De ALPHA-NL: vragenlijst voor het signaleren van behoefte aan steun of hulp tijdens de zwangerschap

Tekst: Remy Vink & Leonhard Bakker

De psychosociale omstandigheden van de zwangere en haar partner hebben grote invloed op de ontwikkeling van de baby en verdere levensloop. Verloskundigen praten hier al vroeg in de zwangerschap met aanstaande ouders over. De ALPHA-NL is een hulpmiddel daarbij.

De ALPHA-NL

De ALPHA-NL is een vragenlijst over psychosociale onderwerpen, in 10 minuten in te vullen door de zwangere zelf. Het helpt de verloskundige en cliënt om na te gaan of er behoefte is aan steun of hulp tijdens de zwangerschap. De ALPHA-NL wordt voorafgaand aan de tweede of derde afspraak aangeboden, aan alle vrouwen. De verloskundige en zwangere (of beide aanstaande ouders) bespreken daarna aan de hand van de ALPHA-NL, of en wat er extra nodig is voor een goede start met de baby. Onderwerpen betreffen beide aanstaande ouders en zijn: de eigen jeugd, verwachtingen van het ouderschap, relatie, alcohol en drugsgebruik, sociale steun, emoties, stress, ingrijpende gebeurtenissen, eventuele psychische problemen, wonen en financiën. Doordat de ALPHA-NL een zelfinvul-lijst is, en een uitgebreider nagesprek alleen nodig is als dit uit de antwoorden blijkt, vraagt dit niet veel extra tijd van de verloskundige. De antwoordopties op een vijf-puntschaal bieden de cliënt de mogelijkheid om nuance aan te brengen en regie te houden in het gesprek. “Wordt het dan wel eerlijk ingevuld?” vragen verloskundigen vaak. Het doel van de ALPHA-NL is echter geen ‘waarheidsvinding’ maar om de dialoog over niet-medische onderwerpen aan te gaan. Aanstaande ouders en met name wanneer het een eerste kind betreft, worden zich zo ook meer bewust van hun ouderschap en het belang van gunstige opgroei-omstandigheden. Hiermee wordt ook het signaal afgegeven dat aanstaande ouders bij hun verloskundige terecht kunnen met hun zorgen, ook als die niet medisch zijn. Zie ook de overheidscampagne ‘Mamma- / Pappaliefde is …’. 

Training

Verloskundigen leren in een training van een dagdeel, met een trainingsactrice hoe zij het gesprek op basis van de ALPHA-NL kunnen voeren. Uitgangspunten daarbij zijn de ‘oplossingsgerichte benadering’ en ‘gezamenlijke besluitvorming’ vanuit het gemeenschappelijke doel: de beste start voor kind en ouders. Dit wil zeggen dat niet geproblematiseerd, maar genormaliseerd en vooruit gekeken wordt, naar mogelijkheden en kansen om de situatie te verbeteren, in dialoog met de cliënt, vanuit een positieve niet-oordelende houding. 

En dan?

Professionals schieten gauw in de ‘hulp modus’ en voelen zich vaak machteloos dat zij niets kunnen veranderen aan de situatie van kwetsbare gezinnen: “ik heb toch geen baan of zak geld te bieden?” of “ik ben toch geen psycholoog?”. Dat klopt, maar de verloskundige is wel de schakel tussen de medische zorg en het psychosociale domein, ontwikkelt een vertrouwensband met de cliënt èn staat aan het begin van het leven van het kind. De verloskundige luistert, signaleert, geeft voorlichting over invloeden op de zwangerschap(suitkomsten), denkt mee, overlegt in het team of met andere professionals, motiveert waar nodig, en verwijst of biedt aan dat de jeugdverpleegkundige op huisbezoek komt om verder te praten. 

De uitkomsten van het gesprek tussen verloskundige en cliënt kunnen, wanneer daar aanleiding toe is en met toestemming, overgedragen naar of besproken worden met de jeugdgezondheidszorg (JGZ) of wijkteam, bijvoorbeeld in verband met prenatale huisbezoeken van de jeugdverpleegkundige (PHB-JGZ). Het is dus belangrijk dat er regionaal of in het Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV) afspraken zijn gemaakt over de samenwerking. 

Onderzoek

Van 2017 tot 2019 onderzocht TNO de betrouwbaarheid en validiteit van de ALPHA-NL. De betrouwbaarheid werd bepaald door van ruim 1100 ingevulde ALPHA’s-NL een lineair gewogen schaal voor aanwezigheid van (on)gunstige opgroei-omstandigheden te ontwikkelen (Rasch analyses). Vervolgens is de interne consistentie van deze schaal bepaald die de mate van (on)gunstige opgroei-omstandigheden meet. De validiteit is onderzocht door vergelijking van de  uitkomsten op de ALPHA’s-NL met de uitkomsten op andere gevalideerde vragenlijsten (referentievragenlijsten) die deelnemende cliënten invulden; en door vergelijking van de bevindingen van de verloskundige op basis van de ALPHA-NL en nagesprek, met de bevindingen van een jeugdverpleegkundige op basis van de referentievragenlijsten en nagesprek (een gestructureerd interview met diezelfde cliënten) (zie figuur). De referentievragenlijsten betroffen stresssymptomen, coping strategieën, verwachtingen van het ouderschap of opvoedingsvaardigheden indien er al kinderen waren. De jeugdverpleegkundigen die dit voor het onderzoek uitvoerden, kwamen uit een ander werkgebied dan dat van de deelnemende praktijken en hadden geen voorkennis over de cliënten. Zes verloskundigenpraktijken en een ziekenhuis in de regio’s Amsterdam, Zaanstad en Haarlem die de ALPHA-NL al standaard gebruikten, namen deel aan het onderzoek. Het onderzoek is gefinancierd door ZonMw.

Uit analyse van ingevulde ALPHA’s-NL bleek dat de totaalscore van de ALPHA-NL een betrouwbare maat is voor ‘opgroei-omstandigheden voor kinderen’; met een interne consistentie van 0.84 kon de ALPHA-NL als voldoende betrouwbaar worden beoordeeld. De totaalscores hadden een sterke associatie, in verwachte richting, met alle referentievragenlijsten die voorafgaand aan de interviews met cliënten werden ingevuld (Spearmans rang correlaties variërend van 0.23 tot 0.43), met uitzondering van de subschaal ‘vermijding’ bij coping strategieën (Spearmans rang correlatie 0.09) (n=188).

Het oordeel van de verloskundige op basis van de ALPHA-NL en nagesprek, over de noodzaak van extra steun of hulp tijdens de zwangerschap, komt gedeeltelijk (60%) overeen met dat van een jeugdverpleegkundige, op basis van de referentievragenlijsten en interview (n=175 volledige sets van deelnemende cliënten). Dat wil zeggen dat de bevinding ‘geen bijzonderheden’, ‘afwachten’ of ‘interventie’ in 60% van de gevallen ‘terecht’ was (naar oordeel van de jeugdverpleegkundige). Opvallend is het verschil tussen de conclusies van de verloskundigen en die van de jeugdverpleegkundigen. Van de groep die door de jeugdverpleegkundigen werd beoordeeld als  ‘wel interventie’, werd bij ruim de helft door de verloskundigen ‘geen bijzonderheden’ genoteerd. Van de conclusies ‘geen bijzonderheden’ door verloskundigen, beoordeelden jeugdverpleegkundigen bij een kwart ‘interventie’ en nog eens 10% ‘afwachten’. Daarentegen, van alle gevallen waarin de jeugdverpleegkundige concludeerde dat er ‘geen bijzonderheden’ waren, concludeerde de verloskundige slechts één keer ‘wel interventie’. Over het geheel beoordeelden de verloskundigen de opgroei-omstandigheden voor kinderen systematisch gunstiger dan dat jeugdverpleegkundigen dat deden. Voor de geconstateerde verschillen kunnen allerlei redenen zijn, bijvoorbeeld dat de jeugdverpleegkundigen meer tijd hadden voor een interview dan verloskundigen hadden voor het nagesprek bij de ALPHA-NL. Er kan echter ook sprake zijn van handelingsverlegenheid of onbekendheid met de sociale kaart bij verloskundigen. 

