloskundigen vertegenwoordigen, red.). Ondanks dat het een momentopname is, zijn de antwoorden op deze vragenlijst belangrijk. Het laat zien hoe cruciaal het beroep van verloskundigen is, en wat er gebeurt als die zorg onder druk komt te staan.’
Grotere werkdruk
De resultaten van het onderzoek zijn geanalyseerd, het wetenschappelijke artikel werd ten tijde van dit interview nog beoordeeld voor publicatie door het online wetenschappelijke magazine PLOS. In totaal stuurden verloskundige verenigingen uit 101 landen de enquête retour. Ondanks grote verschillen tussen landen, waren er ook gemene delers, zoals de slechte voorlichting over besmettingsrisico’s aan verlos-kundigen en het gebrek aan beschermende kleding zoals mondkapjes en schorten. In heel veel landen waren verloskundigen gedwongen hun eigen beschermende kleding te maken of wegwerpmaterialen vaker achter elkaar te gebruiken. Sally: ‘Meer dan de helft van de respondenten liet weten dat de focus op coronazorg een direct effect had op de geboortezorg. Zo moesten veel zwangere vrouwen hun voorkeur voor de plaats van de bevalling veranderen, bijvoorbeeld omdat verlosafdelingen sloten ten behoeve van de zorg voor coronapatiënten. Vijftig procent van de respondenten gaf aan dat vrouwen bang waren om besmet te worden als ze in het ziekenhuis zouden bevallen, waardoor ze er eerder voor kozen om thuis te bevallen. Dit gaf een grotere werkdruk voor verloskundigen dan voor de pandemie; werkdagen van achttien uur waren geen uitzondering.’
‘Meer dan de helft van de respondenten liet weten dat de focus op coronazorg een direct effect had op de geboortezorg’
Aan de beleidstafel
Wat ook opvalt aan de reacties op de enquête: verloskundigen zijn zelden door overheden geraadpleegd en hebben amper meegepraat over de te nemen stappen in het beleid. Sally: ‘Deze belabberde score was niet voorbehouden aan de mate van welvaart in een land; verloskundigen uit zowel arme als rijke landen meldden dezelfde problemen. Deze studie bevestigt wat we al eerder zagen: verloskundigen zijn slecht vertegenwoordigd op de plekken waar beleidsmakers belangrijke beslissingen nemen. En als ze er wél zitten, wordt er slecht naar ze geluisterd. De resultaten drukken ons ook weer eens met de neus op de feiten over hoe belangrijk het is om verloskundige zorg in de gemeenschap te verankeren, zodat geboortezorg verzekerd blijft als de toegankelijke zorg binnen ziekenhuismuren onder druk komt te staan door een pandemie.’ Er waren beroepsverenigingen die hun plek aan de vergadertafel hebben afgedwongen, ook als ze niet uitgenodigd waren, vertelt Sally. ‘Anderen hebben hun netwerk ingezet om bijvoorbeeld via bevriende artsen alsnog hun stem te laten horen bij beleidsmakers. ICM heeft met klem benadrukt hoe belangrijk het is dat verloskundigen zichtbaarder zijn bij diegenen die beleid maken; ze staan in de frontlinie van de pandemie en hebben daardoor onmisbare ervaring en expertise voor beleidsmakers. De Wereldgezondheidsorganisatie is dat met ons eens, zij brachten recent een rapport uit met een pleidooi om verloskundigen meer te betrekken bij het formuleren van nieuw beleid over geboortezorg.’
Studenten in de knel
Ook studenten Verloskunde kwamen er overal ter wereld bekaaid vanaf tijdens de coronapandemie; velen konden niet stagelopen, moesten onderwijs online volgen, praktijkonderwijs kwam stil te liggen en ze mochten niet als waarnemer bij bevallingen zijn. Hun studie werd onderbroken en hun afstuderen vertraagd, waardoor er minder verloskundigen zijn afgestudeerd. Sally: ‘Bijna de helft van de respondenten gaf zelfs aan dat onderwijsprogramma’s een tijd lang helemaal stil kwamen te liggen. We weten nog niet wat dit op lange termijn betekent, maar in een beroepsgroep die wereldwijd kampt met structurele personeelstekorten, kan dat weinig goeds zijn.’ Daarnaast werden studenten ook regelmatig ingezet als verpleegkundige, terwijl ze daar lang niet altijd bekwaam voor waren. Negentien procent van de respondenten gaf aan dat er van studenten Verloskunde verwacht werd dat ze als verpleegkundige op COVID-afdelingen gingen werken. Sally: ‘Dat studenten later afstuderen heeft voor hen ook secundaire gevolgen, waar je misschien niet direct aan denkt. Ze kunnen bijvoorbeeld lastiger een passende baan vinden en beginnen daarom ook later met het afbetalen van hun studielening. In sommige gevallen hebben ze amper genoeg om rond te komen. Dat zal ook allemaal bijdragen aan een groeiend tekort aan verloskundigen.’
