Een sterke en toekomst­bestendige basis

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-3

Het bestuur van de KNOV is een jaar onderweg. Marieke Smith, Maaike van Rijn en Alieke de Roon-Immerzeel zetten in september 2022 de koers in om voor eens en altijd regie op het vak terug te krijgen en de positie van de verloskundige te versterken. Afgelopen juni sloot daarbij ook Stephanie Brand aan. Ze blikken terug, maar vooral vooruit. Wat zijn de plannen? 

De afgelopen twaalf maanden stonden in het teken van het creëren van een stevige basis: meer verbinding binnen de vereniging, verbetering van de Algemene Ledenvergadering met duidelijke statuten en reglementen, de beroepsidentiteit en waarde van verloskundigen zichtbaar ­maken en uitdragen, een kwaliteitsbeleid dat écht over kwaliteit gaat en een gezonde bekostigingsstructuur. Hiervoor waren de bestuursleden veel in het veld te vinden. ­Marieke: ‘We zijn gekozen voor onze visie en hebben het afgelopen jaar hard gewerkt om de basis op orde te krijgen om goed te kunnen werken. We hebben veel bezoeken gebracht aan de eerste lijn door het hele land en de ziekenhuizen van onze klinische collega’s.Vanuit daaruit zetten we de koers voort.’ Om maximaal het goede te kunnen doen de komende jaren, acteert het bestuur actief vanuit heldere kernwaarden: deskundig, ­betrokken, verbindend en moedig. Er is daarnaast gewerkt aan een goed HR-plan, zodat het bureau meer faciliterend is aan het veld. Alieke: ‘De komende maanden start daaruit volgend een managementlaag met een aantal nieuwe collega’s. We versterken het bureau, zodat de hele organisatie vanuit visie werkt.’ 

‘De specialist moet alleen over specialistische zorg gaan, de verloskundige over de andere zorg’

Multidisciplinaire samenwerkingen 

Het bestuur maakt zich onder meer hard voor het versterken van de beroepsidentiteit, het zichtbaar maken en uitdragen van de waarde van verloskundigen. Daarvoor wordt aangeschoven aan landelijke tafels, wordt er deelgenomen aan coalities met ­andere en gelijkgestemde verenigingen en organisaties, en verbinding gezocht tussen de eerste- en tweedelijns collega’s. Marieke: ‘We halen hiermee iets terug. Tegelijkertijd gaan we niet terug in de tijd, maar de ­toekomst in. Wij zien wat verloskundigen te brengen ­hebben in de maatschappij. En we zien ook dat het niet nodig is om elk risico uit te vergroten.’ Het bestuur zet in op vertrouwen; meer ­vertrouwen van de maatschappij in de fysiologische zwangerschap en minder risico­denken. En ook meer vertrouwen in de ­beroepsgroep en ouders dat als er onverhoopt iets misgaat, zij dat kunnen dragen. Maaike: ‘75 procent van de vrouwen bevalt in de tweede lijn. Het kan niet zo zijn dat al die vrouwen specialistische zorg nodig hebben. Het is goed om de kaders rondom bekwaamheid en bevoegdheden goed te organiseren, zodat verloskundigen daarbinnen kunnen opereren. De verloskundige meer als generalist en de specialist alleen voor de kleine groep zwangere vrouwen die dat echt nodig heeft. En waar nodig natuurlijk in samenwerking met een multidisciplinair team.’ Marieke: ‘Door versterking van identiteit en vakinhoud, een beter kwaliteitsbeleid, een gekoppelde eerste en tweede lijn, meer verloskundigen in de regio’s en onszelf goed te organiseren als bureau kun je dat ook voor elkaar krijgen.’ Alieke vult aan: ‘Dat 75 procent nu in de tweede lijn bevalt betekent niet dat dat goed of nodig is. Het betekent dat wij zelf moeten nadenken of het risicodenken niet ook teveel bij onszelf is ingedaald. En dat we ook op dat vlak werk aan de winkel hebben.’ Maaike:
‘De brug van de eerste naar de ­tweede lijn is nu erg scherp. We moeten ­kijken hoe we die breder kunnen trekken ­zodat we meer zwangere vrouwen kunnen helpen en autonoom kunnen handelen.’  

‘We halen iets terug. Tegelijkertijd gaan we niet terug in de tijd, maar de toekomst in’ 

De positie van de klinisch ­verloskundige 

Een andere belangrijk punt volgens het ­bestuur: klinisch verloskundigen zijn een aparte beroepsgroep in het ziekenhuis, geen verlengstuk van een gynaecoloog. Maaike: ‘De specialist moet alleen over specialistische zorg gaan, de verloskundige over de rest. Beiden met eigen autonome bevoegd- en ­bekwaamheden, zodat je aanvullend bent aan elkaar. en daardoor meer oog hebt voor elkaars expertise. Dat is nu niet het geval.’ Alieke: ‘Het is een aparte beroepsgroep ­binnen het ziekenhuis, maar de klinisch verloskundige is ook verloskundige. En collega van alle andere verloskundigen, waar dan ook werkzaam.’ Maaike: ‘Er is wel sprake van differentiatie, maar er zou een veel betere verbinding moeten zijn. We proberen dan ook het contact tussen de klinisch verloskundigen en de eerstelijnsverloskundigen te stimuleren om de verloskundige lijn te versterken; ­samen optrekken en samen projecten doen.’ Om te komen tot een goedwerkend en duur­zaam systeem heeft het bestuur tijd nodig. Marieke: ‘Wij vinden dat elke zwangere vrouw in principe begeleiding van een ­verloskundige zou moeten krijgen. En dat haar verloskundige daarvoor de tijd zou moeten hebben. Dat betekent dat het aantal zorgeenheden omlaag moet.’ Momenteel is het aantal zorgeenheden 106 per verloskundige. ‘We gaan strijden om die zorgeenheden naar beneden te krijgen en om meer verloskundigen op te leiden. Het langetermijndoel hierbij is dat de rol van de verloskundige meer preventief actief aan de voorkant zit en minder in acuut handelen.’ 

Het oprichten van platforms 

Als belangenbehartiger van verloskundigen gaat het bestuur de landelijke belangen­behartiging meer differentiëren op basis van werksetting. Hierdoor komen de verschillende perspectieven binnen de vereniging beter tot hun recht. Dit gebeurt middels een aantal platforms om samen sterk te staan en ­regionale samenwerking te stimuleren. Alles daarboven is gezamenlijk belang, zoals beroepsidentiteit en kwaliteitsbeleid. Marieke: ‘Dat zijn overkoepelende onderwerpen die iedereen aangaan. Maar daaronder hebben verloskundigen verschillende belangen; van waarneemster tot praktijkhouder. Die platforms zijn we nu aan het inrichten. De eerste die we opstarten zijn het Platform Klinisch ­Verloskundigen en Platform Vertegenwoordigers van Eerstelijns Organisaties (VEVO).’ Het doel van deze platforms is dat leden en de KNOV samen optrekken en dat collega's in een vergelijkbare werksetting gemakkelijker onderling contact kunnen hebben. De KNOV zoekt hiermee verbinding en koppeling met de achterban, om zo slagvaardig en stevig te staan op regionaal en landelijk niveau. Stephanie: ‘Het mooie van die platforms is dat je met elkaar kunt interacteren, van elkaar kunt leren en dingen kunt overnemen.’ 

Een gezonde bekostigingsstructuur 

Het bestuur werkt met het bureau aan een kwaliteitsbeleid dat écht over kwaliteit gaat. Alieke: Daarbij werken we aan een ­duidelijke scheiding tussen kwaliteit enerzijds en ­organisatie en bekostiging anderzijds. ­Marieke: In juni hebben we daarom de Dag voor de Zorgverzekeraar gehouden. We moeten kwaliteit koppelen aan een ­gezonde bekostigingsstructuur. Dit alles in nauw ­contact met de wetenschap en opleidingen.’ Het uitgangspunt? Goede zorg moet beloond worden, niet de verrichte prestaties. Marieke: ‘Het huidige systeem beloont ­verrichtingen en acties, en is niet gericht op preventie. De continuïteit van zorgverlener is bewezen effectief. Watchful Attendance zou beloond moeten worden. Een gezonde bekostigingsstructuur volgt de inhoud, zodat elke discipline maximaal zijn kunde kan ­inzetten. Dat vraagt om een kanteling en niet alleen in de geboorte­zorg.’ Maaike: ‘Ook hiervoor is het zo belangrijk dat de ­positie van klinisch verloskundigen goed ­geborgd is. De bekostiging zindert in alle lijnen door.’ Er zijn verschillende onderzoeken over dat waardegedreven zorg leidt tot minder ­interventies. Alieke: ‘Daar is nu onvoldoende heldere data en bekostiging voor. Geld en middelen kun je maar één keer uitgeven, dat betekent dat er goede afwegingen ­gemaakt moeten worden.’ Stephanie: ‘Het doel is uiteindelijk langdurige houdbaarheid. Niet alleen acteren op het hier en nu, maar juist focussen hoe we op lange ­termijn kwaliteit kunnen blijven bieden.’ 

Doorleven 

Na het eerste jaar vallen er steeds meer ­dingen samen. Dit najaar gaat het bestuur nog in volle vaart verder met het op orde ­brengen van de basis. Tijdens de Algemene Leden­vergadering in december presenteert het ­bestuur haar bevindingen en plannen aan de leden. Er wordt dan ook via verschillende wegen om inbreng van leden gevraagd. Zo zijn er maandelijkse ‘Spreek het bestuur’-momenten. Open communicatie vindt het bestuur heel belangrijk. Marieke: ‘Onze visie en koers zijn vanaf dag één al helder. Ook het nieuwe managementteam gaat die doorleven. De plannen worden straks door het nieuwe MT samengebracht tot een ­jaarplan en getoetst bij de platforms.’ Maaike vult aan: ‘We gaan ervoor dat alle ­leden zich kunnen vinden in de plannen en zichzelf terugzien.’   


