Zij aan zij: 'mijn collega uit de tweede lijn'

Tekst: Manon Louwers, 2021-1
Beeld: Michiel Ter Wolbeek

Het vertrouwen en respect waarmee de eerste en tweede lijn samenwerken, voelen cliënten aan en kan voor geruststelling zorgen. Heidi en Esther zijn daarvan levende voorbeelden. Heidi runt Verloskundigenpraktijk Aine in Winsum en Esther werkt in het nabijgelegen Martini Ziekenhuis in Groningen. Ze werken graag samen en zoeken elkaar op om te sparren.

'IK BEL HAAR OM TE SPARREN OVER WETENSCHAP'

Heidi over Esther

‘Esther zie ik als een hele fijne collega en als verlengstuk van onze praktijk. Als mijn cliënt naar het ziekenhuis moet probeer ik altijd mee te gaan, voor een juiste overdracht en als support van de barende vrouw. Onlangs was dat werktechnisch niet mogelijk en deed Esther de bevalling alleen. Enkele dagen daarna belde ze de cliënt om te vragen hoe het met haar ging. Dat getuigt van betrokkenheid en is voor de cliënt – en voor mij – heel prettig. Het bevestigt mijn gevoel dat Esthers hart ligt bij ‘mijn’ cliënten, net als het mijne. Waar Esther in excelleert? Het gemak waarmee ze wetenschappelijke literatuur zich eigen maakt. Ik bel haar niet voor niets regelmatig om te sparren.’

'HAAR OPEN ÉN FYSIOLOGISCHE VISIE IS WAARDEVOL'

Esther over Heidi

‘Een klinische bevalling hoeft in mijn optiek niet te betekenen dat het bevalplan overboord moet. Als het kan, neem ik de tijd om kennis te maken met mijn cliënt en de wensen die zij oorspronkelijk had te bespreken. En om te kijken wat daarvan nog overeind kan blijven. Een nauwe samenwerking met de eerste lijn vind ik daarom belangrijk. In Heidi vind ik een waardevolle collega. Een collega ja, want zo zie ik haar. Ik waardeer haar enorm, omdat ze fysiologie hoog in het vaandel heeft, maar tegelijkertijd op een open manier naar andere mogelijkheden kijkt. Alles is bespreekbaar en ze zoekt actief de dialoog met mij – de klinisch verloskundige – en de gynaecoloog. Zodat we samen tot passende zorg kunnen komen.’


Afscheid Marianne Prins: 'profeet' van de fysiologie

Tekst: Manon Louwers, 2021-1

45 jaar heeft Marianne Prins met veel plezier en bevlogenheid in de geboortezorg gewerkt. In december nam ze afscheid van haar functie bij de Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen. Ze blikt terug op haar carrière.

Marianne begon haar opleiding in 1975 in de Camperstraat in Amsterdam. Ze werd opgeleid volgens de visie van prof. Dr. G.J. Kloosterman, vanuit het idee dat zwangerschap en bevallen fysiologische processen zijn die minimale medische interventies behoeven. Het vormde de basis voor Mariannes werkzame leven. Marianne: ‘In mijn werk als verloskundige handelde ik ernaar en toen ik in 1985 als docent ging werken, gaf ik die visie mee aan de studenten.’ Ook in de diverse rollen die ze bij de KNOV bekleedde, bewaakte zij de fysiologische invalshoek. In het boek ‘Praktische Verloskunde’, dat Marianne samen met Jos van Roosmalen, Sicco Scherjon, Yvonne Smit en Jeroen van Dillen schreef, deed ze hetzelfde. ‘Zeker in de laatste druk van het boek is de fysiologie goed onderbouwd en gerefereerd. Er is steeds meer evidence voor zinvolle zorg in de verloskunde en welke zorg mogelijk tot onnodige medicalisering leidt. Praktische verloskunde is het enige Nederlandstalige studieboek voor verlos-kundigen en artsen in opleiding dat goed aansluit op de praktijkvoering in Nederland. Studenten zijn er heel blij mee.’

Professioneler vak

In de jaren ’70 zag het vak van verloskundige er heel anders uit. ‘Huisartsen deden toen nog bevallingen, ongeveer 36 procent van alle vrouwen beviel thuis, medicamenteuze pijnstilling werd weinig aangeboden, echoscopische screening en diagnostiek werd bijna niet verricht en wetenschappelijk onderzoek in een laagrisicopopulatie kwam niet voor. Nu komt meer dan 85 procent van de zwangere vrouwen voor het eerste consult bij de verloskundige en zijn er geen verloskundig actieve huisartsen meer. De verloskundige heeft nu een hele belangrijke rol in de publieke gezondheidszorg, in de preventie van ziekten en in de voorbereiding van een gezonde start van de zwangerschap. De samenwerking met andere disciplines in de geboortezorg in multidisciplinaire teamoverleggen is gelijkwaardiger geworden. Dat komt onder meer doordat de studenten van nu hun beleid met evidence leren onderbouwen en kritisch leren kijken naar de vertaling van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de alledaagse praktijkvoering.’ 

'ER IS ZOVEEL WETENSCHAPPELIJK AANGETOOND BEWIJS DAT WE NOG NIET INGEVOERD HEBBEN'

Betere opleidingen

De opleidingen zijn geprofessionaliseerd. Toen Marianne afstudeerde, duurde de opleiding drie jaar. ‘In 1993 is dat vier jaar geworden. Een belangrijke uitbreiding was het onderwijs in methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek. Ook in 1993 werd al gesproken over academisering van de opleiding. Het is onvoorstelbaar dat onze opleiding anno 2021 nog niet is geacademiseerd. Dat heeft het werken in ons vak nodig. Gelukkig werken de drie opleidingen nu samen aan een master Verloskunde, die hopelijk september 2022 start’.

Bewijs beter implementeren

Voor de toekomst hoopt Marianne dat de eerste- en tweedelijnsverloskundigen uiteindelijk één beroepsgroep zullen zijn, die elkaar kunnen aanvullen. En dat eerstelijnsverloskundigen de bevallingen in het midrisk gebied zélf afmaken. ‘In goede samenwerking met specialisten, maar wel onder eigen autonomie, en met borging van continuïteit van zorg-verlener.’ Daarnaast ziet Marianne een grote uitdaging in het implementeren van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. ‘Er is zoveel wetenschappelijk aangetoond bewijs dat we nog niet ingevoerd hebben in de zorg. Kijk bijvoorbeeld naar het positieve effect van continuïteit van zorgverlener op de perinatale uitkomsten. Of naar de duur van de ontsluiting en uitdrijving. We werken vaak nog met harde afkapwaardes voor de tijd waarbinnen een ontsluiting moet vorderen. Terwijl onderzoek bij herhaling heeft aangetoond dat er een grote individuele spreiding is in dat verloop.’ 

Loeizwaar, maar prachtig beroep

Persoonlijke, respectvolle aandacht en uitzoeken wat de vrouw in haar context nodig heeft, staat nu centraal in de zorg. ‘Toen ik de opleiding volgde leerde je niets over communicatieve vaardigheden of slechtnieuwsgesprekken. Nu is daar veel meer aandacht voor en persoonlijk vind ik dat ons vak daardoor leuker is geworden. Vroeger luisterde men naar de verloskundige en volgde men haar advies op, nu besluit je samen wat het beste is voor de zwangere vrouw en haar gezin. En hoewel we een loeizwaar beroep hebben en de werkdruk soms killing kan zijn, had ik absoluut geen ander beroep willen hebben. Wél zou ik graag jonger willen zijn, in deze tijd en met de ervaring die ik nu heb. Dan was ik een caseloadpraktijk begonnen, zou ik Centering Pregnancy warm aanbevelen en had ik altijd zo’n fijne parel van een student bij me. Persoonlijke zorg leveren, waar mogelijk de fysiologie bevorderen en onderwijs aan onze
verloskundigen in opleiding, dat heb ik altijd het mooiste gevonden.’

Marianne is niet langer praktiserend verloskundige, maar blijft actief in de (internationale) verloskunde. Ze geeft nog colleges en werkt samen met Annemiek van der Kraan aan e-learning modules die aansluiten bij het boek ‘Praktische Verloskunde’.


