Klaar voor de toekomst

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-1

Vorig jaar lanceerde de KNOV het nieuwe Kwaliteitsregister Verloskundigen: dé plek waar álle verloskundigen kunnen aantonen dat zij over de juiste bekwaamheden beschikken en investeren in hun professionele ontwikkeling. Het basisregister is aangevuld met inmiddels vijf deelregisters. En dat niet alleen: afgelopen jaar werd ook het registratieplatform voor uitwendige versies vernieuwd. We blikken terug en vooruit op deze toekomstbestendige implementaties.  

Het Kwaliteitsregister Verloskundigen is een basiskwaliteitsregister waarin alle praktiserende verloskundigen – eerste-, tweede- en derdelijns – zich kunnen inschrijven. KNOV-lid of niet: elke verloskundige kan zich inschrijven via de digitale omgeving PE-online. Met een inschrijving toont een verloskundige aan over de juiste bevoegdheden te beschikken en in deskundigheidsbevordering te investeren. Net zoals andere beroepsgroepen dat doen in hun registers. Het register, dat beheerd wordt door het bureau Kwaliteitsregister van de KNOV, bestaat uit een basisdeel voor alle verloskundigen en deelregisters voor verloskundigen met specifieke vaardigheden. Die deelregisters zijn nieuw. Het vak van verloskundigen is namelijk continue in ontwikkeling. Hierdoor zijn er nieuwe en extra vaardigheden waar een verloskundige zich in kan bekwamen. Een deelregister is dus een register binnen het basiskwaliteitsregister voor een specifieke bevoegdheid met eigen (her)registratie-eisen waaraan voldaan moet worden. 

Deelregisters

Een herregistratieperiode in het Kwaliteitsregister Verloskundigen is vijf jaar. Als een verloskundige aantoonbaar minimaal 200 uur in die vijf jaar heeft besteed aan deskundigheidsbevorderende activiteiten, kan de verloskundige zich herregistreren. Het kwaliteitsregister is zo opgezet dat de uren die besteed worden aan na- en bijscholing ten behoeve van een deelregister, ook meetellen voor het basisregister. Afgelopen jaar zijn er vijf deelregisters gelanceerd, die nu onderdeel uitmaken van het Kwaliteitsregister Verlos-kundigen: Counseling Prenatale Screening, Uitwendige versie, Anticonceptie, Antenatale CTG in de eerste lijn en Klinisch Verloskundigen. Marlies Kamphof, projectleider deelregisters bij de KNOV, vertelt: ‘Counseling Prenatale Screening is al sinds januari 2022 onderdeel van het Kwaliteitsregister Verloskundigen en was het eerste deelregister dat gelanceerd werd binnen het nieuwe kwaliteitsregister.. Tot en met september 2022 hadden we het Versieregister en de Bekwaamheidslijst Spiralen en Implantatiestaafjes, waarin handmatig de bevoegdheden van de verschillende verloskundigen werden bijgehouden. Inmiddels zijn deze vervangen door de deelregisters Uitwendige versie en Anticonceptie in PE-online. Doordat deze deelregisters nu -onderdeel uitmaken van het Kwaliteitsregister Verloskundigen, staat alles op één plek, wat een stuk overzichtelijker is voor de verloskundige. Daarnaast zijn de herregistratie-eisen voor de verschillende deelregisters zoveel mogelijk geüniformeerd.’ 

Sinds 1 november 2022 is er het deelregister Antenataal CTG in de eerste lijn. Verloskundigen kunnen hiermee aantonen dat ze bevoegd en bekwaam zijn in het uitvoeren van een Antenataal CTG in de eerstelijns verloskundigenpraktijk. Er is een professionele standaard opgesteld voor het uitvoeren van het Antenataal CTG, waarin de eisen opgenomen zijn rondom regionale samenwerkingsafspraken en opleidings- of bijscholingseisen voor verloskundigen die een CTG willen uitvoeren. De eisen uit de professionele standaard zijn overgenomen in het deelregister Antenataal CTG in de eerste lijn. Verloskundigen in de eerste lijn, die ingeschreven zijn in het deelregister Antenatale CTG in de eerste lijn, mogen het Antenataal CTG uitvoeren. 

Deelregister voor klinisch verloskundigen

Eind vorig jaar is het vijfde deelregister als onderdeel van het Kwaliteitsregister Verloskundigen geïmplementeerd: het deelregister Klinisch Verloskundigen. Saskia Walgemoed, ten tijde van het project interim Senior Programmamanager Kwaliteits-register en Onderwijs bij de KNOV, vertelt: ‘Dit gloednieuwe deelregister voor klinisch verloskundigen geeft deze verloskundigen een stevige en autonome positie. Daarnaast geeft het houvast rondom -bijscholing en accreditatie. Met dit register kunnen klinisch verloskundigen zelf de kwaliteit van hun beroep borgen. Tijdens de registratieperiode van vijf jaar moet een klinisch verloskundige voor herregistratie in het deelregister 40 uur aan deskundigheids-bevordering doen. Dit betreft 8 punten per jaar in categorie B; geaccrediteerde vaardigheidstrainingen spoedeisende handelingen. Deze 40 uren deskundigheidsbevordering tellen mee voor de 200 uren die nodig zijn voor de herregistratie in het Kwaliteitsregister Verloskundigen.’

De overige punten zijn te behalen met bijvoorbeeld geaccrediteerde bij- en nascholingen, symposia, trainingen en geaccrediteerd methodisch intercollegiaal overleg. Elke aanbieder van deskundigheidsbevordering voor (klinisch) verloskundigen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen met een eigen scholingsaanbod, kan accreditatie aanvragen. Klinisch verloskundigen volgen al bijscholingen en maken gebruik van methodologisch intercollegiaal overleg. Hier kan nu accreditatie aan gekoppeld worden. Daarmee wordt de bijscholing voor klinisch verloskundigen inzichtelijk en wordt deze gelijkgetrokken in alle ziekenhuizen én geborgd in de toekomst. Daarnaast wordt er ook aangesloten bij hoe het geregeld is voor andere beroepsgroepen. 

‘De waardevolle data van het registratieplatform kunnen we gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek’

Eén beroepsgroep

De nieuwe deelregisters brengen veel voordelen met zich mee. Zo hoeft een verloskundige niet meer in verschillende systemen in te loggen en bijscholing uit te zoeken. Ze kan vanuit één centraal punt regie op haar eigen ontwikkeling uitoefenen. En daarnaast kan ze aan de buitenwereld in één oogopslag haar bevoegdheid laten zien. Het kwaliteitsregister is namelijk openbaar, ook voor niet KNOV-leden. Marlies: ‘Het samenbrengen van alle registers in één register, laat zien dat we als verloskundigen één beroepsgroep zijn en dat we investeren in scholing en kwaliteit. Daarnaast maakt een registratie in het kwaliteitsregister ook voor zorgverzekeraars zichtbaar dat een verloskundige haar deskundigheid bijhoudt, waardoor specifieke handelingen gedeclareerd kunnen worden. En een cliënt kan checken wat de bevoegdheid is van haar verloskundige.’

Een nieuw registratieplatform 

Mede dankzij de komst van het deelregister Uitwendige versie kwam er een einde aan het Versieregister in zijn vorige vorm. In het oude Versieregister konden verloskundigen, die ook versiekundige zijn, hun bevoegd- en bekwaamheid aantonen en uitwendige versies registreren. Dat eerste kan nu in het nieuwe deelregister. Voor het registreren is eind 2022 door de KNOV een nieuw, toekomstbestendig registratieplatform gelanceerd, dat ook in te zetten is voor andere handelingen, zoals op het gebied van anticonceptie. Vervolgstappen op het gebied van uitwendige versie liggen op cliëntevaluatie, het verder verbeteren van de registraties en het nauwer samenwerken met klinisch verloskundigen. Siska Post, interim Beleidsadviseur en Richtlijnontwikkelaar bij de KNOV, vertelt: ‘We hadden sinds 2011 een Versieregister waarin uitwendige versies werden geregistreerd. De inhoud moest worden herzien en de software was aan vervanging toe. Het nieuwe registratieplatform is daarnaast gebruiksvriendelijker, makkelijker toegankelijk en veilig door tweestapsverificatie.’ 

