Project passende zorg bij zwangerschap

Tekst: Corine Verhoeven (AVAG), Pien Offerhaus (AVM), Anneke Pouwels (AVM) en Marianne Nieuwenhuijze (AVM), Zomer 2020

Bij verloskundigen is behoefte aan ondersteuning bij het toepassen van wetenschappelijke inzichten (EBM-competenties) en het vergroten van de kennis over de fysiologie. Om hieraan bij te dragen hebben de Academie Verloskunde Maastricht (AVM, Zuyd Hogeschool) en Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen (AVAG, Hogeschool Inholland) samen met de KNOV het vernieuwende project: ‘Passende zorg bij zwangerschap’ opgezet. Het tweejarige project is gefinancierd vanuit het NWO- onderzoeksprogramma RAAK-publiek voor de Nederlandse Hogescholen en werd op 1 mei 2020 afgerond.

Nieuwe factsheets en een training

Het project bestond uit twee parallel lopende onderdelen. Allereerst onderzochten AVM, AVAG en KNOV samen met praktiserende verloskundigen, studenten en een cliëntvertegenwoordiger op welke manier beschikbare kennis het best kan worden aangeboden aan het werkveld. Voor twee verloskundige onderwerpen (obesitas en vermoeden van macrosomie) werden factsheets ontwikkeld. Daarvoor werden niet alleen beschikbare wetenschappelijke literatuur en richtlijnen gebruikt, maar ook dossiergegevens van verloskundigenpraktijken voor aanvullende kennis over de fysiologische verloskunde.

Hiervoor kon gebruik worden gemaakt van de VeCaS-database. VeCaS is een doorlopende registratie van de volledige dossiergegevens van cliënten van ruim 25 verloskundigenpraktijken gelieerd aan de AVM en AVAG. De database bevat gedetailleerde informatie over het verloop van gezonde zwangerschappen en de geleverde zorg door verloskundigen.

Het tweede onderdeel was gericht op het versterken van EBM-competenties van verloskundigen. Dit ter ondersteuning van de dagelijkse zorg aan cliënten, het multidisciplinair overleg en het ontwikkelen van lokale zorgafspraken en protocollen. Het doel was een ‘blended learning training’ te ontwikkelen, waarbij klassikaal en e-learningonderwijs worden gecombineerd in groepen van verloskundigen, zogenaamde blended practice communities of BPC’s. De ontwikkelde factsheets van het eerste project- onderdeel werden in deze training gebruikt.

De behoeften van verloskundigen

Voor het eerste projectonderdeel werd een focusgroep opgezet. Daarin spraken zes verloskundigen over hun ervaringen met de bestaande KNOV-factsheets en hun ideeën en wensen over zo’n kennisproduct. Er werd voor deze methode gekozen, omdat deelnemers in een focusgroep op elkaar kunnen reageren: die interactie helpt diepere inzichten boven tafel te krijgen. De verloskundigen onderstreepten het nut en belang van factsheets. Ze gaven aan dat het belangrijk is dat de factsheets eenvoudig en snel vindbaar zijn: ze zouden bij elkaar moeten staan en als een nieuwe sheet beschikbaar is, zou dit (liefst meerdere keren) via de KNOV-nieuwsbrief moeten worden gecommuniceerd, inclusief link naar de factsheet. Daarbij zou de sheet bij voorkeur zowel informatie voor multidisciplinair overleg als informatie geschikt voor ondersteuning bij counseling van cliënten moeten bevatten. De deelnemers vonden het ook van belang er een training aan te koppelen. Die zou het gebruik van de sheets ten goede kunnen komen.

Meer informatie en uitleg

De eerste ronde draaide om het ontwikkelen van het nieuwe factsheet-format en de training. In de tweede ronde werd opnieuw ervaring opgedaan met de nieuwe concepten van een factsheet en training. Daarbij stond in de eerste ronde het onderwerp obesitas centraal, in de tweede ronde het vermoeden van macrosomie. De tekst van de factsheets is opgesteld met veel aandacht voor de lees- baarheid en het verloskundig perspectief.

Ze vervangen geen richtlijnen, maar vullen bestaande richtlijnen aan met achtergrond- informatie en uitleg over beschikbare kennis. De bij de tekst behorende wetenschappelijke kennis is samengevat in zogenaamde evidence-tabellen, die in aparte bijlagen staan. Om bij digitaal lezen makkelijk te kunnen navigeren van de tekst naar de bij- behorende bijlagen zijn de factsheets vormgegeven als interactieve documenten (pdf). Inmiddels zijn beide factsheets voor de hele beroepsgroep toegankelijk via knov.nl.

Regio’s vol verschillen

Aansluitend volgden 44 verloskundigen de nieuw ontwikkelde vier-staps-training in kleine BPC-groepen van zes tot acht deelnemers.

In een kennismakingsbijeenkomst werden verschillen en overeenkomsten in lokale protocollen over obesitas en vermoeden van macrosomie besproken en bespraken de verloskundigen hun eigen attitude ten aan- zien van evidence based midwifery (EBM) met daarbij motiverende en belemmerende factoren. Daaruit werd duidelijk hoe divers er binnen de regio’s wordt omgegaan met deze onderwerpen. Daarna volgde elke deelnemer de individuele e-learning. In de eerste ronde was deze gericht op het begrijpen van risico- maten in wetenschappelijke literatuur, in de tweede ronde op testeigenschappen bij diagnostiek en screening. De kennis uit de nieuwe factsheets en e-learning werden besproken in een derde onlinesessie, onder andere aan de hand van casuïstiek. Na uitproberen van de nieuw opgedane kennis in de eigen praktijk volgde intervisie over hun handelen bij cliënten en in multidisciplinair overleg in de laatste online- sessie. Daarmee kan deze training ook gelden als een vorm van Methodisch Intercollegiaal Overleg (MIO).

Een ruime acht

De producten die voor het project ‘Passende zorg’ zijn ontwikkeld, zijn door de deelnemende verloskundigen positief geëvalueerd. Zij gaven de factsheets en de BPC’s een ruime acht als rapportcijfer. Verloskundigen zijn tevreden over de vormgeving van de factsheets en vinden dat die goed aansluiten bij de behoefte van verloskundigen, hen onder- steunen en bruikbaar zijn in het werkveld.

Ook waarderen ze het onlinekarakter van de training in de BPC’s. Dit scheelt reistijd en kosten, bovendien kan de e-learning worden gevolgd op een zelfgekozen moment. Wat door de meeste deelnemers vanuit de BPC’s wordt meegenomen in de dagelijkse praktijk, is het interpreteren van wetenschappelijk onderzoek en dit inzetten voor praktijkbeleid en bij communicatie met andere disciplines. Ook geven deelnemers aan dat zij de kennis over de onderwerpen van de BPC en het gebruik van de factsheets van de KNOV in de dagelijkse praktijk gaan gebruiken in het gesprek met cliënten.

Nieuwe ideeën

Het streven was om met dit project een blij- vende kennisinfrastructuur te ontwikkelen, waarbij de academies en de KNOV ook na het project kunnen blijven samenwerken aan het ontwikkelen van kennisproducten voor de beroepsgroep. Er zijn al ideeën over nieuwe factsheetonderwerpen en voor aanvullende trainingen in BPC’s, met aandacht voor andere EBM-elementen. Door de reorganisatie van de KNOV is het op dit moment nog niet duidelijk of dat vervolg er ook kan komen.

Daarover vinden nog gesprekken plaats.

Wat de projectgroep betreft liggen er goede kansen, omdat de producten in een behoefte lijken te voorzien.

Bekijk de factsheet hier.


Cliënt aan tafel

Tekst: Annemiek Verbeek, Zomer 2020
Beeld: Foto van Dana

In Hoorn hebben ze cliëntenparticipatie naar een hoog niveau getild; de moederraad praat over elke belangrijke zorginhoudelijke beslissing, zorgpad of beleidswijziging mee. ‘Als wij advies uitbrengen, wordt daar ook iets mee gedaan.’

Uit eigen ervaring weet Cynthia van Stiphout, voorzitter van de moederraad bij de Integrale Geboortezorg Organisatie (IGO)

Geboortehart in de regio Waterland en West Friesland, hoe ontzettend belangrijk het is dat zorgverleners voor, tijdens en na de bevalling écht naar vrouwen luisteren. ‘Mijn eerste bevalling werd met 41+5 weken ingeleid, ik eindigde met een totaalruptuur op de ok.

Ik vroeg al veel eerder om een inleiding, maar in het ziekenhuis wilden ze een spontane bevalling afwachten. Zij hadden natuurlijk goede intenties, maar ik miste de bereidheid om hierin met mij mee te denken. Ook na de bevalling waren er dingen waarvan ik dacht: moet dat nou zo? Zo had mijn zoon zijn eerste fles kunstvoeding al gekregen toen ik hem na drie uur later weer zag, terwijl ik had aangegeven borstvoeding te willen geven.’ Omdat Van Stiphout wel nog een kinderwens had, maar niet meer op de natuurlijke manier wilde bevallen, vroeg ze nog voor de volgen- de zwangerschap een gesprek aan met de gynaecoloog. ‘Bij haar heb ik mijn zorg en angst uitgesproken en aangegeven dat ik echt heel erg graag een tweede kind wilde, maar wel vooraf wilde afspreken dat dit een keizersnede zou worden. De uiteindelijke gentle sectio was heel rustig en mooi, uitgevoerd door mijn vertrouwde gynaecoloog.