Aan de ALPHA’s-NL zijn in de onderzoeksfase vijf vragen toegevoegd om de mening van zwangeren over de ALPHA-NL na te gaan. Negentig procent (n=478) was het er ‘een beetje’ tot ‘helemaal mee eens’ dat de verloskundige de ALPHA-NL aanbiedt en nabespreekt met cliënten. Het doel van de ALPHA-NL (‘samen kijken of ik ergens wat steun of hulp kan gebruiken’) was voor 97% voldoende tot geheel duidelijk; 20% vond de vragen in meer of mindere mate confronterend of vervelend; 82% vond het niet lastig om de vragen ‘eerlijk’ te beantwoorden; ruim 5% realiseerde zich door het invullen van de ALPHA-NL ‘dingen in de persoonlijke omstandigheden te willen veranderen’.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de ALPHA-NL een betrouwbaar en valide vragenlijst is en geaccepteerd is om als hulpmiddel  te gebruiken in de verloskundige praktijk om met cliënten te praten over hun psychosociale omstandigheden en om samen na te gaan of extra steun voor een goede start met de baby nodig is. Daarbij is het belangrijk om binnen de regio of in het VSV afspraken te maken over een vervolgaanbod en snelle verwijzing. Nader onderzoek kan meer inzicht geven in de overwegingen en mogelijke handelingsverlegenheid van verloskundigen om wel of  niet psychosociale hulp aan cliënten voor te stellen. 

Meer informatie: remy.vink@tno.nl / 0621134483


Jennie Joseph: Institutioneel racisme in de geboortezorg is dodelijk

Tekst: Evelien Docherty, Winter 2020

Jennie Joseph, een van oorsprong Britse verloskundige die in de jaren ’90 haar eigen verloskundigenpraktijk startte in Florida (VS), staat internationaal bekend als pleitbezorger van gezondheidsrechten voor vrouwen en hun baby’s. Jennie stelt: gelijke gezondheidsrechten bestaan niet in de huidige, wereldwijde geboortezorg. Institutioneel racisme speelt daarin een sleutelrol. Dus zit er maar één ding op: het systeem moet op de schop. In Nederland is een groep verloskundigen het roerend met haar eens. Daarom startten zij binnen de KNOV een werkgroep die dit probleem aanpakt.

STATEMENT ANTI- DISCRIMINATIE KNOV

‘Als KNOV horen en verstaan we het protest van burgers die zich uitspreken tegen structurele uitsluiting, benadeling, en achterstelling op basis van bijvoorbeeld huidskleur, gender en functiebeperking. Wij spreken ons uit en kijken in de spiegel. Wij zetten ons in voor een geboortezorg waarin verschil niet leidt tot onrecht. Wij zullen luisteren en reflecteren: lering trekken uit het verleden, het handelen, de structuren en vooroordelen binnen de beroepsorganisatie en de geboortezorg.

We gaan actief in gesprek met leden, opleidingen, medewerkers en andere betrokkenen die discriminatie ervaren.

Onderzoek en onderwijs is nodig om beter te begrijpen hoe discriminatie doorwerkt in de geboortezorg en tot passende acties te komen. De KNOV nodigt iedereen uit hierover mee te denken en deel te nemen: alle verloskundigen, opleidingen, onderzoeksafdelingen en andere betrokkenen. Doe mee in dit proces door het gesprek over discriminatie aan te gaan, te luisteren, je te informeren, te leren, te reflecteren en actie te ondernemen om discriminatie te bestrijden.’

De werkgroep diversiteit, inclusiviteit en anti-discriminatie werkt aan een actieplan om discriminatie in de geboortezorg tegen te gaan. In de werkgroep zitten: Liselotte Kweekel, Bahareh Goodarzi, Jamie Bah, Jaleesa Milan, Pia Qreb, Rodante van der Waal, Jannet Bakker en Farida Boutkabout. 

OPROEP

Wil jij reageren op dit statement of je persoonlijke ervaring delen? Neem contact op met de KNOV via 088 888 39 99 of info@knov.nl

Een zucht van opluchting klinkt er vaak als ik de kamer binnenkom. Dat is dan een onbewuste uiting, maar ik krijg het ook direct terug. Vrouwen die zeggen: ‘Nu kan ik mezelf zijn en zeggen wat ik voel. Jij dóet iets met mijn vraag.‘ Aan het woord is verloskundige Jaleesa Milan. Praktijkvoorbeelden zat: van vrouwen onder haar zorg die zich niet gehoord voelen of expliciet racistisch bejegend worden. ‘Dat je ziet dat een vrouw van kleur veel pijn heeft en je het daarom met een arts over pijnstilling hebt. Die vervolgens zegt: ‘In de rimboe doen ze het ook zonder’, terwijl haar witte buurvrouw net zonder enig aarzelen pijnstilling kreeg.’ De praktijkvoorbeelden gaan helaas niet alleen over anderen. Jaleesa, van Surinaamse afkomst, ervaart het zelf ook. Vanuit cliënten en collega’s. Zo noemt ze een cliënt die haar in eerste instantie thuis niet wilde binnenlaten, de baan die ze niet kreeg omdat ‘de andere kandidaat meer ervaring had’ (maar in hetzelfde jaar bleek afgestudeerd te zijn en een gelijk cv bleek te hebben) en ziekenhuispersoneel dat aangeeft dat ‘het beter is te wachten op de verloskundige’. Jaleesa: ‘Ik stelde voor om inwendig onderzoek te doen. Zoiets zou ik toch niet opperen als ik niet geschoold ben?’ En zo heeft Jaleesa talloze voorbeelden waarbij ze moet uitleggen dat zij de verloskundige is. Ze vertelt over de innerlijke worsteling die ze dan voelt. Hoe ze zich onveilig voelt. Hoe het is als er continu aan jouw kennis en kunde wordt getwijfeld.

Discriminerend systeem

Het lastige is: er is geen ontkomen aan discri- minatie en racisme. Niet in onze huidige maatschappij en dus ook niet in onze geboortezorg. En dat, terwijl de overgrote meerderheid van zorgverleners niet bewust racistisch is of met opzet racistisch handelt. ‘Daar ben ik van overtuigd’, zegt Bahareh Goodarzi – verlos- kundige, wetenschapper (Midwifery Science Amsterdam UMC) en docent (Academie Verloskunde Amsterdam Groningen). ‘Maar racisme zit zó ingebakken in alle lagen van de maatschappij – in onderwijs, onderzoek, zorg, organisaties, protocollen, richtlijnen, noem maar op. We leven in een systeem dat het moeilijk maakt om niet racistisch te zijn.’ Bahareh heeft het over wat we institutioneel, systemisch of structureel racisme noemen. Hoe zich dat uit? Dat een verloskundige als Jaleesa telkens maar weer moet uitleggen dat zij de verloskundige is (want het is normaler in ons systeem om een witte verloskundige te zien). En dat niet alleen mortaliteit onder vrouwen van kleur hoger is1, maar ook morbiditeit (bij henzelf en hun baby’s). Zo blijkt uit een grootschalig Europees literatuuronderzoek en meta-analyse waarin vijf Nederlandse studies zijn opgenomen dat zwarte vrouwen vaker kleine baby’s krijgen en meer kans hebben op vroeggeboortes en pre-eclampsie2. Een heel ander voorbeeld: armoede speelt een rol bij perinatale morbiditeit en mortaliteit. En vergeleken met witte zwangere vrouwen, worden zwangeren van kleur vaker getroffen door armoede. Bovendien is het negatieve effect van armoede op hun zwangerschapsuitkomsten groter3. Hier bestaat een samenhang op basis van inkomen en migratieachtergrond. ‘Al die intersecties moeten we serieuzer nemen. Stap één is bewust- wording van het systeem dat deze statistieken voedt’, stelt Bahareh. ‘Want nu ontstaan blinde vlekken en vooroordelen waardoor verloskundigen geen zorg op maat kunnen leveren, hoe graag ze ook willen. Het ondermijnt ons vak. We zetten in op het verminderen van morbiditeit en mortaliteit door ons te focussen op het risico in het lichaam van de moeder: meer screenen, meer diagnosticeren, meer behandelen. Maar ondertussen blijft structureel racisme in de geboortezorg bestaan.