Achter een gordijntje
Op de vraag of het tekort aan verloskundigen verergerd is door COVID-19, en in hoeverre zwangere vrouwen hier last van hadden, antwoord 55 procent bevestigend. Zo werden bepaalde diensten niet meer aangeboden door verloskundigen. Het ging dan met name over voorlichtingsbijeenkomsten over onder meer seksuele gezondheid, anticonceptie, borstvoeding en de bevalling. Sally: ‘Laboratoria, echo’s, lactatiekundige zorg, opvoedingsspreekuren: in vrijwel alle landen werden dit soort diensten beperkt of zelfs gestopt. Dit nam in sommige landen extremere vormen aan, omdat verloskundigen ingezet werden voor de zorg voor coronapatiënten. Kleinere geboortecentra sloten de deuren, bijvoorbeeld in Afrikaanse landen. In sommige landen zijn die ook niet heropend, zelfs als ze al niet meer gebruikt werden voor coronapatiënten.’
Ernstiger zijn de talloze gemelde voorbeelden van gebrekkige zorg voor, tijdens en na bevallingen. In heel veel landen werden partners geweerd bij prenatale consulten en echo’s, werden vrouwen pas geholpen na een verplichte PCR-test en was een derde persoon bij de bevalling (zoals een doula, geboortefotograaf, moeder of vriendin) niet toegestaan. In Australië, Groot-Brittannië en diverse Oost-Europese landen waren partners pas in de actieve fase van de bevalling welkom, tot die tijd moesten ze bijvoorbeeld op het parkeerterrein wachten. Kraamafdelingen bleven gesloten voor partners en andere gezinsleden. Omdat in Australië, het land met een van de striktste maatregelen ter wereld, verlosafdelingen gesloten waren, zijn er voorbeelden van vrouwen die bevielen achter een gordijntje op de eerstehulpafdeling. Ze werden lang alleen gelaten. ‘Het was duidelijk druk, al het personeel rende van hot naar her over de gang’, vertelde een jonge moeder aan een Australische krant. ‘Ik had een keizersnede gehad en had zoveel pijn. Maar hoe vaak ik ook op de alarmknop drukte, er kwam niemand. De baby krijste, ik kon hem zelf niet oppakken. Het duurde ruim een uur voordat er iemand tijd voor me had en ik pijnmedicatie kreeg.’1
In Engeland konden sommige getraumatiseerde vrouwen niet meer thuis bevallen vanwege een tekort aan verloskundigen, maar moesten ze vervolgens zónder partner naar het ziekenhuis. Aan de Britse krant The Guardian vertelde de Schotse Lucy Tuohy, toen 38 weken zwanger, dat ze daarom voor een geplande keizersnede koos. ‘Ik wilde graag vaginaal bevallen, maar dat zou betekenen dat ik het hele eerste stuk alleen zou moeten doen, omdat mijn partner mij pas vanaf zeven centimeter ontsluiting mocht komen steunen. Ook zou hij na de bevalling niet aanwezig mogen zijn op de kraamafdeling. Mijn eerste bevalling was lang en traumatisch. Het idee dat ik bij een inleiding zo lang alleen zou zijn, boezemde me zoveel angst in. Het had een liefdevolle, magische ervaring moeten zijn, maar er hangt nu een duistere schaduw overheen.’
‘De impact van coronamaatregelen is minder in landen waar de positie van verloskundigen sterker verankerd is’
Stijging aantal thuisbevallingen
In armere landen zijn de voorbeelden van gebrekkige geboortezorg in deze periode nog vele malen schrijnender. In Kenia bijvoorbeeld, waar de lange avondklok zwangeren ernstig in hun bewegingsvrijheid beperkte. Zij kregen geen toestemming om naar het ziekenhuis te gaan tijdens de avondklok en werden hierdoor gedwongen hun heil te zoeken bij traditionele geboortewerkers of te bevallen met slechts de hulp van hun familie2. Als gevolg overleden verschillende vrouwen door een fluxus. De reguliere zorg verloor zo zicht op veel zwangeren, ook na de bevalling: consultatiebureaus meldden een halvering van het aantal vrouwen dat met hun baby langskomt, omdat jonge moeders bang waren om besmet te raken.