Geschil: Konden verloskundigen stil leven voorkomen?

Tekst: Manon Louwers, 2021-1

Zorgaanbieders zijn op grond van de Wkkgz (Wet Kwaliteit Klachten en Geschillen Zorg) verplicht aangesloten te zijn bij een geschilleninstantie. Voor verloskundigen is dat de Geschilleninstantie Verloskunde. Deze rubriek omschrijft een geschil en de bijbehorende procedure.

Marije, moeder van een dochter, raakt begin 2018 voor de tweede keer zwanger. Ze meldt zich aan bij een verloskundigenpraktijk in haar nieuwe woonplaats. De zwangerschap verloopt voorspoedig, maar verdrietig genoeg overlijdt haar zoon voordat hij geboren wordt. Volgens Marije hadden de verloskundigen dit kunnen voorkomen. Ze stapt naar de Geschillen-instantie Verloskunde en eist een schadevergoeding.

Feiten

Marije is niet eerder bij de verloskundigenpraktijk in haar nieuwe woonplaats geweest en geeft aan dat ze tijdens haar eerste zwangerschap een zwangerschapsvergiftiging kreeg. Als reactie hierop vraagt de dienstdoende verloskundige het verloskundig dossier op bij de verloskundigenpraktijk waar Marije tijdens haar eerste zwangerschap behandeld werd. Daarin is inderdaad te lezen dat sprake was van een ‘hypertensie/toxicose’. Over de partus werd niets gemeld.

Als Marije 21 weken zwanger is, constateert de verloskundige tijdens een bloedonderzoek een Hb van 6.0 mmol/l. Zij geeft alvast een recept mee voor ijzertabletten en doet een aanvullend bloedonderzoek. Daaruit blijkt dat geen sprake is van een ijzertekort. 15 weken later heeft Marije wél een ijzertekort en adviseert de verloskundige haar om ijzertabletten in te nemen. Ook blijkt dat Marije een verhoogde bloeddruk heeft van 137/62 en dat er geen proteïne in de urine zit. Omdat de verhoogde bloeddruk vooral de systolische druk betreft, adviseert de verloskundige Marije rust te nemen en alvast met verlof te gaan. 

Bij 37+6 weken zwangerschap krijgt Marije weeën en belt ze de verloskundigenpraktijk zes keer, voordat ze iemand aan de lijn krijgt. De controle wordt een dag vervroegd en de dienstdoende verloskundige meet een bloeddruk van 140/70. Het hart van het kind wordt niet gehoord en ook op de echo is te zien dat het hart van Marijes baby niet klopt. De verloskundige vertelt Marije dat het kind is overleden en dat zij naar het ziekenhuis moet. Marije wil echter eerst langs huis, mede omdat zij opvang moet regelen voor haar dochter. Daarna rijdt de verloskundige met Marije naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis wordt een partiële loslating van de placenta ontdekt en wordt later ook een pre-eclampsie gediagnosticeerd.

Standpunt moeder

Marije verwijt de verloskundigen dat zij onvoldoende rekening hielden met de zwangerschapsvergiftiging die bij de vorige zwangerschap optrad. Daarnaast vindt Marije dat de verloskundigen te weinig deden toen ze last kreeg van ijzertekort en dat onvoldoende aandacht is besteed aan haar hoge bloeddruk. Marijes laatste klacht is dat de praktijk onvoldoende bereikbaar was op de dag dat ze weeën kreeg en dat de dienstdoende verloskundige niet adequaat reageerde na de constatering van het overlijden van haar baby. De verloskundigen zijn het niet met de klacht eens en gaan in verweer.

Beoordeling

De Geschilleninstantie Verloskunde neemt beide kanten van het verhaal mee en raadpleegt de verloskundig dossiers van de twee zwangerschappen van Marije. Dat de aangeklaagde verloskundigen het verloskundig dossier van de eerste zwangerschap hebben opgevraagd, merkt de geschilleninstantie aan als zorgvuldig. Daarin ontbrak echter informatie over het feitelijk verloop van het einde van de eerste zwangerschap en de bevalling. Dit keurt de geschilleninstantie niet goed. De verloskundige had eigenlijk het dossier – inclusief partusverslag – bij het ziekenhuis moeten opvragen en moeten beoordelen. Of ze had bij Marije volledig moeten uitvragen hoe het einde van de eerste zwangerschap en bevalling waren verlopen. De eerste klacht wordt daarom gegrond verklaard, maar dit heeft volgens de instantie niet geleid tot het overlijden van de zoon van Marije en hiervoor hoeft daarom geen schadevergoeding te worden betaald.

De klachten over het handelen van de verloskundigen met betrekking tot het ijzertekort en de te hoge bloeddruk noemt de geschilleninstantie ‘ongegrond’, omdat de verloskundigen wel degelijk adequaat gehandeld hebben. Door – toen sprake was van ijzertekort – vervolgonderzoek te doen en ijzer-tabletten voor te schrijven en – toen sprake was van een te hoge bloeddruk – rust voor te schrijven. In het verslag van de Geschilleninstantie Verloskunde: ‘Dat klaagster zelf vindt dat ze het al rustig aan deed […] heeft de geschilleninstantie goed begrepen, maar maakt de inschatting van de verloskundige niet onjuist.’

Ook de laatste aanklacht beoordeelt de geschilleninstantie als ongegrond. Marije voelde zich goed op het moment dat ze de verloskundigenpraktijk belde, daarom belde ze niet de spoedlijn. De geschilleninstantie noemt het zorgvuldig dat – toen Marije een verloskundige aan de lijn kreeg – de verloskundige Marije eerder op controle liet komen. Ook heeft ze niet nalatig gehandeld; wel heeft de verloskundige Marije alleen naar huis laten gaan. Maar omdat dit op verzoek van Marije zelf was, geeft de geschilleninstantie de verloskundige hierin gelijk.

Hoe verdrietig de situatie ook is, het overlijden van Marijes zoon is volgens de Geschilleninstantie Verloskunde niet te wijten aan de zorg van de verloskundigenpraktijk. Daarom wordt Marijes klacht ongegrond verklaard en krijgt zij geen schadevergoeding. 

De naam van de klaagster (‘Marije’) is om privacyredenen gefingeerd.

Lesson learned

Wat we van deze casus kunnen leren, is het belang van het opvragen en beoordelen van het volledige verloskundig dossier van eerdere zwangerschappen van nieuwe cliënten. In dit geval heeft dit niet tot een veroordeling geleid. Wel is het als onzorgvuldig aangemerkt.

SITUATIE: EEN DOODGEBOREN ZOON
STANDPUNT:
VERLOSKUNDIGEN HANDELDEN NALATIG


KNOV in actie: kwaliteitskeurmerk bevalcursussen

Tekst: Evelien Docherty, 2021-1

Momenteel kan iedereen in Nederland een cursus aanbieden, zonder dat eisen worden gesteld aan de achtergrond van de cursusleider of de cursusinhoud. Aanstaande ouders krijgen soms informatie die niet geheel juist of zelfs helemaal onjuist is. Geboortezorgverleners zien de gevolgen: ouders die niet goed zijn voorbereid en overdonderd worden door de praktijk. Het werkt negatieve en soms zelfs traumatische bevalervaringen in de hand. Hoog tijd om de kwaliteit van cursussen te toetsen, vindt de KNOV.

Ik had geen controle en voelde me zo alleen’, vertelt een cliënt aan verloskundige en vrouwencoach Eliane Coutinho, die ook haar eigen bevalcursus Puur Pijn ontwikkelde. De vrouw is 35 weken zwanger van haar tweede als ze bij Eliane is. Ze kijkt niet positief terug op haar eerste bevalling. ‘Ze was in paniek doordat ze de weeën niet kon opvangen en veel pijn had. Zowel haar partner als de verloskundigen reageerden op een manier die haar niet hielp’, zegt Eliane. ‘Iedereen reageert anders op stress. Vraag jezelf af hoe jij op stress reageert, adviseer ik vrouwen. Communiceer dat naar je zorgverlener en je partner. Zo kunnen zij jou beter begeleiden.’