‘Het samenbrengen van alle registers in één register laat zien dat we als verloskundigen één beroepsgroep zijn en investeren in scholing en kwaliteit’

Wetenschappelijk onderzoek 

Versiekundigen registreren via het registratieplatform alle versies die zij verrichten aan de hand van een vragenlijst. Dit is in het nieuwe platform efficiënter ingericht. Hierdoor is de output in de toekomst ook bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Siska: ‘Het registreren van de uitwendige versies gebeurt om verschillende redenen. We kunnen ermee inzichtelijk maken wat de kwaliteit van de zorg is en bijvoorbeeld hoe vaak zo’n versie plaats vindt. Deze data kunnen gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek en voor onderbouwing van bijvoorbeeld succesratio en veiligheid naar de buitenwereld, zoals naar zorgverzekeraars. Als je verandering teweeg wilt brengen, dan heb je veel data nodig ter onderbouwing. De afgelopen jaren is er door het Versieregister al een enorme database gevormd. Als het registratieplatform langer bestaat, is het doel ook dat we al die waardevolle data gaan gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek.’

Op dit moment wordt het registratieplatform alleen gebruikt voor het registreren van de uitwendige versies. In de toekomst kan het platform ook voor andere verrichtingen ingezet worden. Siska: ‘Daarom hebben we het over registratieplatform en niet meer over Versieregister. Met het registratieplatform kan bijvoorbeeld ook anticonceptie in kaart worden gebracht. Dat wordt nu nog geregistreerd via handmatige lijsten. Stel: er is een terugroepactie voor een bepaald batchnummer van een spiraal, dan kun je met een druk op de knop zien om welke cliënten het gaat.’ 

Meer data = meer bewijslast

‘Om iets voor elkaar te krijgen heb je bewijslast nodig. Met het registratieplatform kunnen we goed inzichtelijk maken wat we precies doen, hoe we dat doen en hoe goed we daarin zijn. Het geeft ons inzicht in onze eigen kwaliteit’, vertelt Siska. 

Het platform brengt naast meer gebruiksgemak en inzicht meer voordelen met zich mee. ‘Als bij een zwangere vrouw een versie is uitgevoerd, kunnen we na afloop een vragenlijst toesturen over hoe zij de zorg heeft ervaren. Zij kan dat anoniem invoeren. Die data kun je op een ander niveau weer gebruiken. Daarnaast zitten er kleine vernieuwingen in het platform, zoals een reminder. Het is belangrijk dat je als versiekundige een compleet dossier maakt en de geboorte van een kind registreert. Dat wordt soms vergeten. Er zit nu een reminder op het dashboard om de follow-up in te voeren. Hiermee helpen we de versiekundigen het registratieplatform optimaal te gebruiken, zodat wij meer bruikbare data én daarmee bewijslast krijgen.’ 


Update: KNOV richtlijnen en kwaliteitsproducten

Tekst: Eveline Mestdagh, 2023-01

Een overzicht van richtlijnen of kwaliteitsproducten van de KNOV (of waar de KNOV penvoerder van is) die in ontwikkeling of opgeleverd zijn. Deze zijn mogelijk gemaakt door kwaliteitsgelden van ZonMw. 

Nieuw: handreiking Vegetarisch en veganistisch voedingspatroon rondom de zwangerschap 

Geboortezorgverleners kunnen de nieuwe KNOV- handreiking Vegetarisch en veganistisch voedingspatroon rondom de zwangerschap raadplegen om (aanstaande) zwangere en pas bevallen vrouwen met een vegetarisch en veganistisch voedingspatroon te voorzien van passende adviezen. Bij een dergelijk voedingspatroon is de kans op sommige voedingstekorten hoger dan bij een omnivoor voedingspatroon. Dit kan het risico op maternale of foetale complicaties verhogen. Een praktisch stroomschema in de handreiking maakt duidelijk welke aanvullende adviezen rondom voeding gelden, welke supplementen nodig zijn en of er bloedonderzoek gedaan moet worden naar tekorten. Vrouwen met een veganistisch voedingspatroon wordt geadviseerd naar een diëtist te gaan. De handreiking is tot stand gekomen in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Diëtisten (NVD), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), Moederraad Geboortehart en het Voedingscentrum.

Nieuwe factsheet Verdenking macrosomie

We hadden veel verschillende documenten rond macrosomie: een factsheet Positieve discongruentie (2017), een Time to Task Matrix (2017) en een factsheet Vermoeden van macrosomie, opgesteld in samenwerking met de verloskunde academies (2020). We hebben voor het gebruiksgemak al deze documenten herzien tot één nieuw document. Het nieuwe document bevat een extra search sinds 2020.

Vernieuwde factsheet Meconiumhoudend vruchtwater

Deze nieuwe factsheet geeft iets meer risicoprofielen weer dan de vorige versie van 2015. Zo blijkt meconiumhoudend vruchtwater ook vaker geassocieerd te zijn met vrouwen die een migratieachtergrond hebben, aan zwangerschapshypertensie en aan een verlengde partusduur (>15h). Correcte observatie van de neonaat blijft precair gezien het risico op het meconium aspiratie syndroom. De geldende richtlijnen zijn niet eenduidig over de duur van deze observatieperiode, zeker in het geval van dun meconiumhoudend vruchtwater en een pasgeborene met een goede Apgar (>8 na 5 minuten). Hier zou een verkorting in observatieperiode in de tweede lijn een aanzienlijke druk-/capaciteitsverlaging kunnen bewerkstellingen. De Time to Task Matrix werd niet meer opgemaakt, deze behouden we niet in de herziening van de documenten.

Herziene handreiking Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene in de thuissituatie of vergelijkbare omstandigheden

De Nederlandse Reanimatie Richtlijnen kregen een update in 2021. Zodoende was ook onze handreiking toe aan een bijpassende opfrissing. Nieuw hierin is dat we nu voornamelijk de Twee Duim Omcirkel Techniek (TDOT) aanbevelen en niet meer standaard de twee-vinger-techniek. We proberen ook de hiaten in het meten van saturatiemeting bloot te leggen wanneer eventueel zuurstof moet worden toegediend. Fijn aan deze multidisciplinaire samenwerking met de
academies, de NRR en de KNOV is dat we gezamenlijk gaan kijken hoe we de hiaten voor onze specifieke eerstelijns zorg kunnen waarborgen in een eventuele volgende herziening in 2025. Hierdoor werken we allemaal met één document en zou een eventuele handreiking zelfs niet meer nodig zijn. Lees meer over de totstandkoming op pagina 31.


Zij aan zij: Jolanda en Marjolein

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-1
Beeld: De Beeldredacteur

Jolanda van der Wilt en Marjolein van Dijk leerden elkaar ruim twintig jaar geleden op de opleiding tot verloskundige kennen. Ze werden elkaars beste vriendinnen en belangrijkste sparringpartners. Nu Marjolein in de eerste en Jolanda in de tweede lijn werkt, is die sparringfunctie misschien wel nóg belangrijker geworden.

‘Als ik iets heftigs heb meegemaakt, bel ik haar’

Jolanda over Marjolein

‘We waren bang dat we elkaar na het afstuderen uit het oog zouden verliezen, maar we werden elkaars belangrijkste vraagbaak. Als ik iets heftigs heb meegemaakt, bel ik Marjolein. Casussen lopen we stap voor stap door, we bieden elkaar een luisterend oor en denken vakinhoudelijk mee. Pas had ze een rotcasus, waarbij de ouders ondanks de slechte afloop vol lof over Marjolein waren geweest. Ik weet dat je dat in zo’n situatie niet altijd ziet, dus dat probeerde ik extra te benadrukken. Andersom bel ik Marjolein als ik haar eerstelijnservaring nodig heb, bijvoorbeeld toen ik een anticonceptiespreekuur oprichtte in het Langeland Ziekenhuis. Marjolein wist alles over de leveranciers van spiralen en vertelde me welke informatie zij met cliënten deelt. Toen we zelf zwanger waren, wilden we allebei dat de ander de bevalling zou begeleiden. Tegelijkertijd realiseerden we ons dat we geluk moesten hebben, want we wonen een half uur rijden bij elkaar vandaan. Maar het is zes keer gelukt; ik heb de drie bevallingen van Marjolein begeleid en zij mijn drie bevallingen. Heel bijzonder en ontzettend fijn dat mijn vriendin, die alles van mij weet en mijn wensen kent, die bijzondere momenten kon begeleiden.’