Ook was ik de eerste die een geboortefoto- graaf mocht meenemen; ik had van de vorige bevalling maar drie wazige foto’s en miste de beelden om te verwerken wat er gebeurd was. Achteraf heb ik een bedankmail gestuurd aan het team. Toen ik even later een oproep voor de moederraad zag, heb ik me ook direct aangemeld. Zo kan ik op een positieve manier bijdragen.’

Gedreven optimisme

In een paar jaar tijd is de moederraad uitgegroeid tot een goed lopende adviesraad. Van Stiphout: ‘Ik ben enorm trots op wat we in die tijd hebben bereikt. We staan sterk in de regio en zijn ook landelijk een gesprekspartner aan de beleidstafel aan het worden. Zo is de KNOV al eens komen kijken en hebben we gesprekken gehad bij het CPZ en bij Baby- connect, een rijksoverheidsprogramma over het digitaal delen van gegevens in de geboortezorg. Dit alles volledig op eigen kracht en vanuit eigen deskundigheid en expertise. We vergaderen maandelijks, en tussendoor heb ik best veel contact met Susanne Zuidhof, de directeur van de IGO.

Zo houden we elkaar constant op de hoogte. We praten ook mee bij het aanpassen van bestaande of ontwikkelen van nieuwe zorg- paden. Zijn het verbeteringen of sluit de huidige zorg beter aan? Als we geluiden horen van vrouwen dat er dingen beter of anders kunnen, adviseren we daar ongevraagd over. Zo zijn wij aanjagers geweest bij het contractueel vastleggen van afspraken met geboortefotografen en het realiseren van de vaste bevalbaden in het Centrum voor Geboortezorg, de afdeling Verloskunde waar zowel de poliklinische als tweedelijns bevallingen plaatsvinden. Daarvoor konden zwangeren zelf een opblaasbaar bevalbad huren en deze meenemen. Een vast bevalbad geeft meer comfort en ze hoeven achteraf niet zelf het bad schoon te maken.’ In Susanne Zuidhof, voordat ze IGO-directeur werd werkzaam als eerstelijns verloskundige, heeft Van Stiphout een enthousiaste partner in crime gevonden. Zuidhof prijst de gedrevenheid en het optimisme waarmee de moeders de raad runnen. ‘Wij zijn als professionals best goed in het invullen van wat goed is voor cliënten, maar soms moet je even over je eigen schaduw heenstappen en écht luisteren naar wat ze te zeggen hebben. Neem de opstartzorg in de nacht door de kraamzorg. Een deel van onze kraamzorg- organisaties wilde dat eerst alleen op indicatie. Waar de kraamzorg zei: ouders komen thuis en willen gaan slapen, zeiden de moeders in een enquête: ik zit zo vol adrenaline en vind het enorm spannend om alleen te zijn. Dus nu is het geen ‘nee, mits’, maar ‘ja, tenzij’-beleid. Alle ouders krijgen opstartzorg, tenzij ze zelf aangeven hier geen behoefte aan te hebben.’

Oog voor blinde vlek

De zeven praktijken in Geboortehart liggen geografisch verspreid over de polderrijke kop van West-Friesland en Waterland. Hoorn en Purmerend zijn de enige steden in de regio die verder bestaat uit een aaneenschakeling van dorpen variërend van maatje gehucht tot bijna-stedelijk. ‘Het zou ideaal zijn als we vanuit elke praktijk een moeder kunnen afvaardigen’, zegt Winnie Ottenhof van Verloskundigenpraktijk Waterland Oost in Monnickendam. ‘Op dit moment komen de leden uit Hoorn of naastgelegen dorpen, maar er zijn best wel verschillen in populatie. Dat kan allemaal nog groeien, ik ben al blij met wat de moederraad op dit moment toevoegt. Soms zijn dat dingen waar wij een blinde vlek voor hebben. Zo adviseerden ze onlangs om bij alle net bevallen moeders een fysiotherapeut langs te sturen, omdat ze van veel vrouwen over bekkenbodemklachten hoorden. Nu was dat financieel en logistiek niet mogelijk, maar het heeft ons er wel alert op gemaakt dat dit probleem bij veel moeders speelt. Daarom zijn we nu bezig met voorlichtingsmateriaal hierover. En soms geven ze ons ook inzichten die ons werk besparen; we zijn al tijden bezig met ‘CTG dichtbij de cliënt’ en waren er vanuit gegaan dat zwangeren het liefst een consult thuis wilden, maar uit een peiling door de moederraad bleek dat dat helemaal niet nodig was. Ze vonden het al enorm fijn dat ze niet naar het ziekenhuis hoefden en naar hun eigen praktijk konden komen.’

Geen klachtenloket

Ook een moederraad kost geld. Zuidhof: ‘Toen wij bezig waren met de IGO, hebben we meteen gezegd dat er een moederraad moest komen. Je kunt het als IGO of VSV zo groot maken als je wilt, maar wil je de achter- ban echt goed bereiken en zorgen dat hun stem ook daadwerkelijk gehoord wordt, dan ben je per jaar toch al snel 10 à 15 duizend euro kwijt. Het werven van moeders, materialen maken, de kop koffie die ze kunnen declareren, een vrijwilligersvergoeding voor bijvoorbeeld de oppas tijdens vergaderingen; het gaat veelal om kleine bedragen, maar het telt op jaarbasis al snel op. In eerste instantie werd de kosten niet gedekt door de integrale bekostiging, omdat we de contracten met de verzekeraars voor financiering nog niet rond hadden. Het Dijklander ziekenhuis in Hoorn heeft toen aangeboden de opstartfase te betalen, omdat ook zij het belang hiervan erkennen.’

Vanaf 2018 hoort de raad bij de IGO en zijn de activiteiten van de moederraad gestaag gegroeid. Zo komt er in 2020 op hun initiatief een nieuw zorgpad rondom depressie voor en na de bevalling. Ook gaan ze de hort op met hun werkwijze; door middel van trainingen kunnen ze ook andere regio’s op weg helpen die vorm willen geven aan cliëntenparticipatie. Cynthia van Stiphout: ‘Onze kracht is dat we weten wat we doen, maar ook wat we níet doen. We zijn geen klachtenloket en bemoei- en ons niet met financiën of personeel. Ik snap best dat sommige verloskundigen en gynaecologen aanvankelijk denken: waar komen zij zich nou tegenaan bemoeien?!

Daarom is het belangrijk om altijd vanuit het positieve te blijven samenwerken, niet met een opgeheven vingertje, maar vanuit het idee dat ook wat goed gaat, altijd béter kan. Zo bouw je samen echt iets op. Als wij advies uitbrengen wordt daar ook iets mee gedaan.’ Er zijn ook punten die nog aandacht vragen, zegt IGO-directeur Zuidhof. ‘Zo wil je niet alleen je hogeropgeleide Nederlandse zwangere bereiden maar je gehele populatie. En soms komt de moederraad met iets dat nog niet direct haalbaar is, zoals hun advies om lachgas beschikbaar te stellen bij poli- klinische bevallingen. Vanuit de cliënt willen wij dat ook, maar financieel is het nog niet haalbaar om de apparatuur aan te schaffen. Wel hebben we tijdens de verbouwing de leidingen al aangelegd en vragen we nog om geduld voordat we de volgende stap kunnen zetten. Een goed voorbeeld van hoe we oprecht naar elkaar luisteren, maar er soms omstandigheden zijn waardoor een advies toch niet overgenomen kan worden.’

Volgens Zuidhof hoeven anderen zich niet blind te staren op hoe zij het doen. ‘Er zijn meerdere manieren om cliënten te betrek- ken, dat hoeft echt niet altijd een moeder- raad te zijn, al ervaar ik de moederraad wel als het ultieme doel. Zie het betrekken van cliënten ook eerst en vooral als iets leuks, niet als een last. Je krijgt zoveel leuke feedback en nieuwe ideeën, dat het energie gééft in plaats van kost.’

KLIMMEN OP DE ‘PARTICIPATIELADDER’

Een ‘participatieladder’ is een middel om de mate van participatie te meten, van passief en alleen luisterend, tot actief en meebeslissend over beleid. De ladder heeft vijf treden: van informeren, raadplegen en adviseren naar co-creëren en (mee)beslissen. Een moederraad als bij de IGO Geboortehart zit vrij bovenaan deze ladder, maar ook een paar treden lager is nog veel te bereiken. Volgens stichting Zelfbewust zwanger, de tot nu toe enige landelijk werkende officieel erkende cliëntenorganisatie, is trede 3 (adviseren) het minste waar je als geboorte- zorgorganisatie naar moet streven. Zij geven de volgende tips voor het opzetten van een moederraad:

Bezint eer ge begint

We vragen wat moeders, zetten ze in een mailinglijstje samen, nodigen ze een keertje uit bij een vergadering en voilá: daar heb je een adviesraad. Maar past het in de organisatie? Wat is het doel? En de verwachtingen? Denk hierover eerst goed na.

Denk groot, maar begin klein

Gun de adviesraad de tijd om te wennen aan haar opdracht, te leren als groep een advies te vormen en deze te bespreken. Investeer in je adviesraad en biedt support aan.

It takes two to tango

Samenwerken met een adviesraad is een langetermijnproces. Bouw aan de relatie en informeer je raad, nodig ze uit voor belangrijke gebeurtenissen, leef mee met het persoonlijk belangrijke momenten.

Zorg voor budget

Om gelijkwaardigheid te waarborgen is het belangrijk dat er ook budget is voor de moederraad. Daar komt bij dat ook budget inruimen voor verdere ontwikkeling en versteviging van de moederraad geen overbodige luxe is.