2023 - Nummer 2

https://issuu.com/elmamultimedia/docs/knov_de_verloskundige_2023_2

 


Dispuut: Dit is mijn plek binnen de verloskunde

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-2

Als kersverse verloskundige ligt er nog veel open. De belangrijkste vraag is misschien wel: waar ga je aan de slag? We laten drie verloskundigen aan het woord die alle drie een andere carrière hebben gekozen: klinische verloskunde, waarnemen in de eerste lijn, en het beginnen van een eigen praktijk. Lees welke afwegingen zij maakten en hoe zij hun keuze ervaren. 

Waarom ben je op deze plek gestart?

Renee: ‘Toen ik met mijn opleiding begon dacht ik: ik ga in de eerste lijn werken. Maar toen ik na mijn afstuderen een paar weken in de eerste lijn meeliep, had ik toch het gevoel dat ik er niet klaar voor was. Daarom ben ik gaan solliciteren in de tweede lijn en in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk aan de slag gegaan. Daar starten was heel fijn doordat ik goed aan de arm werd genomen. Toen ik daar eenmaal was begonnen besloot ik dat de tweede lijn bij me paste.’

Vera: ‘Ik ben bij één van mijn stagebedrijven in de eerste lijn gestart met werken, dat voelde vertrouwd. Over verloskunde in de tweede lijn heb ik wel nagedacht, maar het heeft mij nooit getrokken. Het bij mensen thuis komen, het persoonlijke, dat vind ik tof. Het begin was natuurlijk wel spannend, omdat je ineens toch heel individueel aan het werk bent. Maar daar vond ik redelijk snel mijn draai in. Het was een bewuste keuze van mij om niet in België maar in Nederland te gaan werken: in Nederland komt thuis bevallen veel meer voor.’

Mellanie: ‘Een eigen praktijk was altijd al mijn droom. Ik ben ambitieus en ondernemen zit in mijn bloed. Daarom wilde ik een compagnon vinden, met wie ik zelf kon bepalen hoe we de zorg zouden inrichten. In regio Westland was er veel behoefte aan een extra praktijk, want de drie praktijken die er al waren liepen over. Een bekende van mij werkte als verloskundige bij één van die praktijken en wilde graag voor haarzelf beginnen. Wij bleken dezelfde visie te delen, dus toen zij vroeg of ik
met haar een maatschap wilde beginnen hoefde ik niet lang na te denken.’

Renee: ‘Achteraf denk ik: ik had me als startende verloskundige niet zo druk hoeven maken. Dat was helemaal niet nodig’

Renee Egberts is in 2019 na haar opleiding Verloskunde in Antwerpen gestart als klinisch verloskundige in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk. Sinds januari 2023 werkt ze in het Slingeland Ziekenhuis in haar woonplaats Doetinchem.
Wat zijn de voordelen van jouw plek?

Vera: ‘Een groot voordeel van de eerste lijn is dat ik een band kan opbouwen met een cliënt. Ik ben vanaf het eerste consult bij haar betrokken. Het voelt als een cirkel: je komt binnen als een cliënt zwanger is geworden en je sluit af met een kind in het kraambed. Je ziet hoe mensen zich ontwikkelen naar ouders. Als ik een baring begeleid vind ik het fijn dat ik weet wat voor mensen ik voor me heb, we hebben dan inmiddels een vertrouwensband. Ik vind het heel tof om op die manier zorg op maat te kunnen leveren.’ 

 Renee: ‘Voor mij gold het omgekeerde. Tijdens mijn stage kwam ik weleens bij mensen thuis, maar ik vond het juist niet fijn om in zo’n thuissituatie te zijn. Ik kon me niet concentreren. Het is natuurlijk wel mooi dat je een band opbouwt in de eerste lijn. In het ziekenhuis probeer ik dat ook te doen, ook al zien we mensen maar kort. Als iemand binnenkomt met een probleem, probeer je diegene zo snel mogelijk te leren kennen en te bepalen welke oplossing bij iemand past. Maar ik vind het ook fijn dat het daarna weer voorbij is.’ 

Mellanie: ‘Mijn compagnon en ik waren het erover eens dat we het anders wilden doen dan in de reguliere zorg. We willen dat mensen de aandacht krijgen die ze verdienen. Als waarnemer heb je daar op praktijkniveau niet veel invloed op, alleen op cliëntniveau. Met je eigen praktijk kun je dat soort dingen inbouwen in de organisatie. Wij besloten daarom langer de tijd te nemen voor reguliere controles: dertig minuten in plaats van vijftien minuten. Ook nemen we meer tijd voor de intake en het bevalgesprek. Zo bouwen we een nog betere vertrouwensband op met de zwangere en de partner en kunnen we meer fysiologische bevallingen begeleiden.’

Vera: ‘Ik raad verloskundigen die in de eerste lijn beginnen aan om bij verschillende praktijken ervaring op te doen’

Vera Jochemsen is in september 2022 als verloskundige in Antwerpen afgestudeerd. In augustus 2022 is zij als waarnemend verloskundige in de eerste lijn aan de slag gegaan. Inmiddels werkt zij elke even week drie dagen bij Verloskundigenpraktijk Den Helder en in de oneven weken gaat ze aan de slag bij verloskundige praktijk FAM Utrecht.
En de nadelen?

Renee: ‘Het voordeel van werken in een ziekenhuis is ook meteen het nadeel: als mijn dienst klaar is, is mijn dienst ook echt klaar. Als mijn collega het komt overnemen is het niet de bedoeling dat je blijft hangen, ook al heb je een leuke klik met een cliënt of wil je eigenlijk weten hoe de bevalling verder gaat. Ik draai diensten van maximaal acht uur. Als je ’s ochtends met een inleiding begint, maak je de baring zelf vaak niet meer mee. Dat is dan wel jammer. In Winterswijk draaide ik trouwens weleens diensten van twaalf uur, dat is voor ziekenhuizen het maximum.’ 

Vera: ‘In de eerste lijn werken kan heel erg mooi zijn, maar soms ook heel erg pittig. Bij een thuisbaring sta je vaak alleen of met een kraamverzorgende. Je draagt een grote verantwoordelijkheid. Dit zie ik soms als nadeel, maar vaak als -voordeel. Ik vind persoonlijke aandacht belangrijk en daarom heb ik bewust voor een niet al te grote praktijk gekozen. Als iemand wil dat ik wat langer blijf kan ik dat. Een ander nadeel is dat je in de eerste lijn geregeld lange diensten draait: meestal 24 uur, maar ook wel eens 48 uur of zelfs 72 uur. Dan komt het wel eens voor dat je 24 uur achter elkaar wakker bent. Dat is wel pittig voor je hoofd.’

Mellanie: ‘Onze praktijk is inmiddels behoorlijk groot geworden. Dan moet je keuzes maken: hoeveel verloskundigen wil je erbij hebben? Wij willen het team klein houden, met twee maten en twee waarneemsters. Zo kunnen we de persoonlijke aandacht blijven geven die we belangrijk vinden. Maar dan is het toch vaak puzzelen als de een met vakantie wil en de ander bijvoorbeeld verlof opneemt, of minder diensten wil doen. Als maat moet je dan regelen dat het goedkomt. In de verloskunde en zeker met een eigen praktijk kun je altijd gebeld worden, dus ik sta altijd aan. Ik kan het niet altijd even goed loslaten als ik bijvoorbeeld op vakantie of op een verjaardag ben. Daarnaast heb ik het ook druk met alle randvoorwaarden: het bijhouden van de social media, de website en declaraties. Als maat komen er veel taken en verantwoordelijkheden op je bordje.’

Mellanie: ‘Een eigen praktijk was altijd al mijn droom’

Mellanie Noordam is in 2018 afgestudeerd aan de Hogeschool van Rotterdam. Op 1 januari 2019 is zij met een compagnon een eigen praktijk gestart in De Lier, genaamd Klein & Puur Verloskunde. Daarnaast geeft zij twee dagen per week les aan de Hogeschool Rotterdam.
Wat was in praktijk anders dan verwacht?

Renee: ‘Ik heb mijn opleiding in Antwerpen gevolgd, omdat ik hoorde dat het moeilijk was om toegelaten te worden bij de Nederlandse opleidingen. Maar na de opleiding vond ik dat ik niet echt klaar was om in de praktijk te gaan werken, dus ik weet niet of het een goede keuze was. Ik heb het idee dat Nederlandse verloskundigen er meer stáán.’

Vera: ‘In België heet de opleiding vroedkunde. Je wordt meer klinisch opgeleid. Dat komt omdat de meeste bevallingen in het ziekenhuis plaatsvinden. De gynaecoloog heeft daar de leiding en doet de baring. Al komt daar wel langzaam verandering in: in sommige ziekenhuizen mogen de vroedvrouwen wel het kindje aanpakken. Ik ben heel blij dat ik verschillende stages in de eerste lijn in Nederland heb gevolgd. Daardoor heb ik een goed beeld gekregen van hoe het systeem in de eerste lijn in elkaar zit. Wat ik belangrijk vind om te zeggen is dat je niet een minder goede verloskundige bent als je de opleiding in België hebt gevolgd. De focus ligt gewoon net anders: je bent theoretisch sterk opgeleid en krijgt bijvoorbeeld les over consulten over de menopauze en seksuele voorlichting. Maar laat dit je niet tegenhouden om in de eerste lijn te starten!’