Voorbereiding

De omgang met stress, het scheppen van realistische verwachtingen, het helder krijgen van behoeftes en deze communiceren: allemaal elementen die volgens deskundigen van groot belang zijn in de voorbereiding op de bevalling. ‘Zo’n tien tot twintig procent van de Nederlandse vrouwen ervaart haar bevalling als traumatisch’, vertelt Claire Stramrood, gynaecoloog en gespecialiseerd in psychische klachten rondom zwangerschap en bevalling. Marlies Galema, verloskundige n.p. en oprichter van de cursus Prettig Bevallen, zegt: ‘Een goede cursus kan hier een verschil maken. Verloskundigen en gynaecologen zagen ook dat als mensen bij mij waren geweest, angst gereduceerd was en dit heeft een positief effect bij de bevalling zelf.’

Kwaliteit waarborgen

Momenteel kan iedereen in Nederland een cursus aanbieden zonder dat er eisen worden gesteld aan de achtergrond van de cursus­leider of de cursusinhoud. Daarom startte de KNOV in 2020 een werkgroep die bezig is met de ontwikkeling van een kwaliteitskeurmerk. Eliane, Claire en Marlies zijn – samen met Yvonne Tuinte, Anita Hoogendoorn (beiden cursusleiders en verloskundigen n.p.) en Evelien Docherty (geboortezorgjournalist en moeder) – onderdeel van de werkgroep. Vanuit de KNOV zijn Anna Hijman (Beleids­adviseur Geboortezorg) en Mirjam Mascini (Senior Project Manager) betrokken. Anna: ‘We zitten nog volop in de ontwikkelingsfase. Via de nieuwsbrief van de KNOV houden we leden op de hoogte.’ Uiteindelijk is het idee dat een toetsingscommissie middels het keurmerk inzichtelijk maakt aan welke cursus ouders écht wat hebben.


Continuïteit: verloskundige dé schakel met kraamzorg

Tekst: Annemiek Verbeek, 2021-1
Fotografie: Semin Suvarierol Hoen

Juist kwetsbare vrouwen maken minder gebruik van kraamzorg, blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC en Hogeschool Rotterdam. Verloskundigen zijn de onmisbare schakel om het gat tussen verwachting en realiteit van de zorg die kraamzorg levert te dichten. ‘Praat eerder en uitgebreider over de meerwaarde van kraamzorg. En investeer in een betere samenwerking met kraamzorgorganisaties.’

Bijna 98,8 procent van de jonge gezinnen in Nederland neemt kraamzorg af. Bijna iedereen, dus wat is dan het probleem? Waar het schuurt, wordt pas zichtbaar als je inzoomt op de cijfers van het eind 2020 afgeronde onderzoek ‘De beste start voor de kwetsbare kraamvrouw en haar kind’. Daaruit blijkt dat 15,3 procent van de kraamvrouwen 24 uur (het wettelijk minimum aantal uren) of zelfs minder uren kraamzorg afneemt. En dat 1,2 procent helemaal geen gebruik maakt van kraamzorg; dat zijn jaarlijks circa tweeduizend gezinnen die in de eerste week na de geboorte van hun kind geen extra ondersteuning krijgen van een kraamverzorgende*.Uit het onderzoek blijkt dat vrouwen die geen of veel minder kraamzorg afnemen, later een groter beroep doen op de zorg, bijvoorbeeld via de huisarts.

Over de meerwaarde van kraamzorg voor gezinnen is al veel gepraat en geschreven. Voor verloskundigen zijn zij de oren en ogen achter de voordeur, benadrukken onderzoekers Hiske Ernst-Smelt en Lyzette Laureij. Hiske: ‘De intaker is vaak de eerste die een huisbezoek brengt en zo signalen opvangt die in de spreekkamer onzichtbaar blijven. En in de kraamweek is het de kraamverzorgende die letterlijk en figuurlijk een vinger aan de pols houdt.’

Vroeg signaleren

Het project ‘De beste start voor de kwetsbare kraamvrouw en haar kind’, dat gefinancierd is door ZonMw, bestond uit vier deelonderzoeken: het analyseren van CBS-data over de afname van kraamzorg en zorggebruik na de bevalling, het interviewen van kwetsbare zwangeren en onlangs bevallen vrouwen met kwetsbare omstandigheden, een vragenlijstonderzoek onder alle kraamverzorgenden in Nederland en een interventieonderzoek dat zich richtte op het verbeteren van de zelfredzaamheid van kwetsbare kraamvrouwen.

Wie is ‘kwetsbaar’? Hiske: ‘Het is belangrijk om naar het hele plaatje te kijken. Verloskundigen en intakers van de kraamzorgorganisaties spelen een grote rol in het vroeg signaleren van kwetsbaarheid, juist omdat het zich zo moeilijk laat definiëren. Het gaat om complexe, meervoudige problematiek in combinatie met een lage zelfredzaamheid. Er is een breed scala van mogelijke risicofactoren. Van financiële problemen tot de wijk waar ze wonen en van het ontbreken van een betrokken partner tot psychische problematiek. In ons onderzoek hebben we kwetsbaar heid gedefinieerd als het hebben van minimaal twee van deze risicofactoren.’

Lyzette: ‘De ervaringen van de door mij geïnterviewde vrouwen met kraamzorg zijn overwegend positief. Sommige vrouwen dachten vooraf dat de kraam verzorgende hen op de vingers zou kijken, maar ze kregen juist een goede band met haar. Ze voelden zich geholpen in plaats vanbeoordeeld. Ook vrouwen die al kinderen hadden, vertelden dat ze achteraf blij waren met de praktische én emotionele steun die ze kregen.’

Het onderzoek laat een groot verschil zien tussen de verwachtingen vooraf en de beleving van de kraamzorg achteraf. Lyzette: ‘Zeker bij een eerste kind weten vrouwen niet wat ze kunnen verwachten. Gebroken nachten, mogelijke opstartproblemen met borstvoeding, de emotionele achtbaan waar je in terechtkomt, een veranderd lichaam; je kunt als aanstaande ouders geen rekening houden met iets dat je niet weet. Verloskundigen hebben een belangrijke rol bij het informeren hierover, zodat vrouwen een realistischer beeld hebben en ook zien waarmee kraamzorg hen kan ondersteunen.’

Samen optrekken

Volgens Hiske is het essentieel dat er meer onderling contact is tussen verloskundigen en kraamverzorgenden. ‘Waar verloskundigen het vaak wel van de intaker en kraamverzorgende horen als zij zich zorgen maken, bleek uit ons onderzoek dat dat andersom minder het geval is. Echt samen optrekken en gezamenlijk beleid maken, komt weinig voor.’

Eerstelijnsverloskundige in West-Brabant Loes van Bergen is het hier hartgrondig mee eens. Loes is maat bij Artemis, een middelgrote praktijk die onderdeel uitmaakt van de Integrale Geboortezorg Organisatie (IGO) Qocon. In deze IGO is ook de kraamzorg een volwaardige partner. Volgens Loes zijn kwetsbare vrouwen er niet mee geholpen als iedereen op zijn eigen eiland blijft zitten. ‘Deze doelgroep kost ons gemiddeld flink meer tijd. Dat is niet erg, maar het is zonde als zowel wij, als de kraamzorg, als maatschappelijk werk aan het rennen zijn om dezelfde dingen te regelen. Daarom werken wij naast de gespecialiseerde verpleegkundige ook met een coördinerend zorgverlener. Meestal is dit een eerstelijnsverloskundige, die ook de intake met de zwangere doet. Als die inschat dat het om een kwetsbare vrouw gaat, vraagt ze bijvoorbeeld de kraamzorg om eerder op huisbezoek te gaan. Het scheelt nogal als je al rond week 25 zicht hebt op mogelijke problemen, of pas aan het eind van het derde trimester. Bij iemand thuis zie je dingen die je in de spreekkamer mist, bijvoor beeld dat er amper meubels staan of als het echt heel vervuild is.’