‘Ik hoef haar niet uit te leggen hoe eenzaam het op een zolderkamer kan voelen’

Marjolein over Jolanda

‘Het is fijn om een vriendin te hebben die ook je vakgenoot is. Zij begrijpt het als geen ander, als ik niet op de verjaardag van een van haar kinderen kom omdat ik dienst heb. Ze is dag en nacht bereikbaar en daar maak ik graag gebruik van; we spreken elkaar wekelijks. Je zou verwachten dat hoe langer je in het vak zit, hoe zekerder je je over het werk gaat voelen. Maar ik ken juist meer onzekere momenten en kan de visie van Jolanda dus extra goed gebruiken. Misschien komt het doordat ik de laatste tijd wat nare casussen heb gehad. Natuurlijk bespreek ik die met mijn collega’s van Uitgerekend Woerden, maar het is ook fijn om iemand uit de tweede lijn een pathologische situatie voor te leggen. Extra fijn is het dat ze weet hoe het er in de eerste lijn aan toe gaat, doordat ze zelf ook jarenlang als eerstelijnsverloskundige werkte. Ik hoef haar niet uit te leggen hoe eenzaam het kan voelen als je op een zolderkamertje een immatuur kind geboren ziet worden. Van de andere kant weet ze hoeveel passie ik voor mijn werk heb. Het is bijzonder, wat wij met elkaar delen.’


Positieve bevalervaringen dankzij een Midwifery Unit

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-01

 

Lucia Rocca Ihenacho, medeoprichter en CEO van Midwifery Unit Network.

Midwifery Unit Network (MUNet) is een community die Midwifery Units (MU) ontwikkelt en implementeert in heel Europa. Het doel? Dat vrouwen en hun gezin een positievere bevalervaring krijgen die hun fysieke en psychologische welzijn verbetert en baby’s een optimale start geeft. Dat klinkt misschien vanzelfsprekend, maar is in lang niet alle landen zo. Lucia Rocca Ihenacho, medeoprichter en CEO van het netwerk, vertelt.

Het ontstaan

‘MUNet wil de cultuur rond bevallingen beïnvloeden en zorgprofessionals en vrouwen voorlichten over de veiligheid van door verloskundigen begeleide zorg. Het netwerk is opgezet door verloskundigen vanuit de behoefte om erkenning te krijgen dat veel vroedvrouwen zich machteloos voelden. Ze ervaarden een botsing met andere zorgprofessionals; verloskundigen probeerden zorg te bieden op basis van de biopsychosociale filosofie, terwijl de rest van de geboortezorg gericht was op een medisch-industriële filosofie. MU’s werden als alternatief beschouwd, terwijl de verloskundige afdeling in het ziekenhuis als essentieel werd gezien. Als we naar het bewijs kijken, weten we dat een MU, in de buurt van een verloskundige afdeling, voor vrouwen met een normaal verlopende zwangerschap betere klinische resultaten, ervaringen en kosteneffectieve zorg biedt.’

De opstart

‘Toen we in 2015 startten wisten we nog niet veel over communities en hoe we die moesten runnen. Het bleek ook complex om invloed uit te oefenen op de verschillende zorgstelsels in Europa. Door beperkte middelen en personeel pakten we het pragmatisch aan en stelden jaarlijkse doelen en projecten vast. Met de -financiering die we hadden binnengesleept gaven we trainingen en ondersteunden we andere projecten om bijvoorbeeld de MU-standaarden op te stellen. We slaagden er uiteindelijk met City, University of London in om een consistente financiering binnen te halen.’ 

Implementatie in andere landen

‘We begonnen met samenwerken met verschillende landen. Er zijn nu MU’s in Spanje, Tsjechië, Bulgarije, Frankrijk en in onder andere Italië en België zijn de MU’s opgeschaald. De uitrol gaat echter langzaam. We moeten flink lobbyen en veel tijd steken in het over-tuigen van landen.’

En Nederland dan?

MU’s werken met tien zorgthema’s en dertig zorgstandaarden. Er zou gekeken moeten worden hoe de zorgthema’s en en zorgstandaarden ook toepasbaar zijn in het Nederlandse systeem. ‘Als er een plan zou zijn om MU’s in -Nederland op te schalen, dan zou het cruciaal zijn om deel uit te maken van MUNet om samen te werken, te delen wat werkt en successen te vieren. Er zou een MUNet-groep in het land kunnen zijn, met Europese koppeling om te delen wat er in Nederland gebeurt, maar ook om op Europees niveau een strategisch plan af te spreken en elkaar te ondersteunen.’

Trots

‘Systeemveranderingen kunnen erg uitdagend zijn. Onze partners en medewerkers hebben veel doorzettingsvermogen getoond. Ik denk altijd graag na over systemen, maar ook over de individuele impact die ze maken. Mijn nichtje is bevallen in de eerste MU van Italië. Ze is de eerste vrouw in drie generaties die een geboorte heeft gehad zoals zij wilde, waardoor ze zich erg krachtig voelde. Ik zou willen dat dat mogelijk was voor alle vrouwen die dat willen.’ 


Een andere kijk op capaciteitsmanagement

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-01

De komende jaren neemt de zorgvraag verder toe. Hoe kunnen we, met de uitdagingen rondom capaciteit, kwalitatief goede zorg blijven bieden? En wat kunnen verloskundigen daarin zelf doen? Om op een andere manier naar oplossingen te kijken organiseert de KNOV de workshop capaciteitsproblematiek. Joleen Geurkink, eerstelijnsverloskundige in de Achterhoek, volgde de sessie in Utrecht.

‘Ik werk als verloskundige in de eerste lijn en ben voorzitter van een klein VSV. Sinds een paar maanden ben ik bij de KNOV betrokken als projectmedewerker op het gebied van capaciteit. Omdat ik vanuit verschillende rollen met het onderwerp te maken heb, leek de workshop mij heel interessant. Ik was vooral benieuwd hoe het probleem benaderd werd. Ik hoopte ook op input van deskundigen en ervaringen van andere verloskundigen.’

Vraag en aanbod

‘De workshop wordt verzorgd door de Universiteit van Twente, waar een onderzoeksgroep werkt die zich bezighoudt met capaciteitsmanagement. De teamleden kijken vanuit onderzoek en theorie en passen dit toe op specifieke situaties. Er is een x-aantal mensen dat het werk kan doen en je verwacht een bepaalde hoeveelheid aan werk. Hoe kun je die mensen zo efficiënt mogelijk inzetten? Op basis van vraag en aanbod maken ze berekeningen en modellen. Dat doen ze niet alleen voor de zorg, maar ook voor andere sectoren. De principes die in het bedrijfsleven gelden, gelden net zo goed in de geboortezorg.’

Piekmomenten

‘De trainers namen ons als eerste mee in het benoemen van de waardepropositie. Wat wil je, wat heb je te bieden, wat is je visie op zorg en wat is waardevol voor je? Vanuit daar kun je kijken wat er nodig is om vanuit deze waarden zorg te leveren en wat dit betekent voor de planning. Dat gaat enerzijds om variatie in aanbod. De ene dag zijn er meer bevallingen dan de andere dag. En het heeft te maken met de flexibiliteit van de mensen die de zorg kunnen leveren. Is dat een vast team of heb je een flexibele achterwacht? Aan de hand daarvan kun je het rooster zo goed mogelijk inrichten, zodat je minder last hebt van piekbelasting. Een belangrijke boodschap was ook dat je goed in kaart moet brengen wanneer je piekmomenten zijn. Als je weet waar die zitten, kun je hierop inspelen en heb je er hopelijk minder last van.’