Mellanie: ‘Ik had wel verwacht dat het hebben van een eigen praktijk intensief zou zijn, maar hoe het zou voelen wist ik niet. Sommige dagen denk ik: hoe gaan we dit allemaal voor elkaar krijgen? Groeien is heel leuk, ik had ook wel verwacht dat het gaandeweg drukker zou worden. Maar ik had denk ik niet verwacht dat we zo snel zouden groeien. We begonnen met één spreekkamer, dat zijn er nu al drie. Er komen maanden aan met veel à termen, dat wordt een uitdaging. Maar gelukkig is dat een piek. In het najaar zakt het weer terug naar normale cijfers. Dan denk ik: even de schouders eronder zetten! Dat moet bij je passen, maar ik ga goed op een druk leven.’

Heb je tips voor startende verloskundigen?

Renee: ‘Achteraf denk ik: ik had me als startende verloskundige niet zo druk hoeven maken. Ik heb me veel zorgen gemaakt of ik wel goed genoeg was, of het allemaal wel zou lukken, maar dat was eigenlijk niet nodig. Natuurlijk is het heel spannend om te beginnen als verloskundige, maar je hebt je opleiding als basis en je kunt altijd met vragen bij collega’s terecht. Bewaak je grenzen en durf het vooral ook te zeggen als je iets niet weet. Ik heb dat veel gedaan en ik hoorde achteraf dat collega’s het fijn vonden dat ik daar eerlijk in was.’ 

Vera: ‘Ik raad verloskundigen die in de eerste lijn beginnen aan om bij verschillende praktijken ervaring op te doen. Op die manier ervaar je wat voor soort praktijk en visie bij je past. Ik heb tijdens mijn stage al wel ervaring opgedaan bij een praktijk en dacht dat ik wist wat ik wilde, maar als waarneemster ervaarde ik het werk bij die praktijk toch anders. Daarom heb ik die praktijk losgelaten en voor een andere gekozen. Verder is het heel belangrijk dat je je grenzen blijft bewaken. Als ik te lang niet heb geslapen neem ik contact op met collega’s om een oplossing te vinden.’ 

Mellanie: ‘Bij het starten van een maatschap komt een hoop kijken: regelen bedrijfsplan, bankrekening, krediet, accountant, website, contracten met zorgverzekeraars, een cliënten-systeem, het verzekeren van spullen, etc. Wij zijn er ongeveer een halfjaar mee bezig geweest om alles op orde te krijgen. Ik raad verloskundigen die een eigen praktijk willen starten aan om een mindmap te maken: hoe zie jij de ideale zorg voor je? Waar gaat jouw hart sneller van kloppen? Werk vervolgens uit wat je allemaal nodig hebt. Het is een klus maar het is te doen, wij hebben het ook zelf uitgevonden. Vaak leidt de ene stap vanzelf naar de volgende! Wat ook helpt is dat we een assistent hebben aangenomen die twee ochtenden per week de administratie doet. Zij neemt ons veel werk uit handen, dat is fijn.’

Blijf je hier werken?

Mellanie: ‘Jazeker! Ik vind het leuk om een eigen praktijk te kunnen blijven verbeteren. Zo beginnen we binnenkort met ‘CenteringZwangerschap’, dat zijn groepscontroles van twee uur. Na de ‘normale’ controle per zwangere, luisteren naar het hartje, bloeddruk controleren, is er anderhalf uur om met elkaar te praten over verschillende onderwerpen. Zwangere vrouwen kunnen een hoop van elkaar leren. Zo proberen we steeds meer aan te bieden, daar wil ik mee doorgaan.’

Renee: ‘Ik hoorde laatst dat de gemiddelde duur van de loopbaan van een verloskundige maar zeven jaar is, dat begrijp ik niet. Ik ben wel van plan te blijven werken als klinisch verloskundige, het bevalt me heel goed. Wel stop ik binnenkort met fulltime werken omdat ik een kindje krijg, maar dat heeft niets met het werk zelf te maken.’

Vera: ‘Voorlopig wel! Doordat ik drie dagen per week waarneemster ben, kan ik daarnaast ook nog wat anders doen. Zo ben ik samen met mijn vriend een bedrijf in baarkrukken gestart. Ook vind ik het fijn om de ene week in de ene praktijk de werken en de andere week in de andere praktijk. Misschien wil ik op een gegeven moment wel in loondienst, dat is wel prettig qua zekerheid. Maar voor nu waardeer ik de flexibiliteit.’ 


Verloskundigen in opleiding begeleiden maakt het verschil

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-2

Stage lopen is een essentieel onderdeel van de opleiding Verloskunde. Helaas kampen de opleidingen al jaren met een tekort aan stageplaatsen. In het nieuwe collegejaar zal het aantal studenten dat tot de opleidingen wordt toegelaten worden opgehoogd, waardoor de vraag naar stageplaatsen verder zal toenemen. Hoe lossen we dit met elkaar op?

Waarom is stage zo belangrijk?

Voldoende stageplekken creëren voor studenten verloskunde is momenteel het belangrijkste doel van de Landelijke Werkgroep Buitenschools Onderwijs (LWBO), een samenwerkingsverband tussen de drie Nederlandse opleidingen Verloskunde. Voorzitter Joyce Kors legt uit: ‘Er is al jaren krapte op de stageplekkenmarkt, maar vanwege de uitbreiding van de opleidingscapaciteit wordt het stagetekort mogelijk nog groter. Stage-ervaring is fundamenteel, omdat we studenten opleiden tot zelfstandige beroepsbeoefenaren. Binnenschools kun je veel kennis tot je nemen, maar uiteindelijk moet je functioneren in de beroepspraktijk. Dan kun je niet zonder praktijkervaring waarin je het binnenschools onderwijs aan het buitenschools onderwijs verbindt. Bovendien is verloskunde een mensenvak. Een goede verloskundige is niet alleen technisch vaardig, maar kan ook met allerlei soorten mensen en emoties omgaan. Het vinden van een juiste houding in situaties kunnen studenten alleen maar leren in de praktijk, door te kijken hoe ervaren verloskundigen iets aanpakken. Zeker als het gaat om complexe situaties. Als er niet genoeg stageplekken zijn wordt het heel lastig om voldoende studenten te blijven opleiden. Daarom werken wij op landelijk niveau samen om verloskundigen zowel in de kliniek als in de verloskundigenpraktijk te stimuleren studenten te begeleiden.’

‘Als er niet genoeg stageplekken zijn wordt het heel lastig om voldoende studenten te blijven opleiden’

Voordelen voor de praktijk

Esther Schoffelen begeleidt al meer dan vijfentwintig jaar studenten van de Academie Verloskunde in Maastricht in haar praktijk en ervaart hier veel voordelen van. ‘Om te beginnen waarderen de cliënten het vaak als er een extra persoon bij is. Het betekent meer aandacht, een extra paar handen en een aanspreekpunt als ik bijvoorbeeld even word gebeld. Ik vind zelf het enthousiasme van de studenten heel leuk. Ook zijn studenten Verloskunde perfecte praktijkassistenten, dus het is fijn als ze in de vakantieperiode als bijbaan achter de balie kunnen ondersteunen. Daarnaast leren zij niet alleen van mij, maar ik ook van hen: zij helpen mij op de hoogte te blijven van de nieuwste richtlijnen. Maar het belangrijkste voordeel is natuurlijk dat er zonder stagiaires geen nieuwe verloskundigen bijkomen. Inmiddels zijn er al vier ex-stagiaires in onze praktijk aan de slag gegaan. Dat is ideaal, want je kent de student en je weet of diegene matcht met het team. Dat is een beloning voor je inzet!’ Sue Kampkes-Verboeket, coördinator klinische verloskunde bij Zuyderland Medisch Centrum, bevestigt het -belang van het begeleiden van stagiaires. ‘We vinden het belangrijk dat startende verloskundigen goed zijn opgeleid en voldoende praktijkervaring hebben. Daar moeten we zelf aan bijdragen. We zijn allemaal als student begonnen. Bovendien blijf je inderdaad op de hoogte van actuele discussies door het begeleiden van studenten. Ze stellen geregeld kritische vragen waardoor je weer getriggerd wordt de theorie in te duiken. Zo houden ze je scherp!’

Plannen en organiseren  

Maar wat weerhoudt potentiële stagebegeleiders er dan toch van om een stagiaire aan te nemen? Volgens Esther kan tijdgebrek een rol spelen. ‘Wij zijn een vrij grote praktijk en hebben maar één stagiaire tegelijk. Hierdoor heb je als begeleider niet continu een student bij je. Dan gaan ze weer met een spreekuur mee, dan met een bevalling: zo zijn ze telkens bij iemand anders. Ik kan me voorstellen dat de impact veel zwaarder is als je alleen of met zijn tweeën werkt. Je moet feedback geven en evalueren hoe iets is gegaan.’ Sue beaamt dat het begeleiden van een student wel extra werk is. ‘Zeker door het nieuwe curriculum zijn er meer evaluatiemomenten, waardoor het meer tijd kost. Maar door goed te organiseren kun je ervoor zorgen dat het voor iedereen leuk en werkbaar blijft. Wij hebben twee collega’s die het rooster voor de studenten maken. Door creatief te zijn kunnen we zes stagiaires tegelijk op verschillende plekken in het ziekenhuis inzetten. Dus we laten hen niet alleen op de verloskamer werken, maar bijvoorbeeld ook een dagdeel op de poli, het zwangerendagcentrum of het echospreekuur. We vinden altijd wel een plekje waar ze kunnen leren.’  