Sally: ‘Onze indruk is dat de impact van coronamaatregelen op de geboortezorg minder is in landen waar de positie van verloskundigen sterker verankerd is in het zorgsysteem, zoals in Nederland, Canada en IJsland. I n die landen zagen we meer creatieve oplossingen om de zorg toegankelijk te houden.’
Het aantal thuisbevallingen nam overal toe, soms dus uit bittere noodzaak, zonder de aanwezigheid van een verloskundige en met slechte perinatale uitkomsten als wrang gevolg. Sally: ‘Een vijfde van de respondenten uit ons onderzoek gaf aan casuïstiek te kennen van vrouwen die bevallen zijn zonder een medische geschoolde professional. In landen waar thuisbevallen onderdeel is van de gangbare beval-cultuur, zoals in Nederland, is ook een stijging van het aantal thuisbevallingen te zien. Daar kozen meer vrouwen ervoor thuis te blijven, omdat ze het risico op besmetting in het ziekenhuis te groot vonden. Er is geen reden om aan te nemen dat dit tot slechtere uitkomsten heeft geleid, al kan je je afvragen hoe positief het is dat vrouwen zich door corona gedwongen voelden thuis te bevallen.’
‘Talloze voorbeelden van gebrekkige zorg voor, tijdens en na bevallingen’
Stevige positie van verloskundigen onmisbaar
Volgens Sally kan je op basis van dit ICM-onderzoek niet stellen dat het effect van de pandemie op de geboortezorg, wereldwijd perinatale uitkomsten verslechterd heeft. ‘De voorbeelden zijn schrikwekkend, maar er is meer onderzoek nodig voordat je hier algehele conclusies aan kunt verbinden. Wat wél duidelijk is: om de zorg aan zwangeren ook ten tijde van een pandemie te waarborgen, is een stevige positie van verloskundigen onmisbaar. Laten we hopen dat landen leren van de afgelopen twee jaar en hun zorgsysteem zo inrichten, dat de zorg voor zwangeren en moeders nooit meer op deze manier onder druk komt te staan. Een midwife led-systeem is hiervoor de beste waarborg, omdat verloskundigen veilige, kwalitatief hoogstaande zorg bieden die ook buiten het ziekenhuis gegeven kan worden.’
Bronnen:
1. https://www.theage.com.au/national/victoria/i-feel-robbed-birth-centres-buckle-under-post-lockdown-demand-20210522-p57u8e.html
2. Cynthia Khamala Wangamati & Johanne Sundby (2020) The ramifications of COVID-19 on maternal health in Kenya, Sexual and Reproductive Health Matters, 28:1, 1804716, DOI: 10.1080/26410397.2020.1804716.
Achter de schermen: Tim de Kroon
16 maart 2022Columns en rubrieken,KNOV
Tekst: Tim de Kroon, 2022-01
Tim de Kroon is Senior Public Affairs Adviseur bij de KNOV. Hij is de man die in politiek Den Haag lobbyt voor de belangen van KNOV-leden. ‘Het verhaal van de verloskundige mag zichtbaarder worden.’
Wat deed je voordat je naar de KNOV kwam?
‘Ik heb Politicologie gestudeerd en daarna ben ik bij een lobbybureau in Den Haag gaan werken om te leren hoe de hazen lopen. Vervolgens koos ik voor de beroepsvereniging voor pedagogen en onderwijskundigen, de NVO. Daar hadden ze nog niet eerder een lobbyist gehad en het was leuk om die rol vorm te geven. Ik heb nog bij ProRail gewerkt en werkte tot september vorig jaar bij de gemeente Tilburg. Dat was een strategische beleidsfunctie die achteraf gezien niet zo goed bij me paste. Ik ging weer op zoek naar een functie in public affairs en kwam terecht bij de KNOV.’
En dat, op een moment dat je zelf twee jonge kinderen hebt.