Onze kennis is gebaseerd op witte lichamen en zit vol met vooroordelen.’ Nog steeds bestaat het idee dat zwarte vrouwen pijn beter kunnen verdragen dan witte zwangere vrouwen. Dat heeft grote invloed op je beleid. Hoe reageer je – onbewust – op de vraag om pijnstilling van een barende met een zwarte huidskleur? Maar het heeft niet alleen met huidskleur te maken. ‘Zorg je net zo goed voor mensen die geen Nederlands spreken als voor witte Nederlands sprekende vrouwen? Dit zijn voorbeelden van structurele discriminatie die wij als verloskundigen zelf kúnnen, zelf moéten veranderen’, zegt Rodante van der Waal, verloskundige en filosoof (Zorg-ethiek, Universiteit voor Humanistiek). Het is wat Jennie Joseph ook stelt: het systeem moet worden veranderd, anders blijven we steken op dezelfde uitkomsten.

Erkenning

Die verandering begint bij de bewustwording en erkenning van ongelijkheid in onze samenleving als gevolg van structurele benadeling op basis van bijvoorbeeld sociaaleconomische status, migratie-achtergrond, huidskleur, gender of religie. Machtsverschillen, hiërarchieën en het kapitalisme dat de boventoon voert in onze maatschappij zijn hier – zo stelt Bahareh - ‘een hele vruchtbare grond’ voor. ‘De vraag is waarom die erkenning er niet, of slechts mondjesmaat, is. In Amerika en Engeland ligt de mortaliteit van vrouwen van kleur drie keer zo hoog als bij witte vrouwen’, vertelt Jennie. In Nederland is de situatie niet veel beter,   ook hier hebben Antilliaanse en Surinaamse vrouwen een drie keer zo hoge kans om te sterven door hun zwangerschap1. ‘Het bewijs is er volop. Institutioneel racisme in de geboorte- zorg is dodelijk. Maar wáár is de woede?’, vraagt Jennie Joseph. Het ontbreken van woede heeft, naast de angst voor een schuldvraag, te maken met dat het probleem voor velen onzichtbaar is. Het overgrote deel van de geboortezorgverleners is wit en ervaart daar- door minder de structurele uitsluiting of benadeling waar mensen van kleur tegenaan lopen. ‘Je hebt dan een privilege. Het raakt je niet persoonlijk en het bestaat simpelweg niet voor je’, zegt Rodante. De beroepsgroep is dus geen goede afspiegeling van de samenleving. Dat zie je ook terug in het informatie- materiaal van de KNOV, waarin voornamelijk witte heteroseksuele mensen, zonder functie- beperking en met een hoge sociaaleconomische status staan. Erkenning vergt daarom een heel actief kritische houding waarbij je bereid moet zijn jezelf en je collega’s onder de loep te nemen. ‘Hoe bewust zijn we ons als witte verloskundigen van onze vooroordelen? Hoe ziet ons voorlichtingsmateriaal eruit?

Voelt elke zwangere zich even welkom? En in hoeverre voelen onze collega’s zich thuis in onze praktijk of VSV?’, vraagt Rodante zich af. ‘Maar alleen ons eigen gedrag veranderen is niet voldoende. Alleen door uitgesproken antiracistisch te zijn kunnen we gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor institutionele ongelijkheid.’

Een eerste stap

Actief werken aan verandering dus, als individu én met je collega’s. Maar er ligt ook een verantwoordelijkheid bij de opleidingen volgens Bahareh. Hoe wordt dit geluid opgepikt binnen de Nederlandse geboortezorg? In de zomer zette de KNOV een statement tegen discriminatie online (zie kader). Bahareh: ‘De KNOV is de eerste binnen de geboortezorg die een statement uitbrengt. In navolging is in november de werkgroep diversiteit, inclusiviteit en anti- discriminatie opgericht. Een mooie eerste stap in de erkenning en aanpak van ongelijkheid. Daar mogen we trots op zijn!’ Bahareh, Jaleesa en Rodante zijn onderdeel van de werkgroep. Jaleesa – die momenteel bij het Dijklander Ziekenhuis een fijne werkplek heeft en haar eigen praktijk Tree of Life startte  ‘toegankelijke zorg op maat te bieden waar afkomst geen rol speelt’ – zegt over de werk- groep: ‘Mijn nare ervaringen zijn mijn drijfveer. Ik wil iets kunnen veranderen.’ Ze vertelt over de drempel die ze over moest om haar verhaal te delen. Hoe het je kwetsbaar maakt. Maar door dit te doen hoopt zij voorzichtig anderen te motiveren om niet langer te zwijgen. ‘Racisme wordt nog te veel onder stoelen en banken geschoven.’ Wat zijn, naast bewust- wording, speerpunten voor de werkgroep?

Bahareh: ‘Er moet nog veel gebeuren. We moeten alle facetten van het probleem in kaart brengen, net zoals op dit moment binnen andere instanties van de samenleving wordt gedaan. Naast een landelijke bewustwordings- campagne, kan het opstellen van een onderzoeksagenda een begin zijn. We weten bijvoorbeeld niet wat de impact van discriminatie is op verloskundigen. Daarnaast hebben we in Nederland niet goed in kaart hoe gezondheidsuitkomsten gerelateerd zijn aan biologische factoren versus structurele factoren, zoals armoede, ook daar moet onderzoek naar worden gedaan. Pas dan kunnen we toe- werken naar rechtvaardige geboortezorg.’

MEER INCLUSIEVE ZORG: JENNIES PRAKTIJKVOORBEELD

Jennie Joseph strijdt al decennia voor gelijke gezondheidsrechten van vrouwen en hun kinderen. Zij is bedenker van de JJ Way – een model dat effectief is in het aanpakken van ongelijkheden en het verbeteren van gezondheidsuitkomsten voor marginale groepen. Het model gaat uit van de gedachte dat elke vrouw een gezonde baby wil en ook verdient. Via de Easy Access Clinic en The Birth Place – een geboortecentrum – wordt hoogstaande perinatale zorg geboden, evenals educatieve, sociale en waar nodig financiële ondersteuning.

Meer weten?

Kijk op commonsensechildbirth.org/jjway

Leiders van morgen

Met een statement en een werkgroep staan de eerste neuzen binnen de KNOV dezelfde kant op. Hoe zit het binnen opleidingen*? Bouchra Skakni, student aan de AVAG, vertelt: ‘Begin dit schooljaar zijn wij de werk- groep DIAD (diversiteit, inclusiviteit en anti-discriminatie) gestart.’ Bouchra deelt de eerste plannen: ‘Zo gaan we het studiemateriaal analyseren om te zien hoe inclusief dit is. Is er voldoende representatie van verschillende etniciteiten in bijvoorbeeld casuïstiek? Daar- naast willen we meer diversiteit waarborgen onder studenten én medewerkers. Hoe maak je opleidingen inclusiever?’ Studenten van kleur zijn op dit moment niet gerepresenteerd.