‘We vinden het belangrijk dat startende verloskundigen hoge kwaliteit en voldoende praktijkervaring hebben. Daar moeten we zelf aan bijdragen’

Steun vanuit de opleidingen 

In 2022 startten de samenwerkende opleidingen Verloskunde en de KNOV de campagne ‘Eén vio extra’, waarin verloskundigen en studenten hun betekenisvolle ervaringen delen. Deze campagne draagt bij aan de bewustwording van hoe belangrijk stage lopen is, en heeft al meer stageplekken opgeleverd. Daarnaast zetten de opleidingen zich in om stagebegeleiders uit eerstelijnspraktijken en ziekenhuizen te ondersteunen. Mirjam Dijkhuizen, stagecoördinator van de Bachelor Verloskunde Hogeschool Rotterdam en lid van de LWBO, legt uit: ‘We organiseren bijvoorbeeld jaarlijks een landelijke opleidersdag voor alle stagebegeleiders. Op deze dag praten we begeleiders bij over ontwikkelingen in onderwijs en bespreken we een actueel thema. Ook bieden alle opleidingen scholing aan, over hoe je studenten zo optimaal mogelijk kunt begeleiden. Daarnaast is er tijdens de stage altijd een aanspreekpunt vanuit de opleiding. Door het intensieve contact dat we de laatste jaren hebben opgebouwd tussen de stageteams en de stageplanners van de verschillende opleidingen hebben we vertrouwen in de toekomst van het stage lopen. Maar we moeten wel serieus blijven werken aan het zo optimaal mogelijk benutten van de beschikbare stageplekken en het ondersteunen van stagebegeleiders.’ En dat wordt gewaardeerd. Praktijkbegeleider Esther heeft al vele jaren ervaring, maar heeft veel aan deze ondersteuning. ‘De laatste opleidersdag was weer heel leerzaam. Het ging met name over de impact op het -stage lopen voor de student, en over het geven van positieve en negatieve feedback op een goede manier; een eyeopener! Ook vind ik het contact met de opleiding heel laag-drempelig. Het is fijn om met de contactpersoon te kunnen sparren, diegene is goed op de hoogte van het traject dat een student heeft doorlopen. Als je ergens tegenaan loopt is er altijd iemand die je kan helpen. Zo sta je er als stagebegeleider nooit alleen voor!’  

Wil jij meer weten over het begeleiden van studenten? 

Neem contact op met:
Amsterdam: stagebureau.vaa@inholland.nl
Groningen: stagebureau.vag@inholland.nl
Maastricht: stage.avm@zuyd.nl
Rotterdam: stageverloskunde@hr.nl

Joyce Kors is beleidsadviseur bij de Academie Verloskunde Amsterdam-Groningen en voorzitter van de Landelijke Werkgroep Buitenschools Onderwijs (LWBO) van de Samenwerkende Opleidingen Verloskunde (SOV).

Mirjam Dijkhuizen is stagecoördinator aan de Bachelor Verloskunde Hogeschool Rotterdam en is lid van de LWBO.

Esther Schoffelen is eerstelijnsverloskundige en begeleidt studenten van de Academie Verloskunde in Maastricht in haar Verloskundige Praktijk Schoffelen van Vleuten.

Sue Kampkes-Verboeket is coördinator klinische verloskundigen bij Zuyderland Medisch Centrum in Heerlen. In dit ziekenhuis begeleiden alle klinisch verloskundigen de verloskundigen in opleiding. Drie verloskundigen zijn stagebegeleiders.


Binnen een dag gevuld

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-2
Fotografie: De Beeldredacteur

‘Het laat zien dat deze master verloskunde heel gewild is'

Sinds 2020 spreken we erover. En als je bedenkt welke stappen in de tussentijd zijn gezet, is het ongelofelijk dat hij er nu staat; de Master of Science Verloskunde. In september gaat hij van start met dertig enthousiaste – en zeer diverse – verloskundigen. Marianne Nieuwenhuijze (hoogleraar Midwifery/Fysiologische Verloskunde en Lector Midwifery in Maastricht) en Carola Groenen (opleidingsmanager van de master) blikken terug en vooruit.

In het kort; wat ging eraan vooraf?

Marianne: ‘Net als de KNOV, zien we als verloskunde academies al langer hoe de taken van verloskundigen zich uitbreiden en hoe daar andere kennis en competenties voor nodig zijn. Het bleek voor de individuele opleidingen niet makkelijk om een master duurzaam neer te zetten. Uiteindelijk hebben we een aantal prominenten uit het onderwijs en de zorg gevraagd een advies te geven over wat voor master nodig is voor onze beroepsgroep. Zij kwamen tot de conclusie dat er een gezamenlijke master moest komen, die op het snijvlak ligt van het praktische van hbo en het theoretische van wetenschap. Om deze samenwerking de grootst mogelijke kans van slagen te geven, wilden we dat alle opleidingen eigenaar van de master zouden worden. En dus werd het een Joint Degree. Als start van dit traject hebben we in 2020 met de verloskunde-academies en de KNOV een gezamenlijke visie over de noodzaak van een master ontwikkeld. In een volgende stap hebben we aan het ministerie aangetoond dat er in het werkveld een duidelijke behoefte was aan deze master.’

Carola: ‘Marianne noemt het begrip ‘Joint Degree’ even snel, maar het is veelomvattend om een master te ontwikkelen met drie opleidingen, drie lectoraten of onderzoeksgroepen en drie hogescholen. We moesten de inhoud van het curriculum ontwikkelen en tegelijkertijd een goede organisatorische inbedding van de master bewerkstelligen. Daarnaast was er afstemming tussen de colleges van bestuur van de verschillende hogescholen. Een uitdaging dus, die met veel enthousiasme is opgepakt, omdat iedereen gelooft in deze master. Ik denk dat we met z’n allen trots mogen zijn dat de master er nu staat. En dat dit een master is die breed gedragen wordt en waarvan we weten dat hij van grote waarde is voor de toekomst van de verloskundige en de geboortezorg.’

Carola Groenen was in 2020 – toen het visiedocument werd gepubliceerd – nog voorzitter van de KNOV en vanuit die rol betrokken bij de master. Na haar promotie in 2021 is ze sinds dit jaar de opleidingsmanager.
En wat voor een master is het?

Carola: ‘Het is een Master of Science met een praktische insteek, die opleidt voor aanvullende rollen rondom innoveren, leiderschap en onderzoek. We werken veel met praktijkvoorbeelden en met opdrachten die studenten vanuit hun praktijk, organisatie of regio meenemen en waarvan ze de uitkomsten weer terug kunnen brengen naar het werkveld. Het is een duale studie geworden; twintig uur per week studeren en de rest aan het werk blijven in de verloskundige zorg. Een belangrijk onderdeel gedurende de twee jaar, is de verdere professionele ontwikkeling van de student zelf, als verloskundig zorgverlener in het brede veld van de geboortezorg. Iedere student werkt aan de eigen ontwikkeling van persoonlijk en professioneel leiderschap.’

Marianne: ‘Er wordt regelmatig gevraagd wat het verschil is met de master in Rotterdam. De Master Physician Assistant in Rotterdam leidt op tot het beroep van Physician Assistant (PA) met subspecialisatie klinisch verloskundige en is gericht op brede medische kennis en vaardigheden, wetenschap en professionalisering in de gehele (verloskundige) keten. In de nieuwe masteropleiding ligt een belangrijke focus op het nemen van de leiding in vernieuwingstrajecten, op het vervullen van bestuurlijke taken binnen werkgroepen en op het kunnen starten en uitvoeren van een promotietraject. Je ontwikkelt de (wetenschappelijke) kennis, vaardigheden en stevigheid om hoogwaardige verloskundige zorg te bieden zowel in de verloskundigenpraktijk als in de kliniek. Deze master is puur gericht op de verloskunde en gaat minder over vaardigheden aan het bed.’ 

Carola: ‘We beginnen de opleiding met twee basis­modules. De eerste is advanced midwifery, waarbij de student vanuit een breder perspectief naar de geboortezorg leert kijken. De tweede module gaat in op leiderschap, kwaliteit en beleid; hoe optimaliseer je de kwaliteit van zorg binnen de setting waarin je werkt? Dan volgt een keuzemodule, waarbij studenten kiezen uit sociale verloskunde, organisatie, management en ondernemerschap, innoveren en implementeren of verdiepende onderzoeksvaardigheden. De master thesis kan aansluiten op de keuzemodule, maar er blijft ruimte voor een andere insteek. Al met al hebben de studenten behoorlijk wat keuze in de samenstelling.’

Welke kritische vragen krijgen jullie nog meer?

Marianne: ‘Men vraagt zich af of er geen tweedeling zal ontstaan tussen verloskundigen die alleen een bachelor hebben behaald en verloskundigen die de master hebben gevolgd. In directe zorg voor de cliënt is deze eerste groep nog steeds gelijk en zal er dus geen tweedeling ontstaan. De master zorgt voor een ander competentieprofiel dat van pas komt in taken die niet met het directe contact met de cliënt te maken hebben. Dat geeft onze studenten een sterkere positie binnen de integrale geboortezorg waarbij zij ook de kwaliteit van zorg in hun praktijk, in het VSV of in de beroepsgroep een stap verder kunnen brengen.’

‘De master geeft verloskundigen een sterkere positie binnen de integrale geboortezorg waarbij zij ook de kwaliteit van zorg een stap verder kunnen brengen’

Marianne Nieuwenhuijze stond, als lector Midwifery, aan de wieg van het onderzoeksdomein van de fysiologische verloskunde in Nederland.  Als hoogleraar is zij als onderzoeker en docent verbonden met de master.
Er zijn ook trainingen over soortgelijke onderwerpen en bovendien pakken veel verloskundigen al een leidende rol. Waarom is deze master tóch nodig? 

Carola: ‘Trainingen zijn vaak gericht op een specifieke situatie waarin je verdieping zoekt. Onze master leert je methodisch te handelen op een manier die in allerlei situaties en in verschillende fases toepasbaar is. Zie het als een brede verdieping op wetenschappelijk niveau en het aanleren van vaardigheden die in elke complexe situatie van pas kunnen komen.’

Marianne: ‘Verloskundigen nemen inderdaad al veel rollen op zich waar wij in onze master handvatten voor bieden. Het is ook niet dat zij niet in staat zijn om die te vervullen. Met deze master kun je je hierin verder ontwikkelen. Daarnaast verdienen we het als beroepsgroep om met meer verloskundigen een stevigere basis te krijgen waardoor we een gelijkwaardige, zelfverzekerde en wetenschappelijk onderlegde gesprekspartner zijn binnen allerlei samenwerkingsverbanden.’