Inspiratie uit de supermarkt

‘Er werden veel voorbeelden aangehaald om breder te gaan kijken naar capaciteitsmanagement. Eén ging over de supermarkten Jumbo en Aldi. Als je naar Aldi gaat, weet je dat je in een lange rij terecht kunt komen omdat er vaak maar een kassa open is. Dat is de keuze van Aldi en daar is de prijs ook naar. Als er bij Jumbo drie mensen in de rij staan, dan mag de vierde met gratis boodschappen naar buiten. Zij zorgen dat ze altijd iemand reserve hebben om bij te draaien. Daar betaal je als klant ook wat meer voor. Die waarde geldt net zo goed in de zorg. Ook daar kun je die keuze maken. Je kunt flexibeler zijn waardoor je cliënten sneller geholpen worden, of juist niet waardoor cliënten wat langer moeten wachten, maar wel bij hun favoriete zorgverlener terecht kunnen.’

Andere manier van kijken

‘Tijdens de workshop was er veel ruimte voor inbreng. Het gesprek tussen de deelnemers kwam al snel op gang. Het is een andere manier van kijken naar de inrichting van zorg. Veel deelnemers gaven aan dat ze er eigenlijk nooit zo naar kijken. Praktijkhouders zorgen dat er elke dag iemand paraat staat, maar er is ook flexibiliteit nodig. De setting nodigde heel erg uit om na te denken wat er in jouw eigen situatie mogelijk is. De workshop heeft me aan het denken gezet. Het was heel inspirerend om met de blik van mensen buiten de zorg, maar die wel ervaring hebben met capaciteit, naar het probleem van de geboortezorg te kijken. Ik heb mijn inzichten binnen mijn eigen praktijk besproken en ook met een aantal collega’s van andere praktijken. Hoewel er nog niet direct acties uit zijn voortgekomen, houd ik het wel in mijn achterhoofd. Ik heb mijn collega’s ook geadviseerd om de workshop te volgen. Zelf zou ik het leuk vinden als er een vervolgsessie zou komen, want we zijn hier nog lang niet over uitgepraat.’’ 

Training: Workshop capaciteitsproblematiek
Inhoud: Op een andere manier kijken naar oplossingen voor capaciteitsproblematiek
Duur: 3 uur
Locatie: Utrecht en online
Opleider: Universiteit Twente in opdracht van de KNOV
Cursist: Joleen Geurkink, eerstelijns-verloskundige bij Vroedvrouwenpraktijk Doesburg, Dieren, Brummen en omstreken


Door de lijnen heen

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-01

Weinig vakgebieden zijn zo gevarieerd als verloskunde: iedere cliënt is anders, iedere casus is uniek, en dus is geen dag hetzelfde. Dat maakt het werk juist zo leuk! Ook binnen het beroep van verloskundige is veel variatie. De ene verloskundige gaat aan de slag in een eerstelijnspraktijk en de andere in het ziekenhuis. Binnen de lijnen zijn verschillen, maar ook veel overeenkomsten. Wie kunnen er beter vertellen over deze diversiteit dan verloskundigen die in beide lijnen werken? We spraken met Els Larsen, Jeannette Hammer en Anke ten Barge.

Waarom ben je eerstelijns- én tweedelijnsverloskundige?

Els: ‘Ik werk sinds 1999 in de eerste lijn en ben in 2019 in het LUMC begonnen. Op een gegeven moment begon ik het werk in de praktijk wat saai te vinden. Ik vond het bovendien jammer om iemand over te dragen aan de tweede lijn en was nieuwsgierig naar het werk van verloskundigen in het ziekenhuis. Daarom ging ik de uitdaging aan in het LUMC. Mijn start in het ziekenhuis was spannend en soms ook wel pittig; ik kwam in allerlei nieuwe situaties. Nu vind ik het onwijs leuk: zowel de afwisseling als het werken in een team met collega--verloskundigen en gynaecologen. Het leukste vind ik om zwangere vrouwen vanuit de eerstelijnspraktijk verder te kunnen begeleiden in de tweede lijn, als ze zijn doorverwezen. Die continuïteit van zorg is prettig voor beide partijen. Ik werk nog steeds met veel plezier in de eerste lijn en ben ook nog steeds maatschapslid van de praktijk. Het is mooi dat ik de klinische verloskunde als aanvulling kan doen: ik vind de combinatie heel fijn!’

Jeannette: ‘Ik werk vanaf 1995 in de eerstelijns verloskunde. In 2013 besloot ik dat ik meer wilde weten van mijn vak door de opleiding Klinische Verloskunde te volgen. Ik kon hiervoor stage lopen in het Ikazia Ziekenhuis en mocht daar ook komen werken. Dat besloot ik te doen, maar ik wilde ook in de praktijk blijven werken. In het ziekenhuis werk ik op de verloskamers, niet op de polikliniek. In de eerste lijn houd ik wel spreekuur, naast de diensten met bevallingen en kraambedcontroles. Ik zou dat onderdeel van mijn vak niet willen missen; ik hecht veel waarde aan het contact dat het spreekuur met zich meebrengt.’  

Anke: ‘Dat ik zowel in de eerste als de tweede lijn werk is toevallig zo gelopen na mijn afstuderen. Ik wist niet zeker of ik zou afstuderen en was daardoor niet actief op zoek naar een baan. Na mijn eindstage heb ik gesolliciteerd in de eerste lijn. Tegelijkertijd kwam er ook een vacature in het Streek-ziekenhuis Koningin Beatrix (SKB). Klinisch werken had toen niet mijn voorkeur, maar het was dicht bij huis en ik zocht een werkplek. In eerste instantie kreeg ik een nulurencontract en daardoor was het goed te combineren met het werk in de verloskundigenpraktijk. Inmiddels heb ik een vast contract en werk ik als waarneemster/zzp’er in de praktijk. Het is per week wisselend, maar de verdeling is zo goed als fiftyfifty. Doordat ik het op beide plekken prettig vind werken, zou ik niet willen kiezen tussen de eerste of tweede lijn.’

‘Het is mooi dat ik de klinische verloskunde als aanvulling kan doen: ik vind de combinatie heel fijn!’

Els Larsen werkt als eerstelijnsverloskundige in Verloskundigenpraktijk Noordwijk, Noordwijkerhout en De Zilk en als klinisch verloskundige in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).
Wat valt je op als je naar de verschillende lijnen kijkt?

Els: ‘Er zijn een paar grote verschillen te noemen tussen de eerste en de tweede lijn. Het voornaamste is denk ik de band met de cliënt of patiënt. Wat me aanspreekt in de eerste lijn is vooral het sociale contact. Dat heb je zeker in een plaats als Noordwijk; dat is toch een groot dorp. De consulten zijn sociaal ingestoken: je kent elkaar en ik kom ook op kraamvisite. Dat is in de tweede lijn toch heel anders: je ziet iemand maar kort, dan is het een uitdaging om een band op te bouwen.’

Jeannette: ‘Je hebt daar in de tweede lijn inderdaad maar heel kort de tijd voor. Het mooie vind ik dat het in de meeste gevallen wél lukt. Het helpt dan als je al veel ervaring hebt, dan kun je goed inschatten waar iemand baat bij heeft. De cadeautjes zijn de mensen die ik zowel in de eerste als de tweede lijn mag begeleiden. Dan zie ik ze ook in de kraamtijd, dat maakt voor mij het plaatje compleet.’

Anke: ‘Herkenbaar, ik vind de persoonlijk band die je opbouwt met een cliënt in de eerste lijn ook heel waardevol. Je begeleidt een cliënt van een vroege echo tot in het kraambed. Ook heb ik als eerstelijnsverloskundige meer zeggenschap over wat ik doe en kan ik mijn tijd zelf indelen.’