Verbinden vergroot impact

Heeft de adviesraad verbinding met de achterban en vertegenwoordigt ze ook echt de achterban? Ook al heb je 5 jonge ouders in je adviesraad, dan nog geldt n=5 totdat je organiseert dat er echt een verbinding is met de achterban.

Per januari 2020 is Anouk Kaiser de nieuwe directeur van stichting Zelfbewustzwanger. Zij neemt het stokje over van oprichter Floor Molkenboer.


Hoe we kunnen leren van andere landen

Liselotte Kweekel is verloskundige, werkte als waarneemster in diverse praktijken en volgde een studie Antropologie die zij afrondde met een master Medische Antropologie en Sociologie. Die combinatie van studies kan zij als beleidsadviseur internationale zaken bij de KNOV perfect toepassen: ‘Internationale samenwerking is onmisbaar voor een organisatie als de KNOV. Wereldwijd zien we vergelijkbare uitdagingen in de geboortezorg. Alleen samen kunnen we die uitdagingen aangaan. Samen kunnen we één stem vormen en daarmee de stem van zwangere vrouwen versterken.’

Er wordt weleens gezegd dat wij gidsland zijn, maar zijn we dat wel echt?

‘De Nederlandse geboortezorg is leidend op een aantal vlakken, zoals bij het integreren van de wijkzorg en de thuisbevalling in ons geboortezorgsysteem. Hoewel het percentage thuisbevallingen drastisch gedaald is in Nederland, is het vergeleken met de rest van de wereld nog steeds hoog. Samen met de autonome positie van de verloskundige, geeft dat Nederland een sterk imago.

Het feit dat deze aspecten internationaal gewaardeerd worden, moeten we zichtbaar maken. Dat laat zien dat we deze waarden niet zomaar los moeten laten in onze zoek- tocht naar een beter geboortezorgsysteem. Tegelijkertijd heeft ook Nederland te maken met een toenemend gebruik van interventies binnen de verloskunde. In bijna alle hoge- inkomenslanden is deze trend zichtbaar.

Wij kunnen in Nederland veel leren van hoe andere landen hiermee omgaan. In Canada en Groot-Brittannië bijvoorbeeld, is continuïteit van zorgverlener een belangrijk aandachtspunt. Dat hebben wij in Nederland redelijk goed geregeld voor vrouwen die geen extra medische zorg nodig hebben, maar als iemand wordt verwezen naar het ziekenhuis, dan moet zij verder met andere verloskundigen. Onze norm is te hoog om ook deze vrouwen één verlos- kundige aan te bieden. Ter vergelijking: de norm in Groot-Brittannië is rond de 35. Daarnaast kunnen we leren van Scandinavische verloskundigen die een veel breder takenpakket hebben, maar ook hoe landen als Amerika, Canada en Australië de ongelijkheid in de toegang tot zorg voor kwetsbare zwangeren aanpakken.’

Hoe kan de KNOV haar interna- tionale netwerk gebruiken om de kwaliteit van zorg in Nederland te verbeteren?

‘We gebruiken onze internationale samen- werking op verschillende manieren. We nemen actief deel aan internationale vergaderingen en werken samen met andere verloskundige beroepsverenigingen. We delen elkaars werk en praten over de successen en de uitdagingen. Momenteel richten we bijvoorbeeld een wereldwijde werkgroep op die een position paper over continuïteit van zorgverlener gaat schrijven voor de International Confederation of Midwives (ICM). Daar zitten ook mensen in van UNFPA en de WHO. Als de position paper wordt aangenomen tijdens de volgende ledenvergadering op Bali, dan kunnen wij dat gebruiken om onze lobby in Nederland kracht bij te zetten.’

Wat is jouw toekomstvisie voor de KNOV?

‘De KNOV is al jaren actief in het internationale netwerk en ik verwacht dat we dit netwerk in de komende tien jaar nog beter kunnen benutten binnen de organisatie. Als onderdeel van ICM willen we met Europese zusterorganisaties oplossingen zoeken voor gezamenlijke uit

dagingen. Nu kunnen we nog gebruikmaken van de positie en het netwerk van Franka Cadée, ICM President. Daarom werk ik momenteel met haar aan een internationale stakeholders- analyse. Deze helpt ons contacten te leggen met belangrijke partijen zoals de WHO, UNFPA, SheDecides, maar bijvoorbeeld ook met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Internationaal wordt de invloed van genderongelijkheid, vrouwenrechten en discriminatie op de geboortezorg steeds beter in kaart gebracht. Dit kan in Nederland ook nieuw licht schijnen op de uitdagingen in de geboortezorg. Onze overheid wil bijvoorbeeld een vergelijking maken met de geboortezorg in Finland, omdat zij zulke goede cijfers hebben. Maar we moeten niet vergeten dat Finland het erg goed doet op gebied van gelijke kansen, onderwijs en zwangerschaps- en ouderschapsverlof.’

Wat gaan KNOV-leden hiervan merken?

‘Ik hoop dat leden zichzelf steeds meer onderdeel voelen van het internationale netwerk. We willen hen meer betrekken bij de voorbereiding op internationale congressen zoals het ICM-congres op Bali, maar ook de thuisblijvers inspireren en op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Ook gaan we studie- reizen aanbieden en natuurlijk blijven we leden uitnodigen voor deelname aan nieuwe Twinning projecten. Samenwerken met internationale collega’s geeft zoveel nieuwe ideeën!

Om verloskundigen dichter bij huis een mogelijkheid te bieden, probeer ik hen te enthousiasmeren voor deelname aan de Dutch Midwifery Summer School in 2021, waar C-accreditatie- punten voor aangevraagd worden. Bovenal hoop ik dat we door internationaal samen te werken een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de doelen zoals beschreven in de visie van de verloskundige in 2030.’


Druk op de stagemarkt: we moeten elk jaar flink werven

Tekst: Joost Heeroma, Zomer 2020

Verloskundige word je niet zomaar. Een beperkt aantal opleidingsplekken (numerus fixus), aanvullende selectiecriteria en een tekort aan stageplekken maken het toekomstig verloskundigen soms knap lastig. Enja Romeijn en Willemijn Eekhof, beiden werkzaam aan Hogeschool Rotterdam, vertellen waar studenten tegenaan lopen.

‘Dit moet geen artikel worden om verloskundigen te overtuigen van het belang van een stagiair, dat is bekend. Wij willen verloskundigen vooral laten zien hoe complex het kan zijn om een stageplek te krijgen.’ Aan het woord is Enja Romeijn, coördinator Stages en internationalisering, verbonden aan de bachelor Verloskunde van Hogeschool Rotterdam. Dat is duidelijk. Geen charme- offensief voor de stagiair. Wel klare taal en aanmoedigingen: ‘Stel vragen en wees nieuwsgierig naar een student.’

Doortastende studenten

Enja: ‘Ik ben inmiddels zo’n twintig jaar verbonden aan de bachelor Verloskunde. Tot tien jaar geleden was ik waarnemend verloskundige in Rotterdam en omgeving. Het onderwijs heeft me altijd gelegen. Het mooie daarvan is dat je anderen het vak kunt laten ontdekken door vragen te stellen. Zo leer je het beste.’

We komen te spreken over wat voor type jongeren Verloskunde studeren. ‘Ze kunnen bijna allemaal goed zelfstandig werken. Ze zijn grondig in hun aanpak en nemen graag en vaak initiatief. Daarbij vind ik ze doortastend. In de zin dat ze snel dingen doorzien.’ Willemijn Eekhof, aangesloten bij dezelfde opleiding als onderwijsmanager, mengt zich – vanwege de coronaperikelen – in het digitale interview: ‘Ambitieus, vind ik de studenten ook. En ze zijn allemaal serieus en flink kritisch. Zo meldden zich onlangs studenten bij me die onzeker waren of ze wel het juiste eindniveau zouden halen, omdat er in de coronaperiode stageperiodes wegvielen. Heb jij dat een student ooit horen zeggen? – vanwege de coronaperikelen – in het digitale interview: ‘Ambitieus, vind ik de studenten ook. En ze zijn allemaal serieus en flink kritisch. Zo meldden zich onlangs studenten bij me die onzeker waren of ze wel het juiste eindniveau zouden halen, omdat er in de coronaperiode stageperiodes wegvielen.

Aan de andere kant begrijp ik het wel. Verloskunde is immers geen rechtenstudie. Als je eenmaal bent afgestudeerd, sta je ook meteen aan een bed. Dan kun je niet zeggen: “Wacht, ik zoek het nog even op.” Een verloskundige moet meteen het juiste niveau hebben, want ze krijgt direct een immense verantwoordelijkheid.’

Flink werven

Enja Romeijn: ‘Eens. En juist dáárom is een stage zo belangrijk. Dat is waar we de term ‘praktijkgestuurd onderwijs’ echt waarmaken. Die continue uitwisseling tussen praktijk en theorie, die verbinding is essentieel. Daarom gaan onze studenten al vanaf het eerste studiejaar op stage. Meteen ervaren hoe de praktijk is. Daarin zijn we uniek. Ik bedoel: veel opleidingen starten pas in een later leerjaar met een praktijkstage. Om na te gaan of er voldoende stages zijn voor onze studenten, hebben we een team met stageplanners. Die inventarisatie is in de regel snel gemaakt. De uitkomst is dat we altijd flink moeten werven.’ Willemijn: ‘Ja, en dat begrijpen we. Wij weten wat er speelt bij verloskundigen. Er ligt door extra taken veel werk bij maatschappen. Er is weinig tijd voor begeleiding. En je wilt als verloskundige tijd hebben om goede begeleiding te bieden. Zo blijft er vrij weinig tijd over

Win-win

Ze vervolgt: ‘Wat we nog weleens horen van verloskundigen is dat hun populatie niet geschikt is voor een stagiair. “Mijn cliënten waarderen het niet als er een extra paar ogen meekijkt”, horen we dan. Wij begrijpen dat er redenen zijn dat een stagiair even niet uitkomt, maar je kunt je niet verschuilen achter je cliënten. Want ik kan evengoed zeggen dat het voor een cliënt juist prettig is wanneer er een stagiair bij de bevalling is. Want dat betekent extra handen aan het bed en tijd voor meer begeleiding.’