‘BETERE SAMENWERKING VERLOSKUNDIGEN EN KRAAMZORG VERBETERT ZORG VOOR KWETSBARE VROUWEN’

Om werk uit handen te nemen en de zorg rondom deze vrouwen beter te coördineren, heeft de IGO een gespecialiseerde verpleegkundige aangetrokken die alle zorg rondom kwetsbare vrouwen coördineert. Loes: ‘Zij draagt geen medische verantwoordelijkheid; ze heeft contact met alle betrokken instanties, doet het uitzoekwerk en zorgt dat alle relevante informatie voor iedereen beschikbaar is in een digitaal dossier. Dat scheelt ons tijd en voorkomt dubbel werk, maar is vooral voor de betrokken vrouwen heel fijn; zij hoeven niet telkens opnieuw hun verhaal te doen. Op deze manier hebben we bijvoorbeeld laatst tijdelijke woonruimte gevonden voor een dakloze zwangere. Dat was flink wat uitzoekwerk, maar omdat de gespecialiseerde verpleegkundige het overzicht had wie wat kon doen, lukte het.’

Aansluiten op behoeften

Onderzoekers Hiske en Lyzette vinden de casus van Loes een mooi voorbeeld van hoe een betere samenwerking de zorg voor deze doelgroep kan verbeteren. Hiske: ‘De kraamverzorgenden die wij spraken, gaven aan dat ze behoefte hebben aan meer en betere samenwerking met verloskundigen. Niet alleen in aanloop naar een kraambed, maar ook achteraf, om casuïstiek met elkaar te bespreken en zo te leren voor een volgende keer.’

Het zou wenselijk zijn als verloskundigen zwangere vrouwen, zeker die in kwetsbare omstandigheden, vaker en uitgebreider informeren over kraamzorg, zegt Lyzette. ‘Zwangere vrouwen alleen een folder geven, is vaak niet genoeg. Aanstaande moeders zien kraamzorg dan toch vaak vooral als praktische hulp en ontdekken pas in de kraamweek dat de kraamverzorgende ook medische controles doet. Als een verloskundige de zwangere vrouw tijdens de hele zwangerschap goed informeert over kraamzorg, dan is de kans groter dat de vrouw ook meer realistische verwachtingen heeft over wat kraamzorg haar kan bieden. Zo dachten veel vrouwen uit ons onderzoek dat 24 uur kraamzorg wel voldoende was, maar in de praktijk viel dit hen tegen. Dit is te ondervangen door al tijdens de zwangerschap duidelijk te maken wat ze krijgen bij een minimum aantal uren, en wat de meerwaarde is van meer zorg, bijvoorbeeld als de borstvoeding moeizaam gaat. Ook hebben veel vrouwen behoefte aan meer duidelijk heid over de eigen bijdrage; ze vragen zich af waarom ze voor de verloskundige niet, en voor de kraamzorg wél zelf moeten meebetalen. Dat is ook lastig uit te leggen, als je stelt dat beiden cruciale zorg geven. Het is voor veel van deze gezinnen veel geld, dat moeten we niet onderschatten. Maar als ze weten waarvoor ze het betalen, willen ze het veelal wel opzijleggen.’

Tips en aanbevelingen voor verloskundigen

  • Begin vroeger en vaker in de zwangerschap over kraamzorg. Een realistisch beeld over lichamelijke veranderingen en babygedrag in de kraamtijd, maakt dat vrouwen eerder inzien dat extra steun wenselijk is.
  • Vraag aan de kraamzorgorganisatie voor concrete rekenvoorbeelden van de eigen bijdrage, zodat je zwangere vrouwen uit kunt leggen wat ze kunnen verwachten. Als ze willen weten wanneer ze de rekening krijgen, kunnen ze hierover contact opnemen met de kraamzorgorganisatie.
  • Benadruk dat kraamzorg ook medische controles uitvoert in het kraambed. Maak dit concreet met voorbeelden, zoals controle hechtingen, stand baarmoeder, monitoring gewicht en groei van het kind.
  • De gezondheidsvaardigheden van kwetsbare vrouwen kunnen laag zijn. Een folder lezen is dan lastig. Denk eens aan video-ondersteuning of Centering Pregnancy-groepen om deze groepen beter te bereiken.
  • Stimuleer vrouwen om hun sociale netwerk te betrekken, bijvoorbeeld door ook eens een moeder of vriendin uit te nodigen bij een controle. Deze personen kunnen ook na de kraamtijd een belangrijke rol vervullen.
  • Houd er rekening mee dat kwetsbare kraamvrouwen vaak minder mondig zijn. Zo durven ze het vaak niet te zeggen als er geen klik is met de kraamverzorgende, maar verminderen dan het aantal kraamzorguren. Of ze voelen zich onzeker, maar durven niet om extra uren te vragen. Wees hier alert op, of vraag ernaar, tijdens de nacontroles.
  • Door drukte moet er soms gesneden worden in de kraamzorguren. Een tijdige inschrijving bij de kraamzorgorganisatie kan schelen. Geef als verloskundige bij de kraamzorgorganisatie aan dat dit een zwangere vrouw betreft waarbij ze geen uren mogen korten.
  • Zorg zo veel mogelijk voor één aanspreekpunt voor de zwangere vrouw, zodat ze niet overvraagd wordt door verschillende zorgverleners/instanties.
  • Investeer in relaties; communicatie in de keten gaat sneller en beter als je elkaar kent!
Bronnen:
De KCKZ-special ‘Een goede start voor de kwetsbare kraamvrouw en haar kind’, (speciale uitgave n.a.v. de onderzoeksresultaten), Loes van Bergen.

* In dit onderzoek is alleen gekeken naar de à terme levend geboren kinderen.


Update: kansrijke start

Het landelijke actieprogramma Kansrijke Start – waarin gemeenten en professionals in het sociale en medische domein inzetten op het belang van een goede start (de eerste duizend dagen) van het leven – loopt nu twee jaar. Een tussentijdse balans kan worden opgemaakt; uit de laatste voortgangsrapportage (januari 2021) blijkt dat 275 gemeenten zich hebben aangemeld. Van deze 275 gemeenten die de impuls Kansrijke Start hebben ontvangen, hebben inmiddels 59 gemeenten (21%) een lokale of regionale coalitie gevormd. 149 gemeenten (54%) hebben een coalitie in voorbereiding of zijn hierover in gesprek. 

De uitdaging voor de komende periode is het borgen van een duurzame inzet op het thema Kansrijke Start. Belangrijk onderdeel daarvan is het behouden en verder versterken van de samenwerking in de lokale en regionale coalities. In 2021 loopt het actieprogramma nog door, wordt inhoudelijk de samenwerking nog verder verstevigd en worden de randvoorwaarden die nodig zijn om deze samenwerking in de periode na 2021 langdurig mogelijk te maken en te ondersteunen verder in beeld gebracht.

Onlangs is een wegwijzer opgezet waarin verloskundigen informatie en hulpmiddelen kunnen vinden, om te kunnen aanhaken bij de lokale coalities Kansrijke Start. Hierin vind je ook waar al lokale coalities zijn. De KNOV onderzoekt hoe verloskundigen nog beter ondersteund kunnen worden bij het aanhaken op Kansrijke Start. 

Verdere daling van ­perinatale sterfte door ­preventie

Eind 2020 verscheen het RIVM-rapport ‘Beter weten: een beter begin’. Hierin worden de perinatale cijfers in Nederland geëvalueerd en vergeleken met de sterftecijfers in Finland. Daarnaast werd kwalitatief onderzoek gedaan onder twintig vertegenwoordigers uit de geboortezorg. Het rapport bevestigt de daling en stagnatie van de perinatale sterfte in de periode 2008-2018. In het rapport worden suggesties gedaan voor mogelijke stappen voor de toekomst om resultaten verder te verbeteren. Op knov.nl/tijdschrift lichten Lianne Zondag en Pien Offerhaus een aantal punten uit en bekijken zij deze kritisch.

Toolboxen ontwikkeld ter preventie

Naar aanleiding van de uitkomsten van de vragen-lijst van het project Vroegsignalering Leefstijl en Zwangerschap, heeft de KNOV in samenwerking met het Voedingscentrum en het Trimbos-instituut drie toolboxen ontwikkeld. Hierin vind je informatie en materialen die je kunt inzetten in cliëntgesprekken. In de toolboxen, die we actueel houden, is onderscheid gemaakt in tools voor jou en tools voor je cliënt.  