Els: ’De hoeveelheid autonomie is inderdaad behoorlijk verschillend. Als eerstelijnsverloskundige werk je toch grotendeels alleen en maak je dus veel keuzes in overleg met de cliënt. In het ziekenhuis ben je deel van een team, met de gynaecoloog als eindverantwoordelijke.’

Anke: ‘Het werken in een team maakt voor mij het werk in de tweede lijn nog leuker. Juist omdat je in de eerste lijn veel solistisch werkt. Tijdens mijn stages in het ziekenhuis had je te maken met coassistenten, artsen in opleiding, et cetera. Wij zijn geen opleidingsziekenhuis en hebben daardoor direct contact met de gynaecoloog. Deze korte lijntjes werken heel prettig.’

Wat zijn de voordelen van werken in beide lijnen?

Anke: ‘Het is fijn om beide kanten van het werk te ervaren. Werken in de eerste lijn en werken in de tweede lijn hebben allebei hun voordelen, maar de combinatie maakt dat je sneller op situaties kunt inspringen. Dit is vooral makkelijk bij een acute situatie, maar aan de andere kant is het ook goed om in de tweede lijn te kijken of bepaalde handelingen wel nodig zijn. Als verloskundige probeer je zoveel mogelijk uit te gaan van de fysiologie, ook in het ziekenhuis.’

Els: ‘Het is inderdaad fijn om gebeurtenissen van twee kanten te kunnen bekijken. Door in beide lijnen te werken begrijp je hoe het werkt aan beide kanten en wat de waarde is van zaken die voor de andere lijn misschien minder logisch lijken. In de eerste lijn maken we bijvoorbeeld gebruik van een zwangerschapskaart, daar staat ook allerlei niet-medische informatie op die voor de tweede lijn misschien niet relevant lijkt. Maar als eerstelijnsverloskundige weet ik dat de kaart ook helpt om een band op te bouwen en elkaar te leren kennen.’

Jeannette: ‘Pas als je beide soorten werk doet begrijp je pas hoe en waarom dingen op een bepaalde manier worden gedaan. Ik dacht dat ik wel wist hoe het er in het ziekenhuis aan toe ging, maar dat bleek niet zo te zijn. Wat mij bijvoorbeeld verbaasde in de tweede lijn was de hoeveelheid administratie: dat is een groter deel van je taak dan je zou denken. Ook is een overdracht naar het ziekenhuis niet zomaar geregeld, dan treedt er vertraging op. Je hebt bovendien veel vaker te maken met beslissingen van bovenaf, in de eerste lijn ben je veel zelfstandiger.’

Els: ‘Omdat de meeste verloskundigen niet in beide lijnen werken is er soms onbegrip of gemopper over de andere lijn. Maar dan denk ik vaak: dat komt gewoon omdat ze elkaar niet goed kennen en dus niet snappen. Een kijkje in elkaars keuken nemen kan zo waardevol zijn. Het zou mooi zijn als meer mensen in beide lijnen werken. Maar dat wil of kan niet iedereen.’ 

Anke: ‘Hier in Winterswijk verloopt de samenwerking tussen de eerste en de tweede lijn goed. Omdat we vijf eerstelijnspraktijken in de regio hebben, lukt het goed om zaken af te stemmen in het Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV). Maar ik denk dat deze samenwerking tussen (klinisch) verloskundigen en de gynaecologen nog soepeler kan verlopen. Met name tijdens een overdracht of met terugkoppelingen na een consult of partus.’

‘Ik hecht veel waarde aan het contact dat het spreekuur met zich meebrengt en zou dat niet willen missen’

Jeannette Hammer werkt als eerstelijnsverloskundige in Verloskundigenpraktijk Pendrecht en als klinisch verloskundige het Ikazia Ziekenhuis, beide in Rotterdam.
Wat valt je op binnen de lijnen? 

Jeannette: ‘Er is in mijn ervaring vooral veel variatie binnen de eerste lijn. In Rotterdam hebben we heel uiteenlopende eerstelijnspraktijken: van caseloadpraktijken tot heel grote praktijken. Toen ik begon als verloskundige leken de praktijken wat betreft grootte en werkwijze meer op elkaar. Het voordeel is dat er nu meer keuze is voor zwangere vrouwen, maar de grote variatie kan soms voor onbegrip zorgen in de tweede lijn. Praktijk A kan totaal anders werken dan praktijk Z, waardoor tweedelijnsverloskundigen bij een overdracht niet altijd goed weten wat ze kunnen verwachten, of liever met de ene dan met de andere praktijk werken.’

Els: ‘Ja, de variatie in eerstelijnsverloskundigen betekent dat je je als klinisch verloskundige telkens weer moet aanpassen. De ene verloskundige kent de patiënt namelijk van haver tot gort en blijft na de overdracht aan het ziekenhuis in beeld, de ander gaat meteen weer weg.’

Jeannette: ‘In de regio van het Ikazia Ziekenhuis zijn er inmiddels 28 verloskundige praktijken en bijna 100 verloskundigen. Dat is niet altijd even leuk, omdat je elkaar niet goed kent. Ik denk wel eens: om echt goede zorg te leveren heb je een klein gebied nodig waarin je alle verloskundigen kent. Het is een uitdaging om eenheid te vinden in die grote variëteit.’ 

Anke: ‘In onze regio is het dat wel het geval, ondanks dat onze regio Oost-Achterhoek een vrij groot gebied beslaat. We kennen elkaar goed en er is relatief weinig variatie tussen de praktijken. Ik denk dat dat het samenwerken ten goede komt: we maken makkelijk afspraken en krijgen protocollen redelijk snel opgesteld. Het enige verschil is dat sommige praktijken ook anticonceptie zijn gaan aanbieden. In het verleden was er meer variatie: er waren verschillende praktijken die zelf geen vitaliteitsecho’s en termijnecho’s uitvoerden maar dat uitbesteedden aan een echobureau. Nu is dat grotendeels gelijk.’

Els: ‘Tussen het werk dat klinisch verloskundigen doen is in ons ziekenhuis weinig variatie. Een aantal verloskundigen hebben de opleiding tot Physician Assistant (PA) gevolgd, maar dat betekent bij ons geen verschil in taakomschrijving. Zowel verloskundigen met als zonder deze opleiding hebben bij ons diverse taken: naast het werk op de verloskamer zijn er bijvoorbeeld verloskundigen die poli houden, echo’s maken, versies uitvoeren of onderwijs geven. Als klinisch verloskundigen zijn we een stabiele factor op de werkvloer, voor patiënten
is dat prettig.’

Anke: ‘De taakverdeling verschilt per ziekenhuis. Op onze afdeling werken we sinds kort met PA’ers. Zij hebben net als de gynaecologen ook een spreekuur op de poli. Wel zijn we bezig om de taken voor de klinisch verloskundigen uit te breiden. Dit geldt met name voor de triage. Wat dat betreft is mijn werk in de eerste lijn gevarieerder. Daar doe ik spreekuren en maak ik echo’s. De echoscopie pas ik amper toe in het ziekenhuis. Maar wie weet verandert dat dus nog.’

‘Het werken in een team maakt voor mij het werk in de tweede lijn nog leuker’

Anke ten Barge werkt als eerstelijnsverloskundige in Verloskundigenpraktijk Wel en Wee en als klinisch verloskundige in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB), beide in Winterswijk.
Hoe kan de samenwerking tussen de lijnen worden versterkt? 

Els: ‘Wat bij ons goed werkt is dat mijn eerstelijnspraktijk en het LUMC sinds 2018 samen in één softwaresysteem werken. Als eerstelijnsverloskundige noteer je hierin alle relevante informatie, en als een cliënt wordt overgedragen aan het ziekenhuis is daar het dossier ook direct inzichtelijk. Dit zorgt voor korte lijnen. Als tweedelijnsverloskundige hoef je dus niet meer alle informatie over te nemen als een patiënt op consult komt tijdens de zwangerschap, of wordt overgenomen tijdens de baring. Dit scheelt enorm veel tijd aan administratie, tijd die kan worden besteed aan zorg.’