Iets waar Jennie zich in Amerika ook hard voor maakt: ‘Je hebt een probleem als je alleen witte studenten hebt. Studenten zijn de leiders van morgen.’ Bahareh vult aan: ‘Door studenten diversiteit-responsief, kritisch en reflectief op te leiden leer je ze hun eigen vooroordelen te herkennen en worden ze zich bewust van de rol die het speelt in hun zorgverlening, zo verander je het systeem.’ Bouchra: ‘Inclusiviteit is voor mij ook het hebben van een open blik. Je verdiepen in elkaars verschillen. Als verlos- kundige ben je betrokken bij de meest kwets- bare levensfase van een vrouw. Dan is het voor mij niet meer dan logisch dat je respecteert hoe zij over dingen denkt, ook al is dat anders dan jij gewend bent.’ Dat respect kun je op vele manieren tonen volgens Bouchra. Zij spreekt over een witte verloskundige in de Zaanstreek die besloot Turks te leren. ‘Want negentig procent van haar clientèle sprak Turks.’ Bouchra, dochter van een Marokkaanse vader en Nederlandse moeder, ziet haar eigen twee- taligheid ook als een meerwaarde. ‘Ik word op spreekuren vaak als tolk voor Arabisch sprekende vrouwen ingezet. Fijn dat ik zo mijn steentje kan bijdragen.’

‘ONZE BEROEPSGROEP IS GEEN AFSPIEGELING VAN DE MAATSCHAPPIJ’

Verantwoordelijkheid

In Amerika vecht Jennie ondertussen voor haar gevoel tegen de bierkaai. In het ‘land van de onbeperkte mogelijkheden’ probeert zij het onmogelijke te bereiken, zo voelt het. In de Verenigde Staten bestaat geen verloskundigenzorg zoals in Nederland. Woman-centered care, continuïteit van zorg – het klinkt als een utopie. ‘In de zorg hier is het vrouwelijk lichaam handelswaar. Ik ben uitgeput’, zucht een moe- gestreden Jennie. In de dertig jaar dat zij strijdt voor een gelijker systeem heeft ze weinig veranderd gezien. Ook in Nederland moeten we ons geen illusies maken. Bahareh:

‘We hebben te maken met een structureel probleem dat honderden jaren oud is en voort- komt uit ons koloniale verleden. Dit is een project van generaties.’ Met een statement en wat werkgroepen zijn we er nog lang niet. Maar daarmee is wel een eerste zet gedaan in het nemen van individuele en gezamenlijke verantwoordelijkheid binnen de geboortezorg.

Bronnen:

  • Schutte JM, Steegers EAP, Schuitemaker NWE, Santema JG, De Boer K, Pel Rise in maternal mortality in the Netherlands. BJOG 2010;117:399-406.]
  • Gieles NC, Tankink JB, Van Midde M, Düker J, Van der Lans P, Wessels C et Maternal and perinatal outcomes of asylum seekers and undocumented migrants in Europe: a systematic review. The European Journal of Public Health 2019; 29 (4);714-723.]
  • De Graaf J, Ravelli ACJ, De Haan MAM, Steegers EAP, Bonsel Living in deprived urban districts increases perinatal health inequalities. The Journal of Maternal-Fetal and Neonatal Medicine, 2013; 26(5):473–481

* Hoe andere opleidingen omgaan met diversiteit, is te lezen op pagina 38.


Wanneer je meer weet over hechting, ben je als ouder soms al zo geholpen

Lonneke van Houten is verloskundige en therapeutisch coach. Met haar boek 'Het Hechtingsplan' introduceert ze een concept waarmee (aanstaande) ouders zich bewuster kunnen voorbereiden op het ouderschap om zo een goede en veilige start voor hun kind te creëren. Ook geboortezorgprofessionals stimuleert ze met haar boek om bij zwangerschap en geboorte naar de bredere context te kijken.

Mijn boek heeft tot doel: bewustwording. Bewuster kijken naar de start van een mensenleven om bewust te kiezen en bouwen aan een gezond hechtingsfundament. In de geboortezorg en verloskamers zie ik dat professionals nog vaak een wat afwerende houding hebben naar mensen die bewuste vragen en wensen hebben. Het wordt gauw weggezet als: daar heb je weer een lastig mens die heel rigide alles heeft vastgelegd en als het anders loopt is ze ontevreden. Het zou mooi zijn als meer geboortezorgprofessionals willen kijken naar de bredere context. Zodat je beter gaat begrijpen wat er onder die voorbereiding van ouders ligt. Daar kun je als professional mee aan de slag gaan, om dat bij jezelf te versterken. Hoe sta je zelf in het leven, wat zijn voor jou belangrijke waarden? Hoe is je attitude naar je dierbaren, je cliënten en wat wil je daarin uitdragen?

Als verloskundige kun je je cliënten ondersteunen door aan te bieden om een half A4'tje met een hechtingsplan toe te voegen aan hun geboorteplan. Wanneer je meer weet over hechting, verschillende hechtingsstijlen of de biologische en evolutionaire verschillen tussen man en vrouw, ben je als ouder soms al zo geholpen in je struggle.

Maar er is meer nodig rondom hechting, psychische begeleiding en de begeleiding van nieuw ouderschap. Daarom maak ik me hard voor coaching van ouders in het eerste jaar na de geboorte. Gestandaardiseerd en gesubsidieerd, zodat we iedereen twee of drie gesprekken kunnen aanbieden. Als professionals kunnen we naar cliënten sterker uitdragen dat het eerder normaal dan niet normaal is om dit te gebruiken. We weten dat we met coaching veel ellende kunnen voorkomen en ook veel gezinnen, kwetsbaar of niet, eerder stabiel kunnen krijgen. De Nederlandse geboortezorg heeft hierin nog veel te winnen. Tijd voor bredere bewustwording en een kritische blik op onszelf.

www.hechtingsplan.com


Het belang van risicoselectie

Bahareh Goodarzi (verloskundige en promovendus bij Midwifery Science AVAG/AmsterdamUmc) schreef samen met collega’s een artikel over risicoselectie: Towards a better understanding of risk selection in maternal and newbord care: a systematic scoping review. De KNOV interviewde haar en vroeg haar onder meer wat de inzichten van de studie betekenen voor de Nederlandse geboortezorg, hoe ze helpen bij het verbeteren van de zorguitkomsten en de ketensamenwerking en hoe ze zich verhouden tot actuele maatschappelijke thema’s als integrale bekostiging, verlagen van zorgkosten en institutionele discriminatie.


Promotie Elke Slagt-Tichelman

Het Jaar van de Verlos- en Verpleegkunde is een jaar vol verloskundige promoties! Er zijn in een jaar tijd vier hoogleraren Verloskunde beëdigd en vijf verloskundigen gepromoveerd. In het december van De Verloskundige onder andere aandacht voor de promotie van Elke Slagt-Tichelman. Zij promoveerde op 28 september 2020 met haar proefschrift ‘Moeder-kindbinding: determinanten en impact op de ontwikkeling van het kind, Uitdagingen voor de geboortezorg. Moeder-kindbinding is de emotionele band die een moeder ervaart ten opzichte van haar kind, die zich al tijdens de zwangerschap ontwikkelt en die stabiel blijft tot de kindertijd. Deze band tussen moeder en kind is uni-directioneel en vertegenwoordigt de gevoelens ten opzichte van het kind uitsluitend vanuit het perspectief van de moeder.