Een dag nadat de inschrijving opende, was er al een wachtlijst!

Marianne: ‘Ja en dat laat de behoefte aan deze master nog eens zien. We starten in september met een kleine groep van dertig studenten, omdat we de master goed willen neerzetten. Volgend jaar kunnen veertig studenten starten met de master. De aanmeldingen zijn divers; van verloskundigen die net zijn afgestudeerd en meteen door willen, tot verloskundigen die al jaren aan het werk zijn en nu meer verdieping zoeken. Eerstelijns-, tweedelijns- en derdelijnsverloskundigen wisselen elkaar af, met verschillende motivaties; de een wil meer de onderzoeks­kant op, de ander wil nieuwe competenties ontwikkelen om in de regio toe te passen. Én het zijn verloskundigen uit het hele land.’

Carola: ‘Dat is zo mooi aan deze Joint Degree; het is een Master of Science opleiding voor verloskundigen van alle opleidingen en werkzaam in diverse settings in het hele land. Hoewel de opleiding grotendeels online en in eigen tijd gevolgd wordt, zijn er vier keer per jaar, twee fysieke dagen waarbij we steeds een andere verloskunde academie aandoen.’

Marianne: ‘Ik wil benadrukken hoe bijzonder deze samen­werking is. Alle verloskunde-academies zijn gegroeid met eigen lectoraten en onderzoeksgroepen die nu onderdeel zijn geworden van de master. Zo zijn we gezamenlijk gegroeid naar een Master of Science opleiding. Ik kijk ontzettend uit naar de eerste dag in september. Om onze studenten te betrekken bij alle mooie onderzoeken die we doen. En om daarbij meteen de stap naar de praktijk te maken.’ 

Meer informatie over de master Verloskunde is te vinden op masterverloskunde.nl. 

We zijn een gilde: samen sterk voor het ambacht

Tekst: Alieke de Roon-Immerzeel, 2023-02

 

Alieke de Roon-Immerzeel is bestuurslid van de KNOV en eerstelijnsverloskundige.

De startende verloskundige, wie is zij? En vooral: waar start zij mee? De laatste jaren hebben we als beroepsgroep geleund op het adagium van ‘samenwerken’. En samenwerken is belangrijk! Met directe collega’s binnen het team, binnen het VSV en in het sociale domein samen aan de slag voor de beste zorg. Tegelijkertijd is het maar een randvoorwaarde: onze kern, onze beroeps-identiteit is bouwen aan een gezonde, nieuwe generatie.

Ik denk soms dat we dat een beetje vergeten zijn. Met alle wil om samen te werken zijn we kwijtgeraakt waarom we willen samenwerken en waarom anderen ons als relevante samenwerkingspartner moeten zien. Misschien door ons verlangen om vriendelijk te zijn en daarom mee te bewegen. Wellicht door alle andere dringende zaken die dagelijks onze aandacht vragen. Maar dat verlies van onze identiteit heeft een prijs. Doen we nog wel waarvoor we bestaan en wat leren we onze nieuwe generatie collega’s?

We moeten terug naar onze vroedvrouwelijke kern: wijze vrouwen (en mannen) die weten waar het leven vandaan komt. Die bekrachtigen en versterken, zowel de vrouwen waarvoor zij zorgen als de collega’s met wie zij werken. Met kennis van de biologische processen en met aandacht voor de persoonlijke situatie en wensen. 

Waar ik de komende bestuursperiode aan wil bouwen is ons vak weer tot eigen ambacht verheffen met onze vereniging als gilde. Klinkt dat wat suf? Ik denk juist dat deze oude aanduiding ons kan helpen om woorden te geven aan het versterken van elkaar en van onze eigenheid. 

Ons ambacht is het versterken van vrouwen, het samen doormaken van de rite de passage die het zwangerschapsproces is. Dat doen we zelfstandig binnen onze diverse werkterreinen van eerste tot derde lijn en als starter tot aan ons pensioen. Als gilde dragen we elkaar in het bewaken en bevorderen van de fysiologie en tonen we ons naar buiten als een eensgezinde en relevante samenwerkingspartner voor de maatschappij. Eén van de belangrijkste onderdelen van een gilde is de meestergezelconstructie. Of mentorschap zoals dat nu heet. Ik gun elke verloskundige een goede sparringpartner en onze jonge collega’s nog een beetje meer. Zo kunnen we elkaar voorleven hoe het is om een goede verloskundige te zijn. Daarom ben ik blij met het onderwerp van dit tijdschrift met onder meer aandacht voor het KNOV-project over duurzame inzetbaarheid met tools voor de startende verloskundige, zoals het mentorschap. 

Als we zo ons ambacht leven en ons verenigen als gilde kunnen we samen bouwen aan de nieuwe generatie. Bouw en versterk je mee? 


Een eigen praktijk starten

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-2

Sommige verloskundigen maken hun eigen ondernemersdroom waar, anderen krijgen dé kans om een praktijk over te nemen. Wat komt er kijken bij het starten van een praktijk? We vragen het Walter Schaap van MBV, financieel specialist voor verloskundigen. Hij heeft dagelijks contact met verloskundigen door het hele land. 

Walter Schaap rondde in 2001 de hbo-opleiding Commerciële Economie af. Hij kwam er al snel achter dat hij meer affiniteit had met ‘advies’ dan met ‘verkoop’ en volgde in de avonduren de opleiding tot register belastingadviseur. Inmiddels is hij zes jaar mede-eigenaar van MBV.
Een eigen praktijk starten, waar begin je?

‘Een dooddoener misschien, maar het begint toch écht met een ondernemingsplan. In eerste instantie om voor jezelf je plannen op papier te zetten. En als je dat samen met iemand doet, wordt het meestal alleen maar beter. Het financiële plaatje, met een goed onderbouwde prognose, is belangrijk om een bank ervan te overtuigen dat je je financiële verplichtingen kunt nakomen. Op zo’n moment kun je bijvoorbeeld een partij als MBV aanhaken. De kosten kunnen we samen vrij aardig inschatten, afhankelijk van de situatie. Opbrengsten zijn lastiger te bepalen. Start je helemaal nieuw? Dan is het een slag in de lucht. In zo’n situatie ben ik er voorstander van om verschillende scenario’s door te rekenen; op basis van bijvoorbeeld tien, twintig of veertig cliënten per maand.’ 

Wat zijn de voor- en nadelen?

‘Een voordeel is de autonomie die je krijgt; de mogelijkheid om ondernemer te zijn. Een ander voordeel ligt op het financiële vlak. Als ondernemer verdien je, plat gezegd, meer geld. Maar daar tegenover staat ook de werkdruk. De verhouding tussen werk en privé is vaak uit balans; alle regeldruk, vergaderingen, waarnemers die ziek worden of uitvallen. Als eigenaar ben je eindverantwoordelijk. Dus voordelen liggen vooral op het financiële vlak. Het is uitdagend om een eigen praktijk te hebben. Je moet het écht willen om het goed vol te kunnen houden en ook nog een privéleven te hebben. Bereid je goed voor en realiseer je wat het betekent om praktijkeigenaar te zijn.’

En als je een praktijk overneemt, hoe bepaal je dan de overnamesom?

‘Ga je uit van een bestaande praktijk, dan is de historie waar je op voort kunt borduren belangrijk, in combinatie met de ideeën van de nieuwe eigenaar. Wij spelen daarin een adviserende rol en laten zien wat een overname voor het inkomen kan betekenen, rekening houdend met alle investeringen, financiering én goodwill. Er wordt wel gezegd: ‘Goodwill is wat de gek ervoor geeft’. Dat is deels waar, maar in verloskundigenland is die stelling iets minder waar. Er bestaat een richtlijn om de overnamesom, zoals dat formeel heet, te berekenen. Door het vervolgens door te rekenen naar de persoonlijke situatie, kun je de keuze onderbouwen om financieel gezien wel of niet een praktijk te starten.’


De impact van rookstatus op maternale en neonatale gezondheidsuitkomsten

Tekst: Eva P. Timmermans, Eline K. Nanninga, Marlou de Kroon, Marjolein Y. Berger, Esther I. Feijen-de Jong, Jan Jaap H. M. Erwich, Stella Weiland en Lilian L. Peters, 2023-2

Over de impact van het gebruik van een elektronische sigaret (dampen) tijdens de zwangerschap is weinig bekend. Dit onderzoek gaat over de karakteristieken van vrouwen die verschillen in rookstatus en de impact van de rookstatus op de zwangerschap. Met een online vragenlijst zijn vrouwen die de e-sigaret gebruikt hebben (dampers) tijdens de zwangerschap vergeleken met vrouwen die niet rookten en vrouwen die tabakssigaretten (rokers) of een combinatie gebruikten (combi-rokers). 