Toolbox alcohol & zwangerschap

De KNOV onderschrijft de nulnorm van de WHO en de gezondheidsraad om geen alcohol te drinken in de periodes van preconceptie, zwangerschap en het geven van borstvoeding. Ook het gebruik van alcohol door de partner tijdens de preconceptie raden wij af, conform de medische adviezen. In het project Alcoholvrije Start van het Trimbos-instituut zijn verschillende materialen ontwikkeld voor zowel verloskundigen (factsheet Middelengebruik en Zwangerschap, meegeef-kaarten, enzovoorts) als voor cliënten (bijvoorbeeld een online cursus Alcoholvrij zwanger). 

Toolbox roken en zwangerschap

De Taskforce Rookvrije Start heeft tot doel om meer (aanstaande) ouders (blijvend) te laten stoppen met roken. Om zorgprofessionals te ondersteunen in het gesprek met (aanstaande) ouders, zijn ook hiervoor materialen ontwikkeld voor de professionals (e-learning, V-MIS training, bureaukaart met stappenplan, enzovoorts) en voor de cliënten (telefonische coaching, folder, wachtkamerkaart, enzovoorts). 

Toolbox voeding en zwangerschap

In deze toolbox staan een aantal praktische materialen van het Voedingscentrum, zoals een factsheet ‘voeding tijdens zwangerschap’, een promotiekaart, een filmpje over gezond eten als je zwanger bent en voorbeeldmenu’s voor zwangere vrouwen. 

Je vindt de toolboxen op onze website. 


Elkaar omhoog duwen

Tekst: Carola Groenen, 2021-1

Om onze impact voor zwangere vrouwen het grootst te laten zijn, is het nodig dat er genoeg verloskundigen op posities zitten waar het gebeurt’, noemde ik in een interview in 2017. En anno 2021 is dit alleen maar belangrijker geworden. We staan voor de beste, persoonlijke, unieke verloskundige zorg aan vrouwen. Tegelijkertijd is het belangrijk dat er voldoende collega’s werkzaam zijn bij beleidsbepalende organisaties en in leidinggevende functies. Regionaal en landelijk. Naast onze belangrijke inhoudelijke inbreng geven we zo ook een belangrijke bijdrage aan vrouwelijk leiderschap. 

Want vrouwelijke leiders zijn we dagelijks in ons werk. Abdelkader Benali beschreef dit prachtig in zijn brief ‘Beste vroedvrouw: u overheerste niet, toch was u nadrukkelijk aanwezig’. Mooi in deze brief is dat Benali ook de link legt met verloskundigen en vrouwelijke wereldleiders. En dat is ook mijn overtuiging; vrouwelijk leiderschap doet ertoe, verloskundigen op leidinggevende posities doen ertoe.

Over vrouwelijk leiderschap heb ik veel gelezen. Hierin komen drie basisprincipes naar voren die van invloed zijn op meer vrouwen (verloskundigen) op invloedrijke posities; regionaal of landelijk. De kern is dat vrouwen elkaar inspireren, steunen en het beste uit zichzelf en elkaar halen; ook wel sisterhood genoemd. Deze basisprincipes kunnen ons als verloskundigen erg helpen én we kunnen ze morgen uitvoeren. Ik deel ze graag met jullie:

  1. Behandel je collega zoals je cliënt; respectvol, ondersteunend, luisterend en coachend. Dat zijn onze kwaliteiten. 
  2. Praat groot over elkaar.
  3. Help elkaar in netwerken, help elkaar op weg naar belangrijke functies door elkaar omhoog te duwen en te steunen.

Door ‘zusterlijk’ met elkaar om te gaan, zorgen we er samen voor dat onze stem goed gehoord wordt, dat er besluiten genomen worden die goed zijn voor zwangere vrouwen en de verloskundige zorg. Wij kunnen er als sisters voor zorgen dat we niet alleen impact hebben voor de zwangere vrouw, maar ook de nodige impact hebben bij regionale en landelijke ontwikkelingen. De Deense verlos-kundigen dragen zelfs een T-shirt met het motto ‘I am your sister’. Ik wens ons veel sisterhood toe. 

Carola Groenen


Dispuut: 'Burn-outs voorkomen'

Tekst: Manon Louwers, 2021-1

Verloskundigen zeuren niet. Ze houden van hun vak en zetten het werk met liefde op nummer één. Dat kan ook bijna niet anders, wil je als verloskundige in opleiding de kroegavonden met je vrienden missen, als moeder van een baby nachtdiensten draaien en als echtgenoot tijdens een romantisch avondje zeggen: ‘Sorry schat, de weeën zijn begonnen.’ Het hoort er allemaal bij en de gemiste momenten en de vermoeidheid van een nachtje doorhalen zijn het werk waard. Maar… het kan wel zijn tol eisen. Via Teams bespreken Marieke Crans, Nalonya van der Laan en Lori van Velzen: kan iedere verloskundige een burn-out voorkomen?

Lori had de pech om al vroeg in haar leven – ze zit op dit moment in haar derde jaar van de opleiding – te maken te krijgen met een burn-out. Ze besteedde geen aandacht aan de hartkloppingen die ze kreeg, maar toen ze in 2019 plotseling flauwviel, maakte haar lijf duidelijk dat het genoeg was. Ook Nalonya, maat bij verloskundigenpraktijk De Bakermat, negeerde een lange tijd haar kwalen en de bezorgde blikken van haar collega’s, totdat ze instortte. Marieke, klinisch verloskundige bij het UMC, is de enige uit het gezelschap die nog gespaard is gebleven.

'VERLOSKUNDIGEN ZOUDEN VRIJE TIJD OOK ÉCHT ALS VRIJE TIJD MOETEN ZIJN; HOE VAAK PLAN JE JE OCHTENDEN NIET VOL OMDAT JE PAS OM DRIE UUR BEGINT?'

Marieke Crans is eigenaresse van MCBtrainingen, is medisch verloskundige bij UMC Utrecht, geeft colleges aan studenten O&G en studenten Geneeskunde en verzorgt een deel van de MOET trainingen binnen het WKZ.
De laatste druppel

Marieke: ‘Ik heb geluk gehad. Collega’s vallen achter elkaar uit met een burn-out. En dat is absoluut niet gek als je kijkt hoe ons werk eruitziet en hoe wij met de druk omgaan. Ik heb geen burn-out proof karakter of een andere instelling of werkwijze dan verloskundigen die wél een burn-out krijgen. Het kan iedere verloskundige overkomen.’

Nalonya: ‘Het helpt als je iets met de signalen doet, want je valt niet in één keer om. Bij mij stapelde het zich op. In 2003 werd ik moeder, in 2004 openden we ons eerste praktijkpand en in 2005 begeleidde ik per toeval de meeste bevallingen van de praktijk. Niet gek dat het in 2006 te veel werd. Toen mijn collega’s zeiden dat ze het gevoel hadden dat het niet goed met me ging, vond ik dat ze geen gelijk hadden. Tjsa, je moet ook een beetje eigenwijs zijn om een burn-out te krijgen. Hoe kwam het bij jou zo ver, Lori?’

Lori: ‘Eigenlijk begon het al in het eerste jaar. Ik was zeventien en dolgelukkig dat ik door de selectieprocedure van de opleiding was gekomen. Dan kom je dus in een groep studenten terecht, die net zo enthousiast zijn als jij. En in een opleiding die je aanmoedigt om er projecten bij op te pakken, naast je studie. Dat vond ik alleen maar leuk, dus dat deed ik. Van het organiseren van een bijscholing tot het beheren van de Instagrampagina van mijn opleiding. En dan heb ik ook nog een druk sociaal leven. Én een opleiding die je in principe veertig, maar meestal vijftig uur in de week kost.’

Op elkaar letten

Lori: ‘Toen ik pas over twee weken kon afspreken voor een project, vroegen mijn studiegenoten: ‘Wat ben je allemaal aan het doen? Gaat het wel goed met je?’ Ik negeerde de opmerkingen. Ergens herkende ik de signalen wel, maar ik dacht ook dat het tijdelijk zou zijn. Dat ik er prima doorheen kon en dat het vanzelf weer over zou gaan.’