Enja: ‘Wij zeggen vaak tegen elkaar dat veel verloskundigen de win-win van een stagiair inzien. Stagiairs zijn vaak goed op de hoogte van protocollen en richtlijnen en kunnen onderwerpen en thema’s voor de praktijk uitzoeken. Ook kunnen ze de barende continu begeleiden. Waar het om gaat, is dat je goed met elkaar afspreekt wat je van elkaar verwacht. Verloskundigen hebben weleens  te hoge verwachtingen van stagiairs.

Willemijn: ‘Verwachtingen zijn lastig. Het gaat er uiteindelijk om dat je jezelf de vraag stelt: hoe kan ik een stagiair de werkomgeving bieden waarin zij mag leren? Alles valt of staat met goede feedback.’ Enja: ‘In de stagebegeleidingsmodule ligt daarop ook de focus. Het gaat om samenwerken en coachen. We zeggen vaak tegen verloskundigen: stel vragen en wees nieuwsgierig naar een student.’

Stevige selectie

Daar sta je dan als ambitieuze en initiatiefrijke middelbarescholier. Aan de poort van Hogeschool Rotterdam. Met maar één droom: verloskundige worden. ‘Ja, en dan loop je automatisch tegen de numerus fixus aan’, aldus Willemijn. ‘Jaarlijks zijn er zo’n zeshonderd aanmeldingen, zowel in Rotterdam als Amsterdam. En net als in Groningen melden zich zo’n tweehonderd studenten aan in Maastricht.’ Van die 1600 aanmeldingen starten er ‘slechts’ 220.

Een stevige selectie. En daarbij blijft het niet. Er zijn aanvullende eisen die maken dat dromen stranden nog voordat er een boek is ingekeken. ‘We testen studenten op denk- en analytisch vermogen, reflectieve en communicatieve vaardigheden, motivatie en beroepsbeeld’, aldus Willemijn. ‘Wij zeggen weleens gekscherend tegen elkaar: als je van baby’s houdt, moet je niet met deze opleiding starten. Vaak liggen het beeld van ons vak en de werkelijkheid ver uit elkaar.

NUMERUS FIXUS: HOE ZIT HET?
De numerus fixus wordt gebaseerd op een behoefteraming. Dat is een onderbouwde inschatting hoeveel verloskundigen de komende periode nodig zijn. Die raming wordt gedaan op basis van cijfers van Nivel. Daarvoor kijkt Nivel onder andere naar demografische data, de hoeveelheid verloskundigen die uitstroomt, instroomt etcetera. Maar die raming is al jaren niet meer gedaan. Ondertussen zien Willemijn en Enja op verschillende plekken een enorme behoefte aan vakgenoten. Willemijn: ‘Daarover zijn we dus met de KNOV in gesprek.’

‘CONCURRENTIE’ UIT BELGIË
Waar de numerus fixus en de strenge ingangseisen drempels opwerpen om überhaupt aan de opleiding te beginnen, maken studenten van de Belgische opleiding het de Nederlandse studenten knap lastig om – eenmaal aan de slag – een stageplek te vinden. Enja: ‘Als het in Nederland niet lukt om aan de opleiding verloskunde te beginnen, kun je het via België proberen. Dat is uiteraard ieders recht en het valt te begrijpen wanneer je heel graag verloskundige wilt worden, maar het legt helaas wel druk op het aantal beschikbare stageplekken.’ Dat zit zo: sommigen kiezen ervoor om de ‘Belgische route’ te nemen wanneer ze zijn uitgeloot. Kort samengevat duurt de Belgische opleiding minder lang (drie jaar in plaats van vier) en ligt de focus in Nederland op zelfstandig adequaat handelen, terwijl de risicoselectie in België meer de verantwoordelijkheid is van de gynaecoloog. Er zijn geen numerus fixus en decentrale eis in België en het aantal bevallingen waaraan je je bijdrage levert tijdens je studie en bij aanvang van je loopbaan ligt lager (veertig bevallingen in België, zestig in Nederland). Nederlandse studenten die in België Verloskunde studeren, kiezen er vaak voor om niet in België, maar in eigen land stage te lopen. ‘En dat zorgt voor stevige concurrentie voor ‘onze’ Nederlandse studenten.’ Dan rest de vraag of dit een appèl is aan verloskundigen om toch vooral studenten van de Nederlandse opleidingen te kiezen. Willemijn: ‘Zover wil ik niet gaan. Het staat verloskundigen vrij om zelf te kiezen welke stagiair ze begeleiden. Maar het is goed om hen bewust te maken waar je als aspirant-verloskundige tegen aanloopt.’


Een nieuwe lichting verloskundigen, een nieuwe vorm van begeleiding

Tekst: Irma Bax en Liesbeth Kool, Zomer 2020

Net afgestudeerde verloskundigen vinden het weleens lastig hun plek te vinden in het werkveld. Het promotieteam van Liesbeth Kool en de KNOV starten daarom een project waarin wordt onderzocht hoe zij het beste kunnen worden ondersteund.

Je kunt je ongetwijfeld inleven in hun situatie. De overgang van student naar werkende is voor iedereen lastig en al hele- maal voor een verloskundige die vanaf dag één veel verantwoordelijkheden krijgt. Dat deze overgang moeilijk is, blijkt ook uit onze onderzoeken (Kool, Liesbeth, Feijen-de Jong, Schellevis, & Jaarsma, 2019; Kool, Liesbeth E., Schellevis, Jaarsma, & Feijen-De Jong, 2020). Hoewel de NAV zeker de mooie kanten van het zelfstandig werken ervaren, wordt het enthousiasme voor het vak in de eerste peri-et einde van het studiejaar kondigt een nieuwe lichting net afgestu- deerde verloskundigen (NAV) aan.

Vragen durven stellen

In onze eerdere studies hebben we een inventarisatie gedaan naar de werkeisen en werkhulpbronnen die NAV tegenkomen, vanuit het perspectief van de eerste lijn en vanuit de klinisch werkenden. Een overzicht staat in het figuur op de volgende pagina.

Wat opvalt bij werkeisen is dat de organisatorische condities, zoals het werken als waarnemer in verschillende praktijken in de eerste lijn of het managen van meerdere verloskamers en het werken in teamverband in het ziekenhuis, inspanning vergen. Opvallend is dat voor zowel net afgestudeerde eerstelijns- als klinisch verloskundigen, ondersteuning van collega’s en peers (collega-NAV) en het werken met cliënten/patiënten belangrijke hulpbronnen zijn. Je veilig voelen in de werksetting betekent ook dat je collega’s vragen durft te stellen. Dat laatste lijkt niet voor iedere NAV vanzelfsprekend of mogelijk. Sommige NAV zijn terughoudend bij het vragen van hulp of ondersteuning, omdat ze zich willen bewijzen. In de eerste lijn is een collega soms ook opdrachtgever (werkgever) voor een waarneemster. Hulp vragen wordt daarom moeilijk gevonden. Dat zou immers kunnen overkomen alsof ze (nog) niet geschikt zijn voor de praktijk.

Peers daarentegen, worden wel als veilige hulpbron ervaren, maar zijn qua ervaring op hetzelfde deskundigheidsniveau. Het nadeel hiervan kan zijn dat de expertise van ervaren collega’s wordt gemist.

Een soepelere overgang

Aangezien collega’s een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van NAV is in een samenwerking tussen het promotieteam van Liesbeth Kool en de KNOV een project gestart. Dit project richt zich op het betrek- ken van het werkveld bij de ondersteuning van NAV. In het najaar van 2019 zijn in het hele land focusgroepbijeenkomsten gehouden om na te gaan of het wenselijk en mogelijk is om de overgang van student naar NAV te ondersteunen en te versoepelen. Hierbij werden geïnteresseerde verloskundigen en de NAV zelf betrokken. In dit artikel geven we een eerste impressie van de inhoud van de groepsinterviews. Diepere analyse is nodig om de ondersteuning aan NAV verder uit te werken.

Voor dit artikel zijn drie zaken die in de focusgroepen zijn besproken het noemen waard:

  1. De ondersteuning van NAV op de werkplek
  2. Intervisie, coaching en monitoring
  3. De positie van NAV op de arbeidsmarkt

Ondersteuning op de werkplek 

Een NAV is weliswaar in staat om zelfstandig haar beroep uit te oefenen, maar dat is niet hetzelfde als ‘alles alleen verwerken’. Daar  lijkt niet elke ervaren collega zich van bewust. Dit lijkt te komen doordat ervaren collega’s de NAV vaak als waarnemer van de praktijk inzetten. Simpelweg omdat ze een volledig inzetbare verloskundige nodig hebben. De NAV is zeker inzetbaar, maar mist soms contact met collega’s (informeel) en formeel voor overleg en feedback. Als student hadden ze namelijk altijd een verloskundige in de buurt om mee te sparren.