Bij gebruik van een e-sigaret (dampen) komen, net als bij tabakssigaretten, schadelijke stoffen vrij, zoals nicotine, propyleenglycol, glycerol en aldehyden.1 Bij inademing van deze stoffen kunnen de luchtwegen geïrriteerd of beschadigd raken en kunnen er hartkloppingen ontstaan, daarnaast hebben gebruikers een verhoogde kans op kanker.1 Enkele stoffen zijn echter minder schadelijk dan de stoffen van een tabakssigaret en de concentraties hiervan zijn lager.1 Wat betreft de blootstelling tijdens de zwangerschap is bekend dat nicotine een negatieve impact heeft op de hersenontwikkeling.2 Daardoor houdt het verband met cognitieve-, emotionele- en gedragsproblemen, zoals ADHD en leerproblemen bij kinderen.2–5 

‘Het is een urgent vraagstuk aangezien dampen door velen wordt gezien als gezond alternatief voor de tabakssigaret’

Er is onvoldoende epidemiologisch bewijs voor de impact van dampen door zwangere vrouwen op de gezondheidsuitkomsten bij moeder en kind. Hierover zijn slechts enkele studies gepubliceerd.6-9 Tot nu toe zijn een matige placenta-ontwikkeling (in dierstudies en laboratoriumonderzoek) en tegenstrijdige uitkomsten op het geboortegewicht (in dierstudies en in observationele studies) beschre-ven als mogelijke effecten van het gebruik van de e-sigaret tijdens de zwangerschap. Daarnaast is er nog weinig bekend over de demografische karakteristieken van Nederlandse zwangere dampers. Vanuit internationale artikelen is bekend dat er in Engeland een hogere damp-prevalentie is onder jonge, van origine Britse zwangeren die in achtergestelde gebieden woonden, vroegtijdige schoolverlaters waren (<18 jaar) en/of vaker een partner hadden die ook (tabakssigaretten/ e-sigaretten) gebruikte.6 Ierse dampers hadden daarentegen een hogere sociaaleconomische status dan zwangere rokers en zaten qua leeftijd tussen de gemiddelde leeftijd van rokers en niet-rokers in.7

Figuur 1: Stroomschema van de geïncludeerde populatie.
Verschillen in rookstatus

Informatie over de karakteristieken van dampers en over de impact van het dampen tijdens de zwangerschap is belangrijk voor het opstellen van beleid over advisering ten aanzien van het dampen tijdens de zwangerschap. Daarnaast kan het ondersteunen bij voorlichting door geboortezorgverleners aan zwangere vrouwen. Het is een urgent vraagstuk aangezien het dampen door velen wordt gezien als een gezond alternatief voor de tabakssigaret. Het gebruik neemt sinds 2021 toe.10,11 Daarnaast stelt het Nationaal Preventie-akkoord als doel dat in 2040 alle kinderen opgroeien zonder contact met rokers en/of rook.12 Het doel van het onderzoek is het beschrijven van karakteristieken van vrouwen die verschillen in rookstatus en de impact van roken en dampen tijdens de zwangerschap.

Methode

Dit onderzoek betreft een dwarsdoorsnede onderzoek, waarbij de gezondheidsuitkomsten van moeder en kind zijn vergeleken tussen vrouwen die verschilden in rookstatus. Het ging hierbij om vier groepen: niet-rokers, rokers, dampers en combi-rokers. Inclusiecriteria voor deze studie waren vrouwen van wie de zwangerschap was geëindigd tussen februari 2019 en februari 2022, ouder dan 16 jaar zijn, in Nederland woonden tijdens hun zwangerschap en de Nederlandse taal beheersten. Vrouwen werden geëxcludeerd als er gegevens over de inclusiecriteria en/of de rookstatus ontbraken en/of indien er door de respondenten geen toestemming gegeven werd voor het gebruik van de gegevens. De online vragenlijst was te bereiken via een link en een QR-code op een poster, en werd verspreid via Nederlandse verloskundigen en consultatiebureaus, verschillende online fora (zoals Zwangerenportaal), Facebook-pagina’s gericht op zwangere vrouwen, bijeenkomsten van zorgmedewerkers en diverse vape-shops. Dataverzameling was tussen maart 2020 en mei 2022. De vragenlijst bestond uit 90 vragen, waarvan 22 open en 68 gesloten vragen. Data werden verzameld via Google Forms©. De vragenlijst bevatte gegevens over demografische karakteristieken (leeftijd van de moeder, migratieachtergrond, opleidingsniveau, burgerlijke staat), de body mass index (BMI), rookgedrag, zwangerschapskarakteristieken en maternale- en neonatale uitkomsten. De vragen over rookgedrag bevatten rookstatus (niet-rokers, rokers, dampers en combi-rokers), de mate van het gebruik, de duur van het roken, de periode van de zwangerschap (en voor de zwangerschap) waarin gebruikt werd en het nicotinegehalte van de e-sigaret indien van toepassing. Ook werd informatie verzameld over de blootstelling aan meeroken. Rondom de zwangerschap werden de conceptiemethode, pariteit en de wijze van de geboorte uitgevraagd. De verzamelde maternale uitkomsten waren: hypertensieve aandoeningen, diabetes gravidarum, fluxus postpartum, miskraam (voor twintig weken zwangerschap). De neonatale uitkomsten waren: small-for-gestational-age (SGA), ziekenhuisopname in het eerste levensjaar.

Statistische analyses

Demografische, levensstijl- en zwangerschaps-karakteristieken, samen met de uitkomsten voor moeder en kind, werden beschrijvend gerapporteerd en gestratificeerd naar rookstatus (niet-rokers, rokers, dampers en combi- rokers). Ongunstige maternale- en neonatale uitkomsten zijn gegroepeerd als samengestelde dichotome variabelen. Deze ongunstige maternale uitkomsten (hypertensieve aandoeningen, zwangerschapsdiabetes en/of postpartum bloedverlies)13-15, en ongunstige neonatale uitkomsten (vroeggeboorte, SGA, ziekenhuisopname en/of doodgeboorte)16–19 zijn geassocieerd met roken, en zouden ook met dampen kunnen samenhangen. Statistische verschillen werden berekend met de Chi-kwadraattoets of Fisher’s exact test. Een P-waarde van <0,05 werd gedefinieerd als statistisch significant en alle statistische analyses werden verricht met SPSS 25© (SPSS Inc., Chicago, IL, USA). 

Resultaten

De vragenlijst werd ingevuld door 2.041 respondenten. In totaal werden er 104 respondenten geëxcludeerd om de volgende redenen: niet zwanger tussen februari 2019 en februari 2022 (n=65), niet woonachtig in Nederland (n=12), geen toestemming voor gebruik van de data voor analyse (n=3), ontbrekende data over de leeftijd van de moeder (n=1) en het dubbel invullen van de vragenlijst (n=23). In totaal werden 1.937 vrouwen geïncludeerd in deze studie. De geïncludeerde vrouwen verschilden in rookstatus: 88,1% niet-rokers (n=1.706), 10,8% rokers (n=209), 0,5% dampers (n=10) en 0,6% combi-rokers (n=12). De meerderheid van de dampers was 31 jaar of ouder, terwijl de meerderheid van de vrouwen in de andere subgroepen jonger dan 31 jaar was. Dampers waren bovendien hoger opgeleid dan rokers, terwijl combi-rokers een vergelijkbaar opleidingsniveau hadden als rokers. Vergeleken met niet-rokers, werden de rokers, dampers en combi-rokers vaker blootgesteld aan meeroken. Het nicotinegehalte in de e-sigaretten varieerde tussen de dampers en combi-rokers. Van de tien dampers, gebruikten er drie e-sigaretten zonder nicotine (30%), en zeven vrouwen gebruikten e-sigaretten met een lage dosis nicotine (70%). Van de twaalf combi-rokers, gebruikten er drie geen nicotine (25%), zes een lage dosis (50%) en drie vrouwen een hoge dosis (25%). Dampers en combi-rokers waren vaker primipara vergeleken met de andere subgroepen. De proportie miskramen voor twintig weken zwangerschap was hoger bij dampers, vergeleken met de niet-rokers en de rokers; respectievelijk 30%, 4,1% en 5,7%. Bovendien kregen rokers, dampers en combi-rokers vaker een SGA-kind vergeleken met niet-rokers. Vergelijking op de samengestelde maternale- en neonatale uitkomsten gaf geen verschillen. Bekijk de tabellen met resultaten door de code op pagina 26 te scannen.

‘Dampers en combi-rokers waren vaker primipara vergeleken met de andere subgroepen’

Discussie 

Bij het vergelijken naar rookstatus werd geobserveerd dat vrouwen die dampten tijdens de zwangerschap gemiddeld ouder, hoger opgeleid en vaker primipara waren vergeleken met niet-rokers, rokers en combi-rokers. Mogelijk kan het hogere aantal primipara verklaard worden doordat vrouwen na de eerste zwangerschap vaker stoppen met dampen, zoals ook bij het gebruik van tabakssigaretten gezien wordt.21 Dampers rapporteerden vaker een miskraam, vergeleken met niet-rokers, rokers en combi-rokers. Deze uitkomst wordt niet gerapporteerd in de literatuur en zou mogelijk een toevalsbevinding kunnen zijn, vanwege het lage aantal dampers in deze studie. Daarentegen is tabak roken tijdens de zwangerschap een bekende risicofactor voor het krijgen van een miskraam.22 De bevindingen zouden kunnen betekenen dat dit ook geldt voor dampers. Ook werd gezien dat dampers vaker SGA-geboren kinderen kregen, vergeleken met niet-rokers, rokers en combi-rokers. Mogelijk wordt dit echter ook (gedeeltelijk) verklaard door de hogere leeftijd van deze groep vrouwen of andere confounders.23 Echter kan dit ook betekenen dat dampen langetermijn-effecten kan hebben voor de gezondheid van deze groep kinderen.24    

Sterke punten en beperkingen 

Eén van de sterke punten van deze studie is dat ter voorkoming van recall bias de vragenlijst maximaal één jaar na de zwangerschap werd ingevuld. Een ander sterk punt is dat de informatie ten aanzien van het rookgedrag voor de gehele zwangerschapsduur bekend is, aangezien de vrouwen de vragenlijst na de bevalling hebben ingevuld. Een beperking van dit onderzoek is het lage aantal dampers, waardoor de statistische power erg laag was. Daarom zijn in deze studie de karakteristieken en uitkomsten vergeleken tussen vrouwen met verschillende rookstatus en zijn er geen associaties berekend. Een andere beperking van deze studie is dat er sprake zou kunnen zijn van selectiebias bij de online werving, aangezien mogelijk voornamelijk de vrouwen met interesse in deze studie deelnamen.25 Daarnaast zouden vrouwen met geen of weinig ongunstige gezondheidsuitkomsten ervoor gekozen kunnen hebben om deel te nemen aan deze studie, om daarmee hun eigen gebruik te kunnen verantwoorden. Om deze bias te verkleinen, zijn er ook respondenten -geworven via de consultatiebureaus, waar vrijwel alle ouders met hun kinderen naartoe gaan. Ondanks de uitgebreide wervingsstrategieën, werd er maar een relatief kleine groep dampers geïncludeerd. In deze studie was 0,5% damper. Na het meenemen van de combi-rokers werd dit 1,1%. In eerder onderzoek werd gevonden dat 0,4% van de zwangere vrouwen middelen gebruiken zoals de e-sigaret.11 Mogelijk wijst het percentage van 1,1% op selectie bias of een toename van dampende zwangere vrouwen. 