Anke: ‘Zo’n gedeeld softwaresysteem lijkt mij echt ideaal! Ik denk daarnaast dat het mooi zou zijn als er meer verloskundigen zowel in de eerste als de tweede lijn zouden werken. Niet alleen om meer begrip voor elkaars werkwijze te creëren, maar ook om tekorten op te lossen. Overal in het land zijn tekorten aan eerstelijnsverloskundigen, ook in de Achterhoek. Door een zwangerschapsverlof binnen de praktijk ontstond er een tekort. Na overleg met de afdelingsmanager in het ziekenhuis mocht ik onbetaald verlof op nemen, zodat ik deze maanden fulltime in de praktijk kan werken. Superfijn dat er op zo’n manier kan worden samengewerkt binnen het VSV! Elke twee weken hebben we met het VSV een intakebespreking, waarin we de nieuwe zwangere vrouwen bespreken en het beleid doornemen. Hier wordt de zogenaamde VSV-brief opgesteld, deze kunnen de zwangere vrouwen digitaal inzien. Maar natuurlijk kan de samenwerking tussen de lijnen altijd nóg beter. Mocht iemand een goed idee hebben hoe: ik hoor het graag!’ 


Boekrecensie: Over tijd

Tekst: Jolijn Betlem, 2023-1
Over tijd; Kantelpunten in de naoorlogse geboortezorg

Eind 2022 was ik aanwezig bij de feestelijke boeklancering Over Tijd, kantelpunten in de naoorlogse geboortezorg. Een boek dat geschreven is vanuit de vraag waarom de vooruitzichten op een goede afloop voor zwangere vrouwen en (on)geboren kinderen zo spectaculair verbeterd is sinds de Tweede Wereldoorlog, zo vertelden de schrijvers tijdens de lancering.

Het boek valt op door de modern vormgegeven gele kaft waarbij de afbeelding goed gekozen is, net als de titel van het boek. Over Tijd, een titel die zowel het onderwerp zwangerschappen aangeeft als het historisch perspectief waar het boek over gaat. Het uitnodigende voorwoord van Elselijn Kingma prikkelt de lezer doordat je direct gewezen wordt op het verschil tussen de algemene geneeskunde en de geboortezorg. ‘Vaak gaat ingrijpen niet zozeer ten behoeve van de cliënt maar ten behoeve van een ander, haar kind’. Medisch gezien vrijwel ongekend en daarmee uitdagend.  

Het boek leest opvallend makkelijk ondanks de vele onderbouwingen met verwijzingen. De hoofdstukken zijn helder opgebouwd volgens een vaste structuur. Interessant zijn de korte interviews met sleutelfiguren zoals een arts public health, een biomedisch ethicus, een neonatoloog, verloskundigen en gynaecologen, waarbij de laatste groep wel wat vaak aan het woord komt.  

In elk hoofdstuk wordt het cliënten-perspectief belicht. Aan de orde komt bijvoorbeeld de (zeer gewenste) toename in participatie van cliënten en de aandacht voor de psychosociale en emotionele impact van een zwangerschap voor cliënten. Het is indrukwekkend om te lezen dat tot begin jaren negentig zorgverleners ervan overtuigd waren dat het beter is voor ouders het overleden kind niet te zien of aan te raken. 

Mijn kennis over vele onderwerpen in de geboortezorg is na het lezen van het boek opgefrist en aangescherpt doordat het historische perspectief ontwikkelingen inzichtelijk maakt. Denk aan onderwerpen als bloed, bloeddruk, DES, prenatale screening, partus prematurus, de wetenschap en nog veel meer. Opvallend was dat de implementatie van alle beschreven innovaties pijnlijk lang op zich heeft laten wachten. Ik vrees dat dat vandaag de dag nog niet heel anders gaat. Ik vond het een leerzaam boek en ook zeer geschikt voor alle zorgverleners in oplei-ding in alle lijnen. Kortom: een aanrader!

Auteurs: Hajo Wildschut en Marjanke Spanjer
Uitgever: 20/10 Uitgevers
ISBN: 9789490951733
Prijs: € 19,95

Jolijn Betlem is verloskundige en docent. Ze tipte De Verloskundige het boek Over Tijd, kantelpunten in de naoorlogse geboortezorg en schreef er een recensie over.


Geneesmiddelengebruik rondom de zwangerschap

Tekst: Dr. Veronique Maas, 2023-01
Highlights uit de data van Moeders van Morgen

‘Mag ik Ibuprofen gebruiken tijdens de zwangerschap?’ Dit is een vraag die regelmatig voorbijkomt in de spreekkamer of online wordt opgezocht. Over de veiligheid van geneesmiddelgebruik rondom de zwangerschap is helaas nog veel onbekend. Daarnaast komt de beschikbare kennis niet altijd goed terecht bij de zorgverleners en zwangere vrouwen. Hier probeert Moeders van Morgen (onderdeel van Bijwerkingencentrum Lareb) verandering in te brengen. Met de ruim 450 online kennispagina’s over specifieke geneesmiddelen en met de Moeders van Morgen cohortstudie dragen ze bij aan meer kennis over geneesmiddelen rondom de zwangerschap. In hun cohortstudie volgen zij al ruim 13.000 zwangerschappen op, aan de hand van zes vragenlijsten tot één jaar postpartum. Wat hebben ze al gevonden in deze data?  

Neusspray tegen aambeien 

Het viel op dat 7 zwangere vrouwen aangaven dat ze neusspray (met xylometazoline) niet in de neus gebruikten, maar lokaal ter behandeling van hun aambeien. Het middel xylometazoline leidt tot vaatvernauwing. Als het middel overmatig of verkeerd wordt gebruikt, kan het via de bloedbaan ook in de rest van het lichaam komen. Dit zou kunnen gebeuren als het middel wordt ingezet bij de behandeling van aambeien, omdat dit gebied zeer goed doorbloed is. Het advies is dan ook om het gebruik van neusspray met xylometazoline niet aan te raden voor aambeien. Zwangere vrouwen kunnen wel kortdurend xylometazoline neusspray (max. 3 keer per dag voor maximaal 1 week) gebruiken bij een verstopte neus, waar het voor geïndiceerd is.

Meer aandacht voor schildkliermedicatie 

Tijdens de zwangerschap neemt de behoefte aan het schildklierhormoon toe. Zwangere vrouwen met hypothyreoïdie lukt het niet om meer schildklierhormonen te produceren. Daarom adviseert het Nederlands Huisartsen Genootschap om de dosis levothyroxine te verhogen als iemand zwanger wordt. Verschillende deelneemsters gaven via vragenlijsten aan dat ze hun huisarts moesten overtuigen om hun levothyroxine te verhogen. Van de 335 zwangere vrouwen in de Moeders van Morgen-studie die bekend zijn met een hypothyreoïdie of de ziekte van Hashimoto, bleek dat slechts bij drie op de vier zwangere vrouwen de dosis van hun schildkliermedicatie ook daadwerkelijk werd verhoogd. Een slecht ingestelde hypothyreoïdie tijdens de zwangerschap verhoogt het risico op een miskraam, zwangerschapshypertensie, anemie en een verminderde cognitieve ontwikkeling van de foetus. Verwijs zwangere vrouwen met schildklierziektes dus zo vroeg mogelijk in de zwangerschap door naar de huisarts om haar bloedwaardes te laten controleren. 

Borstvoeding geven en medicijnen

De keuze om niet te starten met borstvoeding na de bevalling wordt bij sommige vrouwen beïnvloed door het geneesmiddelgebruik. Maar is dat wel terecht? Een vooruitblik op de resultaten van een lopend onderzoek. Een klein deel van de vrouwen die niet starten met het geven van borstvoeding, geeft aan dat haar geneesmiddelengebruik hier een rol in heeft gespeeld. Geneesmiddelen die daarbij genoemd worden zijn bijvoorbeeld lithium (voor psychische aandoeningen), lamotrigine (voor epilepsie) of antidepressiva (SSRI’s). Bij het gebruik van lithium wordt het geven van borstvoeding inderdaad afgeraden, maar bij het gebruik van lamotrigine en bepaalde SSRI’s (vooral paroxetine en sertraline) kan prima borstvoeding gegeven worden. Hier valt dus nog winst te behalen. In de meeste gevallen heeft de blootstelling ook al tijdens de zwangerschap plaatsgevonden en daar is de dosis die bij het kind komt vaak aanzienlijk hoger dan via de borstvoeding. Goede voorlichting hierover kan onnodige ongerustheid voorkomen. 