Een NAV:

‘Vlak voordat ik na mijn afstuderen echt aan het werk ging, had ik het idee: nu moet ik het echt helemaal alleen doen. Toen ik eenmaal aan het werk was, werd tegen me gezegd: je hoeft het niet helemaal alleen te doen, wij zijn er ook nog. En we gooien je niet in het diepe. Je mag altijd alles vragen. Dan valt er zo’n last van je schouders.’

Een collega-verloskundige uit het ziekenhuis:

‘Je collega-verloskundige in de tweede lijn heeft het ook hartstikke druk. Dus die kun je niet voortdurend uit een andere verlos- kamer trekken. Eigenlijk is die niet beschikbaar. Wij hebben het opgelost door nieuwe collega’s een buddy toe te wijzen. Die neemt diegene dus aan de hand, ook na de inwerkperiode. Dertig dagen inwerkperiode hoorde ik je net zeggen, nou dat is bij ons dus echt niet zo. Dat wordt als groot gemis gezien. Het aantal dagen dat mensen worden ingewerkt is heel beperkt. Wat ik belangrijk vind, is om na die inwerkperiode in gesprek te blijven.

“Hoe vind je dat het gaat? Wat heb je nodig?”’

Een collega-verloskundige uit een eerstelijnspraktijk:

‘Ineens is er een acute uitval. Dan ben je op zoek naar een waarnemer en het duurt soms even voordat je iemand hebt gevonden. En met diegene moet je dan maar net een klik hebben. Je bent al blij dat die diensten zijn opgelost en daardoor vergeet je even dat iemand daar loopt te buffelen om die waarneming te doen. Zeker de zomerwaarnemers die worden ingezet in de vakantie: we gooien ze in het diepe.’

Intervisie, coaching en mentoring

Naast de directe ondersteuning op de werkplek is tijdens de focusgroepbijeenkomsten nagedacht over het bieden van ondersteuning buiten de werkplek. Denk aan het aansluiten bij een intervisiegroep of het vormen van intervisiegroepen met NAV. Of het toewijzen van een ervaren verloskundige als mentor tijdens het eerste jaar in de praktijk of coaching door een professioneel begeleider. Ook de wijze waarop dat georganiseerd zou moeten worden, is besproken. In de focusgroepen gaven ervaren verloskundigen vaak aan NAV te willen ondersteunen als mentor of coach.

Daar tegenover willen zij wel gefaciliteerd worden met punten voor het kwaliteits- register of op een andere manier.

De positie van NAV op de arbeidsmarkt

Aansluiting tussen opleiding en werkveld lijkt de afgelopen jaren wat meer uit elkaar te lopen, dat valt op te maken uit de groeps- interviews. NAV hebben bij afstuderen gemiddeld minder stage doorlopen dan in eerdere decennia gebruikelijk was. Daar- naast hebben veel NAV de afgelopen jaren meer tijdelijke contracten en/of losse waarnemingen. Dit maakt dat de verbinding tussen NAV en hun werkplek soms als ‘losser’ wordt ervaren dan eerder het geval was met vaste contracten of vaste waarnemingen.

Dit lijkt van beide ‘partijen’ een andere insteek te vragen. Op verschillende niveaus moet er verder worden nagedacht over de positie van NAV in het werkveld, onder meer over de moeite die het werkveld doet om voldoende waarneming en nieuwe krachten te werven. Ook moet er worden nagedacht over de start van NAV in de praktijk. Die start mag een stuk soepeler. En een wat meer algemene kwestie is het werken met waarnemerstarieven.

Is het bijvoorbeeld mogelijk een verdere differentiatie aan te brengen op basis van het aantal ervaringsjaren? En is dat geld bijvoorbeeld vrij te maken voor de ondersteuning van NAV?


Innovatie door verloskundigen

Tekst: Rosanne van der Sterre-Poolen, Zomer 2020

De verloskundige in 2030 is een actieve en vaardige gebruiker van doelmatige technologische mogelijk- heden. Bovendien stimuleert en ondersteunt zij de vrouw bij het gebruik ervan. De derde pijler van de KNOV-visie, ‘Actief inzetten van technologie’ kan op diverse manieren in de praktijk gebracht worden. Een aantal inspirerende voorbeelden.

Podcast: informatief en #LOAM

Verloskundigen Geke Beckerman en Solange Candeias zijn de podcast Zwanger en Zo begonnen. ‘Het idee van de podcast lag er al een tijd, maar door het coronavirus is de podcast snel tot stand gekomen. We merkten namelijk dat aanstaande ouders nog meer behoefte hadden aan betrouwbare informatie. Op het spreekuur is vaak geen tijd voor de verdieping in verloskundige onder- werpen die we wel graag willen delen. Met de podcast maken we die verdieping op een begrijpelijke manier voor iedereen beschik- baar. We kunnen laagdrempelig, op een leuke manier onze kennis als verloskundigen over- brengen. Daarnaast vinden we het maar al te leuk om mensen een kijkje te geven in het turbulente leven van een verloskundige. We wisselen informatieve afleveringen af met #LOAM-afleveringen (life of a midwife), waarin we onze persoonlijke ervaringen en verhalen delen.

We behandelen nu algemene onderwerpen, maar willen dit uitbreiden naar relevante onderwerpen voor bepaalde regio's en/of groepen. Als echte millennials weten we als geen ander hoe belangrijk digitale content is. Kijk alleen maar naar de enorme populariteit van Youtubers, Influencers en Mommy- bloggers. Als verloskundigen hebben we verantwoordelijkheid in het verstrekken van betrouwbare en laagdrempelige informatie. De vorm van een podcast sluit goed aan bij de huidige behoeften: innovatief en inspirerend.’

Doula-app: 167.179 downloads uit 88 landen

'Op elk moment van de dag is er iemand op mijn app aan het bevallen'

Marijke Sibie, sinds 2005 verloskundige in Amsterdam, ontwikkelde zes jaar geleden de Doula-app. De app coacht vrouwen tijdens de bevalling middels tien verschillende meditaties of aanmoedigingen, beschikbaar in diverse talen zoals Engels, Russisch en Spaans. ‘Mede door die diverse talen zijn er veel gebruikers, uit wel 88 verschillende landen! De app is ingesproken door geboortezorgprofessionals uit diverse landen, omdat niet alles een-op-een te vertalen is. Hierdoor klopt de app 'cultureel' altijd met adviezen, passend bij het land, de taal en de cliënten. Toen het idee voor de app ontstond, wist ik niets van apps of social media. Een app is natuurlijk second best, maar soms kan je gewoonweg niet bij de bevalling zijn om te coachen. Uit ervaring blijkt dat wanneer de zwangere en haar partner de app vooraf gebruiken of beluisteren, ze leren hoe de meest optimale geboortesfeer ontstaat. Het werkt als volgt: tijdens de wee activeer je de app, dan krijg je op een rustige, zachte toon coaching tijdens de wee. Tijdens de wee krijg je ontspannende teksten te horen. De app is een uitkomst wanneer je als verloskundige nog even naar een andere cliënt moet, of

Bevallen met Virtual Reality

In het Zuyderland Medisch Centrum in Heerlen wordt sinds kort kwalitatief onderzoek gedaan naar het effect van VR tijdens de bevalling. In dit onderzoek staat het effect van VR op de pijnreductie en de angstbeleving gedurende de partus centraal en daarnaast wordt de voorkeur van het type VR van de barende vrouw onderzocht. Het betreft een single center, kwalitatieve en kwantitatieve studie. De data worden verzameld via individuele NRS-score vragenlijsten,

VR-ervaringsvragenlijsten en diepte-interviews.

Hoe werkt VR op pijn?

Het principe van pijnonderdrukking door afleiding is gebaseerd op twee theorieën, de Gate Control Theorie (GCT) en de beperkte capaciteit van aandacht. De basistheorie hierbij is dat de aandacht wordt weggenomen van de onaangename stimuli en de aandacht in plaats daarvan uitgaat naar de meer aangename stimuli. VR trekt de aandacht van de vrouw, wat zorgt voor afleiding tijdens de pijnlijke contracties. Doordat de vrouw minder pijn ervaart, zal het lichaam meer ontspannen.

Wat krijgen de vrouwen te zien?

In het onderzoek krijgen vrouwen twee verschillende VR-applicaties te zien. De eerste applicatie richt zich op afleiding middels meditatie en ontspanning.

Zodra de vrouw de VR-bril opzet waant zij zich in een compleet andere wereld, de ziekenhuisgeluiden vervagen en de vrouw hoort alleen nog een rustige stem met ademhalingsoefeningen en ziet een natuuromgeving naar keuze. De tweede applicatie richt zich op afleiding middels een interactief spel. De vrouw zet hierbij een VR-bril op en krijgt een controller in de hand waarmee zij een spel kan spelen. Uiteraard wordt de VR-bril uitsluitend gebruikt tijdens de ontsluitingsfase en niet tijdens de uitdrijvingsfase.

Toekomst

Met de gegevens uit dit kwalitatieve onderzoek wordt een app op maat gemaakt om deze toe te passen tijdens de bevalling. Dit wordt in een gerandomiseerd onderzoek onderzocht. Primaire doelstelling is hierbij reductie van pijn en medicamenteuze pijnstilling.

tijdens de eerste uren van de bevalling of in de tweede lijn wanneer het drukker is. Wanneer iemand de Nederlandse taal minder machtig is, is deze app ook aan te bevelen. Grappig detail is dat de app ook voor andere doeleinden wordt ingezet, zoals voor kinderen met buikpijn of oudere mensen in het ziekenhuis.’