Aanbevelingen 

Voor het verhogen van de power (voor wat betreft de groep dampende zwangere vrouwen) kan de mogelijkheid voor het combineren van data van verschillende (internationale) studies geëxploreerd worden. Ten behoeve van het verhogen van de aantallen dampers in een vervolgstudie, geven de onderzoekers de suggestie om de registratie van de rookstatus van de zwangere vrouwen in de elektronische dossiers van de verloskundigen en gynaecologen te verbeteren. 

‘Tot meer bekend is over het dampen tijdens de zwangerschap, moet het gebruik ervan worden afgeraden’

Conclusie

Allereerst is terughoudendheid nodig vanwege het kleine aantal dampers in deze studie. Bij het vergelijken naar rookstatus werd gezien dat vrouwen die dampten tijdens de zwangerschap gemiddeld ouder, hoger opgeleid, vaker primipara waren en vaker miskramen en SGA geboren kinderen kregen, vergeleken met niet-rokers, rokers en combi-rokers. Deze studie geeft aanleiding meer onderzoek te doen naar de karakteristieken van de dampende zwangere vrouw en naar de relatie tussen het dampen tijdens de zwangerschap en de gezondheidseffecten op moeder en kind. Totdat meer bekend is over het dampen tijdens de zwangerschap, moet het gebruik ervan worden afgeraden. Dit is in overeenstemming met de huidige Nederlandse richtlijn van het Trimbos instituut.26 

Deze studie werd mede gefinancierd door ZonMw (subsidienummer 531 003018) als onderdeel van het project Samen Stoppen Samen Sterk, dat zich richt op het verhogen van de implementatie van de Trimbos-richtlijn addendum ‘Behandeling van tabaksverslaving en stoppen-met-roken ondersteuning bij zwangere vrouwen’. Het Engelstalige artikel is gepubliceerd in het International Journal of Environmental Research and Public Health vol. 20, februari 2023. Van de METC is een vrijstelling ontvangen dat het onderzoek WMO-plichtig is (2019/099). De anonimiteit van de respondenten werd gewaarborgd. 

Bronnen:
1. RIVM. Wat is een e-sigaret? https://www.rivm.nl/tabak/producten/wat-is-een-e-sigaret
2. Holbrook BD. The effects of nicotine on human fetal development. Birth Defects Research Part C - Embryo Today: Reviews (2016) 108(2) 181-192.
3. Navarro HA, Seidler FJ, Eylers JP, Baker FE, Dobbins SS, Lappi SE, Slotkin TA. Effects of prenatal nicotine exposure on development of central and peripheral cholinergic neurotransmitter systems. Evidence for cholinergic trophic influences in developing brain. Journal of Pharmacology and Experimental Therapeutics (1989) 251(3).
4. Dwyer JB, Broide RS, Leslie FM. Nicotine and brain development. Birth defects research. Part C, Embryo today: reviews (2008) 84(1) 30-44.
5. Batstra L, Hadders-Algra M, Neeleman J. Effect of antenatal exposure to maternal smoking on behavioural problems and academic achievement in childhood: Prospective evidence from a Dutch birth cohort. Early Human Development (2003) 75(1-2) 21-33.
6. Opondo C, Harrison S, Alderdice F, Carson C, Quigley MA. Electronic cigarette use (vaping) and patterns of tobacco cigarette smoking in pregnancy- evidence from a population-based maternity survey in England, MPLoS ONE. (2021)
7. McDonnell BP, Dicker P, Regan CL. Electronic cigarettes and obstetric outcomes: a prospective observational study. BJOG: An International Journal of Obstetrics and Gynaecology (2020) 127(6).
8. Clemens MM, Cardenas VM, Fischbach LA, Cen R, Siegel ER, Eswaran H, Ekanem US, Policherla A, Moody HL, Magann EF, Boysen G. Use of electronic nicotine delivery systems by pregnant women II: Hair biomarkers for exposures to nicotine and tobacco-specific nitrosamines. Tobacco Induced Diseases (2019) 17(June).
9. Cardenas VM, Cen R, Clemens MM, Moody HL, Ekanem US, Policherla A, Fischbach LA, Eswaran H, Magann EF, Delongchamp RR, Boysen G. Use of electronic nicotine delivery systems (ENDS) by pregnant women I: Risk of small-for-gestational-age birth. Tobacco Induced Diseases (2019) 17(May).
10. NOS: Vapes roken op de school-wc; 'Sommige docenten geloven dat het markeerstiften zijn'. 2022.
11. Bommeé J, Walters B, Willemsen M. Smoking in the Netherlands: Key Statistics for 2021; Trimbos-instituut: Utrecht, The Netherlands, 2022.
12. Maatregelen Nationaal Preventieakkoord, Gezondheid en Preventie. Rijksoverheid.nl
13. Dode MAS, Santos IS. Non classical risk factors for gestational diabetes mellitus: a systematic review of the literature. Cadernos de Saúde Pública (2009) 25 (suppl 3).
14. Ouh Y, Lee K, Hoon Ahn K, Hong S, Oh M, Kim H, Won Han S, Joon Cho G. Predicting peripartum blood transfusion: Focusing on pre-pregnancy characteristics. GBMC Pregnancy and Childbirth (2019) 19(1).
15. Wei J, Liu C, Gong T, Wu Q, Wu L. Cigarette smoking during pregnancy and preeclampsia risk: A systematic review and meta-analysis of prospective studies. Oncotarget (2015) 6(41).
16. Zeitlin J, Egorova NN, Janevic T, Hebert PL, Lebreton E, Balbierz A, Howell EA. The Impact of Severe Maternal Morbidity on Very Preterm Infant Outcomes. Journal of Pediatrics (2019) 215.
17. Pineles BL, Hsu S, Park E, Samet JM. Systematic review and meta-analyses of perinatal death and maternal exposure to tobacco smoke during pregnancy. American Journal of Epidemiology (2016). 15;184(2): 87-97.
18. Soneji S, Beltrán-Sánchez H. Association of Maternal Cigarette Smoking and Smoking Cessation with Preterm Birth. JAMA Network Open (2019) 2(4).
19. Banderali G, Martelli A, Landi M, Moretti F, Betti F, Radaelli G, Lassandro C, Verduci E. Short- and long-term health effects of parental tobacco smoking during pregnancy and lactation: A descriptive review. Journal of Translational Medicine. (2015) 15;13: 327.
20. Shvili, J. The Western World. Available online: https://www.worldatlas.com/articles/list-of-western-countries.html (accessed on 8 August 2022).
21. Egebjerg Jensen K, Jensen A, Nøhr B, Krüger Kjaer S. Do pregnant women still smoke? A study of smoking patterns among 261,029 primiparous women in Denmark 1997-2005. Acta Obstetricia et Gynecologica Scandinavica (2008) 87(7).
22. Hyland A, Piazza KM, Hovey KM, Ockene JK, Andrews CA, Rivard C, Wactawski-Wende J. Associations of lifetime active and passive smoking with spontaneous abortion, stillbirth and tubal ectopic pregnancy: A cross-sectional analysis of historical data from the women's health initiative. Tobacco Control (2015) 24(4).
23. Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). NVOG-richtlijn Foetale groeirestrictie (FGR). 2017.
24. Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). JGZ-richtlijn: Vroeg en/of small voor gestational age (SGA) geboren kinderen. 2013.
25. Lavrakas PJ. Encyclopedia of survey research methods. Sage Publications. Applied Social Research Methods (2008) 1
26. Trimbos Instituut. Addendum Behandeling van tabaksverslaving en stoppen met roken ondersteuning bij zwangere vrouwen. 2017. 

Nooit te oud om te starten

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-2

Bij het woord ‘starters’ denk je waarschijnlijk gelijk aan kersverse verloskundigen die net aan het werkende leven beginnen. Maar verloskundigen die al een hele andere carrière achter de rug hebben en later voor de verloskunde hebben gekozen zijn óók starters. Drie starters vertellen over hun switch. 

‘Ik zie het als een voordeel dat ik ouder ben’

Hermien de Jong

Hermien de Jong (53) werkte jarenlang als juriste toen ze besloot haar hart te volgen. In 2017 begon ze met de opleiding Verloskunde en inmiddels is ze waarneemster bij caseload-praktijk Evita in Zeeland.

‘Na de middelbare school verheugde ik mij erg op mijn rechtenstudie. Die viel tegen, want het bleef maar saai. Ik riep weleens gekscherend: ‘Was ik maar verloskundige. Dat is tenminste concreet’. Ik rondde mijn studie af en ben juridisch werk gaan doen. Op mijn vijfendertigste had ik twee kinderen. Bevallen was één van de eerste dingen waarvan ik dacht: dit kan ik. Daarmee groeide mijn fascinatie voor het geboorteproces. Ik heb serieus overwogen om toen met de opleiding te beginnen, maar het was niet te combineren met het bedrijf van mijn partner en de zorg voor de kinderen.’