‘Dat klopt, en dat is geen toeval. Door de geboortes van onze kinderen – nu vier en twee jaar – heb ik veel bewondering gekregen voor het werk van verloskundigen. Toen ik solliciteerde op de functie wist ik nog niet precies wat de portefeuilles zouden inhouden, maar ik wist wél dat ik iets voor deze beroepsgroep wilde betekenen. Veel van mijn collega’s bij de KNOV zijn trouwens ook jonge ouders. Het beroep van verloskundige is misschien niet zo zichtbaar, totdat je er zelf mee te maken krijgt. En dan is het een heel indrukwekkend beroep met ontzettend gedreven mensen die de zorg nog beter willen maken en daar veel concrete ideeën over hebben. Dat werkt aanstekelijk en enthousiasmeert. Maar ik schrik ook van de verhalen die leden me vertellen. Dat verloskundigen twaalf ziekenhuizen moeten afbellen om ergens terecht te kunnen en dat dit geen uitzondering is… We weten allemaal dat er een druk op de zorg ligt, maar het verhaal van de verloskundige wordt te weinig verteld.’
Wat voor gesprekken voer jij precies?
‘Gesprekken voer ik met beleidsmakers, Tweede Kamerleden en stakeholders. Vaak is daar een verloskundige of een programmamanager vanuit de KNOV bij aanwezig. Ik onderhoud het contact, de verloskundige of collega geeft voorbeelden en komt met concrete oplossingen. Vooral die voorbeelden doen het goed; die spreken tot de verbeelding en geven weer hoe het er in de praktijk aan toegaat. Lobbyen is mensenwerk, dus het helpt als je het over iets hebt wat mensen (her)kennen. Dat is een groot voordeel aan werken voor de geboortezorg; veel mensen hebben daar weleens mee te maken gehad. Tijdens mijn eerste maanden bij de KNOV was bekostiging het belangrijkste onderwerp van gesprek. Maar ik hoop straks ook meer aandacht te besteden aan sociale verloskunde; hoe kunnen we het medische domein dichter bij het sociaal domein brengen, met aandacht voor preventie?’
Niet iedereen past in hetzelfde protocol
16 maart 2022Columns en rubrieken,Innoveren
Tekst: Floor Opdam, 2022-01

Hartfilmpje, een draadje op het hoofdje van het kindje, waaknaaldje, een knipje, enzovoorts. Waarom gebruiken we deze verkleinwoorden? Is het om interventies minder invasief te laten lijken dan ze daadwerkelijk zijn?
Ik deed onderzoek naar zorgvragen buiten de richtlijnen. Ik keek specifiek naar de ervaringen van verloskundig zorgverleners die betrokken waren bij de Poli op Maat (POM). De POM in het Radboudumc (Nijmegen) is opgericht voor aanstaande ouders met geboortewensen die niet goed aansluiten bij zorg die aanbevolen wordt in de richtlijnen. Op de poli gaan zij het gesprek aan met Jeroen van Dillen en Martine Hollander (beiden gynaecoloog). In deze gesprekken staan luisteren en tijd nemen centraal. Wat zou je willen en waarom? Wat zijn eerdere ervaringen? Het belangrijkste doel is dat aanstaande ouders een goed geïnformeerde beslissing maken met hulp van een zorgverlener. Hierin is niet het doel ervoor te zorgen dat de ouders kiezen voor een zorgpad dat binnen het protocol valt.
Mijn beweegredenen voor dit onderzoek hebben te maken met risicomijdende zorg, medicalisering, onvoldoende continuïteit van zorgverlener, gebrek aan keuzevrijheid en autonomie, onvoldoende informatie en informed consent (zie: verkleinwoorden), het te weinig betrekken van de cliënt in beleidsbepaling, traumatische bevalervaring, verlies van vertrouwen in de zorg, zorgvragen buiten de richtlijnen, angst en onbegrip vanuit de zorgverlener, conflicten en uiteindelijk zorg mijden.
Onze zorg lijkt niet altijd genoeg aan te sluiten bij wat ouders belangrijk vinden, zoals vertrouwen in de fysiologie. Het maakt me boos dat er zorgverleners zijn die onbegrip hebben voor cliënten, terwijl wijzelf, misschien ikzelf wel, waarschijnlijk onbewust in enige mate bijdragen aan traumatische ervaringen. Waarom horen vrouwen iedere dag: ‘We plaatsen even een klein draadje op het hoofdje van de baby?’ Waarom horen zij minder vaak: ‘We draaien een metalen draad ín het hoofd van de baby, om deze redenen (…) geef je hier toestemming voor?’