Online communicatie

Marije Droogendijk is klinisch verloskundige, met ruime werkervaring in de eerste lijn en heeft bedrijfskunde gestudeerd. ‘Vanuit mijn opleiding bedrijfskunde ben ik het belang gaan zien van outside in denken. Hierbij staan het belang en de wens van de cliënt centraal en bekijkt de professional hoe hij de zorg hieromtrent goed kan vormgeven. Dat is niet altijd eenvoudig. Uit eigen ervaring weet ik dat door onze drukke baan soms wordt vergeten te bekijken wat de cliënt wil en dat we haar de richting op sturen die ons het beste uitkomt. Met outside in denken schiet je cliënten te hulp en kun je jezelf ontlasten.

Daarom heb ik een kleinschalige enquête onder verloskundigen uitgezet om te bekijken wat er in coronatijd aan online communicatiemiddelen is ontstaan en wat hiervan behouden blijft. Verrassend genoeg blijkt dat veel verloskundigen tijdens coronatijd het videobellen en andere online communicatie hebben geïntroduceerd, maar dat bijna niemand dit wil behouden. Telefoon, sms, WhatsApp en Facebook zijn volgens hen toereikend genoeg. Het aanbieden van online voorlichtingsavonden, informatie- filmpjes en online consulten is volgens mij wél de toekomst. Niet om alle reguliere controles te vervangen, maar als mooie aanvulling. Ik ben bezig met het ontwikkelen van een app waar zwangeren en kraamvrouwen 24 uur per dag snel een deskundig antwoord krijgen op hun vragen of verwezen worden naar hun verloskundige. Dit zou verloskundigen kunnen ontlasten qua telefoontjes. Er kleven echter nog een aantal praktische bezwaren aan: de uitdaging waar ik mee bezig ben!’

ANDERE ONLINE INITIATIEVEN VAN VERLOSKUNDIGEN

BETROUWBARE APPS

  • Doula App - Bevallingscoach
  • Zwangerhap (voedingscentrum)
  • ZwApp

BETROUWBARE INSTAGRAM-ACCOUNTS

  • @babyopkomst
  • @onlineverloskundige
  • @eetalseenexpertzwanger (I’m a Foodie)

BETROUWBARE ONLINE-CURSUSSEN

www.colouryourcloud.com www.mindfulzwangerenbevallen.nl www.mindingeboorte.nl www.viamama.nl www.babyopkomst.tv www.onlinegeboorteacademie.nl www.zwngr.nl

www.bevalwijzer.nl www.margotbevalt.nl www.onlinezwangerfestival.nl www.dubbelzen.nl

PODCASTS

  • Verloskees
  • Zwanger & Zo

Hebben we goede initiatieven gemist?

We ontvangen ze graag via redactie@knov.nl


Het KNOV-bestuur over de nieuwe organisatie

Tekst: Carola Groenen, Zomer 2020

CAROLA GROENEN is tot 2002 als verloskundige werkzaam geweest. Sindsdien heeft zij (project)management en bestuursfuncties vervuld in de geboortezorg. Tijdens de ALV van juni 2019 is zij gekozen tot voorzitter van de KNOV.

Wat een eer om voorzitter van onze geweldige beroepsgroep te mogen zijn. En wat een verantwoordelijkheid om met onze leden ervoor te zorgen dat ons vak in alle breedtekrachtig wordt neergezet. In de zorg samen met de zwangeren, in regionale protocollen en samenwerking, bij onderzoek en onderwijs en in landelijk beleid. Wetenschappelijk bewijs voor de meerwaarde van verloskundigen is er genoeg: we staan voor hoge kwaliteit van zorg, toegankelijk en doelmatig. Zorgen dat dit overal krachtig is ingebed blijft echter altijd aandacht vragen. Dat vraagt verloskundig leiderschap van ons allen, op ieder niveau.

In onze historie hebben we periodiek aanpassingen op het KNOV-bureau doorgevoerd om aan te kunnen blijven sluiten bij ontwikkelingen in de zorg. Ook recent. Niet zomaar, maar na een zoektocht van 5 jaar. Niet door het bestuur bedacht, maar op basis van jaren opgehaalde input van leden, bureaumedewerkers, bestuur en directie en adviseurs.

Met maar één doel: krachtige verloskundigen in de regio’s voor de zwangeren. Het helpt hierbij dat de media ons, verloskundigen, zien als de experts rondom zwangerschap en geboorte. In coronatijd is daar door de KNOV intensief op ingezet en dit blijft de aandacht houden. Uiteraard met onze leden, de experts.

Daarbij staan we voor uitdagingen. De ontwikkelingen om ons heen volgen elkaar snel op en vragen overwogen beslissingen. Soms complexe beslissingen die we moeten nemen op basis van geïnformeerde keuzes, goede debatten met elkaar en met ruimte voor de diversiteit die we in onze beroepsgroep kennen. En moeilijke gesprekken hebben we misschien te weinig gevoerd, hoog tijd dus. Als KNOV zullen we dit mee faciliteren en organiseren en zullen we de verbinding zijn tussen jullie allen. Onze gespreksvaardigheden vanuit de spreekkamer (onze kwaliteit) helpen ons de discussie goed te voeren. Onze gewaardeerde gemiste collega

Diana Koster kon ons daar altijd goed op wijzen; neem Oma, Oen, Dik en Nivea mee. Ik heb met name haar Anna (Altijd Navragen, Nooit Aannemen) en LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen) omarmd.

Ik heb een eervolle taak: ons prachtige vak op alle vlakken krachtig neerzetten, voor de zwangeren, voor de leden. Bestuur, directeur, bureau en leden: samen versterken we elkaar en dat hebben we nodig. Verloskundigen maken het verschil in de geboortezorg!’


ICM-president Franka Cadee ‘We hoeven niet empowered te worden, we zijn sterk genoeg’

Tekst: Annemiek Verbeek, Zomer 2020
Beeld: Jan Willen Houweling

De coronacrisis heeft volgens Franka Cadée, president van de International Confederation of Midwives, op veel plaatsen pijnlijk duidelijk gemaakt dat verloskundigen alles behalve boven aan de pikorde staan. Tegelijkertijd is ze hoopvol: ‘Onze manier van werken – met hoofd én hart – wint overal terrein.’

Vrouwen baren de toekomst. Ze zal het verschillende keren zeggen tijdens het interview, dat – hoe kan het ook anders in deze tijd – plaatsvindt via videobellen. En daarom is het volgens Franka Cadée, president van de International Confederation of Midwives (ICM), óók in tijden van een pandemie belangrijk om te onthouden hoe speciaal een geboorte is. ‘Alle focus binnen de zorg, al het onderzoeks- geld op universiteiten, alle krantenpagina’s en actualiteitenprogramma’s gingen maanden- lang naar en over één ding: corona. Ook de geboortezorg kreeg te maken met strenge, beperkende maatregelen rondom bevallingen. Hoe begrijpelijk ook, daarmee werd het speciale karakter van bevallingen soms te makkelijk terzijde geschoven. Geboortezorg is wezenlijk anders dan andere zorg. Ten eerste omdat die onder alle omstandigheden doorgaat en ten tweede omdat een bevalling een levensveranderendegebeurtenis is in het leven van de ouders.’

De handen ineen

Cadée noemt het indrukwekkend hoe snel Nederlandse verloskundigen hun werkwijze half maart omgooiden. ‘Van de ene op andere dag waren er geen consulten meer op de praktijk of thuis en werd alles online gedaan. De handen werden ineen geslagen om beschermende kleding en medische maskers in te zamelen en in zwaar belaste regio’s als Brabant werd actief meegedacht aan creatieve oplossingen om ziekenhuizen te ontlasten door poliklinische baringen bijvoorbeeld te verplaatsen naar een leegstaand hotel.

Dat laat zien hoe veerkrachtig onze beroepsgroep is. Tegelijkertijd is het ontzettend belangrijk om dit niet als ‘normaal’ te gaan zien, om te beseffen wat we verliezen door dingen op deze manier te doen. Zwangeren in de ogen kijken, ze aanraken, hun lichaamstaal lezen: dat zijn cruciale onderdelen van de verloskunde en dat is géén overbodige zorg.’ Zonder de soms schrijnende situatie teniet te doen, benadrukt Cadée wel dat in de Nederlandse zorg de menselijkheid altijd de boventoon is blijven voeren. ‘In landen als China en Brazilië, maar ook dichter bij in Italië en Spanje,

zijn hartverscheurende en ronduit schadelijke voorbeelden te over van een enorme toename van ‘preventieve’ keizersneden, tot baby’s die postpartum direct werden gescheiden van hun moeder. Ook moesten sommige vrouwen alleen baren en werd hen verboden borstvoeding te geven. Her en der is de gezondheids- crisis ook misbruikt om politieke maatregelen door te drukken, zoals het beperken van de toegang tot abortus. Enorm zorgwekkend, des te meer omdat er weinig ruimte was voor het stellen van kritische vragen. Alles moest wijken. Het is aan clubs als de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en ICM om dit wél te blijven doen, om te voorkomen dat nood- maatregelen standaardbeleid worden.’

Láát ze luisteren

Tijdens een crisis worden verhoudingen vaak scherp duidelijk, en zo was het volgens Cadée ook nu. ‘Het werd pijnlijk duidelijk dat verloskundigen vrijwel nergens boven aan de pikorde staan. Er waren Nederlandse zieken- huizen die eigenhandig besloten dat verloskundigen niet meer welkom waren bij poliklinische baringen of voor een warme overdracht. Dat ging vaak zonder enige vorm van overleg. En er is weinig verzet geweest. Ook verloskundigen laten zich intimideren door witte jas- sen, ook ik ben gevoelig voor die hiërarchische dynamiek. Bij een overdracht naar de tweede lijn ging mijn hartslag toch omhoog, was er een zekere nervositeit of er wel respectvol zou worden gehandeld, en ging ik ineens toestemming vragen voor dingen die ik normaal gewoon zelfstandig uitvoer.’