Marieke: ‘Wel mooi om te horen dat in jullie beide gevallen een collega – of medestudent – opmerkte dat het minder goed met jullie ging. We geven niet graag uit onszelf aan dat het teveel is. Dus wat ik probeer te doen als een collega aangeeft dat ze het niet trekt, is haar daarvoor complimenteren. En wat jij zegt Lori, is heel herkenbaar. Verloskundigen en verloskundigen in opleiding worden continu gestimuleerd om er van alles bij te doen. Dat doen ze doorgaans graag, want het levert ook veel energie op. Maar extra werkzaamheden oppakken, kan eigenlijk alleen als je minder uren aan je werk – of opleiding – zou besteden.’

Minder zorgeenheden per verloskundige

Nalonya: ‘Dat is precies hoe wij het in onze praktijk -hebben aangepakt. We zijn allemaal minder gaan werken en hebben in totaal twee nieuwe collega’s aangenomen. Van drie gingen we naar vijf verloskundigen, met hetzelfde aantal zorgeenheden. Zodat we er andere dingen – werkgroepen en cursussen – bij konden gaan doen. Door het jaar heen is de last lager, zodat we af en toe – bij zwangerschap, vakantie of corona – kunnen pieken. Het mooie is dat je die werkgroepen en cursussen flexibel kan indelen. Dus als je ineens moet invallen, kan dat negen van de tien keer makkelijk. Toen mijn collega deze manier van werken opperde, moest ik wel even slikken. Want minder uren betekent minder inkomsten. Daar hebben wij inmiddels bewust voor gekozen. Mijn man is meer gaan werken en is nu kostwinnaar. Voor de werkgroepen krijg ik meestal betaald.’

Marieke: ‘Jij was kostwinner, Nalonya? Ook dat zou een oplossing voor veel verloskundigen zijn. Dat de partner minder werkt en voor het gezin en het huishouden zorgt. Dat maakt ons werk beter te behappen. En verloskundigen zouden hun vrije tijd ook écht als vrije tijd moeten zien. Hoe vaak plan je je ochtenden niet vol, omdat je pas om drie uur hoeft te beginnen? Maar vergeet niet dat andere mensen die vrije tijd ’s avond hebben, als wij weer aan het werk zijn. Dus een tip voor iedereen: rust uit in je vrije uren; die zijn al zo schaars. Doen ze op de opleiding eigenlijk iets aan burn-out preventie?’

'HET ZOU SCHELEN ALS DE STUDIELAST VERSPREID ZOU WORDEN, BIJVOORBEELD OVER VIJF JAAR'

Lori van Velzen is derdejaarsstudent aan de Verloskunde Academie Rotterdam. Ze liep stage bij verschillende praktijken en ziekenhuizen in Nederland en hoopt na haar opleiding aan de slag te gaan als eerstelijnsverloskundige en als verloskundige bij Artsen Zonder Grenzen.
Opleiding van vijf jaar

Lori: ‘In het eerste kwartaal van de opleiding wordt er wat aandacht aan besteed. En tijdens de assessments die we twee keer per jaar hebben, moeten we bewijzen dat we onze grenzen aangeven. Als student wil je dat assessment gewoon halen, dus geven we allemaal netjes aan hoe wij onze grenzen bewaken. Of dat in de praktijk ook gebeurt, kun je je afvragen. Na het eerste kwartaal, waarin je studieloopbaancoach je uitlegt dat je goed naar je lijf moet luisteren om burn-outs en andere problemen te voorkomen, begint je stage. En eerlijk gezegd vergeet je die waarschuwingen dan al snel en neemt je enthousiasme het over. Tijdens de stageperiode krijg je maximaal één keer een bezoek van een praktijkdocent. Het zou schelen als er vaker contact is, desnoods via Teams of Zoom. Als het goed met je gaat, zijn de gesprekken kort en als het minder goed gaat, heb je alle tijd om te praten. Misschien zou een slc’er dit gesprek kunnen voeren, zodat je met hem of haar een band kunt opbouwen. Dat ontbreekt in de huidige opleiding; je gaat niet tegen een wildvreemde zeggen dat het werk je te veel is.’

Marieke: ‘Volgens mij is de studielast enorm verhoogd, door het toevoegen van de minor in het derde of vierde jaar. Studenten lopen minder stage, maar moeten wel aan dezelfde afstudeereisen voldoen en moeten evenveel partussen begeleiden.’

Lori: ‘Het zou inderdaad schelen als de studielast verspreid zou worden, bijvoorbeeld over vijf jaar. Ik kijk ernaar uit om aan het werk te gaan. Dan zit je wat minder in dat keurslijf van assessments waar je aan allerlei eisen moet voldoen en studiepunten moet behalen.’

Engelse en Scandinavische voorbeelden

Nalonya: ‘Ken je het Engelse systeem, waarbij senior midwives een meer coachende rol krijgen? De jonge verloskundigen zonder kinderen pakken de zwaarste diensten en draaien de meeste nachtdiensten, terwijl de meer ervaren collega’s andere werkzaamheden erbij gaan doen. Ik zou het heel mooi vinden als wij in Nederland ook met een dergelijke doorgroeistructuur gaan werken. Dat je niet alleen verloskundige bent, maar dat je er onderdelen bij kunt doen die jou op dat moment veel energie geven. De één specialiseert zich in echoscopie, de volgende in anti-conceptie en weer een ander gaat andere praktijken coachen op het gebied van ondernemerschap.’

Marieke: ‘Eens, op deze manier houden verloskundigen het niet vol. Het Scandinavische systeem vind ik in dat kader ook mooi. Hierin kunnen verloskundigen kiezen om alleen het deel van het vak uit te oefenen, wat op dat moment past bij de levensfase van die verloskundige. Als verloskundige richt je je bijvoorbeeld alleen op anticonceptie, prenataal onderzoek, enzovoorts. Wanneer je jonge kinderen hebt of ouder wordt en om die reden minder (nacht)diensten wilt werken, belast je daar niet je team mee, maar weet iedereen dat dát je functie is en kan de praktijk daar op ingericht worden.’

Waarnemers

Marieke: ‘Het zou ook veel stress schelen als de flexibele kinderopvang toegankelijker zou worden. Niet alleen voor verloskundigen met kinderen, maar voor het hele team omdat zij minder (nacht)diensten voor hun rekening krijgen als moeders hun kinderen makkelijker kwijt kunnen gedurende werkuren. Kortom: in het Nederlandse systeem is veel ruimte voor verbetering.’

Nalonya: ‘Wat tot die tijd een aanrader is, is om – al dan niet tijdelijk – een extra kracht aan te nemen bij topdrukte. Hoe onaantrekkelijk het soms ook lijkt om die stap te nemen. Ik betrapte mezelf er laatst nog op dat ik eigenlijk geen extra kracht wilde aannemen, omdat ik opzag tegen het extra werk dat het zou opleveren. We hadden het al zo druk, moesten we dan ook nog een collega gaan zoeken en inwerken? Uiteindelijk hebben we het – gelukkig – wel gedaan, want op de lange termijn heb je er profijt van. Die vrijheid heb ik als praktijkeigenaar. Dat is voor jou misschien anders, Marieke. Jij kan moeilijk tegen de Raad van Bestuur zeggen: we hebben een extra collega nodig.’

Marieke: ‘Dat zou wel kunnen, maar bij ons duurt het heel lang voordat iemand goed is ingewerkt. Tijdens een nachtdienst werk je alleen samen met een arts-assistent; de gynaecoloog ligt in bed en samen met die arts-assistent ben je verantwoordelijk. Als de arts naar de operatiekamer is, kan het gebeuren dat je wordt gebeld door de zwangerenafdeling, de gynaecologie en de kraamafdeling, terwijl je zelf negen verloskamers vol hebt liggen. Daar heb je echt wel wat ervaring voor nodig en die is schaars.’ 