Mijn artikel gaat over vertrouwen, shared decision making, continuïteit van zorgverlener. Een andere kijk op verantwoordelijkheid maakt dat vrouwen weer vertrouwen in onze zorg krijgen. Geboorte is een levensgebeurtenis waar iedere vrouw zelf de controle over zou moeten hebben. Niet iedereen past in hetzelfde protocol.
Wachttijden van vijf uur
16 maart 2022Columns en rubrieken,Capaciteit
Tekst: Katja van den Brand, 2022-01

Vrouwen in partu, puffend op de gang en wachtend op een vrije verloskamer. Die taferelen komen bij ons zelden voor. We vinden altijd een manier om een kamer vrij te maken voor bevallingen. Wel voelt het de laatste tijd als jongleren, om iedereen de juiste zorg te kunnen bieden. Dit komt vooral door de toename in het aantal bevallingen en risicozwangerschappen, en hangt samen met een structureler tekort aan geschikte ruimtes en verloskundigen.
Duitsland heeft al meerdere jaren een verloskundigentekort en het systeem is anders opgebouwd dan hoe wij het in Nederland kennen. In Duitsland is het normaal om op controle te komen bij je eigen gynaecoloog, in plaats van bij de verloskundige. Het is standaard om in het ziekenhuis te bevallen en drie dagen postpartum dient een moeder het ziekenhuis te verlaten. Daarnaast kent Duitsland geen kraamhulp; daarvoor komt een zelfstandige verloskundige aan huis.
Dan is er nog de uitzondering van enkele zelfstandige verloskundigen die wél zwangerschapsopvolging, bevalling en kraambed bieden. Deze verloskundigen werken als zzp’er en hebben een maximumaantal vrouwen dat ze per maand kunnen opvolgen.
‘Wij zitten vol!’ heb ik gelukkig nooit hoeven zeggen, maar spookt vaker door mijn hoofd tijdens drukke diensten. Een voorbeeld uit de praktijk: omdat wij capaciteitsproblemen hebben kan het zijn dat een controleafspraak niet plaats kan vinden vanwege een spontane bevalling. En als ze wel doorgaan, zijn er wachttijden voor ‘simpele’ controles van soms wel vijf uur. Deze lange wachttijden horen naar mijn mening niet thuis in een tweedelijnsverloskamer. De drive om iedereen op zijn of haar best te kunnen begeleiden is er wel, maar helaas zitten wij ook met capaciteitsproblemen.
Een passende oplossing voor dit probleem is niet eenvoudig. Dat Nederland ook met capaciteitsproblemen kampt, laat zien dat het systeemverschil waarschijnlijk niet veel uitmaakt. Al denk ik persoonlijk dat Duitsland het een en ander kan leren van het Nederlandse systeem als het gaat om risicoselectie in de eerste lijn. Zo zou een normale zwangerschap en bevalling niet per se een ziekenhuisbed hoeven innemen. Op deze manier wordt de capaciteit van de verloskamer gebruikt voor zwangeren die onze begeleiding écht nodig hebben.
Slim zakendoen
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2022-01
Voor het runnen van een praktijk heb je ondernemersvaardigheden nodig. Deze rubriek helpt je op weg. Dit keer met tips voor slim ondernemen. Goede zorg verlenen aan zwangere vrouwen én een praktijk runnen: het zijn twee compleet verschillende banen. Waar lopen verloskundigen nu eigenlijk tegenaan en hoe kunnen eventuele toekomstige missers worden voorkomen? Een speedsessie slim zakendoen.
Jelmer van Veenendaal werkt tien jaar als adviseur bij het financiële advieskantoor Sikking Advies en is gespecialiseerd in het advies aan verloskundigen en tandartsen. Daarnaast geeft hij workshops over de zakelijke kant van het vak op de academie Verloskunde in Amsterdam. Het valt hem op dat verloskundigen vaak een gebrek aan overzicht ervaren wanneer ze na hun studie als waarnemer beginnen of besluiten een eigen praktijk te starten. ‘Als je net begint, moet je – zowel als starter als beginnend mede-praktijkhouder – veel praktische zaken regelen,’ licht Jelmer toe. ‘Als waarnemer moet je je bijvoorbeeld inschrijven bij de KvK, je BIG-registratie en waarneemcontract regelen. Bij een startende praktijk moet je weer aan andere belangrijke zaken denken.