COVID-19 vaccinatie

In een eerdere editie van dit tijdschrift kon je lezen dat de maternale bijwerkingen van de COVID-19 vaccinaties in de zwangerschap veelal bekende bijwerkingen zijn die te verwachten zijn na een vaccinatie. Uitgebreide analyses in de Moeders van Morgen-studie onder ruim 10.000 zwangere vrouwen naar het effect van de COVID-19 vaccinaties op zwangerschapsuitkomsten als miskraam, vroeggeboorte en aangeboren afwijkingen lieten eveneens geen nadelige gevolgen van COVID-19 vaccinatie zien. De artikelen met deze resultaten zijn reeds ingediend bij internationale wetenschappelijke tijdschriften, hierover later meer. 

Moeders van Morgen

Meer kennis over geneesmiddelengebruik rondom de zwangerschap is hard nodig. Om meer kennis te kunnen genereren is het belangrijk dat er meer data verzameld wordt. Hiervoor heeft Moeders van Morgen jouw hulp nodig. Iedere zwangere vrouw kan meedoen aan Moeders van Morgen, ook vrouwen die (nog) geen medicatie gebruiken. Zwangere vrouwen uitnodigen om mee te doen aan Moeders van Morgen kan gemakkelijk via Vrumun en Orfeus of via de website moedersvanmorgen.nl. Wil je meer weten over de studie of informatiemateriaal ontvangen? Mail dan naar info@moedersvanmorgen.nl.

App in de maak 

Moeders van Morgen start dit jaar een project om alle informatie over zelfzorgmiddelen rondom de zwangerschap laagdrempelig en overzichtelijk beschikbaar te maken via een gratis mobiele app. Op deze manier kunnen zwangere vrouwen (en zorgverleners) beter geïnformeerd worden over de veiligheid van het gebruik van zelfzorgmiddelen rondom de zwangerschap. Zo hoopt Moeders van Morgen bijvoorbeeld dat het straks algemeen bekend wordt dat ibuprofen in de tweede helft van de zwangerschap beter niet gebruikt kan worden.

Dr. Veronique Maas1: Verloskundige (n.p.) en onderzoeker bij Moeders van Morgen
1. Bijwerkingencentrum Lareb.

Capaciteitsproblematiek in de ziekenhuizen: waar liggen mogelijk oplossingen?

Tekst: VRHL Content en Creatie, 2023-01

In steeds meer regio’s speelt capaciteitsproblematiek in ziekenhuizen. Dit heeft grote weerslag op het werk van verloskundigen – zowel in het ziekenhuis als in de wijk – de keuzevrijheid én ervaringen van cliënten en dus de kwaliteit van zorg in de regio. Maar het biedt ook kansen om tot gezamenlijke oplossingen te komen. Het verschuiven van zorg is hierbij één van de opties, naast bijvoorbeeld inzetten op preventie en behoud van personeel. Maar wat houdt dit in? En wat betekent dit voor eerste- en tweedelijnsverloskundigen? KNOV-projectleiders Amanda Christianen en Susanne van Doornik leggen het uit.

We merken dat de capaciteitsproblematiek in ziekenhuizen toeneemt. Verloskundigen ervaren dit in de praktijk met name doordat ziekenhuizen aangeven geen plek te hebben of roosters in ziekenhuizen niet meer rondkomen’, vertelt Amanda. ‘Dit geldt niet alleen voor poliklinische bevallingen, maar in regio’s waar de problematiek groot is, ook soms in acute situaties.’ De IGJ heeft eerder geconstateerd dat er sprake is van een wankel evenwicht. Tegelijkertijd voorspelt het CBS de komende jaren een forse toename van het aantal geboortes. Susanne: ‘Een oplossing zou kunnen liggen in het verplaatsen van zorg. Daarom vragen veel regio’s de KNOV om ondersteuning. Leden vragen zich af wat de opties zijn. Welke handelingen komen in aanmerking voor verschuiving van zorg? Zijn er al regio’s waar pilots lopen? En welke financiële mogelijkheden zijn er? Wij ondersteunen leden hierbij en faciliteren hen waar mogelijk en nodig.’

Verschuiving van zorg

Om vanuit de verloskundigen een mogelijke bijdrage te kunnen leveren in het verminderen van de capaciteitsproblematiek wordt er binnen de KNOV een plan gemaakt voor het breder implementeren van verschuiving van zorg. Susanne: ‘Hierbij onderzoeken we wat er nodig is om verschuiving in de zorg landelijk en structureel mogelijk te maken. Zo gaan we na welke handelingen mogelijk in aanmerking komen die door eerstelijnsverloskundigen gedaan kunnen worden. Daarnaast kijken we hoe we dat kunnen realiseren, denk aan mogelijke juridische stappen, het opstellen van protocollen, wat zijn financiële mogelijkheden, welke (extra) opleiding is wellicht nodig, kwaliteitseisen en andere praktische zaken. Met de resultaten van pilots die al zijn uitgevoerd kunnen we andere regio’s en verloskundigen informeren, inspireren en op weg helpen.’

Tweede lijn ontlasten

Amanda: ‘De zorgvraag gaat de komende jaren nog meer toenemen. Om kwalitatief goede zorg te kunnen blijven ­leveren, moeten we de zorg echt anders gaan organiseren. Dichtbij waar het kan, ver weg als het moet. Met dit project willen we de tweede lijn waar mogelijk ontlasten, zodat hier de zorg kan blijven plaatsvinden die ook echt in de tweede lijn thuishoort. Er zijn mooie voorbeelden in regio’s waar ­verloskundigen, gynaecologen en het ziekenhuis hier ­gezamenlijk afspraken over maken of hebben gemaakt. Vaak is dan ook de zorgverzekeraar betrokken. Zo kunnen eerstelijnsverloskundigen een aantal werkzaamheden  overnemen van de tweede lijn, zoals het uitvoeren van het Antenatale CTG en het plaatsen van een foley katheter ten behoeve van het inleiden.’ Susanne: ‘Maar denk ook aan misoprostol bij miskraam, de transcutane bili meter en bili cocoon, de behandeling van diabetes en gravidarum, ­antibiotica profylaxe tijdens de baring, langdurig gebroken vliezen, tongriem klieven, meconiumhoudend vruchtwater en baring afmaken bij medische indicatie.’

Versterken samenwerking eerste lijn

Het is niet per definitie zo dat alle zorg zich leent om over te nemen. Het is belangrijk om hierover met de leden van gedachten te wisselen. Bovendien geldt dat niet alle ­eerstelijnsverloskundigen ook alle zorg moeten gaan leveren. Susanne: ‘Het is goed mogelijk dat een deel ervoor kiest om bepaalde vormen van zorg niet aan te bieden, maar daarvoor doorverwijst naar een andere collega in de eerste lijn in plaats van naar het ziekenhuis. Niet iedere verloskundige biedt namelijk echoscopie, CTG of uitwendige versie aan maar werkt samen met collega verloskundigen, zo heeft ieder haar eigen expertise. Verloskundigenpraktijken kunnen ook besluiten om te gaan samenwerken om zo bijvoorbeeld echo’s en het Antenatale CTG gezamenlijk aan te kunnen­ ­bieden, bijvoorbeeld vanuit een centrum.’