Over Elke Slagt-Tichelman

Elke Slagt-Tichelman (1977) wist op zesjarige leeftijd al dat ze verloskundige wilde worden. Zij aan de kweekschool voor vroedvrouwen in Kerkrade van 1995 tot 1999. Sinds 1999 tot 2004 werkte ze als verloskundige in verschillende Nederlandse eerstelijns verloskundige praktijken en in een Zweeds ziekenhuis waar ze vrouwen en hun partners ondersteunde bij de overgang naar ouderschap. Vooral tijdens haar werk in het Karolinska ziekenhuis in Stockholm had de overgang naar het ouderschap en borstvoeding haar grote aandacht. Van 2004 tot 2008 werkte ze bij het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA) op de verloskamers en de zwanger- en kraamafdeling. Sinds 2008 werkt ze als docent aan de Verloskundigenacademie Amsterdam Groningen. Ze geeft les in onderwerpen als natuurlijke bevalling, postnatale periode, wetenschap en levensreddende vaardigheden. Tegelijkertijd begon ze haar master in verloskunde, 'evidence-based practice', die ze in 2012 behaalde. Deze ervaring gaf haar meer vaardigheden om een bijdrage te leveren aan evidence-based verloskundige zorg en verloskundig onderzoek. Van 2015 tot 2020 deed ze een promotie-onderzoek in samenwerking met twee afdelingen: de afdeling Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde van de Rijksuniversiteit Groningen, het Universitair Medisch Centrum Groningen en de afdeling Verloskunde, AVAG, Onderzoeksinstituut Volksgezondheid Amsterdam, Amsterdam UMC, Vrije Universiteit Amsterdam. Haar Promotor is Marjolein Berger en haar copromotoren François Schellevis en Huib Burger. Tijdens haar promotieonderzoek is zij opgeleid tot epidemioloog B van de Epidemiologische Vereniging in Nederland. Elke nam in 2018-2020 deel aan het project Twinning up North [LINK naar online artikel over Twinning]. Elke begon in 2019 als lid van de Provinciale Staten van Drenthe voor GroenLinks, een functie die ze nog bekleedt ten tijde van dit proefschrift. Momenteel werkt Elke ook nog als docent aan de Verloskundige Academie Amsterdam Groningen.

Het proefschrift

Moeder-kindbinding: determinanten en impact op de ontwikkeling van het kind

Uitdagingen voor de geboortezorg.

Dit proefschrift valt inhoudelijk in zijn geheel binnen het speerpunt van het kabinet: de eerste 1000 dagen. Een kansrijke start. Een actueel onderwerp en per gemeente wordt er beleid geïmplementeerd. Het is echter nog niet in alle gemeenten geheel uitgewerkt en er liggen kansen om de geboortezorg hierbij actief te betrekken. In 2016 heeft Elke voor een onderzoeksopzet binnen dit proefschrift een internationale prijs ontvangen: de research proposal award van de International Confederadtion of Midwives (ICM). Het gewonnen bedrag heeft ze gebruikt voor de data-verzameling van het onderzoek.

Waarom dit onderzoek?

Het algemene doel van dit proefschrift was om bij te dragen aan de kennis van moeder-kindbinding. Dit proefschrift had tot doel om enkele mechanismen rondom moeder-kindbinding beter te begrijpen. Een ander doel was om kennis te vergaren die praktisch bruikbaar is voor zorgverleners. Het betreft kennis over de overgang naar het moederschap en de moeder-kindbinding.

- Er waren nog diverse kennislacunes op het gebied van moeder-kindbinding. Dit waren kennishiaten op het gebied van de etiologie en op het gebied van de zorg voor (aanstaande) moeders. Op het gebied van de etiologie waren er bijvoorbeeld verschillende studies gepubliceerd over mogelijke determinanten van moeder-kindbinding. - Er was echter geen overzicht van alle onderzoeken naar mogelijke determinanten van zowel prenatale als postnatale moeder-kindbinding. En sommige mogelijke determinanten waren nooit eerder onderzocht, ondanks hun plausibiliteit zoals de synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring. - Tevens was de bewijskracht van de associatie tussen moeder-kindbinding en de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen niet erg sterk.

- Op het gebied van de zorg voor moeders wisten we niet welke aandacht verloskundigen besteedden aan de overgang naar het moederschap en aan moeder-kindbinding. - Ook was de mogelijkheid om moeder-kindbinding al vroeg in de zwangerschap te voorspellen nog niet geëvalueerd. - In de dagelijkse praktijk hadden verloskundigen en andere professionele zorgverleners nog geen hulpmiddel om vrouwen te identificeren met een risico op suboptimale moeder-kindbinding in het begin van de zwangerschap. - Tot slot ontbrak een systematisch overzicht van de effectiviteit van de beschikbare prenatale interventies om de moeder-kindbinding tijdens de zwangerschap te optimaliseren, in studies met een duidelijke definitie van moeder-kindbinding waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de interventie en de gebruikelijke zorg.

Belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek

Met dit proefschrift hebben we nieuwe kennis gegenereerd over moeder-kindbinding en bijgedragen aan de invulling van een aantal kennishiaten. We hebben enkele mechanismen rond moeder-kindbinding ontrafeld. Onze bevindingen ondersteunen de theorie dat moeder-kindbinding een proces is dat begint tijdens de zwangerschap en postnataal doorgaat. We hebben nu meer bewijs dat suboptimale moeder-kindbinding bijdraagt aan gedrags- en emotionele problemen van kinderen.

We vonden in de literatuur dat depressieve symptomen negatief geassocieerd zijn met de postnatale moeder-kindbinding. Synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring is niet geassocieerd aan latere gedrags- en emotionele problemen van kinderen, moeder-kindbinding en postnatale angst. Hoewel synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring in geringe mate is geassocieerd met

postnatale depressieve symptomen lijkt de klinische relevantie van deze bevinding in de algemene populatie verwaarloosbaar in vergelijking met andere risicofactoren voor postnatale depressie. Bij vrouwen met een hoog risico op een postpartum depressie is de klinische relevantie echter de moeite waard om verder te onderzoeken.

Op basis van dit proefschrift raden we zorgverleners in de dagelijkse praktijk aan om de moeder-kindbinding al vroeg tijdens de zwangerschap aan de orde te stellen en dit tijdens de zwangerschap te blijven doen. Dit kan door het stellen van open vragen vroeg in de zwangerschap en er is een predictiemodel ontwikkeld. Vanaf 20 zwangerschapsweken tot en met 2 jaar postpartum zijn er gevalideerde vragenlijsten beschikbaar voor het meten van moeder-kindbinding. We hebben echter nog geen effectieve prenatale interventies om moeder-kindbinding te optimaliseren, noch weten we welke interventie effectief is bij prenatale psychische klachten, zoals klachten die kunnen wijzen op een depressie. Interventies zoals groepseducatie gericht op binding en gehechtheid zijn tot nu toe het meest belovend gebleken om moeder-kindbinding te optimaliseren.

Aanbevelingen voor verloskundigen

· Zorgverleners in de dagelijkse praktijk raden wij aan om de moeder-kindbinding al vroeg tijdens de zwangerschap aan de orde te stellen en dit tijdens de zwangerschap te blijven doen.

· We raden zorgverleners aan meer gebruik te maken van open vragen om de overgang naar het moederschap en moeder-kindbinding bespreekbaar te maken in het eerste prenatale consult. En dit juist ook bij multiparae bespreekbaar te maken. Hiervoor zijn twee redenen: - Ten eerste was hogere pariteit geassocieerd met een verhoogd risico op suboptimale moeder-kindbinding. - Ten tweede bleek dat multiparae minder vaak op eigen initiatief de overgang naar het moederschap ter sprake brachten in het eerste prenatale consult.

· Hiernaast bleek uit de resultaten dat depressieve symptomen negatief geassocieerd waren met de kwaliteit van de postnatale moeder-kindbinding. Gezien de aanzienlijke bewijskracht van deze bevinding raden wij zorgverleners aan om zelf het initiatief te nemen om bij aanstaande moeders met een hoog risico op een depressie of met depressieve symptomen, de overgang naar het moederschap en moeder-kindbinding bespreekbaar te maken in het eerste prenatale consult.