‘IN HET ENGELSE SYSTEEM KRIJGEN SENIOR MIDWIVES EEN COACHENDE ROL’

Nalonya van der Laan is maat bij verloskundigenpraktijk De Bakermat en lid van de Corona Werkgroep. ­Daarnaast kan je Nalonya kennen van een Centering Pregnancy of in vivo IUD trainingen.
Intervisies

Marieke: ‘Al met al is het aannemen van een extra kracht complex voor ons. Wij ontkomen er niet aan dat er extra druk op ons ligt als iemand met verlof is of om een andere reden uitvalt. We plannen nu intervisies in. We spreken dan met vier of vijf verloskundigen af bij een collega thuis en praten over elkaars privésituatie. Ook spreken we over casuïstiek.  We hebben het niet zozeer over de manier van handelen, maar over wat een bepaalde casus met je doet. Alles wat besproken wordt, blijft binnenskamers. Zo zorgen we voor wat meer openheid en begrip naar elkaar toe. En dan weet je ook beter of iemand er écht iets bij kan hebben of eigenlijk al overloopt. Hoe ga jij een volgende burn-out voorkomen, Lori?’

Lori: 'Ik plan momenten in waarop ik paardrijd. Dat is mijn ultieme ontspanning. Aan het begin voelde het als falen, om nee te zeggen tegen allerlei leuke klussen naast mijn opleiding. Maar ik weet inmiddels dat enthousiasme een valkuil kan zijn en als ik straks écht mag beginnen, wil ik daar niet nog eens in stappen.’

Nalonya: ‘Een mooie oplossing. Veel te veel verloskundigen stoppen na tien jaar met hun baan. Dat is zonde van de investering die zij al die jaren hebben gedaan, maar ook van gemeenschapsgeld. Het wordt tijd dat de beroepsgroep, de KNOV en de overheid dat inzien en aan oplossingen gaan werken.’ 


Gezicht achter de KNOV: Mirjam Mascini

Tekst: Manon Louwers, 2021-1

 

Mirjam Mascini
Senior Programma Manager
Dossier: Opleiding en registers
Regio: Noordwest (tijdelijk Zuid-Holland)
mmascini@knov.nl

Gezondheidszorg is de rode draad in Mirjams carrière. Ze studeerde Gezondheidswetenschappen en kwam uiteindelijk bij de gemeente Utrecht terecht waar ze de laatste jaren werkte als Manager Beleid en Onderzoek Volksgezondheid. Toen haar missie daar voltooid was, ging ze op zoek naar iets heel anders. Dat vond ze bij de KNOV.

Maatschappelijk betrokken

‘Maatschappelijke betrokkenheid is er bij mij met de paplepel ingegoten. Vroeg men wat ik later wilde worden, dan antwoordde ik iets in de trant van ‘zuster’ of ‘juf’. Ik wilde iets bijdragen aan de maatschappij, maar had tegelijkertijd een brede interesse. Vandaar dat ik geen studie in de richting van ‘zuster’ of ‘juf’ koos, maar voor Gezondheidswetenschappen ging. Ik specialiseerde me tijdens mijn studie in gezondheidsbevordering en voorlichting en ontdekte later dat ik vooral de beleidshoek interessant vind en dat mijn talent ligt in het zien van het grotere plaatje en het verbinden van mensen en organisaties met elkaar. Ik heb bij de gemeente Oudewater, GGD Nederland en GGD Hollands Midden gewerkt, nog een studie Bestuurskunde gevolgd en ben uiteindelijk terechtgekomen bij de gemeente Utrecht. Daar maakte ik beleid om de stad te profileren als een stad waar gezondheid hoog op de prioriteitenlijst staat. Toen we dat na vijf jaar voor elkaar hadden en de diverse partijen elkaar beter wisten te vinden, voelde ik dat mijn werk daar erop zat.’

Van preventie naar onderwijs

‘Het werk bij de gemeente Utrecht vond ik zo interessant, omdat er iets op poten gezet moest worden; er was een doel. Zoiets zocht ik ook in mijn nieuwe baan. Dit keer zocht ik een werkgever die landelijk actief is en waarbij de werkzaamheden van heel andere aard zouden zijn dan wat ik tot nu toe gewend was. En ik zocht een functie waarbij er nog genoeg te ontwikkelen zou zijn. Dat heb ik gevonden in mijn baan bij de KNOV. In eerste instantie solliciteerde ik naar het dossier Preventie, maar toen Charlotte (de Schepper, directeur bij de KNOV, red.) vroeg of ik Onderwijs niet ook interessant vond, was ik eigenlijk heel enthousiast. Want onderwijs is een belangrijke randvoorwaarde voor goed functionerende -professionals. Het is de basis. En goed functio-nerende professionals dragen op hun beurt weer bij aan – in dit geval – een gezonde start van het leven.’

‘ALS HET OVER DE INHOUD GAAT HEB IK DE INBRENG VAN VERLOSKUNDIGEN NODIG’

Samenspraak met leden

‘Bij de KNOV ben ik in een organisatie gestapt waar flink wat opgebouwd moet worden. Met mij zijn ook de andere senior programmamanagers nieuw. We staan aan het begin en dat is een spannende uitdaging. De eerste weken heb ik vooral veel gesprekken gevoerd en de eerste contacten met onze leden gelegd. Ook vanuit mijn rol als regiomanager. Ik ben zelf geen verloskundige, dus als het over de inhoud gaat – en dat gaat het vaak – dan heb ik hen echt nodig. En ook daar ligt een uitdaging, want we moeten elkaar goed leren kennen. Dat is de basis voor een goede samenwerking.’

Een veelzijdige portefeuille

‘Verder houd ik me onder meer bezig met het leiderschapsprogramma dat we ontwikkelen en praktische zaken zoals de stageplekken die ook in coronatijd goed geregeld moeten worden. Gelukkig hebben de verloskunde academies en de KNOV de handen ineengeslagen en wordt er nu gewerkt aan een master. Waar ik graag stappen in wil zetten, is de wettelijke bevoegdheid van klinisch verloskundigen. Ik vind het bizar dat dit proces al meer dan twaalf jaar loopt, maar ik zie ook dat al veel werk verzet is en we afhankelijk zijn van de rijksoverheid. Voor die bevoegdheid blijf ook ik me hard maken. Wat wij in de tussentijd kunnen doen, is de klinisch verloskundigen met elkaar verbinden en bijvoorbeeld een gezamenlijk erkend register voor deze beroepsgroep in het leven roepen. De eerste gesprekken ben ik daarover aan het voeren. Zodat er alvast gelijkgestemdheid bestaat, waardoor we straks ook sterker staan in onze gesprekken met het ministerie en de rijksoverheid.’

Belangrijke rol

‘Mijn missie is dat iedereen in optimale gezondheid kan leven. De rol van verloskundigen is hierin uniek, en dat maakt mijn werk zo bijzonder. Zij staan aan het begin van het leven. Ik zie veel kansen in de rol die verloskundigen kunnen pakken. En ik snap dat bekostiging hierin nog een issue is, maar als je daar voorbij durft te kijken en de verbinding zoekt met onderwerpen als stress, zwangerschapscursussen, armoede, enzovoorts, zie je dat verloskundigen een belangrijke (preventieve) rol kunnen spelen.' 

De afspeellijst van Mirjam

In het kader van gezondheid en preventie, gaat Mirjam het liefst met de fiets naar het KNOV-kantoor in Utrecht. Nu ze door de lockdown thuiswerkt, wandelt ze iedere ochtend een half uur in haar woonplaats Houten
en luistert dan naar een podcast. Ze raadt de volgende series aan:

  •  NRC Vandaag. ‘Elke dag een achtergrondverhaal over het nieuws. Soms vind ik de onderwerpen niet interessant, maar dan dwing ik mezelf om tóch te luisteren, zodat ik de achtergronden van het nieuws ken.’
  •  NRC Haagse Zaken. ‘Daar komt mijn bestuurskundige achtergrond om de hoek kijken.’
  •  Bob. ‘Mooi verhaal over een demente vrouw in België.’
  •  De plantage van onze voorouders. ‘Over de sporen van ons slavernijverleden. Mooie zoektocht en leuke interactie tussen de maker van de podcast en haar moeder’.
  •  El Tarangu. ‘Over een overleden wielrenner die ineens weer opduikt. Een spannend verhaal.’