In Zweden en het Verenigd Koninkrijk, maar ook binnen de WHO, zijn er zogeheten ‘chief midwives’ – ervaren verloskundigen – die beleidsmakers bij bijvoorbeeld het ministerie van Volksgezondheid adviseren over alle zaken die raken aan de geboortezorg. ‘Waar- om hebben we dat in Nederland niet?’ vraagt Cadée zich af. ‘Waarom zit er in geen enkel ziekenhuis een verloskundige in het bestuur? Waarom kloppen politici pas op het laatst aan bij de KNOV, áls ze al aankloppen?’ Integrale geboortezorg is wat Cadée betreft een verkeerde keuze geweest; zij kent de wetenschappelijke evidence voor midwife led continuity of care en een systeem dat daaromheen gebouwd is. ‘Dat betekent niet midwife ruled in de zin dat verloskundigen alles te zeggen krijgen – het betekent wél dat onze filosofie van werken het uitgangspunt is bij het maken en uitvoeren van beleid. We weten uit zo’n beetje élk wetenschappelijk onderzoek dat midwife led continuity of care de beste uitkomsten geeft voor moeder en kind. Als we onze eigen geboortecentra zou- den opzetten, hebben we die hele ziekenhuis- besturen niet nodig. We hoeven als verloskundigen ook helemaal niet empowered te worden – vreselijke term trouwens – want we zijn sterk genoeg. Waar het om gaat, is dat anderen accepteren wat we te zeggen heb- ben. Láát ze luisteren, door steviger te onder- handelen en de handen ineen te slaan met bijvoorbeeld de vrouwenbeweging.’

kraakt, is Cadée positief. Positief over de positie van verloskundigen wereldwijd, over de toekomst waarin de wat haar betreft holle frase ‘de cliënt centraal’ vervangen is door daadwerkelijk respectvolle zorg waarbij verloskundigen náást de vrouw staan. ‘Het lijkt misschien haaks te staan op wat ik hiervoor zei, maar ik zie het respect voor verloskundigen wereldwijd al jaren gestaag groeien. Het voelt op praktijkniveau misschien als vechten tegen de bierkaai, maar als president van de ICM zie ik dat onze belangrijkste partners en overheden steeds vaker proactief bij ons aankloppen voor advies. Was het eerst: “O ja,

Autonome keuzes

En toch ondanks de kritische noten willen de verloskundigen ook nog wat zeggen?” Nu is het steeds vaker: “Willen jullie ons helpen de zorg te verbeteren?” Wij zijn als verloskundigen eigenlijk de enige echte gezondheidswerkers, in de letterlijke betekenis van dat woord. Verloskundigen zijn geen zieke-mensen-beter-maken-zorgverleners, zij hebben gezondheid als default mode, als uitgangspunt. Dat werken vanuit het hoofd én het hart, de continuïteit die je biedt vanuit een unieke vertrouwensband met de zwangere, is de kern van de verloskunde.’

De coronacrisis geeft ook kansen, zegt Cadée, om belangrijke lessen te trekken waarmee de geboortezorg naar een hoger plan kan worden getrokken. ‘Meer op de community gericht, kleinschalig, en met meer rust postpartum. Het is interessant dat het aantal thuisbevallingen is toegenomen, dat vrouwen zich meer dan ooit de vraag stellen wat een veilige, fijne plek is om te bevallen. We ervaren collectief dingen die we anders niet had- den ervaren, over eenvoud en het belang van klein en knus. Als we dat kunnen doortrekken, het goede van de crisis kunnen bewaren, is er ruimte voor verloskundigen om misschien wel meer dan ooit een gelijkwaardige vertrouwensrelatie met cliënten op te bouwen waarbinnen vrouwen echt autonome keuzes kunnen maken.

 


Lector Ageeth Rosman prikkelt een kritische houding

Tekst: Annemiek Verbeek, Zomer 2020
Beeld: Jan Willem Houweling

'Ik leer studenten niks voor zoete koek te slikken'

Haar benoeming tot lector geeft Ageeth Rosman de kans verschillende werkzaamheden aan elkaar te knopen: met de cijfers uit de perinatale registratie en gegevens uit perinatale audits kunnen studenten bredere analyses maken en andersom kunnen de cijfers nieuwe onderzoeksvragen opleveren. ‘Onze beroepsgroep is klaar voor verdere ontwikkeling en verdieping.’

Kom bij haar niet aan met het verhaal dat er in de geboortezorg een pikorde is waarin artsen ‘meer weten’ dan verloskundigen en ‘dus’ meer macht hebben. ‘Ik verzet me tegen dat beeld, ook al weet ik dat veel verloskundigen die overtuiging verinnerlijkt hebben’, zegt Ageeth Rosman, de ‘nieuwe’ (vanaf eind 2019) lector Audit en Registratie in perinatale zorg. ‘Er is geen sprake van minder weten, maar van ánders weten. Wij kijken anders, vanuit de fysiologie. Alleen al daarom ben ik voor de veracademisering van de verloskunde. Niet omdat ik vind dat alle verloskundigen een master moeten doen; er zijn veel verloskundi- gen die stevig met hun poten in de klei staan en zo perfect functioneren. Kijk, dat ook hun handelen een stevige wetenschappelijke basis moet hebben, dat lijkt me evident. Maar dat betekent niet dat we allemaal academisch geschoold moeten zijn. Wel ben ik ervan overtuigd dat het nodig is voor de bestendigheid van onze beroepsgroep om weten- schappelijk onderzoek te doen naar onze manier van werken. En het helpt ook om aan de overlegtafel met artsen en ziekenhuizen dezelfde taal te spreken, zodat het gesprek gelijkwaardiger wordt.’

Kritische zaadjes planten

Ageeth en haar collega’s aan Hogeschool Rotterdam vonden het een ‘gemiste kans’ dat alle kennis die binnen de opleiding werd opgedaan, niet werd gekoppeld aan de kennis en data die binnen Perined bestaan.

Een lectoraat was een logische brug tussen de twee werelden waarin Ageeth zich als docent en onderzoeker op perinatale audits professioneel beweegt. Ageeth: ‘Een lectoraat geeft veel voordelen; ik kan bachelorstudenten tijdens mijn gastcolleges al meetrekken in wat we bij Perined doen.

Zij worden zich zo al vroeg in de opleiding bewust dat er binnen de verloskunde veel meer gebeurt dan dat waarvoor ze primair worden opgeleid. Ze leren kritisch te denken en kijken naar allerlei ontwikkelingen in de geboortezorg, een houding die ze hopelijk in de praktijk vasthouden. Dat ze altijd denken: wat is het bewijs achter die richtlijn? Niks voor zoete koek slikken, kritisch blijven.’

Voor masterstudenten biedt de enorme Perined-database een mooie aanvulling op de cijfers die ze normaliter alleen uit hun eigen ziekenhuis verzamelen. Ageeth: ‘We weten van andere lectoraten dat de Perined-cijfers helpen bij het onderbouwen van onderzoeksvragen. Andersom leveren onze cijfers ook weer nieuwe onderzoeks- vragen op. Zo viel het mij bij het analyseren van de data op dat zwangeren uit kwetsbare groepen vaker worden opgenomen met hyperemesis gravidarum. Dan gooi ik een balletje op bij mijn collega-lector die zich met die thematiek bezighoudt en kan dat tot een nieuw onderzoek leiden.’

Ook de uitkomsten van perinatale audits bieden mogelijkheden voor praktijkgericht onderzoek dat centraal staat binnen het lectoraat. Ageeth: ‘Door naar praktijken of Verloskundige Samenwerkingsverbanden te gaan en met hen audituitkomsten te bespre- ken, ontstaan voor studenten mogelijkheden om zich te verdiepen in gangbare zorg of richtlijnen en standaarden. Dit kan weer helpend zijn voor de praktijken en VSV’s om hun zorg te optimaliseren.’

Dit alles draagt volgens Ageeth bij aan de vorming van ‘wetenschappelijk’ kritische verloskundigen in zowel de eerste als tweede lijn, die worden uitgedaagd om kritisch naar hun geleverde zorg te kijken. Ageeth: ‘Het is goed om je werk als zorgverlener te bevragen: doe ik wat ik doe goed? Wat kan er beter, anders, meer of minder? En zo ja, hoe geef ik daar dan praktisch invulling aan?’

Verplichte cocon

We spreken Ageeth in de derde week van mei, de piek van de coronapandemie lijkt voorbij en de beperkende maatregelen in de (geboorte)zorg worden langzaam afgeschaald. Op haar werk bij Perined heeft corona grote invloed gehad, in ieder geval op korte termijn: er vonden zeker vier maanden geen perinatale audits plaats, waardoor mogelijk ook belangrijke intervisie is gemist. ‘Je mist een gezamenlijk scholingsmoment, we leren toch het meest van casuïstiek.’ Terugkijkend vindt Ageeth dat de geboorte- zorg goed heeft gehandeld en is haar indruk dat ‘zwangeren het in de dagelijkse zorg beperkt gemerkt hebben’. ‘Wel zie ik risico’s als die beperkingen langer duren en ben ik nieuwsgierig naar de impact op de uitkomsten van zorg. Zijn er dingen gemist omdat er minder controles waren in het kraambed? Meer gele baby’s die te laat onder een lamp terechtkwamen? Eind maart luidde de NVOG de alarmbel over de plotselinge daling van het aantal verwijzingen. Zij kregen signalen dat zwangeren en pasgeborenen met serieuze klachten relatief laat in het ziekenhuis kwamen. De sterke daling van zorg bij gynaecologie kan ook geplande zorg zijn, ik hoop althans niet dat dat acute zorg was die nu niet of te laat is verwezen. We moeten er ook rekening mee houden dat meer mensen zelf geen verwijzing naar de tweede lijn wilden, de stijging van het aantal thuisbaringen kan daar een gevolg van zijn. Dat zijn allemaal dingen die we zeker moeten analyseren als het stof is gaan liggen.’