· We raden aan om bij aanstaande moeders met een hoog risico op een depressie of met depressieve symptomen terughoudend te zijn met synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring. Het inleiden van de baring door middel van synthetische oxytocine-toediening dient strikt op medische noodzaak plaats te vinden. Uit de resultaten bleek dat in de algemene populatie zwangere vrouwen synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring in geringe mate is geassocieerd met postnatale depressieve symptomen. Hoewel de klinische relevantie van deze bevinding in de algemene populatie verwaarloosbaar is, kan dit in een hoog-risico populatie voor postpartum depressie wel degelijk klinische relevant zijn.

Wat zijn nog prangende onderzoeksvragen?

· Meer kwalitatief hoogstaand longitudinaal onderzoek is noodzakelijk naar determinanten van moeder-kindbinding.

· Meer goed methodologisch onderzoek naar de effectiviteit van interventies gericht op optimalisering van moeder-kindbinding, vooral onderzoek naar interventies zoals groepseducatie gericht op binding en gehechtheid is nodig.

· We raden aan om het ontworpen predictiemodel voor suboptimale moeder-kindbinding te valideren en te optimaliseren voor gebruik in de dagelijkse praktijk.

Bronnenlijst

  • Tichelman, E., Peters, L.L., Oost, J., Westerhout, M.A., Schellevis, F.G., Burger, H., Noordman, J., Berger, M.Y., Martin, L. 2019. Addressing transition to motherhood, guideline adherence by midwives in prenatal booking visits: Findings from video recordings. Midwifery. 69 76-83.
  • Slagt-Tichelman E, Klijnstra S, Oostenbrink M, de Jonge A, Westerneng M, Peters LL. Optimale moeder-kind binding: een systematische review (Optimal mother-to-infant bonding: a systematic review of prenatal interventions). Tijdschr voor Verlos. 2019; 3: 16–25.
  • Tichelman E, Westerneng M, Witteveen AB, Baar AL van, Horst HE van der, Jonge A de, Berger MY, Schellevis FG, Burger H, Peters LL. 2019. Correlates of prenatal and postnatal mother-to-infant bonding quality: A systematic review. PLOS ONE 14(9): e0222998. https:// doi.org/10.1371/journal.pone.0222998
  • Tichelman E, Henrichs J, Schellevis FG, Berger MY, Burger H. Development of a multivariable prediction model for mother-to-infant bonding early in pregnancy. (submitted)
  • Tichelman E, Warmink-Perdijk WDB, Henrichs J, Peters LL, Schellevis FG, Berger MY, Burger H. Intrapartum synthetic oxytocin, behavioral and emotional problems in children, and the role of maternal mental health : a Dutch prospective cohort study. (submitted)
  • Tichelman, E., Baas, C. I., Baarveld, F. Koelewijn, J. Perspective of Women in the Northern Netherlands on Support During Labor (of Childbirth) and the First Hours After Childbirth. International jour

PRN-cijfers & Wegwijs in mijnPerined

Tekst: Lianne Zondag en Pien Offerhaus, Winter 2020

Jaarlijks evalueert de KNOV specifieke aspecten uit de geboortezorg die ook terugkomen in het meerjaren kwaliteitsbeleid met behulp van Perined-data. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar het zorgproces inclusief verwijscijfers, perinatale sterfte, en trends in het gebruik van medicinale pijnstilling en modus partus voor vrouwen die hun bevalling starten in de eerste lijn.

Monitor Kwaliteitsbeleid Uit de Monitor Kwaliteitsbeleid 2018 blijkt dat vanaf 2011 is er een daling in het percentage episiotomieën voor zowel nulliparae als multiparae te zien. Voor nulliparae die hun bevalling in de eerste lijn zijn gestart kreeg 40,3% in 2015 een episiotomie en in 2018 was dit percentage met 10% gedaald naar 30,2% (zie figuur). Voor multiparae was in dezelfde tijdsperiode een daling van 8,6% naar 5,1% te zien. Voor vrouwen die in de eerste lijn zijn bevallen waren de percentages lager, maar ook daar is een flinke daling te zien. De praktijkvariatie is ook beschreven in de monitor kwaliteitsbeleid. Hierbij is te zien dat er minder spreiding in het percentage episiotomie is bij eerstelijns praktijken. De sterke daling en verminderde praktijkvariatie laat zien dat eerste- en tweedelijns zorgverleners kritisch naar hun beleid kijken en minder snel een episiotomie plaatsen. De verwachting is dat de percentages nog verder kunnen dalen als deze alleen geplaatst worden in verband met foetale nood.

De monitor kwaliteitsbeleid is te vinden op de website van de KNOV. Het onderzoek van Anna Seijmonsbergen m.b.t. episiotomieën staat in het decembernummer van De Verloskundige

Trends in MijnPerined

Er zijn nu ook voor verschillende uitkomsten trends te halen uit de nieuwe tool mijnPerined, dat afgelopen september gelanceerd is. mijnPerined is een nieuwe vorm van Perined Insight en laat op een overzichtelijke manier indicatoren en spiegelinformatie zien voor de verloskundigenpraktijk en het VSV.

Perinatale cijfers 2019

In december 2020 publiceerde Perined de perinatale sterftecijfers over 2019 (Perined) en verscheen het (RIVM-)rapport met trends, oorzaken en verbanden rond perinatale sterfte. Binnenkort wordt hier nader bij stilgestaan en wordt er duiding gegeven aan de beschreven trends.

Rondleiding in MijnPerined

Het startscherm is een menu met het indicatorenoverzicht, visualisaties en analyse van de indicatoren en meer spiegelinformatie, verdeeld over verschillende thema’s (afbeelding 1). Via een van de iconen opent een nieuw venster met daarin de verschillende onderwerpen onder elkaar weergegeven in staafdiagrammen. In deze staafdiagrammen worden de gegevens van de praktijk of het VSV vergeleken met landelijke gegevens. Bij het thema indicatoren zijn de resultaten van het VSV zichtbaar waaraan de praktijk is gekoppeld. Bij de andere onderwerpen voor spiegelinformatie kan worden gekozen of je deze voor de zorginstelling (praktijk) of het VSV wilt zien.

Afbeelding 1. Start scherm van mijnPerined

Indicatorenoverzicht

Hier is informatie te vinden over indicatorenset Integrale Geboortezorg en de IGJ (ziekenhuis)indicator voor geboortezorg (zie kader). Het indicatorenoverzicht is altijd op VSV-niveau en wordt steeds vergeleken met het landelijk gemiddelde. Per indicator vind je een toelichting achter de i (de definitie voor de indicator, welke casus zijn geselecteerd in de noemer en teller).

Afbeelding 2. Informatiekader met toelichting op de indicatie

Met de buttons boven de staafdiagrammen zijn de indicatoren naar wens weer te geven. Via Uitsplitsen kun je splitsen op een pariteit, WHO-definitie en leeftijd van de moeder. Met de button Filter kun je selecteren op specifieke jaren, of zelfs kwartalen, en is te selecteren op leeftijdscategorie, en op pariteit (zie afbeelding 2) (filteren). Het is mogelijk om één of meerdere filters met elkaar te combineren.

De gekleurde weegschaal naast de percentages en exacte aantallen geeft aan of het percentage meer of minder is dan het landelijk gemiddelde. Bij een lager percentage is de weegschaal groen, bij een hoger percentage is de weegschaal rood gekleurd. Bij de eerste 4 indicatoren suggereren deze kleuren een onderscheid tussen ‘beter’ en ‘slechter’. Bij andere indicatoren hoeft dit niet het geval te zijn. Een hoger aantal multiparae in de praktijk dan landelijk, hoeft bijvoorbeeld geen slechte uitkomstmaat te zijn. Een hoger aantal multiparae in de praktijk dan landelijk, hoeft bijvoorbeeld geen slechte uitkomstmaat te zijn.