Feest der herkenning

‘In 2015 was ik mijn werk als juriste zat. Ik wilde een meer zinnige, maatschappelijke baan. Ik dook de schoolbanken weer in voor de lerarenopleiding Wiskunde. Hoe leuk ik het studeren ook vond; ik bleek geen leraar te zijn. Ik stond te veel aan de kant van de leerling. Ik stopte en besloot voor de opleiding Verloskunde te gaan. Al tijdens de selectie vond ik het fantastisch. Ik rolde door de opleiding heen: veel kennis opdoen, plezier maken met medestudenten en streven naar een duidelijk doel. Het was een feest der herkenning met de docenten om mij heen die net als ik waren. Krachtig en toch ook zacht. Ik stapte in een wereld met gelijkgestemden!’

Nooit meer iets anders

‘Verloskundige zijn is meer dan ik had durven hopen. Ik vind het bijzonder dat ik zo geraakt kan worden door een bevalling. Dat je met een zwangere vrouw en haar partner een intieme verbinding aangaat voor een korte tijd, is magisch. Ik zie het als een voordeel dat ik ouder ben. Mijn kinderen zijn al groot en ik heb de ruimte om alles uit de verloskunde te halen. Soms maak ik mij zorgen over mijn fysieke belastbaarheid. Toch ga ik nooit meer iets anders doen. Mijn eerdere werkervaring blijkt ook nuttig in dit vakgebied. Ik ben gewend om te netwerken, kan goed focussen op de inhoud en ben niet snel onder de indruk van fiscale zaken of verzekeringen.’

‘Dit is het allerleukste wat ik ooit heb gedaan’

Anne Duismann

Van de retail via arbeidsmarkt-bemiddeling naar verloskunde: Anne Duismann (38) ontdekte op haar dertigste dat dit beroep goed bij haar past en besloot daarom een carrièreswitch te maken. Ze werkt nu als eerstelijnsverloskundige bij de Bakermat in Wageningen. 

‘Mijn moeder was kraamverzorgster, later verpleegkundige en wilde verloskundige worden. Door een ernstig auto-ongeluk werd zij medisch afgekeurd en is dat er nooit van gekomen. Zij vertelde altijd vol passie over haar werk. Daar is denk ik het zaadje geplant, maar toen ik op mijn zeventiende van de middelbare school kwam was ik er nog niet klaar voor. Ik wist niet goed wat ik wilde doen, maar één ding wist ik wel: ik wilde graag met mensen werken. Na de studie Culturele en Maatschappelijke Vorming belandde ik in de duurzame retail. Totaal iets anders, maar ook heel leuk. Na een wereldreis ging ik vervolgens aan de slag als jobcoach, maar daar werd ik niet blij van. Ik ben toen heel praktisch gaan kijken: wat past bij mij? Tijdens mijn reis kwam ik veel verloskundigen tegen en ik denk dat daardoor de liefde voor het vak verder is gegroeid. Toen ik met mijn tante, die verloskundige is, bij de geboorte van mijn neefje was, wist ik het zeker.’

Intensieve begeleiding

‘Het beroep past bij wie ik ben. Ik ben empathisch, zorgzaam en praktisch ingesteld. Ik vind het heerlijk dat ik een vak heb geleerd en met mijn handen werk. Bij mijn laatste baan liep ik leeg op de begeleiding tijdens lange trajecten. Het spreekt me juist aan om vrouwen te begeleiden tijdens een duidelijk afgebakende periode tijdens een intensief traject. Het is zo’n betekenisvolle tijd in iemands leven en heel mooi om daaraan te kunnen bijdragen. Ik heb het gevoel dat ik in de verloskunde mijn kwaliteiten goed kan inzetten en daar word ik heel blij van.’ 

Verder ontwikkelen

‘Ik ben nu eerstelijnsverloskundige en het is echt het allerleukste wat ik ooit heb gedaan. Ik kan dit goed, ook al leer ik elke dag nog bij. Ik ben van de opleiding af gekomen met bepaalde skills. Nu ben ik mijzelf aan het ontwikkelen in hoe ik als verloskundige wil zijn en wat er bij mij past. Ik vind de combinatie met een jong gezin soms pittig. Ik ben wispelturig en houd van nieuwe uitdagingen. Toch weet ik zeker dat ik de komende jaren in de verloskunde blijf. Er is nog genoeg te leren en ik ga nog zoveel mooie ervaringen rijker worden!’ 

‘Ik wilde het verloskundige vak vanaf de andere kant bekijken’

Josien de Rijk

Josien de Rijk (65) werkte jarenlang als obstetrieverpleegkundige waar ze verloskunde vanaf een andere kant zag. Vijftien jaar geleden maakte ze de overstap en inmiddels werkt ze met veel plezier als klinisch verloskundige (PA) in Ziekenhuis Gelderse Vallei in Ede.

‘Nadat ik jarenlang als obstetrieverpleegkundige werkte, wilde ik het verloskundige vak wel van de andere kant bekijken. Ik heb de parttime opleiding in België gedaan en studeerde in 2010 af. Tijdens de opleiding vielen veel dingen op zijn plek. De protocollen kende ik natuurlijk wel, maar de opleiding was echt een verreiking. Fysiek was ik supergoed, maar een studie volgen op latere leeftijd – ik was 48 jaar toen ik begon – kostte toch veel energie.’ 

Vertrouwen

‘Ik ben na mijn afstuderen direct als klinisch verloskundige aan de slag gegaan. Op mijn eerste dag als verloskundige merkte ik dat mijn leeftijd mensen vertrouwen gaf. Terwijl ze geen idee hadden dat ik nog maar net kwam kijken. Daar kreeg ik veel zelfvertrouwen van. Al snel volgde ik ook de PA-opleiding in Rotterdam. Een pittige opleiding, waar ik veel van heb geleerd.’

Leuker en werkzamer

‘Het ziekenhuis is mijn plek. Tijdens mijn opleiding liep ik stage in de eerste lijn. Heel eerlijk? Ik vond het helemaal niets. Hoewel ik fysiologie altijd centraal zet, heb ik door mijn jaren in het ziekenhuis te veel meegemaakt. Ik denk dat ik iedereen uit voorzorg zou doorsturen naar de tweede lijn. Om klinische verloskunde meer op de kaart te zetten zit ik in verschillende werkgroepen. Ik ben onder andere voorzitter van de groep klinische verloskundigen in Ede. We werken aan hoe we ons meer kunnen profileren binnen de ziekenhuissetting. Om goede zorg te kunnen bieden is er goed personeel nodig. Die moet je binnen het ziekenhuis zien te houden, bijvoorbeeld met de mogelijkheden tot scholing. Ik hoop op ontwikkelingen; ook in de eerste lijn, zodat er meer samenwerking komt. Ik probeer in elk geval hard aan de boom te schudden om aandacht te krijgen voor onder andere deze onderwerpen. Ik wil het voor mijn collega’s werkzamer en leuker maken. Het is volgend jaar de bedoeling dat ik afscheid neem van de verloskunde. Maar misschien ook niet: ik vind het nog veel te leuk.’


Pff, hallo, (niet) weer zo’n vio…

Tekst: Marjolein Lansbergen, 2023-02

 

Marjolein Lansbergen is klinisch verloskundige in het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft. In deze column deelt ze haar stage-ervaringen.

Ken je haar? Die student die je triggert. Bij wie je irritatie voelt. Ze is zó anders dan jij en hoe jij als student was. Stiekem heb je geen zin om haar op sleeptouw te nemen en eigenlijk heb je er ook geen tijd voor. Ik ken haar ook. En ik heb er ook niet altijd zin in of tijd voor. Maar: ik was er zelf zo één. Sterker nog, ik was misschien wel de ‘worst student ever’. 

‘Lui. Ongemotiveerd. Theorie niet op orde. Te veel op de achtergrond.’ Een greep uit de feedback die ik bij herhaling kreeg. Vaak gevolgd door: ‘Is dit wel het vak voor jou?’

Wat lange tijd niet herkend werd was dat mijn probleem extreme onzekerheid was. Voeg hieraan een aantal rustige stageplekken (en dus weinig verrichtingen) en pittige begeleiders toe en het fundament voor een intensieve opleidingstijd was gelegd. Ik herinner me de stages waarbij ik in tranen naar huis belde met het plan te stoppen met de opleiding nog levendig. 

Intussen weet ik dat ik zeker niet de enige ben met pittige stage-ervaringen. Ik hoor veel vaker verhalen over ‘stagetrauma’s’ en die komen het leerproces natuurlijk niet ten goede. Eerlijk is eerlijk; blijkbaar kwam ik, op z’n zachtst gezegd, niet goed uit de verf als student. Maar hoe kan het, dat waar we zo gemotiveerd zijn om het goed te doen voor cliënten, we soms zo hard kunnen zijn tegen verloskundigen in wording? Kunnen we proberen verder te kijken dan ‘te lui, te bijdehand, te afwachtend, te assertief, te amicaal, te zakelijk’ en daarbij misschien terugdenken aan onze eigen stage-ervaringen? Het gaat tenslotte om onze toekomstige collega’s!

Voor mij kwam het keerpunt in de opleiding halverwege het derde jaar. In een drukke praktijk met nuchtere cliënten en relaxte verloskundigen schroefde ik mijn aantallen op en ging het opeens eigenlijk best heel goed. Ook in mijn vierde jaar trof ik het, in een duopraktijk waar ik écht gezien werd: jong en inderdaad nog onzeker. Bovendien nog lang niet helemaal rijp om het vak goed aan te kunnen. Maar mijn begeleiders gaven mij wel alle vertrouwen dat dat rijpen heus zou gaan gebeuren*. Ondertussen durf ik wel te stellen dat dat gelukt is. Zelfs de begeleider uit het tweede jaar die beweerde dat je zonder babymuisjes te lusten, nooit een goede verloskundige zal zijn kan ik geruststellen: ik eet ze nu met smaak. Het liefst samen met de student, om haar beter te leren kennen.

*Ada en Dino, ik ben jullie nog altijd enorm dankbaar!