Liefde voor het vak
Volgens Jelmer is er niet zoiets als een ‘standaardcontract’. ‘Als starter is het bijvoorbeeld belangrijk om goed te kijken waar je je handtekening onder zet. Onlangs nog begeleidde ik een verloskundige die als waarnemer ging werken en van de praktijkhouder een contract kreeg met een versie uit 2011,’ vertelt Jelmer. ‘Dat kan echt niet, want de wetgeving van toen is inmiddels veranderd.’
Kijk ook altijd naar je opzegtermijn, is zijn advies. ‘Op dit moment zijn er heel weinig waarnemers te vinden. Stel dat je het niet naar je zin hebt in de praktijk en je hebt geen opzegmogelijkheid, dan kan de opdrachtgever zeggen dat je gewoon moet blijven zitten. Ik zie dat veel verloskundigen hun handtekening onder contracten zetten zonder dat ze precies weten wat ze tekenen. Ze houden superveel van hun vak, maar begrip van en inzicht in contracten, administratie en belastingzaken is niet altijd hun forte.’ Voor verloskundigen die een eigen praktijk gaan starten, is het volgens Jelmer van groot belang te zorgen dat je een contract afsluit met de grootste zorgverzekeraars in de buurt.
Vergoeding
Volgens Jelmer kunnen waarnemend verloskundigen die bij een praktijkhouder werken bewuster omgaan met de onderbouwing van hun diensten en tarieven. ‘Elk jaar wordt de vergoeding van de zorg-eenheden door de Nederlandse Zorg-autoriteit aangepast. Dat is wat grotendeels de omzet in een praktijk bepaalt. Het is goed om periodiek naar jouw rol in de praktijk te kijken. Misschien ben je echo’s gaan doen en heb je een meerwaarde voor de praktijk gekregen, dan is het belangrijk dat er een aanpassing komt op je vergoedingen. Wat ik verloskundigen wil meegeven, is dat ze zelf inzien wat ze waard zijn in de praktijk.’
Het leukste aan zijn vak? ‘De persoonlijke band die ik met mijn relaties opbouw. De kracht van verloskundigen is – in mijn optiek – dat ze goed naar hun gevoel kunnen luisteren. Ze weten vaak heel goed waar hun talent wél en niet ligt, en communiceren daar heel open over. Door de goedaardige natuur van de verloskundigen vertrouwen ze erop dat bijvoorbeeld een bepaald tarief of contract wel in orde zal zijn. Laat je goed adviseren en stel vooral alle vragen die je hebt.’
Top 5 zakelijke adviezen voor verloskundigen van Jelmer:
→ 1. Zoek een adviseur waar je een klik mee hebt
Gaat er een keer echt iets mis, dan wil je hulp krijgen van iemand die jou en jouw situatie kent en begrijpt.
→ 2. Neem voldoende tijd voor het inrichten van jouw bedrijf als zelfstandig verloskundige
Wanneer je overweegt om als zelfstandige te gaan werken, neem dan voldoende tijd om bewuste keuzes te maken en laat je adviseren.
→ 3. Onderschat de administratie en belastingaangifte niet
Zet je administratie goed op en houdt het maandelijks bij. Dat zorgt voor minder stress en minder tijd als je de stukken moet aanleveren.
→ 4. Laat je contract en tarieven controleren
De wet– en regelgeving verandert continu. Zorg dat je met de juiste versie modelovereenkomst werkt. Sluiten jouw tarieven aan bij jouw situatie en die van de praktijk?
→ 5. Zorg voor balans in je leven
Bij het zorgen voor anderen, hoort ook het zorgen voor jezelf. Verzamel de juiste mensen om je heen bij wie je een goed gevoel hebt en bij wie je je verhaal kwijt kunt.
Foleykatheter in de eerste lijn
Tekst: VRHL Content en Creatie, 2022-01
Inleiding met een foleykatheter kan in de eerste lijn, tonen verschillende onderzoeken aan en oordeelden onlangs ook de wetenschappelijk adviseurs van de KNOV. In Nederland zijn enkele eerstelijnsverloskundigen ermee aan de slag gegaan. Michelle van Schieveen is een van hen en is nauw betrokken bij een pilot in Utrecht, waarbij inleiding met een ballonkatheter plaatsvindt in samenwerking met de eerste lijn.