Betere geboortezorg: een opdracht aan de samenleving

Auteurs: Lianne Zondag, MSc en Dr. Pien Offerhaus

Lianne Zondag is eerstelijns verloskundige en promovendus bij de Universiteit Maastricht
Pien Offerhaus is senior docent-onderzoeker bij de Academie Verloskunde Maastricht

Eind 2020 is het RIVM-rapport ‘Beter weten: een beter begin’ (1) verschenen. In het rapport worden in opdracht van VWS de perinatale cijfers uit Nederland van 2008 tot 2018 geëvalueerd en vergeleken met sterftecijfers uit Finland. Daarnaast is er kwalitatief onderzoek gedaan onder twintig vertegenwoordigers uit de geboortezorg. De auteurs doen aanbevelingen aan VWS voor verbeteringen in de geboortezorg en de monitoring van de kwaliteit. Het is een goed leesbaar rapport, waarvan we iedereen aanraden het eens te bekijken. We bespreken een aantal kernpunten uit het rapport.

Stagnerende perinatale sterfte

In het rapport bevestigen Achterberg et al. eerdere analyses dat er een forse daling in perinatale sterfte vanaf 2008 heeft plaatsgevonden (tabel 1). Deze daling is in 2015 gestagneerd en de sterfte is in 2018 zelfs weer wat toegenomen. De sterftecijfers in 2019 laten overigens geen verdere stijging zien ten opzichte van 2018 (2). Er is in het rapport gekeken naar sterfte vanaf 24 weken zwangerschap tot 7 dagen postpartum. Deze cijfers zijn het meest betrouwbaar, omdat deze sterfte door zwangerschapsafbrekingen uitsluiten. Tabel 1 laat zien dat vooral de a terme sterfte in 2018 fors is gedaald met circa 40% t.o.v. 2008 (2008: 396 versus 2018: 241). De premature sterfte daalde met 20% (2008: 524 versus 2018: 420)1. In Nederland vindt nu tweederde van de perinatale sterfte plaats bij prematuur (24-37 weken) geboren kinderen. 

Nederland versus Finland

In het rapport worden de Nederlandse sterftecijfers met de cijfers van Finland vergeleken. Finland heeft al jaren een laag perinataal sterftecijfer en beschikt over betrouwbare cijfers. Door de sterke daling in de perinatale sterfte in Nederland is het verschil tussen beide landen flink teruggebracht. Het sterftecijfer voor a terme geboortes is ongeveer gelijk aan elkaar. Opvallend is dat in Nederland duidelijk meer sterftes zijn bij 24-28 weken en 28-32 weken zwangerschap in vergelijking met Finland (zie figuur 1). Dit verschil wordt grotendeels verklaard doordat het aantal premature geboortes hoger is in Nederland. Bij extreme prematuren (24-28 weken) is bovendien het sterfterisico in Nederland hoger dan in Finland, mogelijk door verschillen in beleid (al dan niet doorbehandelen op de NICU). De auteurs van het rapport concluderen dat er in Nederland vaker kinderen prematuur geboren worden dan in Finland en dat dit de belangrijkste verklaring is voor het verschil in perinatale sterfte. 

Risicofactoren

Er is vervolgens een analyse gedaan welke (risico)factoren de stagnatie van de daling mogelijk verklaren. Een aantal factoren die het risico vergroten komen de laatste jaren meer voor, zoals overgewicht of het hebben van een migratieachtergrond en lage sociaal-economische status. 

Het rapport beschrijft een verdubbeling van het aantal vrouwen van 25 tot 45 jaar met overgewicht en obesitas in Nederland sinds 2008. Het percentage zwangere vrouwen met obesitas is niet precies bekend, en ook de impact op perinatale sterfte is niet onderzocht in Nederland. Maar uit onderzoek weten we dat obesitas meer risico geeft op zwangerschapscomplicaties, zoals diabetes gravidarum, pre-eclampsie en foetale sterfte (3). 

Dat verschillen in sociaaleconomische status geassocieerd zijn met perinatale sterfte en vroeggeboorte is al langer bekend. Deze sociaal economische verschillen in perinatale sterfte nemen echter niet af. Niet alleen vrouwen die in achterstandswijken in grote steden wonen blijken een risicogroep te vormen, maar ook vrouwen woonachtig in krimpregio’s. Sterfte onder vrouwen afkomstig uit Marokko, de Antillen, Turkije en Suriname blijft verhoogd in vergelijking met vrouwen met een Nederlandse herkomst, maar laat een daling zien parallel aan de totale perinatale sterfte. Daarnaast is de groep vrouwen uit andere niet-westerse landen toegenomen. Deze groep met een afkomst uit o.a. Azië, Afrika, waaronder ook asielzoekers en statushouders, vertegenwoordigt inmiddels circa 10% van de geboortes in Nederland en circa 12% van alle perinatale sterfte. Bij deze vrouwen blijkt niet alleen het percentage vroeggeboortes verhoogd te zijn, maar ook het percentage sterfte. 

Opdracht aan de samenleving

Op basis van de interviews met experts en betrokkenen in de geboortezorg is er een lijst met aanbevelingen voor VWS geformuleerd voor het verder versterken en monitoren van de geboortezorg (zie tekstbox). De aanbevelingen sturen onder andere aan op een snellere en betere ICT-infrastructuur en digitale communicatie tussen zorgverleners, een aanpassing van de governance bij Perined en het CPZ, en op meer onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van vroeggeboorte. Een ander advies is het oprichten van een onafhankelijk perinataal monitoring centrum dat met regelmaat data kan analyseren, duiden en adviezen kan geven. Opvallend is dat er ook aanbevelingen zijn die het domein van de geboortezorg overstijgen: meer samenwerking tussen de geboortezorg en het sociale domein en de jeugdgezondheidszorg is nodig. Volgens de auteurs van het rapport kunnen met deze samenwerking problemen bij aanstaande ouders en gezinnen die bijdragen aan ongewenste problemen tijdens de zwangerschap tijdig worden aangepakt. Wij merken daarbij op dat de problemen die aan de basis van de slechtere uitkomsten liggen, vaak maatschappelijke problemen zijn die aangepakt moeten worden om daadwerkelijk verschil te kunnen maken. Een (aanstaande) zwangerschap kan zeker een ‘window of opportunity’ zijn voor preventie, maar laat maatschappelijke risicofactoren niet verdwijnen. Daarmee ligt er een opdracht aan de samenleving als geheel om gezondheidsverschillen terug te dringen.  

Bron:
1. Perinatale sterfte (>24 weken tot 7 dagen postpartum) in aantallen per 160.00 eenlingen
Aanbevelingen RIVM-rapport Beter weten: een beter begin
  • Versterk de positie van VSV’s;
  • Integrale kwaliteitsverbetering en ontwikkeling richtlijnen in een multidisciplinair gremium;
  • Onderzoek naar vroeggeboorte en preventieve zorg;
  • Passende bekostigingsstructuur voor integrale geboortezorg;
  • Afschaffing eigen bijdragen;
  • Snellere en betere perinatale registratie en verbeterde data-infrastructuur;
  • Duurzame en effectieve verbinding van de geboortezorg met sociale domein (kansrijke start);
  • Snelle investering in verbetering ICT-infrastructuur;
  • Aanpassing governance Perined en CPZ;
  • Oprichting perinatal monitoring centrum. 
Literatuur
1. Achterberg PW, et al. Beter weten: een beter begin – Samen sneller naar een betere zorg rond de zwangerschap. RIVM-briefrapport 2020-0140. Utrecht, rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2020
2. Perined. Perinatale zorg in Nederland anno 2019 – landelijke perinatale cijfers en duiding. Utrecht, 7 december 2020
3. KNOV. Factsheet verloskundigenzorg aan vrouwen met obesitas. Utrecht, december 2019. 
Tabel 1. Perinatale sterfte (>24 weken tot 7 dagen postpartum) in aantallen per jaar naar zwangerschapsduur (2008-2018) per 160.00 eenlingen (Bron: RIVM-briefrapport Beter weten: een beter begin, 2020; tabel 3.1)