Visualisatie en analyse

Via Visualisatie en analyse is het mogelijk om de trend van een bepaalde VSV-indicator over de tijd te bekijken in het VSV (afbeelding 3) of weer te geven in een funnelplot om te vergelijken met andere VSV’s (afbeelding 4).

Kies bovenaan in het scherm voor ‘trend en overzicht’ voor een trendanalyse. In het bovenste deel van het scherm wordt voor één specifiek jaar in een tabel het overzicht van alle indicatoren gegeven. Het onderste deel van het scherm geeft voor één specifieke indicator voor een aantal opeenvolgende jaren kolommen weer met het percentage voor het VSV en het landelijk percentage. Door met de cursor op de staaf van de figuur te gaan staan verschijnt er meer informatie.

Kies bij ‘visualisatie en analyse’ voor funnelplot om inzicht te krijgen waar jouw VSV staat in vergelijking met de andere VSV’s in Nederland. In dit funnelplot is jouw VSV paars gekleurd. Hier kun je zien of jouw VSV hoger of lager dan het landelijk gemiddelde (de blauwe stippellijn) scoort, en of dit binnen het betrouwbaarheidsinterval valt (het witte gebied). In het roze gebied boven of onder het betrouwbaarheidsinterval is de afwijking groter dan je op basis van toeval mag verwachten. Dat zou aanleiding kunnen zijn om verder onderzoek te doen naar deze score van je VSV.

Afbeelding 3. Tabel en trendgrafiek van VSV-indicatoren.

Afbeelding 4. Funnelplot op de indicator durante partu overdracht.

Problemen?

Er zitten nog enkele ‘kinderziektes’ in het programma. Bij verschillende uitkomsten zijn bijvoorbeeld hoge percentages ontbrekend of onbekend. En bij het gebruik van sommige filters worden de data van de praktijk niet geladen. Als je last hebt van zulke problemen, kun je dat melden bij Perined, zodat zij het programma kunnen blijven verbeteren. Ook wensen voor doorontwikkeling zijn van harte welkom. Binnenkort wordt een gebruikersgroep opgericht die periodiek de wensen gaat bespreken.

Conclusie

MijnPerined is een gemakkelijke tool om data van verloskundigenpraktijken en VSV toegankelijk te maken en na afloop van een betreffende periode in te zien. Hierdoor is spiegelen op bepaalde uitkomsten en indicatoren makkelijker voor zorgverleners dan het was met Perined Insight.


Zuid-Afrikaanse diversiteit in tijden van corona

Tekst: Else Vooijs, Winter 2020

Als er een land in de wereld bekendstaat om zijn diversiteit, dan is dat Zuid-Afrika wel. Niet alleen als je kijkt naar de verscheidenheid aan flora en fauna, het klimaat, etnische groepen, culturen en talen. Ook het karakter van het zorg- en onderwijssysteem is divers, dankzij het onderscheid tussen privé en publiek. En dat zorgt voor grote verschillen tussen arm en rijk. Heb je genoeg financiële middelen? Dan kan je kind naar een privéschool en kun je bij ziekte naar een privéziekenhuis. Anders ben je aangewezen op een publieke variant.

De publieke zorgsector kampt met onderbezetting, mismanagement en extreem lange wachttijden. Onderscheid wordt hier – hoe ironisch ook – niet gemaakt; jong, oud, zwanger, dement, wit, zwart, gekleurd, chronisch ziek of met een acute ziekte; iedereen zit bij dit soort klinieken door elkaar. Het is wachten op je beurt en hopen dat er zorg beschikbaar is.

Dit jaar kwam het zorgsysteem extreem onder druk te staan door corona. Healthy mom and Baby Clinic heeft zich zo proactief mogelijk opgesteld in preventie en het voorlichten van cliënten. Groot voordeel was dat Nederland ons net voor was, zodat wij KNOV-adviezen konden opvolgen. In juni hoorden we dat ons publieke verwijsziekenhuis werd gesloten. Er waren meer dan honderd medewerkers positief getest op corona, waardoor onvoldoende capaciteit overbleef om het ziekenhuis open te houden.

Na dit ziekenhuis, volgden meerdere klinieken, apotheken en privéziekenhuizen om ons heen. Er waren momenten dat de dichtstbijzijnde plek voor verwijzing anderhalf uur rijden was. Opeens maakte het niet meer uit of je een zorg- verzekering had of niet. Iedere zorgvrager zat in hetzelfde schuitje en was aangewezen op de zorgaanbieders die nog wél open waren.

Onze kliniek was een van de zorgaanbieders die patiënten kon blijven helpen. We zetten alles op alles en werkten in twee teams, zodat in geval van corona een reserveteam beschikbaar was. Het heeft ons doen inzien hoe groot de rol is die onze kliniek, onze verloskundigen en onze verpleegkundigen spelen voor de community. We zijn dankbaar dat we niet hoefden te sluiten. Als enige kliniek in de omgeving. Diversiteit is overal. Of toch niet?

ELSE VOOIJS

is verloskundige en anderhalf jaar geleden met haar man en drie kinderen naar Zuid-Afrika verhuisd. Hier helpt ze de Healthy Mom and Baby Clinic de volgende stap te zetten in de missie om elke vrouw en baby professionele, compassievolle gezondheidszorg te bieden.

 


Zij aan zij

Tekst: Manon Louwers, Winter 2020
Beeld: Michel ter Wolbeek

Hij was haar begeleider en zag een vuur in haar dat hij bij nog geen andere verloskundige had gezien. Ze was nog niet eens afgestudeerd toen hij voorstelde om samen een praktijk te beginnen. Dat deden ze zes jaar geleden: Pregnanta was geboren.

Ellen over Omer

‘Hij is een harde werker die veel van zichzelf en zijn leerlingen vraagt. Terecht ook, want hij streeft naar een hoge mate van deskundigheid en verantwoordelijkheidsgevoel, ook bij zijn leerlingen. Dat Omer man, Turks en verlos- kundige is, zorgt soms voor weerstand.

We krijgen geregeld van patiënten te horen dat ze niet door een man geholpen willen worden. Kies dan een andere Amsterdamse praktijk, denk ik soms. Ondanks dat Omer weleens zegt dat hij 3-0 achterstaat, merk ik dat het man-zijn hem ook een groot voordeel oplevert. Hij kan zich verplaatsen in de partner op een manier die ik nooit zal kunnen. En met zijn passie en bijzondere empathisch vermogen betovert hij zelfs de vrouwen die aangaven niet door een man geholpen te willen worden.’

Omer over Ellen

‘Zij was zo nieuwsgierig, enthousiast en gretig om het vak te leren. Had ze net een bevalling bijgewoond, belde ze alweer dat ze weer beschikbaar was. Je zou denken dat een bevalling veel impact heeft, maar Ellen wilde zo snel mogelijk nog meer ervaringen opdoen Hoewel ze nog studeerde, zág je gewoon dat ze een vroedvrouw pur sang was. Iedere verloskundige zou haar reflecterende vermogen moeten bezitten. Zakelijk gezien ben ik verliefd op Ellen. Die verloskundige aantrekkingskracht voelen onze patiënten. Dat is een van de redenen dat onze praktijk succesvol is.’


Academies over diversiteit

Tekst: Manon Louwers, Winter 2020

Zwangere vrouwen moeten zich prettig en veilig voelen bij hun verloskundige, ongeacht hun achtergrond, cultuur of taal. Studenten leren dat al in een vroeg stadium. Hoe academies ‘diversiteit’ in hun curriculum hebben geïntegreerd, vertellen afgevaardigden van de academies.