In Utrecht is het capaciteitsprobleem groot. In een zoektocht naar de oplossing woog het escalatieteam in 2019 verschillende substitutiemogelijkheden tegen elkaar af. Meconiumhoudend vruchtwater, CTG en medicatiegebruik (deels) verplaatsen naar de eerste lijn passeerden de revue. En de foleykatheter, waarop de keuze uiteindelijk viel. ‘We zochten een makkelijk te integreren oplossing waarmee we op de korte termijn de grootste winst zouden halen’, vertelt eerstelijnsverloskundige Michelle van Schieveen. Zij was samen met de werkgroep Substitutie van haar vsv vanaf het eerste moment nauw betrokken bij de pilot en was ook degene die praktijken in de omgeving belde om te peilen hoe zij er tegenover stonden. ‘De nood was hoog, wisten alle verloskundigen uit de regio. Dus er kwamen wat kritische vragen – hoeveel tijd zijn we eraan kwijt, wat levert het ons op – maar iedereen stond welwillend tegenover de pilot.’ Zo’n twintig praktijken werkten mee. Dat maakt het extra jammer dat de pilot tijdelijk gestopt is. Daarover meer verderop in dit artikel.
Procedure
De pilot had betrekking op vrouwen met een laag risico, die tussen de 41+0 en 41+5 weken zwanger waren. De vrouwen hadden een electieve inleidingswens, op basis van naderende serotiniteit waarbij priming van de cervix middels foleykatheter gewenst was. De foley werd, net als anders, in het ziekenhuis geplaatst. De dag na het plaatsen van de foley brak de eerstelijnsverloskundige bij een bishopscore van ≥6 bij primipara en ≥5 bij multipara de vliezen. Als de zwangere vrouw na AROM in partu raakte binnen 24 uur, beviel zij net als elke zwangere onder begeleiding van de eerste lijn. Als de vrouw de volgende dag niet in partu raakte, werd zij verwezen naar de tweede lijn. Bij de opzet van de pilot overwoog het projectteam om ook de plaatsing van de foley in de eerste lijn te laten plaatsvinden, maar dat zou te veel voeten in de aarde hebben gehad. ‘Verloskundigen moesten hiervoor worden opgeleid. Dit was een mogelijkheid, maar kostte meer tijd terwijl we zochten naar een laagdrempelige manier van zorg verplaatsen. Vandaar dat we ervoor kozen om de foley wel gewoon in het ziekenhuis te plaatsen.’
Beverwijk
Helemaal als eerste in Nederland was Utrecht niet. De regio kon leren van ervaringen van eenzelfde soort pilotstudie in Beverwijk. Daar waren de uitkomsten positief. Van de 190 vrouwen bij wie een foleykatheter was geplaatst, beviel uiteindelijk 33% onder begeleiding van de eerstelijnsverloskundige. De 67% die wel in het ziekenhuis beviel, had veelal een verzoek tot pijnstilling (34%), meconiumhoudend vruchtwater (18%) of een niet-vorderende ontsluiting (15%). Amniotomie in de eerste lijn na poliklinisch plaatsen van een foleykatheter zorgde in Beverwijk voor een lagere beddendruk, voor kortere opnameduur en voor positieve feedback van de vrouwen. Bovendien was het percentage verwijzingen gelijk aan het landelijk gemiddelde.