‘Verschuiving van de zorg is cruciaal om zwangere vrouwen zorg te kunnen blijven bieden’

Amanda Christianen, projectleider bij de KNOV. Is zwanger van haar tweede dochter, heeft een master in Health Economics, Policy and Law, is verloskundige in opleiding en houdt zich binnen de KNOV o.a. bezig met capaciteitsproblematiek.
Aandachtspunten

Zijn er aandachtspunten waar je aan moet denken bij het ­verschuiven van de zorg? ‘Niet meer dan bij andere veran­de­ringen’, vertelt Amanda. ‘Een aantal is eerder genoemd, zoals protocollen, goede samenwerking, maar ook een passende bekostiging. Als laatste is het belangrijk dat het voor de verloskundigen behapbaar blijft qua werk en verandering. Want anders breidt de capaciteitsproblematiek zich verder uit. Overigens brengt niets doen ook risico’s met zich mee. Het is vooral belangrijk dat in de regio goede afspraken worden gemaakt met ketenpartners. Zorg verschuiven naar de eerste lijn betekent niet dat de verloskundige er alleen voor staat, je doet het samen met zorgpartners in de regio.’ Susanne: ‘Wij faciliteren als KNOV alles wat nodig is voor verloskundigen om deze verschuiving met beide handen aan te kunnen ­pakken, maar de toepassing doen de regio’s uiteindelijk zelf.’

Waarom niet meer zorgpersoneel aannemen?

Amanda: ‘Dit is een veelgehoorde oplossing. Het is natuurlijk belangrijk om voldoende zorgpersoneel te hebben, dat er ­voldoende wordt opgeleid en dat we de zorg aantrekkelijk houden, zodat zorgverleners ook blijven. Tegelijkertijd klinkt het eenvoudig om het probleem in de ziekenhuizen (ook) op te lossen door meer personeel aan te nemen. Dit is in het verleden in regio’s ook geprobeerd, maar heeft de capaciteits­problematiek daar niet opgelost. Ook rapporten van onder andere de SER, RIVM, WRR, NZA en Zorginstituut wijzen op de krapte die ontstaat op de arbeidsmarkt. Toch eenzijdig inzetten op meer personeel, heeft als risico dat het capaciteits­probleem niet wordt opgelost. Daarom is het zo belangrijk dat we dingen anders organiseren om wel kwalitatief goede zorg te kunnen blijven bieden en het werkplezier van verloskundigen te behouden.’

Preventie en positieve gezondheid

Naast verschuiving van zorg dragen ook vermindering van administratieve lasten, voldoende opleiding en preventie bij aan het verminderen van capaciteitsproblematiek. Amanda: ‘Capaciteitsproblematiek is zo groot, daar is niet één oplossing voor. Preventie – niet alleen lichaamsbeweging en gezondheid, maar vooral ook het voorkomen van medische zorg – is een andere belangrijke pijler in het oplossen van capaciteitsproblematiek.’ Susanne: ‘Daarnaast werken een aantal verloskundigenpraktijken vanuit het gedachtengoed Positieve Gezondheid. Door met de cliënt breder te kijken naar gezondheid en te bespreken welke factoren hier positief op van invloed kunnen zijn, kan het zijn dat het doorverwijzen naar de tweede lijn voorkomen kan worden. Kleine initiatieven die bijdragen aan drukverlaging in de tweede lijn en, net zo belangrijk, tevredenheid van de cliënt.’

‘Het is belangrijk om in de regio goede afspraken te maken met ketenpartners’

Susanne van Doornik, projectleider bij de KNOV. Is moeder van drie kinderen, heeft een master Culture & Change specialisatie Organisatie Psychologie, is van oorsprong verpleegkundige en houdt zich voor de KNOV o.a. bezig met verschuiving van de zorg.
Wat doet de KNOV nog meer?

Amanda: ‘Verschuiving van zorg is niet het enige waar de KNOV zich op richt als het gaat om capaciteitsproblematiek. Voor het project Hand in eigen boezem gaat een aantal regio’s aan de slag met hun eigen verwijsgedrag (preventie) en is er een werkgroep bezig met de ontwikkeling van een toolkit voor verloskundigen om positieve aandacht te geven aan de thuisbevalling. Daarnaast biedt de KNOV een workshop aan over capaciteitsmanagement waarin deelnemers geïnspireerd worden om anders naar de problematiek te kijken aan de hand van voorbeelden uit andere sectoren. Ook willen we leden die deze problematiek ervaren met elkaar en met ons in verbinding brengen. Dit doen we door maandelijks ‘KNOV in gesprek’ op dinsdag van 16.00 tot 17.00 uur om te dopen tot een themagesprek ‘capaciteitsproblematiek’. Zo horen wij van verloskundigen wat er speelt op dit gebied en horen zij van ons wat er binnen de KNOV en de verschillende projecten gebeurt. Dit is ook een goede gelegenheid om succesverhalen, protocollen en tips met elkaar te delen en bespreken.’ 


KNOV in actie: Recap

Tekst: Eveline Mestdagh, 2023-01

De wetenschappelijk adviseurs van de KNOV geven antwoorden op vragen van leden. Elke editie lichten we een paar van die wetenschappelijk onderbouwde antwoorden in het kort toe. Ben je op zoek naar andere wetenschappelijke adviezen of wil je uitgebreide versies van de adviezen lezen? Heb je zelf ook een vraag? Stel deze dan gerust via de helpdesk. De adviseurs helpen je graag op weg!

Herhalingskans na een zwangerschapshypertensie bij laagrisico zwangere

De kans op het nogmaals ontwikkelen van een hypertensieve aandoening in een volgende ­zwangerschap blijkt groter na het doormaken van een zwangerschapshypertensie in vergelijking bij vrouwen die niet eerder een zwangerschaps­hypertensie hadden. Het opnieuw ontwikkelen van zwangerschapshypertensie komt het vaakst voor (10,8% – 15%), gevolgd door een pre-eclampsie in de a-terme periode; 6,8% – 7,1%. De kans op een ernstige hypertensieve aandoening wordt minder vaak waargenomen (<1%). Een belangrijk aandachts­punt hierbij is de focus voor het ­psychische welbevinden na het doormaken van een hypertensieve aandoening. Zo is het ook bij een nieuwe zwangerschap goed om stil te staan bij de impact van een doorgemaakte hypertensieve aandoening bij de zwangere en haar partner. 

Invloed infuus durante partu op geboortegewicht

De wetenschappelijk adviseurs konden geen richtlijnen of studies vinden die een verschil in geboortegewicht beschrijven wanneer een moeder intraveneuze vochttoediening durante partu ontving in vergelijking met geen intraveneuze vochttoediening. Drie kleine studies hebben onderzocht of vochttoediening durante partu tot meer gewichtsverlies of vaker ruim gewichts­verlies bij de neonaat leidde. Een grotere totale hoeveelheid vulling (≥1200/1500/2500 ml) is mogelijk geassocieerd met een hoger gewichtsverlies van de neonaat, vergeleken met een ­kleinere hoeveelheid vulling. Echter, aanvullend grootschalig onderzoek in grotere studiepopulaties en onderzoek tussen wel en geen vochttoediening is nodig om meer concrete aanbevelingen te ­kunnen doen.   

Perinatale uitkomsten in een ­geboortecentrum

In het kader van het project Geboortecentrum onderzochten de wetenschappelijke adviseurs of er een verschil is in maternale en perinatale ­uitkomsten tussen geplande bevallingen in een geboortecentrum, vergeleken met geplande ­poliklinische bevallingen en geplande thuis­bevallingen. Uit dit onderzoek bleek dat er geen grote verschillen beschreven zijn in typen geboorte­centra: de zorguitkomsten zijn vergelijkbaar en de ervaringen van cliënten, hun partners en de zorgprofessionals zijn goed. Uit internationale literatuur blijkt dat cliënten (en hun eventuele partner) ­echter geen grote meerwaarde inzien in de extra faciliteiten die een geboortecentrum biedt. Echter, Nederland heeft een vrij uniek systeem en alternatieve methoden van pijnverlichting zijn bij uitstek mogelijk in een geboortecentrum, dus verder onderzoek naar deze specifieke beval­ervaring is noodzakelijk. 

Voor KNOV-leden zijn de complete adviezen terug te vinden op www.knov.nl