ACADEMIE VERLOSKUNDE AMSTERDAM GRONINGEN

De Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG) merkt dat – zowel bij studenten als bij docenten – behoefte is aan meer diversiteit onder studenten en docenten. Daar kwam dit jaar ook de maatschappelijke aandacht voor discriminatie in de vorm van #BlackLivesMatter bij. Redenen voor de AVAG om in studiejaar 2020-2021 de werkgroep Diversiteit, Inclusiviteit en Anti-Discriminatie (DIAD) op te richten. DIAD is een initiatief van medewerkers en studenten en zet zich in voor een diverse, inclusieve en rechtvaardige opleiding waar iedereen zich thuis voelt.

Student Dido Reijntjes en docent Lianne Holten, namens DIAD: ‘Wij streven naar het opleiden van verloskundigen die állemaal rechtvaardige zorg en zorg op maat leveren aan álle zwangere vrouwen. Dit draagt bij aan betere zorg- uitkomsten voor moeders en kinderen.’

De werkgroep DIAD gaat onder andere aan de slag met de volgende zaken:

  • De samenstelling van studenten en docenten; die vormen een afspiegeling van de
  • Het klimaat binnen AVAG is inclusief en de kennis, vaardigheden en ervaringen van medewerkers en studenten worden gerespecteerd, benut en geïncludeerd.
  • Het curriculum is diversiteitresponsief en inclusief.

ACADEMIE VERLOSKUNDE MAASTRICHT

De Academie Verloskunde Maastricht (AVM) werkt met een Expertisegroep Inter-

nationalisering en Diversiteit, die erop toeziet dat studenten interculturele competenties ontwikkelen. De nadruk ligt op het openstaan voor en nieuwsgierig zijn naar verschillen in de pluriforme cliëntenpopulatie. Dat doet AVM onder meer door communicatietrainingen te geven waarin situaties uit de praktijk worden geoefend. Casuïstiek en simulaties leggen daarbij de nadruk op hoe de student om kan gaan met variatie.

Het curriculum zet in op ‘internationalisation at home’, waarmee alle studenten voldoen aan de norm van vijftien studiepunten die gericht zijn op de ontwikkeling van internationale en interculturele competenties.

Daarnaast kunnen elk jaar enkele derde- en vierdejaars studenten kiezen voor een stage of minor in het buitenland, bij universiteiten waar de AVM een partnership mee heeft.

Om opgedane kennis te delen, organiseert de AVM elk jaar een ‘international afternoon’, waarbij studenten en docenten ervaringen delen. Nieuwe samenwerkingen met inter- nationale partners worden aangegaan en uitgebreid. Alles met het doel om studenten te voorzien van competenties waarmee ze alle zwangere vrouwen en hun partners in Nederland van adequate en persoonlijke zorg kunnen voorzien.

VERLOSKUNDE ACADEMIE ROTTERDAM

In de eerste week van hun studie, worden studenten van de Verloskunde Academie Rotterdam (VAR) al bewust gemaakt van hun eigen diversiteit en die van zwangere vrouwen. Enja Romeijn, docent diversiteit bij de VAR: ‘We dagen studenten uit nieuwsgierig te zijn naar elkaar en de zwangere vrouw.’ Dat past binnen women-centred care, waar de gehele opleiding bij de VAR om draait.

Enja: ‘De vrouw centraal stellen, heeft al alles met diversiteit te maken. We leren studenten niet wat culturele verschillen kunnen zijn, want dan ben je eigenlijk ook al stereo- typerend bezig. Maar we leren hen oprecht nieuwsgierig te zijn en de juiste vragen aan de zwangere vrouw te stellen.’

Ook de jaren die volgen, blijft diversiteit een belangrijk thema binnen de opleiding. Het Iseeyou-project bijvoorbeeld, legt de focus op de wensen van de individuele, zwangere vrouw in plaats van op de zorgprofessional (lees hierover meer op pagina 44). En de ‘Urban Health Week’, die de VAR organiseert, had de laatste keer nog het thema ‘diversiteit en inclusie’. Enja: ‘Dit hangt ook weer samen met preventie in de zorg, een belangrijk thema binnen onze opleiding. Tijdens de Urban Health Week kregen studenten de opdracht een persoonlijk verhaal te maken over een kwetsbaar persoon en welke betekenis ver- slaving, depressie, autisme, zwangerschap, enzovoorts heeft voor deze persoon.

Aan de hand van gesprekken met deze mensen of instanties kwamen zij tot dit verhaal. Zo worden studenten aangemoedigd verder te kijken dan hun eigen referentiekaders.’

 


Telefoontje klachtenbureau CBKZ geen reden voor paniek

Tekst: Sonja de Moor, Winter 2020

Sinds 2016 is de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) van kracht. Deze wet schrijft voor dat zorgaanbieders aangesloten moeten zijn bij een onafhankelijke klachtenfunctionaris. Sindsdien is de klachtencommissie van de KNOV opgeheven. Het onafhankelijke CBKZ (Centraal Bureau Klachtenmanagement in de Zorg) is daarvoor in de plaats gekomen.

Naast het onafhankelijke karakter van het CBKZ, is het grootste verschil met de oude klachten- commissie dat het CBKZ niet oordeelt over wie gelijk heeft. Het uitgangspunt is dat de klager en de aangeklaagde er samen uit komen. Sonja de Moor, coördinator bij het CBKZ voor klachten binnen de geboorte- zorg, legt uit: ‘Binnen de zorg zijn klachten vaak emotioneel geladen. Stellen hebben bijvoorbeeld een vervelende ervaring gehad – wat niet eens bij de verloskundige hoeft te liggen – en zoeken een manier om iets met dat gevoel te doen. Dat is niet altijd een kwestie van gelijk of ongelijk hebben, maar van gehoord willen worden.’

Geen tuchtcollege

De eerste vraag die Sonja, of een van haar collega’s, stelt als zij een klacht over een verloskundige binnenkrijgt: wat wil je met deze procedure bereiken? ‘Als ze willen dat de verloskundige haar vak niet meer mag uitoefenen, zijn ze bij ons aan het verkeerde adres. Daar gaan wij niet over en moet de klager voor bij een tuchtcollege zijn. Vaker wil de moeder dat haar situatie niet nog een keer voorkomt en dat de verloskundige leert van haar klacht. Het komt ook voor dat de klager een schadevergoeding of excuses wil.’

Vervolg

Zodra de klachtenfunctionaris het verhaal van de klager helder heeft, neemt zij contact op met de verloskundige. ‘We leggen haar het verhaal en de wens van de klager voor. We vragen de verloskundige of ze deze wens wil inwilligen en bijvoorbeeld haar excuses wil aanbieden of – al dan niet schriftelijk – laat weten wat ze gaat doen om een dergelijke situatie een volgende keer te voorkomen. Maar het kan ook dat de verloskundige vindt dat ze niets verkeerd heeft gedaan. Dan kan de klager alsnog naar de Geschillen- instantie Verloskunde gaan. Die oordeelt wél over het geschil en dit oordeel is bindend.’

Kans

Sonja vindt het belangrijk dat verloskundigen niet schrikken als ze haar of een van haar collega’s aan de lijn krijgen. ‘Wij oordelen niet en denken graag met verloskundigen mee.

Zie ons telefoontje als een leermoment en als mogelijkheid om een ontevreden cliënt weer positiever te stemmen.’

KLACHTENFUNCTIONARIS VERPLICHT

Praktijkhouders en waarnemers zijn verplicht te beschikken over een klachtenfunctionaris. Om dat voor verloskundigen tegen een scherp tarief mogelijk te maken, hebben het CBKZ en de KNOV een speciaal KNOV-abonnement in het leven geroepen. Heb je dat nog niet?

Scan dan de code voor meer informatie.