On hold
Regio Utrecht werkte in hun pilot samen met de projectleider van de pilot in Beverwijk. ‘We hoefden het wiel niet helemaal zelf uit te vinden’, zegt Michelle. ‘Zij wees ons er bijvoorbeeld op dat we alle deelnames goed moesten registeren. En dat communicatie met alle betrokken partijen belangrijk was. We hebben informatiebrieven gestuurd en bijeenkomsten georganiseerd om iedereen zo goed mogelijk te betrekken bij de pilot.’ Toch verliep de samenwerking met de tweede lijn op dit gebied niet helemaal soepel. Michelle: ‘Vooral bij een verwijzing naar het ziekenhuis kwam het voor dat de tweede lijn het geen prettig idee vond dat zij een baring afmaakten waarvan zij de ins en outs niet kenden.’ De nieuwe situatie – de eerstelijnsverloskundige die tot dat moment verantwoordelijk was voor een inleiding met foleykatheter – zorgde ervoor dat niet alle ziekenhuizen zich prettig voelden bij de verwijzingen. Daardoor kwamen meer cliënten uit de pilot terecht bij het ziekenhuis dat nauw betrokken was bij de pilot. Zo zorgde de pilot in dit geval niet voor minder druk in dit ziekenhuis, maar juist voor extra druk. En dat in een tijd waarin het al steeds lastiger werd om de oplopende zorgvraag bij te benen. Om die reden werd de pilot in Utrecht tijdelijk gestaakt. ‘Ontzettend jammer’, vindt Michelle. ‘Maar begrijpelijk, op een moment waarop de capaciteitsdruk in de ziekenhuizen een toppunt heeft bereikt. Het liefst wil je dat alle ziekenhuizen achter de pilot staan en er net zo hard voor gaan, dan had het gewerkt. Maar doordat wij in onze regio drie VSV’s hebben, hebben wij ondanks een goede informatievoorziening niet alle ziekenhuizen enthousiast kunnen krijgen. Ik verwacht dat dat anders was geweest als we echt sámen, in één vsv, waren opgetrokken in deze pilot.’
‘Een makkelijk te integreren oplossing waarmee we op korte termijn de grootste winst zouden behalen’

Resultaten
Van november 2020 tot de stop in september 2021 zijn 68 vrouwen via de Utrechtse pilot bevallen. Van hen is 32% in de eerste lijn bevallen. 74% van hen was multigravida. Van de vrouwen die in de tweede lijn bevielen was dit 26%. Bij de meeste vrouwen die uiteindelijk in de tweede lijn bevielen, was sprake van meconiumhoudend vruchtwater (33%), gevolgd door een pijnstillingswens (24%) en een niet-vorderende ontsluiting (13%). ‘De resultaten komen redelijk overeen met die uit de Beverwijkse pilot en zijn veelbelovend. Ook cliënten zijn positief, zoals de dame die ondanks een foley, gewoon bij ons in bad kon bevallen. Dat is mooi. Nu de pilot gestopt is geven vrouwen ook aan dat ze dat jammer vinden, er wordt veel naar gevraagd. De pilot geeft vrouwen de kans om zelf te kiezen waar ze de bevalling willen laten plaatsvinden en het zorgt voor continuïteit van zorg. Ikzelf vind het ook heel fijn om deze bevallingen van begin tot eind te kunnen begeleiden. Het geeft meer voldoening en het is ook iets wat wij heel goed zelf kúnnen; deze zorg past heel goed in de eerste lijn. De dag na het plaatsen van de foley gaat de eerstelijnsverloskundige op consult bij de cliënt, dat is dus extra werk voor ons als eerstelijnsverloskundigen. In het protocol staat een streven om dat voor 12.00 uur te doen. Onze werkgroep heeft dat met een uur verlengd, zodat de kans groter is dat de dienstdoende verloskundige dit zelf kan doen.’
Belang van evidence
Michelle hoopt dat de pilot snel hervat wordt. ‘Er wordt regelmatig gekeken of we binnenkort weer verder kunnen. Het is ook belangrijk om weer te starten, zodat we kunnen aantonen dat deze zorg bij ons past en een van de oplossingen voor de capaciteitsproblematiek kan zijn. We hebben evidence nodig om ziekenhuizen het vertrouwen te geven dat wij deze zorg kunnen bieden. Ik roep de KNOV op om wetenschappelijke publicaties op dit gebied te bundelen en misschien zelfs met een draaiboek te komen. Zodat VSV’s die aan de slag willen met de foleykatheter in de eerste lijn, handvatten hebben en ziekenhuizen kunnen overtuigen van de rol die het protocol kan spelen in de substitutie van zorg.’
‘Het geeft meer voldoening en het is ook iets wat wij heel goed zelf kúnnen; deze zorg past heel goed in de eerste lijn’
Werkgroepleden
Andere leden van de werkgroep Substitutie van het VSV van Michelle zijn gynaecologen Petra Manger en Anneloes Ruifrok, O&G verpleegkundige Bep Truschel, klinisch verloskundigen Tara Hoet en Willemijn Wesseling, ANIOS Rosalie Meijer van Putten, kinderarts Sanne Hoeks en eerstelijns-verloskundigen Hannah de Klerk en Jasmijn Blijenbergh-Menereis.