Er zaten ook zeker positieve kanten aan de maatregelen, stelt Ageeth. ‘Zonder af te doen aan schrijnende individuele gevallen, vind ik het eigenlijk wel goed dat de poeha rondom bevallen een beetje luwde. Een baring werd steeds meer een sociaal event, met de verloskamer vol en een uur later een uitgebreid fotoverslag op Instagram. Ook die ‘verplichte’ cocon in de kraamtijd kan een gezonde kentering teweegbrengen. Rust, reinheid, regelmaat – noem het oubollig, maar ik geloof erin.


Hoogleraar Corine Verhoeven ‘Evidence based werken heeft drie poten. Dat wordt vaak vergeten’

Tekst: Annemiek Verbeek, Zomer 2020
Beeld: Jan Willem Houweling

De kersverse hoogleraar Verloskunde in Nottingham, Corine Verhoeven, is kritisch over ‘dichtgetimmerde protocollen’, staat te trappelen om te onderzoeken hoe vrouwen geboortezorg tijdens de corona-lockdown hebben ervaren en is fan van bevalplannen. ‘Juist met een vuistdik plan zegt een vrouw: ik wil in gesprek. Pák die kans.’

Left powerless’ is de krachtige titel waarmee Marit van der Pijl, promovenda van Corine Verhoeven bij de afdeling Midwifery Science van Amsterdam UMC, half mei de analyse van de onlineactie #genoeggezwegen publiceerde. De actie werd in 2016 geïnitieerd door de GeboorteBeweging en leverde bijna zes- honderd inzendingen op over negatieve ervaringen in de geboortezorg. De analyse maakt volgens Corine Verhoeven pijnlijk duidelijk dat er soms een enorme kloof bestaat tussen intenties van zorgverleners en de beleving van cliënten. ‘Je kunt zeggen: de inzendingen van #genoeggezwegen zijn uitzonderingen, extremen, maar dat is te makkelijk. Het onderzoek van Marit laat zien dat in veel verhalen dezelfde thema’s zitten, die met de term ‘machteloos achtergelaten’ mooi worden samengevat: een gebrek aan informed consent, je niet serieus genomen of gehoord voelen, gebrek aan menselijkheid, het gebruik van fysiek of verbaal geweld en de korte- en langetermijngevolgen hiervan. Het is goed om hier als beroepsgroep écht naar te kijken, want er valt zo veel te winnen, vooral op het gebied van communicatie, aandacht, informed choice en continuïteit.

Het wetenschappelijk onderzoek naar deze verloskundige kernwaarden is in Nederland eigenlijk pas vrij recent goed op gang gekomen. Tot tien jaar terug waren verloskundigen vrijwel afwezig in academische kringen, nu neemt het aantal promovendi gestaag toe. In Scandinavische landen en Groot-Brittannië is die academisering al veel verder. Daar zijn meerdere hoogleraren actief en bestaat een bloeiend onderzoeksveld naar verloskunde. Wij hebben alleen Ank de Jonge. Oké, en ik nu dan.’

Leren van elkaar

Want begin dit jaar is Corine als hoogleraar Verloskunde aangesteld aan de universiteit van Nottingham. ‘Zij zien het geboortezorgsysteem hier als uniek, met zo veel thuisbevallin- gen, en hopen daar via mij meer van te leren. Op mijn beurt is het een bijzondere kans om kennis en ervaring uit te wisselen, daar kunnen wij ook weer ons voordeel mee doen.’

Pre-corona bivakkeerde Corine eens per maand een week op de campus, zodat ze zich helemaal kon onderdompelen in het universitaire bestaan daar. Ze geeft er les en begeleidt enkele van de op dit moment twaalf promovendi. De relatie met studenten is daar anders dan ze gewend is. ‘Het is veel hiërarchischer. Ik heb ze gezegd dat ze mij altijd mogen aanspreken of mailen en dat ze mij gewoon Corine kunnen noemen. Dat lijkt voor de meeste studenten nog een stap te ver.’

Als onderzoeker gaat Corine zich als eerste bezighouden met het verband tussen mondhygiëne en zwangerschapsuitkomsten. Corine: ‘We weten dat een zwangerschap voor veel vrouwen een window of opportunity is om het roer om te gooien en gezonder te gaan leven. Ze stoppen met roken, gaan beter eten, meer bewegen. Aandacht voor mond- gezondheid hoort hier ook bij. Er zijn aanwijzingen dat het hebben van een slecht gebit samenhangt met een verhoogde kans op minder goede zwangerschapsuitkomsten, zoals vroeggeboorte en pre-eclampsie.

Bovendien hangt mondgezondheid samen met sociaal-economische omstandigheden: hoe meer armoede, hoe slechter het gebit vaak is. Ik ga me bezighouden met de vraag of en hoe je zwangeren, jonge moeders en hun gezin tot goede mondzorg kunt bewegen.’ Corine kijkt met groeiende bewondering naar hoe het verloskundige onderzoekers in Engeland lukt om erachter te komen wat vrouwen echt beweegt. ‘Elke zes tot acht weken organiseren ze een lunchbijeenkomst voor zwangeren en moeders en vragen ze wat ze van bepaalde onderzoek ideeën vinden. De bijeenkomsten zijn heel informeel, er is geen agenda of thema. Juist omdat ze geen gericht doel hebben, ze iets ‘moeten’ opbrengen, zijn ze bijzonder effectief. Door in gesprek te gaan krijg je veel informatie over wat vrouwen belangrijk vinden en hoe ze tegen zwangerschap en gezondheid aankijken. In Nederland hebben we steeds meer moederraden, maar die worden toch vaak het systeem ingezogen.’

Oog voor wensen en ervaringen

Alleen door écht te luisteren naar vrouwen – juist ook tijdens de zwangerschap – kun je volgens Corine tijdens de baring de zorg bieden die die specifieke vrouw nodig heeft. ‘Onderzoek heeft zich te lang alleen op pathologie gericht, we weten eigenlijk nog bar weinig van gezonde zwangerschappen. Hoe we die fysiologische processen kunnen ondersteunen en bevorderen, daar valt nog zó veel te leren.’ Corine vindt dat iedere verloskundige evidence based moet werken, maar dit houdt nadrukkelijk in dat er binnen richtlijnen en protocollen ruimte moet zijn voor individuele wensen én voor de ervaring van zorgverleners zelf. ‘Dat wordt vaak vergeten, dat evidence based werken drie poten heeft. Als ik een arts in opleiding hoor praten over protocol dit en protocol dat, is mijn eerste vraag altijd: en wat wil die vrouw zelf, heb je haar dat gevraagd?’

Je zult Corine dan ook geen slecht woord horen zeggen over bevalplannen. ‘Als klinisch verloskundige zie ik vrouwen vaak pas voor het eerst tijdens de baring. Dan is het toch geweldig als ze van tevoren duidelijk op papier heeft gezet wat ze wel en vooral niet wil! Sommige collega’s doen lacherig over de plannen, zeker als ze een paar A4’tjes lang zijn. Ik denk alleen maar: die vrouw wil blijk- baar in gesprek. Pák die kans dan ook. Soms lijkt iets niet belangrijk genoeg om over te beginnen tijdens de bevalling, maar heeft de vrouw er achteraf toch de balen van dat iets op een bepaalde manier is gelopen. Dan biedt zo’n bevalplan houvast voor een gesprek. Een vrouw kan tijdens de bevalling weleens ‘uitchecken’, dan zegt ze ‘ja’ op iets waarop ze eigenlijk ‘nee’ wil zeggen. Als ik dan zeg: “In je bevalplan staat dit, weet je zeker dat je dat nu niet meer wilt?” Dan spreek je even een ander deel van ze aan, het cognitieve, en kunnen ze beter een weloverwogen keuze maken.’

Handen ineen

Ook daarin kunnen we volgens Corine veel van Engeland leren. ‘Neem HealthTalkOnline, een waanzinnig onlineplatform waarop zwangeren modules met ervaringsverhalen met betrouwbare informatie kunnen volgen op allerlei gebieden. Samen met de Nederlandse afdeling van HealthTalkOnline, PratenoverGezondheid, hebben we een module ‘Zwangerschap en geboorte’ ontwikkeld. In deze module hebben we zeer uitgebreid de ervaringen van vrouwen opgetekend; vanaf kinderwens tot en met de prille fase van het ouderschap. We geloven dat het lezen van deze verhalen andere zwangeren kan ondersteunen in hun beslissingsproces, omdat je iets in iemands verhaal herkent en het richting kan geven aan je eigen emoties en gedachten. Ook zijn we bezig met een veerkrachttraining voor zwangeren, om te kijken of we het aantal depressieve klachten postpartum kunnen verlagen. Goed terug- kijken op je bevalling is zó belangrijk. Er gebeurt al veel goeds, maar er valt ook nog zo veel te winnen. En te doen!’